Notitie waardering en afschrijving vaste activa 2017

Geldend van 12-12-2017 t/m heden

Intitulé

Notitie waardering en afschrijving vaste activa 2017

Gemeente Landerd

November 2017

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

In de Gemeentewet is opgenomen dat de raad het financiële beleid vaststelt. Artikel 212 van de Gemeentewet bepaalt dat in de door de raad vast te stellen financiële verordening in ieder geval de regels voor de waardering en afschrijving van activa zijn opgenomen.

In artikel 9 van de ‘’Financiële verordening Gemeente Landerd 2018” is vastgelegd dat de waardering en afschrijving van vaste activa plaatsvindt volgens de regels zoals deze in de notitie ‘’Waardering en afschrijving vaste activa’’ zijn opgenomen

1.2 Doel van de nota

De doelstelling van deze nota is het formuleren van beleid en vastlegging van uniforme regels voor:

  • -

    Beschikbaar stellen van kredieten

  • -

    Waardering van activa

  • -

    Investeringen

  • -

    Afschrijvingen

  • -

    Kapitaallasten

  • -

    Afsluiten van kredieten

Met deze nota wordt vastgelegd hoe de gemeente omgaat met kapitaalgoederen. Dit geeft helderheid wanneer investeringsbeslissingen aan de orde zijn. De nota is een kader, waarvan indien nodig kan worden afgeweken. In dergelijke gevallen wordt bij het investeringsvoorstel de raad om instemming gevraagd.

Tevens zijn in deze notitie de regels met betrekking tot het afsluiten van kredieten opgenomen. Dit naar aanleiding van het rapport van de rekenkamercommissie van december 2014.

1.3 Wettelijk kader

De nota vaste activa is primair bedoeld als instrument ten behoeve van de kaderstellende rol van de raad. Deze nota sluit aan bij de Gemeentewet (artikel 212) en bij het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeente (BBV). De commissie BBV heeft daarnaast diverse notities geschreven waarin onderdelen van het BBV nader worden uitgelicht. Tevens geven de vragen en antwoorden over het BBV verheldering en over de bedoeling en interpretatie van de artikelen. Daar waar het BBV ruimte biedt aan eigen invulling door de gemeente, wordt in deze nota een uitspraak gedaan over de wijze waarop onze gemeente hiermee omgaat. Om deze nota niet onnodig groot te maken wordt slechts indien nodig nadere toelichting gegeven op de wettelijke bepalingen.

2. Begrippen

Activa:

De bezittingen van de gemeente. Deze worden ingedeeld in vaste activa en vlottende activa.

afbeelding binnen de regeling

Activeren:

Het opnemen van investeringen op de balans. Het activeren van uitgaven houdt in dat in de toekomst jaarlijkse kosten ten laste van de exploitatie worden gebracht. Dit zijn de rente- en afschrijvingskosten (ook wel kapitaallasten genoemd).

Afschrijven:

Een boekhoudkundige weergave van de waardevermindering van de activa wegens technische slijtage (technische levensduur) en/of economische veroudering (economische levensduur). Het af te schrijven bedrag hangt af van de economische levensduur van de investering. Deze gebruiksduur bepaald dan ook de afschrijvingstermijn en dus ook de hoogte van de afschrijvingslasten.

Afschrijvingsmethode:

Bij de overheid wordt hoofdzakelijk gebruikt gemaakt van lineaire afschrijving. Dat wil zeggen afschrijving op basis van een vast bedrag per jaar. Het jaarlijkse afschrijvingsbedrag is gelijk, terwijl de rentelasten jaarlijks afnemen. Dit laatste betekend dat de kapitaallasten (afschrijving + rente) jaarlijks een dalend verloop laten zien.

Afschrijvingstermijn:

De periode waarover een investering wordt afgeschreven.

Boekwaarde:

Waarde van de activa op de balans. Dit is de verkrijgings- of vervaardigingsprijs verminderd met de afschrijvingen. Of de lagere marktwaarde bij een activa met een economisch nut.

Boekwinst:

Als het actief wordt verkocht tegen een prijs die hoger is dan de resterende boekwaarde op het moment van verkoop.

Componentenbenadering:

De componentenbenadering houdt in dat verschillende samenstellende delen van een materieel vast actief afzonderlijk worden gewaardeerd en afgeschreven op basis van het waarde verloop van die individuele delen. Per samenstellend deel kunnen de economische gebruiksduren namelijk verschillen. Bij toepassen van deze benadering, worden afzonderlijke vervangingen opnieuw geactiveerd.

(Dis)agio

(Dis)agio is het verschil tussen het bedrag waarvoor een lening wordt aangegaan en het bedrag dat aan de geldnemer wordt uitgekeerd.

Economische levensduur:

Slijtage van de activa door veroudering. De economische levensduur wordt bepaald door rationeel en doelmatig gebruik rekening houdend met technologische ontwikkelingen.

Financiële vaste activa:

Financiële vaste activa is een groep van activa die een financiële waarde of bezit vertegenwoordigen (bijvoorbeeld deelnemingen en aandelen).

Immateriële vaste activa:

Immateriële vaste activa zijn uitgaven waar geen gemeentelijke bezittingen tegenover staan. Dit zijn die activa die niet stoffelijk van aard zijn en die niet onder de financiële vaste activa worden begrepen (bijvoorbeeld kosten sluiten geldleningen en kosten van onderzoek en ontwikkeling).

Investeren:

Investeren is het verwerven c.q. produceren van vermogensobjecten, ofwel het doen van uitgaven voor een goed of ter bereiking van een doel, waaraan een nuttigheid kan worden toegerekend die langer duurt dan één jaar.

Investering:

Het op de balans presenteren van de financiële waarde van het aangeschafte of vervaardigde kapitaalgoed, vanaf het moment dat de gemeente het economische risico loopt en dat een meerjarig nut heeft. Een andere benaming hiervoor die vaak gebruikt wordt, is kapitaaluitgave of actief. Investeringen zijn uitgaven waarvan het nut zich over meerdere jaren uitstrekt. Onderscheid wordt gemaakt tussen investeringen met een economisch nut en investeringen met een maatschappelijk nut.

Investeringen met economisch nut:

Investeringen die bijdrage aan de mogelijkheid middelen te verwerven en/of die verhandelbaar zijn. Het gaat hierbij nadrukkelijk om de mogelijkheid middelen te verwerven. Voorbeelden zijn rioleringen (verwerving middelen d.m.v. rioolheffing) en gebouwen (verwerving middelen d.m.v. verhuur en/of verkoop).

Investeringen met maatschappelijk nut:

Dit betreft investeringen die geen mogelijkheid hebben middelen te genereren, maar wel duidelijk een publieke taak vervullen. Voorbeelden zijn wegen en groenvoorziening.

Investeringskrediet:

Bedrag dat door de gemeenteraad is beschikbaar gesteld voor het doen van een investering.

Kapitaallasten:

Dit zijn de jaarlijkse terugkerende lasten die samenhangen met de investeringen. De kapitaallasten bestaan uit afschrijving en rente.

Materiele vaste activa:

Materiele vaste activa zijn investeringsuitgaven waar tegenover bezittingen staan, waarvan de gebruiksduur gedurende meerdere jaren kan worden toegepast.

Rente:

Een vergoeding voor het beslag dat de boekwaarde van een investering legt op de financieringsmiddelen van de gemeente. De rente is onderdeel van de kapitaallasten.

Restwaarde:

Vertegenwoordigt de schatting van de opbrengstwaarde tegen het huidige prijspeil, verminderd met de te maken kosten voor verwijdering of vernietiging van (delen van) het actief.

Technische levensduur:

Het aantal jaren dat een actief daadwerkelijk meegaat, voordat het technisch versleten is.

Verkrijgingsprijs:

Het bedrag dat is betaald om activa aan te schaffen (de inkoopprijs en de bijkomende kosten).

Vervangingsinvestering:

Het vervangen van een actief waarvan de technische of economische levensduur is verstreken.

Vlottende activa:

De bezittingen van de gemeente waarvan het daarvoor benodigde vermogen voor een periode korter dan een jaar is vastgelegd. Binnen een jaar moeten de vlottende activa zijn omgezet in geld. Voorbeelden zijn voorraden, debiteuren en liquide middelen (bank en kas).

3. Activering

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de interpretatie van het regelgevend kader door de gemeente Landerd toegelicht. Daarbij komt ook de specifieke toepassing van een aantal artikelen van het BBV aan de orde. Te activeren investeringen zijn uitgaven die afgeschreven worden, waardoor de uitgaven niet ineens ten laste van de exploitatie komen.

Op het moment van de investeringsbeslissingen moet in de begroting al rekening worden gehouden met de benodigde structurele ruimte.

3.2 Het beschikbaar stellen en het afsluiten van kredieten

In december 2014 heeft de rekenkamercommissie een rapport uitgebracht over het onderzoek kredietaanvragen en –verantwoording in Landerd. Uit dit rapport zijn de volgende aanbevelingen naar voren gekomen:

  • Bij kredietvoorstellen wordt aangegeven welke prestaties geleverd worden.

  • De investering wordt onderverdeeld in deelkredieten indien er verschillende afschrijvingstermijnen binnen het krediet gehanteerd (moeten) worden.

  • Er wordt aangegeven of de BTW compensabel is of kostenverhogend.

  • Er wordt aangegeven of er een post onvoorzien in het krediet is opgenomen

  • Indien er uren aan het krediet worden toegerekend wordt daarvoor een bedrag genoemd in het kredietvoorstel.

  • Nacalculaties hebben dezelfde opbouw als het krediet dat beschikbaar is gesteld en vinden plaats indien het college of de gemeenteraad dat nodig achten. We gaan daarbij uit van een actieve informatievoorziening van het college aan de raad.

  • Kredieten worden afgesloten bij het verantwoorden via een aparte nacalculatie die aan de raad en/of college wordt voorgelegd of bij een Burap of in de jaarrekening. Dit wordt in de Burap of jaarrekening dan wel expliciet vermeld.

3.3 Activering

In de “Financiële verordening gemeente Landerd 2018’’ is geen bepaling opgenomen over investeringsbedragen die in één keer worden afgeschreven. Er wordt verwezen naar deze notitie.

Ter vermindering van jarenlange administratieve handelingen voor vele kleine investeringen wordt dit bedrag vastgesteld op € 20.000.

Hierop zijn een aantal uitzonderingen:

  • De kosten voor het afsluiten van geldleningen, het saldo van agio en disagio worden direct ten laste van de exploitatie gebracht. Voor een toelichting wordt verwezen naar 3.5.1 Immateriële vaste activa.

  • Gronden en terreinen zijn hiervan uitgezonderd, omdat die altijd moeten worden geactiveerd en waarop conform het BBV niet mag worden afgeschreven. Deze handelswijze vloeit voort uit het principe dat grond zijn waarde behoudt.

  • Voor investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut wordt ook een uitzondering gemaakt. Daarvoor wordt een grensbedrag van € 50.000 gehanteerd. Voor een toelichting wordt verwezen naar 3.5.2 Materiële vast activa in deze paragraaf.

3.4 Componentenbenadering

De componentenbenadering houdt in dat de verschillende onderdelen van een actief afzonderlijk worden geactiveerd en dat op deze onderdelen wordt afgeschreven op basis van de voor dat onderdeel geldende gebruiksduur. Met het toepassen van de componentenbenadering wordt bewerkstelligd dat activa die naar aard en gebruik gelijksoortig zijn op dezelfde grondslag worden gewaardeerd en behandeld. De commissie BBV heeft de aanbeveling gedaan de componentenbenadering en de daarbij horende opsplitsing van activa in verschillende componenten in de activa administratie uit praktische overwegingen te beperken.

3.5 Soorten activa

Investeringen worden verantwoord op de balans onder de post vaste activa. Onder deze post worden conform artikel 33 in het BBV de volgende vaste activa onderscheiden:

  • -

    Immateriële vaste activa

  • -

    Materiele vaste activa

  • -

    Financiële vaste activa

3.5.1 Immateriële vaste activa

In overeenstemming met het BBV (artikel 34) worden onder de immateriële vaste activa afzonderlijk opgenomen:

  • 1.

    Kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio;

  • 2.

    Kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief.

  • 3.

    Bijdragen aan activa in eigendom van derden.

Ad 1. Kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio

(Dis)agio is het verschil tussen het bedrag waarvoor een lening wordt aangegaan en het lagere bedrag dat aan de geldnemer wordt uitgekeerd. In artikel 63 lid 7 van het BBV is bepaald dat alle passiva – waaronder dus schulden – tegen nominale waarde moeten worden gewaardeerd. Dat houdt in dat de lening voor het totaalbedrag van de aangegane schuld moet worden opgenomen. Het verschil tussen het schuldbedrag en het uitgekeerde bedrag, het (dis)agio, kan naar keuze al dan niet worden geactiveerd. Indien het (dis)agio wordt geactiveerd vindt afschrijving plaats conform artikel 64 lid 4. Hierin is bepaald dat de afschrijvingsduur van de kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo agio en disagio, maximaal gelijk is aan de looptijd van de lening. Daarbij opgemerkt dat in de toelichting op het BBV wordt geadviseerd om de kosten van het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio niet te activeren, maar in het jaar waarin ze worden gemaakt in één keer ten laste van het eigen vermogen te brengen (exploitatielast in de jaarrekening).

Ad 2. Kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief

Kosten van onderzoek en ontwikkeling worden op grond van het BBV als immateriële activa aangemerkt. Dit heeft als consequentie dat deze als een afzonderlijke actief moeten worden gewaardeerd en dus geen onderdeel meer uitmaken van de uiteindelijke investering.

De kosten van onderzoek en ontwikkeling kunnen worden geactiveerd indien (artikel 60 BBV):

  • 1.

    Het voornemen bestaat het actief te gebruiken of te verkopen;

  • 2.

    De technische uitvoerbaarheid om het actief te voltooien staat vast;

  • 3.

    Het actief in de toekomst economisch of maatschappelijk nut zal genereren en;

  • 4.

    De uitgaven die aan het actief zijn toe te rekenen kunnen betrouwbaar worden vastgesteld.

Indien hieraan wordt voldaan mag de afschrijvingstermijn maximaal 5 jaar bedragen. Deze termijn wordt ook door ons gehanteerd.

Als niet aan de hiervoor verplicht gestelde voorwaarden wordt voldaan mogen de kosten van onderzoek en ontwikkeling voor plannen niet worden geactiveerd, maar moeten in een keer ten laste van de exploitatie worden gebracht.

Ad 3. Bijdragen aan activa in eigendom van derden

Deze kunnen worden geactiveerd indien aan de volgende voorwaarde volgens artikel 61 van het BBV is voldaan:

  • Er is sprake van een investering door derde;

  • De investering bijdraagt aan de publieke taak;

  • De derde zich heeft verplicht tot het daadwerkelijk investeren, op een wijze zoals is overeengekomen en;

  • De bijdrage kan worden teruggevorderd, indien de derde in gebreke blijft of de provincie onderscheidenlijk gemeente anders recht kan doen gelden op de activa die samenhangen met de investering.

Een bijdrage in activa kan alleen geactiveerd worden als de derde partij deze investering ook heeft geactiveerd op zijn balans en afschrijft conform onze afschrijvingsregels. Onze lijn is om deze bijdragen in één keer af te boeken dus ten laste van het resultaat te brengen. In uitzonderingsgevallen kan, in overleg met de ontvangende partij, tot afschrijving worden besloten. Dit zal dan in raadsvoorstellen worden benoemd.

3.5.2 Materiële vaste activa

Met als uitgangspunt het BBV wordt voor provincies en gemeente twee soorten materiële vast activa onderscheiden (artikel 35 BBV):

  • 1.

    Investeringen met een economisch nut;

  • 2.

    Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut.

Alle nieuwe investeringen dienen met ingang van het begrotingsjaar 2017 te worden geactiveerd. Dit is opgenomen in artikel 59 lid 1 van de BBV. Dit geldt zowel voor investeringen met economisch nut (zie ad 1. Investeringen met een economisch nut en zie ad 2. Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut (bijvoorbeeld wegen, bruggen, pleinen, fietspaden en groenvoorzieningen). Hierbij wordt dus de systematiek van activering en afschrijving voor alle investeringen gelijk (zie artikel 59 en 64 van de BBV).

Ad 1. Investeringen met een economisch nut

Investeringen hebben een economisch nut indien ze verhandelbaar zijn en/of indien ze kunnen bijdragen aan genereren van middelen. Voorbeelden hiervan zijn gebouwen, riolering en grond.

Er is echte één uitzondering; kunstvoorwerpen met een cultuurhistorische waarde mogen niet worden geactiveerd.

Software wordt op basis van uitspraken van de commissie BBV gezien als een investering met economisch nut, vallend onder de materiele vaste activa. De aanschaf van software is bij ons opgenomen in het I&A plan dat jaarlijks door het college wordt bijgesteld c.q. geëvalueerd aan de hand van dashboards.

Het I&A plan bevat de aanschaf van software zowel ter vervanging van pakketten als voor uitbreiding van nieuwe of bestaande pakketten. Het plan is meerjarig conform de jaren van de meerjarenbegroting. Veel van de investeringsbedragen zijn lager dan de eerder al genoemde grens van € 20.000. Investeringen onder deze grens worden toch al niet geactiveerd. Mede ter voorkoming van een tweedeling in het I&A-plan wordt voorgesteld software, net zoals nu, niet te activeren maar in één keer ten last van de exploitatie te brengen.

Ad 2. Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut

Materiele vaste activa in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut genereren geen inkomsten, maar vervullen wel duidelijk een publieke taak. Het betreft investeringen in bijvoorbeeld wegen, water en groenvoorzieningen.

De uniformering van activering betekent niet dat investeringen met een maatschappelijk nut niet meer ten laste kunnen worden gebracht van grondexploitaties. Dat blijft op basis van bestaande wet- en regelgeving mogelijk.

Door de geleidelijke invoer van de nieuwe systematiek blijven verschillen bestaan in de wijze waarop mag worden afgeschreven op investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut die vóór het begrotingsjaar 2017 zijn gedaan. Om inzicht te geven in het deel van de activa dat wel vergelijkbaar is qua systematiek moeten provincies en gemeenten in het verloopoverzicht in de toelichting op de balans aangeven welk bedrag volgens de nieuwe systematiek is verantwoord en welk deel volgens een andere systematiek.

Bij ons is dit niet van toepassing. Wij hebben geen activa die deels via de nieuwe en deels via een andere systematiek worden verantwoord.

Ons huidige beleid is dat aankopen en vervaardiging van activa met een meerjarig maatschappelijk nut onder aftrek van bijdragen van derden en bestemmingsreserves worden geactiveerd. Dit gebeurt om eenduidig met deze investering om te gaan en de investeringen en kapitaallasten daarvan komen dan op een consequente wijze in de jaarrekening en begroting tot uitdrukking. Daarbij is bepaald dat investeringen onder een bedrag van € 50.000 ineens ten laste van de exploitatie worden gebracht. Dit beleid kan door de nieuwe regelgeving ongewijzigd blijven.

3.5.3 Financiële vaste activa

Op grond van het BBV artikel 36 worden in de balans onder de financiële vaste activa afzonderlijk opgenomen:

  • 1.

    Kapitaalverstrekkingen aan:

    • Deelnemingen;

    • Gemeenschappelijke regelingen;

    • Overige verbonden partijen;

  • 2.

    Langlopende leningen aan:

    • Openbare lichamen;

      • -

        Provincies

      • -

        Gemeenten

      • -

        Waterschappen

      • -

        Lichamen met rechtspersoonlijkheid, ingesteld met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regeling

      • -

        Door onze minister aan te wijze andere bij wat ingestelde lichamen of organen.

    • Woningbouwcorporaties;

    • Gemeenschappelijke regelingen;

    • Overige verbonden partijen;

  • 3.

    Overige langlopende leningen;

  • 4.

    Uitzettingen in ’s Rijks schatkist met een rente typische looptijd van één jaar of langer;

  • 5.

    Uitzettingen in de vorm van Nederlands schuldpapier met een rente typische looptijd van één jaar of langer;

  • 6.

    Overige uitzettingen met een rente typische looptijd van één jaar of langer;

4. Waardering

4.1 Inleiding

De waardering van activa is van belang, omdat het de basis vormt voor het vaststellen van de financiële consequenties, met name door waardevermindering. Anders geformuleerd: de gekozen systematiek voor de waardering van activa in het stelsel van baten en lasten is van invloed op de exploitatie van de gemeente en daarmee op de financiële resultaten die behaald worden.

Hiervoor zijn in het BBV bepalingen opgenomen voor de waardering van activa. Hiermee wordt enerzijds voorkomen dat organisaties met de waardering van activa hun financiële resultaten kunnen beïnvloeden en anderzijds wordt bereikt dat de financiële gegevens van organisaties in de loop van de tijd vergelijkbaar blijven.

4.2 Waarderingsgrondslagen

4.2.1 Immateriële vaste activa

De eventuele kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en disagio worden direct ten lasten van de exploitatie gebracht. Agio wordt direct ten gunste van de exploitatie gebracht. De immateriële vaste activa wordt gewaardeerd tegen verkrijgings- of vervaardigingsprijs, verminderd met de afschrijvingen.

De bijdrage aan activa in eigendom derden worden gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs verminderd met de afschrijvingen. Deze bijdragen worden lineair afgeschreven. Dit gebeurd alleen als de derde partij deze investering ook heeft geactiveerd op zijn balans en afschrijft conform onze afschrijvingsregels. Als dit niet het geval is wordt de bijdrage aan activa in eigendom van derden niet geactiveerd en in één keer afgeboekt. Dit wordt dan ten laste van het resultaat geboekt.

4.2.2 Materiele vaste activa

De materiele vaste activa wordt gewaardeerd tegen verkrijgings- of vervaardigingsprijs verminderd met de afschrijvingen.

Investeringen met economisch nut en maatschappelijk nut worden gewaardeerd tegen verkrijgings- of vervaardigingsprijs verminderd met:

  • de afschrijvingen;

  • eventuele bijdragen van derden in de kosten van dit actief.

Indien voor de dekking van de kapitaallasten van een investering met een economisch nut een reserve is opgebouwd, mag deze reserve niet in mindering worden gebracht op het bedrag van de investering. De opgebouwde reserve mag jaarlijks in verhouding evenredig worden aangewend ter (gedeeltelijke) dekking van de kapitaallasten conform de afschrijvingstermijn van het bijhorende actief.

4.2.3 Financiële vaste activa

Kapitaalverstrekkingen aan deelnemingen, gemeenschappelijke regelingen en overige verbonden partijen worden gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs.

Deelnemingen worden tegen de marktwaarde gewaardeerd indien de marktwaarde lager is dan de verkrijgings- of vervaardigingsprijs.

4.2.4 Voorraden

De balanspost voorraden betreft uitsluitend grondposities. Dit betreft bouwgrond in exploitatie en niet in exploitatie genomen gronden. Gronden waarvoor geen reëel en stellig voornemen bestaat om deze in de nabije toekomst te ontwikkelen worden opgenomen onder materiele vaste activa. Dit betreft zowel gronden die samenhangen met een activum (meestal een gebouw), als (on)bebouwde gronden.

De niet in exploitatie genomen gronden zijn gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs. Echter indien de marktwaarde duurzaam lager is dan de balanswaarde, vindt waardering tegen de marktwaarde plaats.

De in exploitatie genomen gronden zijn opgenomen tegen vervaardigingsprijs.

4.3 Waardering en afwaardering van activa

4.3.1 Waardering activa

In artikel 63 van het BBV is voorgeschreven dat activa worden gewaardeerd op basis van de verkrijgingsprijs of vervaardigingsprijs. De verkrijgingsprijs omvat de inkoopprijs en de bijkomende kosten. De vervaardigingsprijs omvat de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten, die rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend. In de vervaardigingsprijs kunnen voorts worden opgenomen een redelijk deel van de indirecte kosten en de rente over het tijdvak dat aan de vervaardiging van het actief kan worden toegerekend; in dat geval vermeldt de toelichting dat deze rente is geactiveerd.

Voor in erfpacht uitgegeven gronden geldt de uitgifteprijs van eerste uitgifte als verkrijgingsprijs. Gronden in eeuwigdurende erfpacht worden gewaardeerd tegen registratiewaarde.

Van activa waarvan de bestemming verandert, wordt de actuele waarde van de nieuwe bestemming in de toelichting op de balans opgenomen.

Waardering tegen actuele waarde is alleen toegestaan voor activa van de Nazorgfondsen bedoel in artikel 15.47 van de Wet milieubeheer.

4.3.2 Afwaarderen activa

Artikel 65 van het BBV geeft de voorschriften weer voor afwaardering van activa;

  • Naar verwachting duurzame waardeverminderingen van vaste activa worden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar in aanmerking genomen;

  • Voorraden en deelnemingen worden tegen de marktwaarde gewaardeerd indien de marktwaarde lager is dan de verkrijgings- of vervaardigingsprijs;

  • Een actief dat buiten gebruik wordt gesteld, wordt afgewaardeerd op het moment van het buitengebruikstelling, indien de restwaarde lager is dan de boekwaarde.

Het eerste en tweede lid hebben betrekking op waardevermindering die naar verwachting duurzaam zijn. Het is niet voorzienbaar dat de waardevermindering zal ophouden te bestaan. Gedacht kan worden aan nieuwe inzichten in de technische en/of de economische levensduur van activa of de aantasting van het vermogen van deelnemingen.

In het derde lid wordt voorgeschreven dat van een actief dat buiten gebruik wordt gesteld, waarvan de restwaarde lager is dan de boekwaarde, wordt afgeschreven tot de restwaarde. Bij een volledige buitengebruikstelling dient het actief uiteraard te worden afgewaardeerd tot hetzij nul, hetzij tot de restwaarde, indien die redelijkerwijs verwacht kan worden. Een actief dat niet langer bestaat of niet langer eigendom is van de gemeente mag niet op de balans blijven staan. Wanneer een actief gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld, dient het actief proportioneel te worden afgewaardeerd.

Duurzame waardeverminderingen van vaste activa wordt onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar in aanmerking genomen.

4.4 Desinvesteren

Op het moment dat een desinvestering (verkoop van het actief) plaatsvindt wordt de boekwinst of het boekverlies ten gunste/laste van het resultaat van het betreffende jaar gebracht. De mogelijke boekwinst wordt niet in mindering gebracht op een nieuwe investering. Dat is niet toegestaan op grond van het BBV notitie verkrijging/vervaardiging en onderhoud van kapitaalgoederen. Deze boekwinst moet als incidentele bate in de jaarrekening worden verwerkt.

4.5 Vastgoed

In 2013 heeft de commissie BBV de Notitie Waardering Vastgoed uitgebracht. Deze notitie geeft aan dat de waarderingsgrondslag voor vastgoed de verkrijgingsprijs is, ondanks dat die zelden gelijk is aan de marktwaarde. De notitie spreekt zich ook uit over wat te doen wanneer de directe opbrengstwaarde (marktwaarde) lager is dan de boekwaarde. Dan is namelijk duurzame waardevermindering (afwaardering) aan de orde wanneer tevens sprake is van bedrijfseconomische exploitatie of het ontbreken van de intentie tot duurzame exploitatie van maatschappelijk vastgoed.

Voor de activering van vastgoed is verder van belang of het vastgoed onderdeel uitmaakt van een grondexploitatie. In dat geval maakt de boekwaarde namelijk deel uit van de grondexploitatie en staat dus onder de voorraden op de balans. Er wordt in dat geval niet afgeschreven op het vastgoed.

Hieronder een korte toelichting van de verschillende soorten vastgoed en de waardering:

4.5.1 Maatschappelijk vastgoed

Bij vastgoed met een maatschappelijke functie gaat het om het gemeentehuis, maar ook om gebouwen of terreinen met een maatschappelijke functie op het gebied van bijvoorbeeld onderwijs, sport, cultuur, welzijn, maatschappelijke opvang en/of zorg. Kenmerk van dit vastgoed is dat bij negatieve exploitatie saldi er feitelijke sprake is van duurzaam verstrekken van subsidie. Indien de intentie bestaat dat dit wordt geëxploiteerd kan er hierdoor nooit sprake zijn van een duurzame waardevermindering.

Bij een duurzaam negatieve exploitatie kan een maatschappelijke functie worden verondersteld.

4.5.2 Bedrijfseconomisch vastgoed

Bij vastgoed met een bedrijfseconomische functie gaat het om vastgoed dat door de gemeente wordt aangehouden om bewust winst te realiseren en/of waardestijgingen te realiseren. Bij vastgoed met een bedrijfseconomische functie bestaat de mogelijkheid dat een duurzame waardevermindering moet worden verantwoord.

4.5.3 Bestuurlijke intentie

Bij de afweging of een duurzame waardevermindering moet worden verantwoord, speelt de bestuurlijke intentie een belangrijke rol. Indien het de bestuurlijke intentie is om vastgoed met een maatschappelijke functie duurzaam te exploiteren dan hoeft er in geen enkele situatie een duurzame waardevermindering te worden verantwoord. Indien bestuurlijk de intentie bestaat om het vastgoed met een maatschappelijke functie te verkopen of als de bestemming wijzigt naar vastgoed met een bedrijfseconomische functie, dan bestaat de mogelijkheid dat een duurzame waardevermindering moet worden verantwoord. Het is aan de gemeenteraad om hierover te besluiten.

4.5.4. Waardering

Om vast te stellen of een duurzame waardevermindering moet worden toegepast, moet de directe opbrengstwaarde (marktwaarde) worden bepaald. Een middel om de directe opbrengstwaarde te bepalen, is een onafhankelijke taxatie. Bij het doorvoeren van een duurzame waardevermindering wordt op het vastgoed extra afgeschreven tot de directe opbrengstwaarde (taxatiewaarde). Op deze waarde wordt gedurende de resterende gebruiksduur afgeschreven. Het verwerken van de duurzame waardevermindering door middel van een voorziening ligt het meeste voor de hand zodat positief waardeherstel in de toekomst via de voorziening kan worden verwerkt.

5. Afschrijving

5.1 Algemeen

In de vorige hoofdstukken is behandeld welke investeringen worden geactiveerd en tegen welke waarde ze op de balans komen. De volgende twee hoofdstukken gaan over de lasten van de geactiveerde investeringen. In dit hoofdstuk komen de afschrijvingen aan de orde en in het volgende hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de rentelasten.

5.2 Afschrijven

Als een investering is geactiveerd dient op grond van artikel 64 lid 3 BBV daarop te worden afgeschreven. Afschrijving is dan ook een boekhoudkundige weergave van de waardevermindering van een kapitaalgoed wegens technische slijtage en economische veroudering. De gebruiks- of levensduur bepaalt de afschrijvingstermijn.

5.2.1 Afschrijvingstermijn

Het BBV kent geen regels voor een sluitend systeem waaraan afschrijvingen moeten voldoen, wel zijn kaders gesteld. De belangrijkste zijn:

  • De methoden volgens welke afschrijvingen zijn berekend worden in de toelichting op de balans uiteengezet. Ook wordt aangegeven welke investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut worden geactiveerd, welke afschrijvingstermijn hiervoor wordt voorzien en welke reserves hiervoor naar verwachting beschikbaar zullen zijn (artikel 51 BBV);

  • Afschrijvingen vinden plaats onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar (artikel 64 lid 1 BBV);

  • Slechts om gegronde redenen mag de afschrijvingswijze ten opzichte van het voorafgaande of huidige begrotingsjaar gewijzigd worden. De reden en de financiële consequenties van de verandering wordt in de toelichting op de balans uiteengezet (artikel 64, lid 2 BBV);

  • Op vaste activa met een beperkte gebruiksduur, waaronder begrepen de financiële wordt jaarlijks afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur (artikel 64, lid 3 BBV);

  • De afschrijvingstermijn voor kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio is gelijk aan de looptijd van de lening (artikel 64 lid 4);

  • De afschrijvingstermijn van kosten van onderzoek en ontwikkeling is ten hoogste 5 jaar (artikel 64 lid 5).

  • Voor bijdragen aan de activa in eigendom van derden is de afschrijvingsduur maximaal gelijk aan die van de activa waarvoor de bijdrage aan derden wordt versterkt.

De afschrijvingstermijn van een actief is afhankelijk van de gebruiksduur en wordt bepaald door de economische en technische levensduur. Omdat de economische levensduur gebaseerd is op een schatting zullen hiervoor richtlijnen moeten worden opgesteld voor de diverse activa.

Voor onderstaande categorieën gelden de volgende uitgangspunten:

  • Wegen, fietspaden, voetpaden en pleinen: voor de aanleg en vervanging van wegen, fietspaden, voetpaden en pleinen wordt op dit moment een afschrijvingstermijn van 30 jaar gehanteerd.

  • Riolering: voor de aanleg en vervanging van riolering wordt op dit moment een afschrijvingstermijn van 15 tot 100 jaar gehanteerd. De afschrijvingstermijnen worden bepaald aan de hand van het ‘’Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan” (VGRP+). Zie bijlage 2.

  • Gebouwen: indien er sprake is van een aanpassing of verbouwing van een pand wordt voorgesteld de afschrijvingstermijn van de aanpassing of verbouwing niet langer te laten zijn dan de nog resterende afschrijvingstermijn van het hoofdgebouw.

Bij de genoemde afschrijvingstermijnen in de afschrijvingstabel, die als bijlage 1 onderdeel uitmaakt van deze notitie, is rekening gehouden met de hiervoor genoemde uitgangspunten en zijn de wettelijke en andere voorschriften in acht genomen.

Uitdrukkelijk wordt hierbij gesteld dat deze afschrijvingstermijnen de maximale afschrijvingstermijnen betreffen. Concreet betekent dit dat het college in voorkomende gevallen de termijn korter kan stellen dan de termijnen die in de bijlage zijn genoemd. Andere afwijkingen dienen door de raad te worden geaccordeerd.

5.2.2 Afschrijving op gronden

Het afschrijven op gronden neemt een bijzondere plaats in, omdat gronden duurzame goederen zijn die niet aan slijtage onderhevig zijn. Er vindt geen duurzame waardevermindering plaats. Er bestaat dan ook geen noodzaak tot afschrijven. In paragraaf 4.3.4 is onder Voorraden toegelicht dat voorraden grond wel steeds tegen marktwaarde worden gewaardeerd.

5.3 Methode van afschrijven

Er zijn verschillende methoden om op basis van de afschrijvingsduur te komen tot de afschrijving per periode waarvan de lasten worden toegerekend. De belangrijkste methode zijn:

  • Vast percentage van de aanschafwaarde (lineaire afschrijvingsmethode);

  • Vast percentage van de boekwaarde (degressief afschrijven, maar dit is bij de overheid niet gebruikelijk);

  • Jaarlijks gelijkblijvende rente- en afschrijvingslasten (annuïtaire afschrijvingsmethode)

In de praktijk van de gemeente Landerd wordt de lineaire methode gebruikt. Omdat de anderen, degressieve, afschrijvingsmethode bij de overheid niet gebruikelijk is, voert het te ver om hier op in te gaan.

Lineaire afschrijvingsmethode

De lineaire afschrijvingsmethode houdt in afschrijven op basis van een vast percentage van de investering (minus eventuele restwaarde) gedurende de levensduur van de investering. Daarbij is het bedrag van de investering gelijk aan de verkrijgings- of vervaardigingsprijs. De afschrijvingslasten zijn jaarlijks gelijk, terwijl de rente jaarlijks afneemt (is gerelateerd aan de boekwaarde per 1 januari). Dit laatste betekent dat ook de kapitaallasten (afschrijving + rente) jaarlijks een dalend verloop laten zien.

Annuïtaire afschrijvingsmethode

De annuïtaire afschrijvingsmethode is erop gericht dat de kapitaallasten (afschrijving + rente) jaarlijks gelijk zijn. Daarbij neemt, in meerjarig perspectief, de afschrijvingscomponent toe en de rente component af.

5.4 Wijziging methode van afschrijving

In het BBV is artikel 64 lid 2 gewijd aan de wijziging van de afschrijvingsmethode. Hierin staat dat slechts om gegronde redenen de afschrijvingswijze gewijzigd mag worden. De reden en de financiële consequenties van de verandering worden in de toelichting op de balans uiteengezet. Ook wordt inzicht gegeven in de consequenties hiervan voor de financiële positie en voor de baten en lasten aan de hand van aangepaste cijfers voor het begrotingsjaar of het voorafgaande begrotingsjaar (artikel 64, lid 2).

Daarnaast heeft de commissie BBV in juli 2011 de notitie ‘’het BBV en stelsel-/schattingswijzigingen’’ uitgebracht. Hierin wordt een schattingswijziging omschreven als een wijziging van een verwachte toekomstige gebruiksduur c.q. gebruiksintensiteit dan wel ‘’naar verwachting” duurzaam lagere gebruikswaarde. Een bestaande (rest)boekwaarde wordt niet herrekend, maar over de langere, dan wel kortere, dan wel gelijkblijvende verwachte toekomstige gebruiksduur afgeschreven. Een wijziging van de afschrijvingsmethode valt hiermee onder schattingswijziging, er hoeft daarom geen herberekening of herwaardering over de al afgeschreven waarde plaats te vinden.

5.5 Extra afschrijven

Extra afschrijven is alleen toegestaan en zelfs verplicht als de boekwaarde van het actief hoger is dan het verwachte toekomstige economische nut.

5.6 Restwaarde

De restwaarde van een investering is van tevoren veelal moeilijk te schatten. Op grond van het voorzichtigheidsprincipe wordt er dan ook vanuit gegaan dat de restwaarde nihil is. Indien bij inruil van een productiemiddel sprake is van een restwaarde levert dit in de regel een boekwinst op. In overeenstemming met de wetgeving wordt de boekwinst ten gunste van de exploitatie gebracht. Hierdoor wordt een inzichtelijk beeld verschaft in de waardering van de vervangende investering.

5.7 Aanvang kapitaallasten

De commissie BBV doet de aanbeveling om in de financiële verordening/nota activabeleid op grond van artikel 212 van de Gemeentewet op te nemen wanneer met het afschrijven van een nieuw kapitaalgoed wordt begonnen. Mogelijke keuzes hierbij:

  • In het jaar waarin het kapitaalgoed gereed komt/verworven wordt en vanaf het moment dat het door de gemeente in gebruik kan worden genomen;

  • Medio het begrotingsjaar waarin het gereed komt/verworven wordt;

  • In het begrotingsjaar dat volgt op het jaar waarin het gereed komt/verworden wordt.

In Landerd wordt gekozen voor afschrijven in het jaar waarin het kapitaalgoed gereed komt/verworven wordt en vanaf het moment dat het door de gemeente in gebruik kan worden genomen.

6. Rente

6.1 Inleiding

Aan alle geactiveerde kapitaaluitgaven wordt rente toegerekend. Dit zijn de lasten die voortkomen uit de financiering van de investering. Voor de toerekening van de rentelasten aan investeringen geeft de wet de volgende mogelijkheid:

  • Een omslagpercentage (het zogenaamde renteomslag percentage)

6.2 Rente en het BBV

Vanwege de verschillende mogelijkheden en opvattingen over rentetoerekening heeft de commissie BBV in juli 2016 de notitie Rente 2017 opgesteld. Doelstelling van deze notitie is het bevorderen van een eenduidige handelswijze met betrekking tot rente door gemeente (harmonisering), stimuleren dat gemeenten de (verwachte) werkelijke rentelasten opnemen in de begroting en de jaarstukken en het eenduidig inzichtelijk maken van de wijze waarop de gemeenten met rente zijn omgegaan (transparantie).

De bepalingen en richtlijnen van deze notitie treden in werking met ingang van het begrotingsjaar 2018. Echter mocht dit in 2017 wel al toegepast worden. Dit hebben wij dan ook gedaan.

6.2.1 Berekening omslagrente

De notitie beschrijft hoe de omslagrente wordt berekend.

De omslagrente wordt bij de begroting berekend door de werkelijk aan de taakvelden toe te rekenen rente (in Euro’s) te delen door de boekwaarde per 1 januari van de vaste activa die integraal zijn gefinancierd. De omslagrente moet vervolgens op consistente en eenduidige wijze worden toegerekend aan de individuele activa. Het is niet toegestaan om per investering of taakveld te differentiëren in het toe te rekenen rentepercentage. Het bij de begroting gecalculeerde omslagpercentage mag binnen een marge van 0,5% worden afgerond.

Indien de werkelijke rentelasten (in Euro’s) die over een jaar aan taakvelden hadden moeten worden doorbelast afwijken van de rentelasten (in Euro’s) die op basis van de voorgecalculeerde renteomslag aan de taakvelden zijn toegerekend, dan kan de gemeente besluiten tot correctie. Correctie wordt verplicht gesteld indien deze afwijking groter is dan 25%.

6.2.2 Diverse opmerkingen over de omslagrente

  • -

    De rentekosten van de activa die partieel (met projectfinanciering) zijn gefinancierd worden bij onderdeel c (zie schema paragraaf 6.3 Toerekenen rente) aan het betreffende taakveld toegerekend.

  • -

    De vaste activa bestaan uit de materiële, immateriële en financiële vaste activa. De omslagrente wordt berekend over al deze vaste activa, voorzover deze integraal zijn gefinancierd én met uitzondering van de aan derden verstrekte leningen. De verstrekte leningen hebben hiermee geen verlagend effect op de rente die wordt omgeslagen. Zowel de rentelasten als de –baten inzake deze verstrekte leningen zijn immers al meegenomen bij de bepaling van de rente die moet worden omgeslagen.

  • -

    Vaste activa die op basis van annuïteiten worden afgeschreven en doorbelast aan taakvelden bevatten een rentecomponent die in het verleden is bepaald. Indien deze rentecomponent meer dan 25% afwijkt van het (voor)gecalculeerde omslagpercentage, dan zullen deze annuïteiten moeten worden herzien. Dit is bij ons niet van toepassing wij hebben geen activa op basis van annuïteiten.

  • -

    Aan de beleggingen die onder de financiële activa zijn opgenomen, wordt wel rente toegerekend. De dividendopbrengsten, wintuitkeringen en koers- en waardeverschillen inzake financiële vaste activa komen wel ten gunste van het taakveld Treasury maar hebben geen invloed op de bepaling van de renteomslag. De rentelasten (via de renteomslag over de boekwaarde van de beleggingen) die samenhangen met de financiering van de belegging komen ten laste van het taakveld Treasury.

6.2.3 Verantwoording rente

Het toerekenen van rente aan de taakvelden vindt plaats via het taakveld Treasury. In feite fungeert het taakveld Treasury als een kostenplaats. De externe rentelasten over de korte en lange financiering en eventueel de rente over het eigen vermogen en voorzieningen worden op het taakveld Treasury als last verantwoord. De externe rentebaten worden op het taakveld Treasury als baat verantwoord. Vervolgens wort de rente die aan de grondexploitatie wordt doorberekend (1), de rente van projectfinanciering die aan het betreffende taakveld (programma of overzicht Overhead) moet worden toegerekend (2) en de werkelijke taakvelden (programma’s inclusief Overhead) toegerekende rente (renteomslag) (3) als negatieve last op het taakveld Treasury verantwoord. Door deze wijze van verantwoorden resteert met betrekking tot de rente op het taakveld Treasury het renteresultaat (afronding van de renteomslag)

De door-/-toerekening van rente aan de grondexploitatie (1), projectfinanciering aan het betreffende taakveld (2) en de toerekening van rente aan de taakvelden via de rente-omslag (3) gebeurt met de nieuwe categorie 7.4. Ook de rentelasten over het eigen vermogen (en eventueel voorzieningen) worden in de administratie verantwoord op categorie 7.4. Hetzelfde geldt voor de rentebaten over het eigen vermogen, deze moeten (altijd) op 7.4 worden verantwoord (ook als deze uiteindelijk aan de reserves worden toegevoegd). Ook een eventuele bijschrijving van de rente aan voorzieningen die op contante waarde zijn gewaardeerd, dient via 7.4 plaats te vinden. Toevoeging van de rente over het eigen vermogen aan de reserves dient via taakveld 0.10 Mutaties reserves, categorie 7.1 (mutatie reserves) te verlopen.

Landerd kent geen rentetoerekening aan het eigen vermogen en aan de voorzieningen.

6.3 Toerekenen rente

Renteschema:

a.

De externe rentelasten over de korte en lange financiering

€ 

b.

De externe rentebaten (idem)

-/-

€ 

---------------

Saldo rentelasten en rentebaten

c1.

De rente die aan de grondexploitatie moet worden doorberekend

-/- €

c2

De rente van projectfinanciering die aan het betreffende taakveld moet worden toegerekend

-/- €

c3.

De rentebaat van doorverstrekte leningen indien daar een specifieke lening voor is aangetrokken (=projectfinanciering), die aan het betreffende taakveld moet worden toegerekend

+/+ €

----------------

Aan taakvelden toe te rekenen externe rente

€ 

d1.

Rente over eigen vermogen

+/+

€ 

d2.

Rente over voorzieningen

+/+

-----------------

Totaal aan taakvelden toe te rekenen rente

€ 

e.

De aan taakvelden toegerekende rente (renteomslag)

-/-

-----------------

f.

Renteresultaat op het taakveld Treasury

€ 

In het BBV is opgenomen dat de paragraaf financiering van de begroting en jaarstukken naast de beleidsvoornemens en het gerealiseerde beleid ten aanzien van het risicobeheer van de financieringsportefeuille ook inzicht moet geven in:

  • -

    de rentelasten

  • -

    het renteresultaat

  • -

    de wijze waarop rente wordt toegerekend aan investeringen, grondexploitaties en projecten;

  • -

    de financieringsbehoefte

Door bovenstaand schema in de paragraaf financiering op te nemen wordt invulling gegeven aan de eerste drie punten van dit inzicht.

In Landerd is voor de begroting 2017 al gebruik gemaakt van bovenstaand schema. Voor 2017 was het omslagpercentage 0,308%. Er mag zoals eerder een afwijking van 0,5% worden gehanteerd. Vandaar dat we gekozen hebben voor een omslagpercentage van 0,5%. Voor de begroting 2018 is het omslagpercentage 0,628%. Omdat we binnen die marge blijven van 0,5% hebben we in 2018 wederom gekozen voor een omslagpercentage van 0,5%.

7. Kapitaallasten in de begroting en in de jaarrekening

7.1 Inleiding

In de uitgangspunten voor het opstellen van de gemeentelijke financiële producten (begroting, tussentijdse rapportages en jaarrekening) komt het beheer van activa in administratief opzicht ook naar voren. Deze uitgangspunten zijn voor deze nota van belang.

De basis van deze uitgangspunten is opgenomen in het BBV artikel 3:

De begroting, de meerjarenbegroting, de jaarrekening en de toelichting geven volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwt, een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevoerd over de financiële positie en over de baten en lasten.

7.2 Kapitaallasten in de begroting

In de begroting gingen we voorheen met afschrijven uit van de datum van gereedkomen of de aanschaf van de investering. Daarbij werd meestal uitgegaan van een half jaar afschrijvingslasten.

De rentelasten worden berekend vanaf de eerste uitgaven van de investering.

De provincie is van mening in het kader van een reëel sluitende begroting dat in het eerste jaar de volle jaarlast van de nieuwe investering structureel dient opgenomen te worden. Wij berekenen de lasten die naar verwachting in het jaar van de investering werkelijk op de exploitatie zullen drukken. Het verschil tussen de volledige kapitaallasten en de verwachte werkelijke kapitaallasten wordt aangemerkt als onderuitputting kapitaallasten. De volledige kapitaallasten worden structureel geraamd, maar hier tegenover staat aan de inkomstenkant een post onderuitputting kapitaallasten. Deze onderuitputting levert slechts een eenmalig voordeel op voor de jaarbegroting en wordt dus vermeld op het overzicht van incidentele baten en lasten onder de baten.

Bij tussentijdse kredieten voor het lopende jaar gaan we uit van kapitaallasten voor een half jaar.

7.3 Kapitaallasten in de jaarrekening

In de jaarrekening gaan we voor afschrijven uit van de datum van gereedkomen of de aanschaf van de investering.

De rentelasten worden berekend vanaf de eerste uitgaven van de investering.

Bijlage 1 Afschrijvingstabel

1.

Algemeen

Termijn

1.1

Minimumbedrag activering economisch nut

€ 20.000

1.2

Minimumbedrag activering maatschappelijk nut

€ 50.000

2.

Immateriële vaste activa

2.1

Ontwikkelings- en onderzoekskosten

5 jaar

2.2

Kosten sluiten geldleningen en saldo agio en disagio

n.v.t. direct t.l.v. resultaat

3.

Materiele vaste activa

3.1

Gronden en terreinen (economisch nut)

3.1.1

Gronden en terreinen

Niet afschrijven

3.2

Woonruimten (economisch nut)

3.2.1

Stichting

40 jaar

3.2.2

Renovatie

40 jaar

3.2.3

Verbouwing en uitbreiding

20 jaar

3.3

Bedrijfsgebouwen (economisch nut)

3.3.1

Nieuwbouw

40 jaar

3.3.2

Renovatie

40 jaar

3.3.3

Verbouwing, restauratie en uitbreiding

20 jaar

3.3.3

Tijdelijke gebouwen

15 jaar

3.3.4

Inrichtingskosten

15 jaar

3.3.5

Noodlokalen

10 jaar

3.4

Grond- weg- en waterbouwkundige werken (economisch nut)

3.4.1

Riolering: Afhankelijk van termijnen in GRP (zie bijlage 2)

15-100 jaar

3.4.2

Aanleg begraafplaats

40 jaar

3.5

Grond- weg- en waterbouwkundige werken (maatschappelijk nut)

3.5.1

Wegen: aanleg wegen, pleinen, fietspaden, voetpaden reconstructie en renovatie

30 jaar

3.5.2

Plantsoenen en parken: aanleg en reconstructie

20 jaar

3.5.3

Sportterreinen, speelplaatsen en dierenparken

20 jaar

3.5.4

Kunstgrasvelden

10 jaar

3.6

Vervoersmiddelen e.d. (economisch nut)

3.6.1

Personenauto’s

7 jaar

3.6.2

Tractoren

11 jaar

3.6.3

Bestelauto’s en heftrucks

8 jaar

3.6.4

Vrachtauto’s

10 jaar

3.6.5

Aanhangwagens

10 jaar

3.6.6

Sneeuwploegen

10 jaar

3.7

Machines, apparaten en installaties (economisch nut)

3.7.1

Werktuigen en gereedschappen

15 jaar

3.7.2

Maaimachines en maai eenheden

5 jaar

3.7.3

Technische installaties woningen en bedrijfsgebouwen

15 jaar

3.8

Machines, apparaten en installaties (maatschappelijk nut)

Termijn

3.8.1.

Openbare verlichting

- Masten

40 jaar

- Armaturen

20 jaar

3.8.2

Verkeersregelinstallaties

15 jaar

3.9

Overige

3.9.1

Hardware

5 jaar

3.9.2

Software

n.v.t. direct t.l.v.resultaat

3.9.3

(Kantoor) meubilair en overige vaste inrichting

15 jaar

3.9.4

Speeltoestellen/-voorzieningen

15 jaar

4.

Financiële vaste activa

4.1.

Bijdragen aan activa in eigendom van derde

variabel

Bijlage 2 Levensduur rioleringsobjecten

afbeelding binnen de regeling

* extra opnemen in het schema:

Vrijval riolering

80