Regeling POP 3 subsidies provincie Overijssel

Geldend van 09-06-2022 t/m heden

Intitulé

Regeling POP 3 subsidies provincie Overijssel

Gedeputeerde Staten van Overijssel,

BESLUITEN

  • 1.

    De Regeling POP 3 subsidies provincie Overijssel te wijzigen door toevoeging van paragraaf 3.10 Regeling niet-productieve investeringen voor biodiversiteit, natuur, landschap en hydrologische maatregelen PAS;

  • 2.

    Voor de paragraven 3.1 Niet productieve investeringen water, 3.7 Regeling Niet-productieve investeringen voor biodiversiteit, natuur en landschap en 3.9 Regeling Fysieke investeringen voor innovaties in de landbouw de voorbereidingskosten met terugwerkende kracht tot 20 maart 2017 subsidiabel te stellen;

  • 3.

    De technisch/redactionele herziening van de Regeling POP 3 subsidies provincie Overijssel goed te keuren.

De Regeling POP 3 subsidies provincie Overijssel komt als volgt te luiden (integrale tekst):

Algemene toelichting

§ 1. Inleiding

§1.1 Algemene inleiding

Op grond van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van verordening (EU) nr. 1698/2005 van de Raad (PbEU L 347/487), verder: de POP verordening, heeft Nederland in december 2014 haar Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014 - 2020 (POP3) bij de Europese Commissie ingediend. Dit programma is op 13 februari 2015 door de Commissie goedgekeurd. Het POP3 programma is primair gebaseerd op voorgenoemde verordening, maar naast deze verordeningen zijn ook enkele andere verordeningen relevant voor het POP3 programma. Het gaat daarbij met name om de verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU L 347) en verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU L347/320) en alle bij genoemde verordeningen behorende uitvoeringsverordeningen en controleverordeningen. Tot slot dient genoemde te worden de Verordening (EU) nr. 2020/2220 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 tot vaststelling van een aantal overgangsbepalingen voor steun uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) in de jaren 2021 en 2022 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013, (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1307/2013 wat betreft de middelen en toepassing in de jaren 2021 en 2022 en van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wat betreft de middelen en verdeling van die steun voor de jaren 2021 en 2022. Hoewel genoemde verordeningen rechtstreeks doorwerken in de Nederlandse rechtsorde, kunnen subsidies op grond van het goedgekeurde POP3 programma slechts worden verstrekt op basis van een door een op nationaal of provinciaal niveau vastgestelde subsidieregeling. De onderhavige provinciale regeling "Regeling POP3 subsidies" vormt, samen met nog vast te stellen openstellingbesluiten, de wettelijke basis voor het door provincies verstrekken van POP3 subsidies (anders dan subsidies voor agromilieu- en klimaatdiensten).

In deze regeling worden in hoofdstuk 1 de in de regeling gehanteerde begrippen gedefinieerd. Daarbij is uitgangspunt dat waar mogelijk is aangesloten bij de definities uit EU-verordeningen. Indien een begrip niet gedefinieerd is, wordt er vanuit gegaan dat de betekenis in het normale spraakgebruik voldoende duidelijk is. In hoofdstuk 2 worden de Leadermaatregelen beschreven. In hoofdstuk 3wordt per door het bestuursorgaan open te stellen maatregel de bij openstelling nader te bepalen en uit te werken voorwaarden en beperkingen weergegeven en in hoofdstuk 4 volgen de slotbepalingen.

POP3 kent een gelaagde structuur. Op basis van genoemde EU-verordeningen en het goedgekeurde POP-programma is de Regeling POP-subsidies ontwikkeld. Dit betekent dat de EU-verordeningen én de afspraken die bestaan tussen lidstaat Nederland en de Europese Commissie over de uitvoering van POP3 in Nederland (het goedgekeurde POP3 programma), bij eventuele strijdigheid van deze Regeling met een EU-verordening of het POP-programma, vòòr gaan.

§1.2 Openstellingbesluit

De maatregelen opgenomen in deze Regeling POP3 subsidies kunnen door een Provincie opengesteld worden door middel van een openstellingbesluit. In een openstellingbesluit zal - naast het aanwijzen van onder meer de maatregel(en) waarvoor subsidie kan worden aangevraagd, het vaststellen van subsidieplafond(s) en het aangeven voor welke kostensoorten subsidie zal worden verleend - aangegeven worden welke wegingsfactoren op de selectiecriteria van toepassing zullen zijn.

§1.3 Selectie van projecten door middel van tenders

De selectie van projecten zal – vrijwel altijd - plaats vinden via een zogenaamde ‘tender-methode’: alle binnen de in het openstellingbesluit genoemde tijdvak ingediende projecten worden, indien ze voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden, gescoord. Subsidiabiliteitsvoorwaarden (‘instapeisen’) zijn de voorwaarden waaraan een aanvraag altijd moet voldoen, bijvoorbeeld: als alleen agrarisch ondernemers aan kunnen vragen, wordt een aanvraag die niet van een agrarisch ondernemer afkomstig is, direct op grond van het niet voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarde ‘aanvrager is agrarisch ondernemer’ afgewezen. Aanvragen die voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden, worden gescoord op basis van de in de betreffende openstelling gehanteerde selectiecriteria en de weging van die criteria als aangegeven in het openstellingbesluit. Ten behoeve van de uitvoering van deze procedure kan een selectiecommissie ingesteld worden. Op basis van deze procedure ontstaat er een lijst met alle ingediende projecten die aan de subsidiabiliteitscriteria voldoen, voorzien van een score (cijfer). Projecten die meer dan het minimaal voorschreven aantal punten behalen, kunnen voor subsidie in aanmerking komen. Indien de kosten voor het aantal projecten dat voor subsidie in aanmerking komt hoger zijn dan het beschikbare subsidieplafond, wordt subsidie toegekend op basis van de behaalde scores (projecten met hogere scores gaan voor). Indien er meerdere projecten met hetzelfde puntenaantal zijn en niet al die projecten kunnen gehonoreerd worden omdat het subsidieplafond dan overschreden zou worden, dan moet een nadere selectie plaatsvinden. De wijze waarop die nadere selectieplaats zal vinden, wordt in het openstellingsbesluit bekend gemaakt, Vaak zal dan gekeken worden naar het selectiecriterium/de selectiecriteria waaraan het hoogste belang is gehecht. Scoren projecten dan nog altijd gelijk, dan wordt gekeken naar het selectiecriterium/de selectiecriteria waaraan het op één na hoogste belang is gehecht. Zijn er ook na toepassing van de in het openstellingsbesluit bekend gemaakte regels gelijkscorende projecten, dan wordt door middel van loting bepaald welke projecten uit die groep voor subsidie in aanmerking komen.

§ 2. Maatregelen

Het POP3 bestaat voornamelijk uit maatregelen die door de Provincies zullen worden uitgevoerd. De volgende voor onderhavige regeling relevante provinciale maatregelen en submaatregelen zijn in het programmadocument van Nederland opgenomen:

  • 1.

    Maatregel inzake Kennisoverdracht en voorlichting (artikel 14 Verordening (EU) Nr.1305/2013)

    Het is nodig om voorlichting en andere kennisoverdrachtacties te ondersteunen omdat reeds ontwikkelde (veelal technische) innovaties vaak moeilijk voorbij de eindfase van de innovatiecyclus komen. Zonder deze maatregel blijft grootschalige toepassing van noodzakelijke innovaties uit of wordt deze vertraagd. Dit geldt in het bijzonder wanneer de toepassing van een innovatie niet vanzelfsprekend zelfstandig door het bedrijfsleven en markt wordt opgepakt. Daarnaast dient de maatregel bij te dragen aan kennisuitwisseling tussen onderzoek en praktijk. Enerzijds voor toepassing van nieuwe wetenschappelijke kennis in de praktijk en anderzijds voor onderzoek dat gestuurd wordt door vragen vanuit de praktijk.

  • 2.

    Maatregel inzake investeringen (artikelen 17 lid 1 (a), (c) en (d) Verordening (EU) Nr. 1305/2013)

    Deze maatregel bestaat uit vijf submaatregelelen:

    • a.

      fysieke investeringen nodig voor het ontwikkelen, beproeven en demonstreren van innovaties en voor de brede uitrol van innovaties;

    • b.

      fysieke investeringen in verduurzaming van agrarische ondernemingen van jonge landbouwers;

    • c.

      investeringen in infrastructuur

    • d.

      niet-productieve investeringen voor biodiversiteit, natuur, landschap en hydrologische maatregelen stikstof; en

    • e.

      niet-productieve investeringen voor water.

  • Deze maatregelen dragen bij aan het versterken van de levensvatbaarheid van landbouwbedrijven en het concurrentievermogen van de landbouw en bevorderen het gebruik van van innovatieve landbouwtechnologieën. Er wordt een link gelegd met duurzaamheid en innovatie door in te spelen op onderwerpen als milieu, klimaat, water, bodembeheer, energie, dier- en plantgezondheid en dierenwelzijn, biodiversiteit en landschap.

  • 3.

    Maatregel inzake samenwerking (artikel 35 van Verordening (EU) Nr. 1305/2013)

    Deze maatregel richt zich op samenwerkingen die zijn gericht op het ontwikkelen en valideren van praktische kennis en technologie met een groep van koplopers, die met name resulteert in technische innovatie, productinnovatie, procesinnovatie, organisatie-innovatie, innovatie in businessconcepten en/of uiteindelijk in systeeminnovatie. Deze maatregel bestaat uit de volgende submaatregelen:

    • a.

      samenwerking met betrekking tot proefprojecten en de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, processen en technieken in de landbouw- en de voedingsmiddelensector en

    • b.

      de oprichting en werking van operationele groepen in het kader van het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw.

  • 4.

    Maatregel inzake LEADER -lokale ontwikkeling (artikelen 32 tot en met 35 van Verordening (EU) Nr. 1303/2013 en artikelen 42 tot en met 44 van Verordening (EU) Nr. 1305/2013)

    LEADER beoogt bij te dragen aan de plaatselijke ontwikkeling van plattelandsgebieden. De interactie tussen landbouw en samenleving wordt steeds belangrijker. Er ligt een opgave om samen te werken aan de sociaaleconomische ontwikkeling van het platteland en aan een duurzaam beheer van de ruimte. De agrarische sector zal zich in moeten zetten voor maatschappelijk draagvlak. De sector moet daarbij invulling geven aan haar "license to produce". Dat kan bijvoorbeeld door de relatie tussen het platteland en de stad en tussen de boer en de burger te verstevigen. LEADER kan hier een bijdrage aan leveren, want:

    • LEADER heeft een toegevoegde waarde bij projecten waarvoor draagvlak en samenwerking tussen private en publieke partijen een voorwaarde voor succes zijn;

    • LEADER projecten komen ten goede aan de economische ontwikkeling en werkgelegenheid op het platteland, innovaties op agrarische bedrijven, de leefomgeving van de agrarische sector, jonge boeren en hun gezinnen;

    • LEADER kan ondersteunen in ‘krimp' gebieden waar alle actoren de opgave hebben om samen te werken aan een sociaal en economisch vitaal platteland;

    • LEADER is een krachtige aanpak voor de opgaven voor integrale plattelandsontwikkeling waarbij verschillende belanghebbenden zijn betrokken en de landbouwsector een belangrijke speler is;

    • LEADER sluit goed aan bij de huidige tijdsgeest die vraagt om een actievere inzet van burgers en bedrijven.

Het resterende deel van de maatregelen genoemd in het POP3 programma betreft de agromilieu- en klimaatmaatregelen, waarvoor een separate provinciale regeling ontwikkeld is, òf zal door de Minister van Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit worden uitgevoerd. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de maatregelen inzake risicobeheer (artikelen 36 en 37 van de POP-verordening).

§ 3 Subsidieverlening op basis van selectiecriteria en tendering

POP3 subsidie kan slechts worden verstrekt indien verlening van een aangevraagde subsidie een effectief en efficiënt gebruik van overheidsmiddelen is. Om te kunnen bepalen of een te verlenen subsidie effectief en efficiënt zal zijn, zijn selectiecriteria geformuleerd. De in deze regeling opgenomen selectiecriteria per regeling zijn algemeen geformuleerde criteria, die in een openstellingbesluit nader uitgewerkt en geconcretiseerd zullen worden. Ten behoeve van een eenduidige invulling van de criteria over provincies en maatregelen heen, is een Handboek selectiecriteria ontwikkeld. In dit handboek is opgenomen op welke wijze aan de in deze regeling opgenomen criteria invulling gegeven wordt en welke weging en scores van toepassing zijn. Dit handboek kan worden gezien als een bestendige overheidspraktijk voor de invulling van de selectiecriteria. Het Handboek is te vinden op de website van het Regiebureau POP. Het is niet mogelijk dat selectiecriteria ‘toegevoegd’ worden bij een openstelling: de bij de maatregelen in hoofdstuk 2 opgenomen criteria kunnen bij openstelling wel nader ingevuld of geconcretiseerd worden, maar er kunnen geen extra criteria toegevoegd worden. In geval van Leader zijn de selectiecriteria waarvan gebruik gemaakt wordt opgenomen in de goedgekeurde Lokale Ontwikkeling Strategie (LOS).

Selectie van projecten zal – vrijwel altijd - plaatsvinden door middel van een tender. Alle gedurende een openstellingperiode ingediende projecten worden – indien de aanvraag volledig is én aan de gestelde subsidiabiliteitscriteria (= eisen waaraan in ieder geval voldaan dient te zijn om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen, bijvoorbeeld: een jonge agrariër dient bij aanvraag nog geen 41 jaar te zijn. De aanvraag zal worden afgewezen zonder inhoudelijk naar de aanvraag te kijken, indien de aanvrager niet aan dit criterium voldoet) wordt voldaan - op basis van in het openstellingbesluit bekend gemaakte selectiecriteria en wegingsfactoren van die selectiecriteria beoordeeld. Zie verder §1.3.

De doelgroep van een subsidie is afhankelijk van de maatregel die het betreft en de beleidsmatige doelstellingen die met de subsidieverlening worden nagestreefd. In deze regeling wordt bij veel maatregelen een breed scala aan mogelijke aanvragers genoemd. In een openstelling kan de doelgroep beperkt worden tot die groepen die - gelet op de beleidsmatige doelstellingen die met de betreffende openstelling nagestreefd worden - voor subsidie in het kader van de betreffende openstelling in aanmerking komen. Er kan indien gewenst een selectie van de in deze regeling genoemde doelgroepen plaatsvinden, toevoegen van extra - niet in deze regeling bij de betreffende maatregel genoemde - doelgroepen is niet mogelijk.

Om in het kader van een tenderregeling gelijke kansen voor alle aanvragers te garanderen is het noodzakelijk dat bij sluiting van de tender àlle voor het beoordelen van de aanvraag noodzakelijke gegevens bekend zijn. Een aanvraag dient te worden ingediend op een door GS beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Daarbij moet altijd het laatst beschikbaar gekomen aanvraagformulier gehanteerd worden. Een inhoudelijk onvolledige aanvraag dient vòòr de sluitingsdatum van de openstellingtermijn aangevuld te zijn om voor beoordeling in aanmerking te komen. Het aanvullen van gegevens die niet noodzakelijk zijn voor een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag (zie verder bij de artikelsgewijze toelichting, artikel 1.7) is vaak wel toegestaan. Het indienen van ‘pro forma' aanvragen zonder dat inhoudelijke aanvulling van de aanvraag voor de gestelde sluitingsdatum plaatsvindt, is derhalve in het kader van deze regeling niet zinvol.

Subsidie zal geheel of gedeeltelijk geweigerd worden indien één van de weigeringsgronden van toepassing is. Het kan hierbij gaan om een weigeringsgronden als genoemd in artikel 3.35 AWB, in artikel 1.8 van deze regeling, in het van toepassing zijnde artikel van hoofdstuk 2 of 3 òf in het van toepassing zijnde openstellingbesluit.

§ 4 Subsidiabele kosten en bijdragen in natura

In onderhavige regeling worden subsidiabele kosten allereerst onderverdeeld naar kostentypen en daarbinnen naar kostensoorten. Als kostentypen worden onderscheiden kosten van inbreng van personeel, kosten derden, inbreng in natura en afschrijvingskosten. Deze zijn in principe subsidiabel, tenzij in het openstellingsbesluit anders is bepaald. Ten aanzien van kostensoorten wordt per maatregel aangegeven welke kosten subsidiabel gesteld worden of kunnen worden. Sommige kostensoorten zijn alleen onder voorwaarden subsidiabel. Zo mag in bepaalde projecten de kosten voor aankoop van grond, bebouwd of niet-bebouwd, subsidiabel gesteld worden, maar deze kosten zijn – tenzij er sprake is van een uitzonderlijke situatie – voor maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten die in het project gemaakt worden subsidiabel.

Met het invoegen van artikel 1.11a is er onderscheid gemaakt tussen bijdragen in natura en inbreng van onbetaalde eigen arbeid.

Bijdragen in natura zijn alle in het project ingebrachte bijdragen voor werken, goederen, diensten, grond of onroerende goederen waarvoor geen door facturen en betaalbewijzen of daaraan gelijk te stellen documenten ingediend kunnen worden. Deze bijdragen dienen aan strikte eisen te voldoen, om de hoogte van de uitgaven toch controleerbaar te maken. De waarde die wordt toegekend aan de bijdrage in natura mag niet meer bedragen dan de kosten die gewoonlijk op de desbetreffende markt worden aanvaard. Voor onbetaalde arbeid door vrijwilligers (vrijwilligerswerk) is een standaardtarief bepaald.

De totale waarde van bijdrage in natura wordt gemaximeerd (afgetopt). De te verstrekken subsidie bedraagt nooit meer dan de hoogte van de werkelijke kosten die tot een uitgaande kasstroom leiden.

Onbetaalde eigen arbeid wordt in artikel 1.11a als afzonderlijk kostentype gedefinieerd en wordt hiermee niet meer als bijdrage in natura beoordeeld. Onbetaalde arbeid telt hiermee niet mee voor de aftopping van de bijdragen in natura, maar wel kan in een openstellingsbesluit de inbreng van onbetaalde eigenarbeid gemaximeerd worden.

§ 5 Verplichtingen subsidieverkrijgers

Subsidieverkrijgers dienen aan alle in het subsidietoekenningsbesluit gestelde verplichtingen te voldoen. In artikel 1.17 worden de algemene verplichtingen weergegeven waaraan - indien de betreffende verplichting op het betreffende project van toepassing is - altijd moet worden voldaan. Naast deze algemene, subsidiegerelateerde, verplichtingen, kunnen ook specifieke verplichtingen opgelegd worden. Op grond van artikel 1.18 kunnen Gedeputeerde Staten de subsidieverkrijger ook niet doelgebonden verplichtingen opleggen.

§ 6 Financiële aspecten subsidie

Een subsidie geeft een direct financieel voordeel aan de subsidieverkrijger. Naast dit directe financiële voordeel ten gevolge van de subsidie, kan er ook sprake zijn van een financieel voordeel in de vorm van netto inkomsten die tijdens of na het uitvoeren van het project verkregen worden. Ook kan er sprake zijn van een vermogensvoordeel ten gevolge van de subsidie. In sommige gevallen dienen dit soort voordelen verrekend of vergoed te worden. De artikelen 1.19, 1.20 en 1.21 geven daar de voorschriften voor. Wat onder netto inkomsten moet worden verstaan is gedefinieerd in artikel 1.1 sub f. Het gaat hierbij overigens alleen over rechtstreeks gegenereerde netto-inkomsten, waarmee géén rekening is gehouden op het tijdstip van goedkeuring van de actie. Met veel inkomsten, bijvoorbeeld kostenreductie dankzij de investering of inkomsten door het verkopen van bedrijfsgebouwen in het kader van een bedrijfsverplaatsing of het vragen van een bijdrage van agrarisch ondernemers die aan een cursus deel zullen nemen, zal bij de toekenning al rekening gehouden worden. Indien er verrekend zou moeten worden, gelden er verschillende uitzonderingen op het voorschrift tot verrekening. Zo hoeft bijvoorbeeld niet verrekend te worden indien het gaat om een concrete actie waarvan de totale subsidiabele kosten ten hoogste 50.000 euro bedragen.

In sommige gevallen kan een toegekende subsidie worden verlaagd. Dit is bijvoorbeeld het geval indien er sprake is van onregelmatigheden. Verlaging is ook nà afronding van een project mogelijk. Dit is bijvoorbeeld het geval indien niet wordt voldaan aan de instandhoudingsverplichting: een investering in infrastructuur of een productieve investering dien gedurende 3 of 5 jaar na vaststelling van de subsidie - gebruiksklaar - in stand te worden gehouden. Indien aan deze verplichting niet wordt voldaan, zal de subsidie evenredig verlaagd worden.

Een ander financieel aspect betreft de bevoorschotting. Er bestaan twee soorten voorschotten, te weten een voorschot dat vòòr afronding van een project wordt verstrekt op basis van reeds uitgevoerde onderdelen van het project (‘bevoorschotting op basis van realisatie') en voorschotten die worden verstrekt vooruitlopend op de uitvoering van een project.

Voorschotten op basis van realisatie zijn – in POP-terminologie - tussentijdse betalingen waarbij nààst een voortgangsrapportage inzake het project, facturen en betaalbewijzen van de reeds verrichte projectonderdelen, of – indien van toepassing – bewijsstukken ten aanzien van de ingebrachte bijdrage(n) in natura - moeten worden overgelegd. Het voorschot zal worden verlaagd indien bij de aanvraag voor de tussentijdse betaling kosten zijn opgevoerd die niet subsidiabel blijken. Bijvoorbeeld doordat onjuiste facturen en betaalbewijzen overgelegd worden. Bovendien dient op grond van EU-regelgeving een tussentijds voorschot extra te worden verlaagd met het bedrag van de onjuiste facturen en betaalbewijzen, indien het bedrag aan onjuiste facturen en betaalbewijzen meer bedraagt dan 10% van het bedrag aan ingediende facturen en betaalbewijzen van kosten die wel subsidiabel gesteld zijn. Dit betekent dat niet alleen de onjuiste facturen/betaalbewijzen niet worden vergoed, er wordt daarnaast een correctie van de betaling opgelegd ter hoogte van het bedrag dat onjuist gedeclareerd is. Deze maatregel is een verplichting opgelegd door de EU en is er op gericht aanvragers te bewegen voldoende zorgvuldigheid te betrachten bij het indienen van declaraties. Van de verplichte extra correctie van de betalingsaanvraag kan worden afgezien, indien de aanvrager aan kan tonen dat zijn declaratie buiten zijn schuld onjuist was. Overigens is de bepaling inzake het extra verlagen van een betaling òòk van toepassing indien het verzoek om betaling geen verzoek tot tussentijdse betaling betreft, maar een verzoek om eindafrekening indien bij dat verzoek om eindafrekening kosten gedeclareerd worden.

Naast tussentijdse betalingen, bestaan er ook voorschotten die worden aangevraagd vooruitlopend op de uitvoering van het project. De EU-regelgeving biedt slechts zeer beperkt mogelijkheden voor dit soort voorschotten. Het is slechts mogelijk dit soort voorschotten te verlenen voor investeringsgerelateerde steun en voor plaatselijke groepen voor zover het daarbij gaat om functionerings- en dynamiseringskosten. Het voorschot kan maximaal 50% van de toegekende overheidsbijdrage bedragen. Een dergelijk voorschot kan slechts worden verleend indien er door de subsidieverkrijger een bankgarantie of daaraan gelijk te stellen zekerheid wordt verstrekt van 100% van het te verlenen voorschot.

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1.1 Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Afschrijvingskosten: de kosten van afschrijving zoals bedoeld in artikel 69 lid 2 van Verordening (EU) Nr. 1303/2013;

  • b.

    Bijdrage in natura: bijdrage als bedoeld in artikel 69 lid 1 van verordening (EU) Nr. 1303/2013;

  • c.

    Bruto jaarloon: het in enig jaar aan een werknemer betaalde salaris, inclusief een niet-prestatie gevonden eindejaarsuitkering of een beloning in de vorm van een dertiende maand, zijnde een vast bedrag of vastgesteld percentage van het salaris, dat werknemers als extra loon ontvangen, voor zover dit is geregeld in de geldende CAO of arbeidsovereenkomst, exclusief vakantiegeld, exclusief (overige) vergoedingen, bijzondere beloningen, winst- of prestatieafhankelijke uitkeringen en aanvullende werkgeverslasten;

  • d.

    Grondgebruiker: gebruikgerechtigde van de grond;

  • e.

    Inpassingsmaatregelen: maatregelen die noodzakelijk zijn om kavels goed bewerkbaar te maken en eventuele negatieve neveneffecten van de herverkaveling tegen te gaan;

  • f.

    Kaderbesluit nationale EZ-subsidies: regeling van 1 januari 2009, Stb. 2008, 499, gewijzigd per 1 juli 2016, Stb. 2016, 56;

  • g.

    Landbouwer: een natuurlijk persoon of rechtspersoon dan wel een groep natuurlijke personen of rechtspersonen, ongeacht de rechtspositie van de groep en haar leden volgens het nationale recht, van wie het bedrijf zich bevindt binnen het territoriale toepassingsgebied van de verdragen als omschreven in artikel 52 VEU in samenhang met de artikelen 349 en 355 VWEU, en die een landbouwactiviteit uitoefent;

  • h.

    Landbouwbedrijf: alle eenheden op het grondgebied van eenzelfde lidstaat die voor landbouwactiviteiten worden gebruikt en door een landbouwer worden beheerd;

  • i.

    Landbouwactiviteiten: primaire productie van landbouwproducten alsmede handel in landbouwproducten, als bedoeld in bijlage 1 VWEU;

  • j.

    Netto inkomsten: instroom van kasmiddelen die gebruikers genereren door rechtstreeks te betalen voor de door middel van de gesubsidieerde activiteit verstrekte goederen/ zaken of diensten, minus alle operationele kosten en de kosten voor de vervanging van uitrusting met een korte levensduur die in de overeenkomstige periode zijn gemaakt. Besparingen op operationele kosten die gerealiseerd worden door de gesubsidieerde activiteit worden als netto inkomsten gerekend, tenzij de besparingen teniet worden gedaan door een evenredige verlaging van een eventuele exploitatiesubsidie;

  • k.

    Niet-productieve investering: investering die niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het landbouwbedrijf of een andere onderneming;

  • l.

    ELFPO: het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling als bedoeld in VO (EU) 1305/2013VO (EU) 1303/2013: Verordening (EU) Nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad;

  • m.

    Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies: regeling van 1 juli 2015, Stcrt, 2015, 18094;

  • n.

    Vo (EU) 1303/2013: Verordening (EU) Nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad;

  • o.

    Vo (EU) 1305/2013: Verordening (EU) Nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad;

  • p.

    Vo (EU) 651/2014: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard;

  • q.

    Vo (EU) 702/2014: Verordening (EU) Nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard

  • r.

    Voorbereidingskosten: kosten van handelingen ter voorbereiding van de subsidiabele activiteit(en) waar subsidie voor wordt aangevraagd, waaronder het maken van een projectplan;

  • s.

    Vo (EU) 2020-2220 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 23 december 2020 tot vaststelling van een aantal overgangsbepalingen voor steun uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) in de jaren 2021 en 2022 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013, (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1307/2013 wat betreft de middelen en toepassing in de jaren 2021 en 2022 en van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wat betreft de middelen en verdeling van die steun voor de jaren 2021 en 2022.

Toelichting

In dit artikel zijn de belangrijkste begrippen gedefinieerd die in deze regeling worden gehanteerd. De definities sluiten daar waar mogelijk aan bij de definities zoals gehanteerd in de van toepassing zijnde EU-regelgeving. Mocht er strijdigheid bestaan tussen de definitie van een begrip in de van toepassing zijnde EU-verordeningen en de begripsbepaling in deze regeling, dan wel begrippen niet in de begripsbepalingen van deze regeling gedefinieerd zijn, dan worden de begrippen geacht te zijn gedefinieerd conform de van toepassing zijnde EU-definities.

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

  • 1. Subsidie op grond van deze regeling wordt slechts verstrekt voor activiteiten ten behoeve van het in de Europese Unie gelegen deel van het Koninkrijk der Nederlanden waarvan de resultaten aantoonbaar ten goede komen aan het platteland van Nederland of de agrarische sector.

  • 2. Tot het platteland van Nederland behoort het gehele grondgebied van het in de Europese Unie gelegen deel van het Koninkrijk der Nederlanden met uitzondering van aaneengesloten woonkernen met meer dan 30.000 inwoners.

Toelichting

POP subsidie kan slechts worden verstrekt voor activiteiten die ten goede komen aan een duurzame ontwikkeling van het platteland van Nederland of de agrarische sector. Het gaat hierbij slechts om het deel van Nederland dat in de Europese Unie gelegen is, de overzeese gebieden van Nederland vallen niet onder deze regeling. Onder het platteland van Nederland wordt daarbij verstaan: het grondgebied van Nederland met uitzondering van aaneengesloten woonkernen met meer dan 30.000 inwoners. Woonkernen met meer dan 30.000 inwoners worden geacht ‘stedelijk gebied' te zijn. Activiteiten worden geacht ten goede te komen aan een duurzame ontwikkeling van het platteland indien de activiteit zelf of de resultaten van de activiteit ten goede komen aan het platteland en/of de agrarische sector.

Artikel 1.3 Openstelling

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen een openstellingbesluit vaststellen.

  • 2. Gedeputeerde Staten stellen per openstellingbesluit vast:

    • a.

      één of meerdere subsidieplafonds;

    • b.

      per plafond een periode waarbinnen een aanvraag om subsidie moet zijn ontvangen.

  • 3. In het openstellingsbesluit kunnen Gedeputeerde Staten nadere regels stellen met betrekking tot de kostentypen als bedoeld in artikel 1.12 die voor subsidie in aanmerking komen;

  • 4. In het openstellingbesluit kunnen Gedeputeerde Staten nadere regels stellen met betrekking tot:

    • a.

      de categorieën van activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;

    • b.

      de thema's waarop een activiteit betrekking moet hebben;

    • c.

      de categorieën van begunstigden;

    • d.

      de kostensoorten die voor subsidie in aanmerking komen;

    • e.

      de geografische begrenzing van de openstelling;

    • f.

      een drempel met betrekking tot de subsidiabele kosten;

    • g.

      de minimale of maximale hoogte van de subsidie;

    • h.

      de gegevens of bescheiden die bij de aanvraag om subsidie, voorschot, wijziging of vaststelling overgelegd moeten worden;

    • i.

      de wijze van indienen van een verzoek om subsidie, voorschot, wijziging of vaststelling;

    • j.

      het indienen van een verslag omtrent de voortgang van de activiteiten;

    • k.

      het verstrekken van voorschotten;

    • l.

      overige verplichtingen die aan een subsidieontvanger kunnen worden opgelegd.

  • 5. Gedeputeerde Staten kunnen een vast bedrag aan subsidiabele koster per activiteit of deelactiviteit vaststellen.

Toelichting

In het openstellingbesluit worden de subsidieplafonds vastgelegd, maar kunnen daarnaast ook de in deze regeling genoemde onderdelen, zoals bijvoorbeeld de doelgroep, de subsidiabele activiteiten of thema's, subsidiabele kosten en selectiecriteria en vereenvoudigde kostenopties, nader ingevuld worden zodat bij openstelling duidelijk is waarvoor in het kader van de openstelling precies subsidie aangevraagd kan worden en hoe aanvragen beoordeeld zullen worden. Zo wordt in deze regeling bijvoorbeeld aangegeven dat ‘landbouwers' de begunstigden kunnen zijn, maar in een openstellingbesluit kan dit nader gespecificeerd worden tot ‘varkenshouders' , ‘biologische boeren' of ‘landbouwers waarvan het bedrijf tenminste grootte x heeft'. En de subsidiabele activiteit kan in deze regeling zijn omschreven als ‘kennisoverdracht', maar dat kan in een openstellingbesluit nader gericht worden tot bv. ‘kennisoverdracht inzake klimaatadaptatie'. Ook kan de Provincie Overijssel er voor kiezen om, vanwege beleidsmatige overwegingen, bepaalde kostensoorten of kostentypen die op grond van deze regeling subsidiabel gesteld zouden kunnen worden, in een specifiek geval toch niet subsidiabel te stellen. Bijvoorbeeld: afschrijvingskosten kunnen op grond van sommige artikelen subsidiabel gesteld worden, maar de Provincie Overijssel kan er voor kiezen om die kosten, bijvoorbeeld vanwege de hoge uitvoeringslasten die gemoeid zijn met het berekenen en beoordelen van die kosten, niet subsidiabel te stellen.

Voor de selectiecriteria geldt dat de criteria genoemd in deze regeling algemene criteria zijn, die nader uitgewerkt zullen worden in een openstellingbesluit.

Bij alle maatregelen worden de selectiecriteria ‘effectiviteit’ en ‘efficiëntie’ gebruikt. Met deze selectiecriteria wordt beoogd toepassing te geven aan artikel 49 van Vo 1305/2013, waarin onder meer is bepaald dat de selectiecriteria borg dienen te staan voor een beter gebruik van financiële middelen. Met deze criteria in samenhang bezien wordt bepaald: in welke mate draagt de subsidie bij aan het realiseren van (beleids)doelstellingen. Voorbeeld: als er sprake is van een project dat onderdeel is van een groter programma of samenhangt met enkele andere (niet door de overheid of niet vanuit POP te subsidiëren) projecten, kan - kijkend naar de opbrengst van het programma of de opbrengst van het project in samenhang met die andere projecten (= spin off van het te subsidiëren project) - er sprake zijn van een relatief kleine subsidie die, door de spin off, grote (beleids)effecten sorteert. Als voorbeeld: een project van 100.000 euro dat een noodzakelijk onderdeel oplevert voor een programma dat in zijn totaliteit voor 1 miljoen euro aan ‘opbrengst' voor een bepaald beleidsdoel genereert, zal naar verwachting hoger op dit selectiecriterium scoren dan een verder vergelijkbaar project met 100.000 euro aan subsidiabele kosten, waarbij er geen sprake is van een spin off effect.

Artikel 1.4 POP3 steun

  • 1. POP3 steun bestaat uit ELFPO-middelen en middelen van nationale overheden, tenzij in een openstellingbesluit anders is bepaald.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde middelen van nationale overheden bestaan uit

    • a.

      provinciale middelen, of;

    • b.

      middelen van andere overheden.

  • 3. Gedeputeerde Staten stellen in een openstellingbesluit vast welke gedeelten van de in het eerste lid bedoelde steun met de openstelling beschikbaar worden gesteld.

  • 4. De in deze regeling genoemde subsidiepercentages bestaan voor 50% uit steun afkomstig uit het ELFPO en voor 50% uit nationale overheidsfinanciering, tenzij in een openstellingbesluit anders is bepaald.

Toelichting

Een subsidieplafond is het totaalbedrag dat bij een openstelling voor subsidieaanvragers beschikbaar wordt gesteld. Een project waarvoor een bijdrage vanuit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) wordt verkregen moet daarnaast – in het algemeen – eenzelfde bedrag aan nationaal overheidsgeld (‘nationale cofinanciering’) beschikbaar gesteld worden. Provincies zijn in het kader van onderhavige regeling aangewezen als beheerder van het ELFPO-budget. Provincies kunnen in een openstellingbesluit slechts ELFPO-budget beschikbaar stellen, kunnen naast het ELFPO-budget òòk de benodigde nationale cofinanciering beschikbaar stellen, kunnen een deel van de noodzakelijke cofinanciering beschikbaar stellen òf ze kunnen – indien daar in het POP programma voor de betreffende maatregel in is voorzien - alleen nationale overheidsmiddelen beschikbaar stellen (‘aanvullende nationale financiering’). De nationale overheidsmiddelen kunnen daarbij afkomstig zijn van de provincie zelf, maar kunnen - als daarover bestuurlijke afspraken gemaakt zijn - ook door een ander bestuursorgaan (bv. waterschap, gemeente, andere provincie) beschikbaar gesteld worden.

Indien een Provincie slechts ELFPO-middelen beschikbaar stelt of naast ELFPO-middelen slechts een deel van de noodzakelijke nationale cofinanciering beschikbaar stelt, dient een aanvrager de verplicht voorgeschreven nationale overheidsfinanciering op een andere manier te verkrijgen. In die gevallen zal een aanvraag slechts voor (ELFPO)subsidie in aanmerking kunnen komen indien bij de subsidieaanvraag een bewijs wordt overgelegd waaruit blijkt dat de nationale financiering die benodigd is voor het project beschikbaar is of zal komen. Dit omdat er anders geen sprake is van een sluitende begroting. Het te overleggen bewijs kan bijvoorbeeld een reeds gedane subsidietoezegging of bijdrageverklaring zijn.

Artikel 1.5 Doelgroep

Vervallen.

Artikel 1.6 Samenwerkingsverbanden

  • 1. Indien bij of krachtens deze regeling is bepaald dat een subsidie kan worden verstrekt aan een samenwerkingsverband, komen in geval van samenwerkingsverbanden zonder rechtspersoonlijkheid slechts voor subsidie in aanmerking samenwerkingsverbanden:

    • a.

      waarvan de deelnemers natuurlijke personen of rechtspersonen, ieder met een andere eigenaar en niet in eigendom van een deelnemende natuurlijke persoon, zijn, en

    • b.

      die voldoen aan de concurrentieregels zoals die gelden krachtens de artikelen 206 tot en met 210 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad.

  • 2. Indien een aanvraag namens de deelnemers aan een samenwerkingsverband wordt ingediend bevat de aanvraag om subsidie tevens:

    • a.

      een door alle partijen ondertekende samenwerkingsovereenkomst van de deelnemende partijen, waarin onder meer door alle partijen wordt verklaard dat iedere partij hoofdelijk aansprakelijk is voor onverschuldigd betaalde subsidiebedragen;

    • b.

      is de penvoerder verplicht de projectadministratie als bedoeld in artikel 1.17, onder aanhef en onder f, te voeren en de administratie en daartoe behorende bescheiden te bewaren tot de datum als bepaald in artikel 1.7, aanhef en onder g;

    • c.

      gegevens waaruit blijkt dat de penvoerder is aangewezen door de deelnemende partijen aan het samenwerkingsverband om de aanvraag om subsidie in te dienen.

  • 3. Ingeval een subsidie wordt verstrekt aan een samenwerkingsverband:

    • a.

      berusten de verplichtingen die daaruit voortvloeien hoofdelijk op iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband;

    • b.

      is de penvoerder verplicht de projectadministratie als bedoeld in artikel 1.17, onder aanhef en onder f, te voeren en de administratie en daartoe behorende bescheiden te bewaren tot de datum als bepaald in artikel 1.7, aanhef en onder g;

    • c.

      kunnen onverschuldigd betaalde subsidiebedragen overeenkomstig artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht hoofdelijk worden teruggevorderd bij iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband. Bij terugvordering van onverschuldigd betaalde subsidiebedragen zal de penvoerder van het project als eerste worden aangesproken.

Toelichting

In sommige gevallen kan een subsidie worden verstrekt aan een samenwerkingsverband. Indien een samenwerkingsverband, niet zijnde een formeel samenwerkingsverband in de vorm van een rechtspersoon, subsidie wenst aan te vragen, zijn er aan het samenwerkingsverband eisen gesteld die in dit artikel worden benoemd. Naast de in dit artikel benoemde vereisten, kunnen ook in de artikelen in hoofdstuk 2 of 3 én in het openstellingbesluit aanvullende eisen aan samenwerkingsverbanden worden gesteld.

Artikel 1.7 Wijze van indienen van en vereisten aan een subsidieaanvraag

  • 1. Een aanvraag om subsidie:

    • a.

      wordt ingediend bij Gedeputeerde Staten;

    • b.

      wordt ingediend met gebruikmaking van de meest recente versie van een door Gedeputeerde Staten beschikbaar gesteld formulier.

  • 2. Een aanvraag om subsidie bevat tenminste:

    • a.

      een begroting van de kosten;

    • b.

      een toelichting op de begroting;

    • c.

      een financieringsplan;

    • d.

      een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • e.

      een overzicht van inkomsten die met de uitvoeringen van de activiteit gegenereerd worden;

    • f.

      een projectplan waarin tenminste is opgenomen:

      • i.

        de doelstellingen van het project;

      • ii.

        een probleemanalyse waaruit onder andere de noodzaak van het project en de ter uitvoering van het project te maken kosten blijkt;

      • iii.

        een beschrijving van de wijze van de uitvoering van het project en de te ondernemen activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

      • iv.

        de verwachte resultaten van het project;

      • v.

        de verwachte realisatietermijn van het project;

      • vi.

        de wijze waarop de resultaten van het project worden getoetst.

  • 3. Indien de verwachte realisatietermijn van het project langer is dan één jaar bevat de aanvraag om subsidie tevens:

    • a.

      een meerjarenbegroting met een liquiditeitsplanning per jaar;

    • b.

      een overzicht in de tijd van de te onderscheiden fasen van het project.

  • 4. Indien de aanvraag betrekking heeft op een investering en de investering leidt naar waarschijnlijkheid tot negatieve omgevings-effecten bevat de aanvraag om subsidie een verkenning naar de mogelijke negatieve omgevings-effecten van de investering.

Toelichting

Een subsidieaanvraag kan slechts worden ingediend door gebruik te maken van het door Gedeputeerde Staten beschikbaar gestelde aanvraagformulier. Alleen een volledig ingevuld aanvraagformulier, voorzien van alle voorgeschreven bijlagen, zal in behandeling genomen worden. Aanvragen waarbij slechts een gedeelte van de voorgeschreven informatie wordt aangeleverd en niet alle voorgeschreven informatie vòòr de sluitingsdatum van de tender is aangeleverd (zoals ‘pro forma aanvragen') zullen niet in behandeling genomen worden. Dit om rechtsongelijkheid tussen aanvragers te voorkomen. Gegevens en bijlagen die weliswaar wel aanwezig dienen te zijn bij een aanvraag voor subsidietoekenning, maar niet essentieel zijn voor de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag, zouden ook later aangeleverd kunnen worden. Hierbij kunt u bijvoorbeeld denken aan een Kamer van Koophandel nummer. Een subsidieaanvrager kàn derhalve de mogelijkheid worden geboden dergelijke gegevens ook na sluiting van de tender, maar binnen een door Gedeputeerde Staten te stellen termijn, aan te vullen.

De aanvraag dient in ieder geval een projectplan te bevatten, waarin ook wordt aangegeven wat de doelstelling(en) van het project is/zijn, of er een relatie is met andere projecten / of het project onderdeel uitmaakt van een groter programma en wat de doelstellingen daarvan zijn en hoe de resultaten van het project worden getoetst. Met de ‘doelstelling' wordt bedoeld: het beleidsdoel wat nagestreefd wordt (bijvoorbeeld: meer fietsers in de gemeente). De doelstelling is in het algemeen van een hoger abstractieniveau dan het projectresultaat (bijvoorbeeld: projectresultaat zal zijn dat er 25 km fietspad is aangelegd of verbeterd). Aanvragers worden geacht in het projectplan aan te geven hoe bezien/bepaald wordt of de doelstelling (meer fietsers in de gemeente) is bereikt.Indien een aanvraag betrekking heeft op een investering, dient op grond van artikel 45 Verordening (EU) nr. 1305/2013 1e lid "de investering voorafgegaan te worden door een beoordeling van de te verwachten milieueffecten overeenkomstig het recht dat specifiek is voor deze soort investering, in gevallen waarin de investering waarschijnlijk nadelige gevolgen zal hebben voor het milieu". Dit betekent dat investeringen waarvoor voorafgaand aan de investering een milieu- of omgevingsvergunning verkregen moet zijn, die vergunning verkregen moet zijn vòòr er vanuit ELFPO voor die investering betalingen gedaan kunnen worden. Indien er geen milieu- of omgevingsvergunning verplicht is, bijvoorbeeld omdat de betreffende investering op grond van de Omgevingswet slechts gemeld hoeft te worden, dient de aanvrager een beperkte effectverkenning met een eigen oordeel aan te leveren, op grond waarvan blijkt dat er geen sprake is van een investering die waarschijnlijk negatieve gevolgen voor zal hebben voor het milieu. De zwaarte van de verkenning zal afhangen van het soort/type investering.

Een belangrijk aandachtspunt voor de Europese Commissie is het punt ‘redelijkheid van kosten'. Indien er bij een project geen sprake is van een aanbestedingstraject zal door het Betaalorgaan in het algemeen worden vereist dat een aanvrager - ter onderbouwing van de redelijkheid van de kosten waarvoor subsidie wordt aangevraagd en als toelichting op de begroting- drie offertes aan de aanvraag toevoegt, op basis waarvan het Betaalorgaan de redelijkheid van de opgevoerde kosten kan bepalen.

Onderdeel van de aan te leveren gegevens is ook het aanleveren van informatie over subsidies of vergoedingen / bijdragen die voor dezelfde subsidiabele activiteiten van andere bestuursorganen, private organisaties of personen afkomstig zijn. Deze gegevens zijn enerzijds van belang om te kunnen beoordelen of er sprake is van een sluitende begroting, anderzijds kan op basis van deze gegevens ook worden bezien of er wellicht sprake zou kunnen zijn van cumulatie van subsidies of cumulatie met andere vormen van steun.

Aanvragen zullen vaak elektronisch ingediend kunnen worden en verdient sterk de voorkeur. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht is het echter niet mogelijk elektronisch indienen van aanvragen te verplichten.

Artikel 1.7a Bewijsstukken

  • 1. Als bewijsstukken van documenten die in het kader van deze regeling moeten worden ingediend worden geaccepteerd:

    • a.

      originele documenten;

    • b.

      fotokopieën van originelen;

    • c.

      gedigitaliseerde microfiches van originelen;

    • d.

      elektronische versies van originelen.

  • 2. Niet originele documenten die in het kader van deze regeling als bewijsstukken worden ingediend, worden slechts geaccepteerd indien de procedure, bedoeld in bijlage 1 van de Regeling Europese EZ subsidies is gevolgd.

Toelichting

Op grond van bestaande regelgeving kunnen als bewijsstukken slechts stukken worden geaccepteerd die aan strikte eisen voldoen. In dit artikel wordt aangegeven welke bewijsstukken geaccepteerd worden. Bij alle documenten is het van belang dat uit het bewijsstuk duidelijk blijkt dat het bewijsstuk onderdeel uitmaakt van de uitvoering van het project waarvoor subsidie is verleend. Zo zal op facturen en betaalbewijzen, of het om originele documenten of afgeleiden daarvan gaat, in het algemeen een projectnummer of andere informatie vermeld moeten zijn, waaruit blijkt dat de kosten ten behoeve van een specifiek project gemaakt zijn.

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 4:35 Algemene wet bestuursrecht, wordt een subsidie geheel of gedeeltelijk geweigerd indien:

  • a.

    Voor dezelfde activiteit op grond van dezelfde openstelling en openstellingsperiode/onder hetzelfde plafond/in dezelfde beoordelingsronde reeds subsidie is gevraagd;

  • b.

    Voor dezelfde activiteit en subsidiabele kosten reeds subsidie van 1 euro of meer is verstrekt tot het op grond van Europese verordeningen maximale subsidiepercentage of -bedrag;

  • c.

    Dezelfde activiteiten en subsidiabele kosten reeds anderszins uit de begroting van de Unie gefinancierd zijn;

  • d.

    De activiteit niet overwegend plaatsvindt in provincie Overijssel tenzij de activiteit of de resultaten ervan aantoonbaar ten goede komt of komen aan ingezetenen van provincie Overijssel, of de activiteit of de resultaten daarvan aantoonbaar op enigerlei wijze het belang van de provincie Overijssel dient of dienen;

  • e.

    Met de uitvoering van de activiteit, niet zijnde de uitvoering van voorbereidingshandelingen voor de uitvoering van de activiteit, is gestart voordat de aanvraag om subsidie is ingediend;

  • f.

    In het openstellingsbesluit de benodigde nationale overheidsfinanciering als bedoeld in artikel 1.4, tweede lid, niet of niet volledig beschikbaar is gesteld en de aanvraag niet voorzien is van een bijdrageverklaring of een subsidiebeschikking voor de benodigde resterende nationale overheidsfinanciering;

  • g.

    Een aanvraag minder scoort dan het voorgeschreven minimum te behalen aantal punten;

  • h.

    De aanvrager geen verklaring verstrekt dat er geen sprake is van een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 2, lid 118, van Verordening (EU) 651/2014 of artikel 2, lid 14 van VO (EU) 702/2014;

  • i.

    Ten aanzien van de subsidieaanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering bestaat, volgend op een eerdere beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

Toelichting

In bepaalde gevallen zal een subsidieaanvraag (geheel of gedeeltelijk) afgewezen worden. Indien er gewerkt wordt met een tendersysteem (zie onder §1.3) en het in geval van dreigende overschrijding van het subsidieplafond en het toepassen van loting in de groep van ‘projecten met dezelfde score', is het onwenselijk dat aanvrager(s) voor dezelfde activiteit meerdere aanvragen indienen (om zo de kans bij een eventuele loting te vergroten). Indien voor dezelfde activiteit en door dezelfde aanvrager(s) meerdere aanvragen worden gedaan, zal - tenzij een eerder ingediende aanvraag ingetrokken zou worden - alleen de eerst ingediende aanvraag meegenomen worden in de tenderprocedure. De overige versies van dezelfde aanvraag voor dezelfde activiteit en door dezelfde aanvrager(s) zullen afgewezen worden.

Er zijn projecten waarvan het effect in meerdere provincies ‘neerslaat' of neer kan slaan. In dat geval kunnen provincies in onderling overleg besluiten over de financiering van het project. Die besluitvorming zou er bijvoorbeeld toe kunnen leiden dat één provincie subsidie verstrekt, maar een deel van de benodigde financiering (naar rato) van een andere provincie verkrijgt. In geval van investeringen zal het in het algemeen zo zijn dat de plaats van de investering leidend is: subsidie voor een investering door een bedrijf in provincie x, maar het grondgebied waar de investering geplaatst wordt is in provincie y, zal aangevraagd kunnen worden bij provincie y. Door middel van fysieke controles dan het daadwerkelijke gebruik van de investering gecontroleerd kunnen worden.

Een project mag ook pas gestart worden als een subsidie aanvraag is ingediend. Uitzondering hierop vormen de zogenaamde voorbereidende activiteiten voor het project. Kosten voor voorbereidende activiteiten (= voorbereidingskosten) zijn algemene kosten ter voorbereiding van het project, zoals het inschakelen van adviseurs en het (laten) uitvoeren van haalbaarheidsstudies. De kosten moeten aantoonbaar zijn gemaakt ten behoeve van het specifieke project. Het kan hierbij overigens NIET gaan om de inzet van eigen personeel van een organisatie, indien de voorbereidende activiteiten feitelijk reguliere werkzaamheden voor dit personeel betreffen.

Voorbereidingskosten zijn op grond van artikel 1.12 subsidiabel, mits ze zijn gemaakt binnen een redelijke termijn voorafgaand aan het project. Die redelijke termijn is in zijn algemeenheid gesteld op 1 jaar vòòr de aanvraag is ingediend, maar in een openstellingbesluit kunnen GS van die termijn van 1 jaar afwijken.

Bij een openstelling kan sprake zijn van een POP-subsidieplafond dat slechts bestaat of uit ELFPO-budget en geen of ontoereikende middelen voor de nationale overheidscofinanciering. Omdat een POP-subsidie waarbij ELFPO wordt toegekend vrijwel altijd alleen verleend wordt indien er ook (in het algemeen) eenzelfde bedrag aan nationale overheidsfinanciering voor het project beschikbaar gesteld wordt, is als specifieke weigeringsgrond vermeld het feit dat een aanvraag – op het moment van beschikken – niet is voorzien van een bijdrageverklaring dan wel een subsidiebeschikking voor de benodigde nationale overheidsfinanciering.

Overigens is ook de weigeringsgrond genoemd in artikel 4.35, 1e lid, onder a van de Algemene Wet Bestuursrecht in dit geval onverminderd van toepassing. Dit betekent dat indien de uitvoering van de activiteit naar het oordeel van Gedeputeerde Staten technisch, financieel, organisatorisch of economisch niet haalbaar is, de subsidie geweigerd kan worden.

Artikel 1.9 Personeelskosten

  • 1. Loonkosten worden berekend door het aantal aan het project of de investering bestede uren te vermenigvuldigen met een volgens één van de volgende methodieken berekend tarief:

    • a.

      een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend op basis van bruto jaarloon, vermeerderd met een opslag van 43,5% voor werkgeverslasten, waarna dat bedrag wordt vermeerderd met een opslag van 15% aan overheadkosten en dat bedrag. vervolgens door 1.720 uur op basis van een 40-urige werkweek wordt gedeeld;

    • b.

      een door de minister goedgekeurde integrale kostensystematiek als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies.

  • 2. Personeelskosten zijn subsidiabel tot maximaal 1.720 uur per persoon per jaar bij een 40-urig dienstverband.

  • 3. In geval van een parttime dienstverband, worden de loonkosten per uur en het maximale aantal uur per persoon per jaar waarvoor personeelskosten subsidiabel zijn naar rato berekend.

Toelichting

Indien in een project eigen personeel wordt ingezet, kunnen de kosten van dat personeel berekend worden volgens één van de methodes beschreven in dit artikel. De berekeningswijze is, voor wat betreft het aantal uren bij een voltijds (= 40-urig) dienstverband, verplicht voorgeschreven vanuit de van toepassing zijnde EU-verordeningen. De toeslag voor werkgeverslasten en de opslag voor indirecte kosten zijn zogenaamde standaardschalen van eenheidskosten. Indirecte kosten zijn daarbij alle kosten die niet direct toe te rekenen zijn aan de uitvoering van de activiteit waarvoor subsidie is verleend, bijvoorbeeld bureaukosten.

Rekenvoorbeeld werken met individueel uurtarief

1. Op basis van de meest recente loonstaat van de persoon die voor het project werkzaam is wordt het bruto jaarsalaris voor deze persoon berekend (inclusief niet prestatiegebonden eindejaarsuitkering, maar exclusief vakantieuitkering)

2. Verhoog het onder 1 bedoelde bedrag met 43,5% (ter dekking van de werkgeverslasten)

3. Verhoog het onder 2 berekende bedrag met 15% (ter dekking van overheadkosten)

4. Deel het onder 3 berekende bedrag door “(aantal contracturen/40) x 1.720” om de personeelskosten per uur voor deze persoon te bepalen

5. Bij een personeelskostendeclaratie wordt een urenstaat overlegd. De personeelskostenvergoeding voor deze persoon bedraagt het ingezette aantal uren volgens de urenstaat x het onder 4 berekende uurtarief.

Voor organisaties die als bestendige praktijk werken met een integrale kostensystematiek, kunnen personeelskosten ook berekend worden door het aantal aan het project besteedde uren te vermenigvuldigen met de op grond van die systematiek tevoren bepaalde loonkosten per uur.

Overigens zijn personeelskosten (waarbij sprake is van de inzet van personeel waaraan salaris wordt uitbetaald) iets anders dat de kosten van eigen arbeid (aanvrager stopt zelf tijd in een project, maar indien de aanvrager niet in loondienst is en dus geen ‘loon' krijgt, is er geen sprake van personeelskosten) én iets anders dan kosten van vrijwilligers. Deze laatste twee kostenposten zijn geregeld in artikel 1.11.

Voor personeel kunnen, op jaarbasis, per persoon nooit meer uren gedeclareerd worden dan het genoemde van 1720 uur.

Bij de berekening van personeelskosten wordt, tenzij de methodiek van integrale kosten van toepassing is, uitgegaan van het meest recente bruto jaarloon. Bij de aanvraag van subsidie zal dit de kosten betreffen van het jaarloon voorafgaand aan de subsidieaanvraag, van een personeelslid van het niveau waarop personeel ingezet wordt in het project, eventueel verhoogd met de verwachte jaarlijkse verhoging(en). Bij afrekening gaat het om de daadwerkelijk gemaakte kosten.

Artikel 1.9a Vereenvoudigde kostenoptie: personeelskosten

Indien het openstellingsbesluit deze mogelijkheid biedt, kunnen personeelskosten, in afwijking van het bepaalde in artikel 1.9, worden berekend door de kosten, bedoeld in artikel 1.12, eerste lid, onderdelen b tot en met e, voor zover de kosten geen verband houden met de uitvoering van overheidsopdrachten voor werken met een waarde boven het drempelbedrag, genoemd in artikel 4, onderdeel a, van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PbEU 2014, L 94), te vermenigvuldigen met 20%, waarna dat bedrag wordt vermeerderd met een opslag van 15% aan overheadkosten.

Toelichting

Voor de vereenvoudigde kostenoptie personeelskosten houdt dit in dat er over de overige directe kosten binnen het project (alle directe kosten los van de personeelskosten), die geen verband houden met de uitvoering van overheidsopdrachten voor werken met een waarde boven het Europese drempelbedrag, een opslag voor personeelskosten berekend wordt zonder dat hier een administratieve verplichting tegenover staat in de vorm van een onderbouwing van het uurtarief of het bijhouden van een urenregistratie. Deze opslag wordt berekend door de som van de overige directe kosten binnen het project te vermenigvuldigen met 20%, waarna dat bedrag wordt vermeerderd met een opslag van 15% aan overheadkosten.

Bijvoorbeeld:

Subsidiepercentage is 100%

Totale subsidiabele overige directe kosten: € 300.000,00

Opslag personeelskosten: € 300.000,00 * 20% * 1.15 = € 69.000,00

Subsidiebedrag: (€ 300.000,00 + € 69.000,00) * 100% = € 369.000,00

Artikel 1.10 Kosten aankoop van gronden

  • 1. Indien deze kosten subsidiabel gesteld zij, zijn de kosten van de aankoop van bebouwde en niet bebouwde gronden subsidiabel tot maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten;

  • 2. Indien dit niet in het openstellingsbesluit wordt bepaald, dan zijn de kosten van de aankoop van bebouwde of onbebouwde gronden die zijn gelegen in verwaarloosde gebieden of voormalige industriezones, subsidiabel tot maximaal 15% van de totale subsidiabele kosten. In het openstellingsbesluit wordt bepaald wanneer er sprake is van verwaarloosde gebieden als bedoeld in dit artikellid;

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen in uitzonderlijke gevallen in een openstellingsbesluit een hoger percentage vaststellen voor de aankoop van bebouwde en onbebouwde gronden in het kader van activiteiten ten behoeve van milieubehoud. In het openstellingsbesluit wordt bepaald wanneer er sprake kan zijn van gebieden als bedoeld in dit artikellid en welk subsidiepercentage dan gehanteerd zal worden.

Toelichting

Indien het in het kader van een project noodzakelijk is om gronden aan te kopen, mogen de kosten voor de aankoop van die gronden maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten van het project bedragen, tenzij er een uitzondering op deze 10% regeling van toepassing is op grond van de leden 2 of 3 van dit artikel.

Praktijkvoorbeeld: Een project omvat de aanleg van een fietspad met EU-subsidiabele inrichtingskosten van € 810.000 waarvoor in totaal 2 ha grond moet worden aangekocht ad € 140.000,- De totale projectkosten bedragen dus € 950.000,- Als de aankoopkosten tot 10% over de totale subsidiabele kosten mogen bedragen, vormen de aanlegkosten van € 810.000 dus 90% van de totale subsidiabele kosten. De totale subsidiabele kosten bedragen in dit voorbeeld dan teruggerekend (100/90 x € 810.000,- =) € 900.000, waarvan € 90.000,- grondkosten. De overige € 50.000,- grondkosten zijn niet EU-subsidiabel.

Artikel 1.11 Berekeningswijze bijdragen in natura

  • 1. Bijdragen in natura kunnen bestaan uit werken, zaken, diensten, grond en onroerende zaken waarvoor geen door facturen of documenten met gelijkwaardige bewijskracht gestaafde contante betalingen zijn verricht.

  • 2. Bijdragen in natura zijn subsidiabel, indien:

    • a.

      de aan de bijdrage in natura toegekende waarde niet hoger is dan de waarde die gewoonlijk op de desbetreffende markt wordt aanvaard; en

    • b.

      er een onafhankelijke beoordeling en verificatie van de waarde van de bijdragen in natura mogelijk is.

  • 3. Indien de bijdrage in natura bestaat uit de verstrekking van gronden of onroerende zaken is de bijdrage, in afwijking van het tweede lid, onderdeel b, slechts subsidiabel indien de waarde is getaxeerd en gecertificeerd door een onafhankelijke gekwalificeerde deskundige of een hiertoe gemachtigde officiële instantie.

  • 4. Bijdrage in natura in de vorm van verstrekking van gronden en overige onroerende zaken is subsidiabel;

    • a.

      voor wat betreft gronden: tot maximaal de percentages genoemd in artikel 1.10;

    • b.

      voor wat betreft overige onroerende zaken: tot maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten.

  • 5. Indien de bijdrage in natura bestaat uit gronden of onroerende zaken kan een contante betaling worden gedaan met het oog op een huurovereenkomst voor een nominaal bedrag per jaar dat niet meer bedraagt dan € 1,-.

  • 6. Indien de bijdrage in natura bestaat uit onbetaalde arbeid van vrijwilligers is de bijdrage slechts subsidiabel indien de werkelijke arbeidstijd voor de uitvoering van de activiteit gecontroleerd kan worden.

  • 7. De waarde van onbetaalde arbeid van vrijwilligers wordt gewaardeerd op € 22,- per uur.

  • 8. De aan een concrete actie betaalde overheidssteun die bijdragen in natura, bedoeld in het eerste tot en met zevende lid van dit artikel alsmede onbetaalde eigen arbeid als bedoeld in artikel 1.11a, omvat, is aan het einde van de concrete actie niet hoger dan de totale subsidiabele uitgaven, exclusief deze bijdragen in natura.

Toelichting

Indien bijdragen in natura subsidiabel zijn worden in dit artikel de voorwaarden genoemd waaraan moet worden voldaan om een bijdrage in natura vergoed te kunnen krijgen. Daarnaast geldt ingeval van bijdragen in natura, dat de subsidie maximaal de subsidiabele kosten zònder die bijdrage in natura zal bedragen.

Artikel 1.11a Onbetaalde eigen arbeid

  • 1. Onbetaalde eigen arbeid wordt gewaardeerd op € 35,- per uur;

  • 2. Onbetaalde eigen arbeid is slechts subsidiabel indien de werkelijke arbeidstijd voor de uitvoering van de activiteit gecontroleerd kan worden.

Artikel 1.12 Subsidiabiliteit van de kosten

  • 1. Subsidiabele kosten kunnen slechts bestaan uit de volgende kostentypen

    • a.

      personeelskosten;

    • b.

      kosten derden;

    • c.

      bijdragen in natura;

    • d.

      kosten onbetaalde arbeid;

    • e.

      afschrijvingskosten.

  • 2. Subsidiabele kosten komen slechts voor subsidie in aanmerking indien zij zijn gemaakt of geleverd nadat de aanvraag om subsidie is ingediend.

  • 3. Indien in het openstellingbesluit voorbereidingskosten ook subsidiabel gesteld zijn, komen voorbereidingskosten gemaakt voor indiening van de aanvraag om subsidie slechts voor subsidie in aanmerking indien zij gemaakt zijn binnen één jaar of een in het openstellingbesluit vastgelegde termijn voordat de aanvraag om subsidie is ingediend.

  • 4. De in lid 3 bedoelde kosten kunnen uitsluitend bestaan uit:

    • a.

      kosten van architecten, ingenieurs en adviseurs;

    • b.

      kosten van adviezen over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied;

    • c.

      kosten van haalbaarheidsstudies;

  • 5. Kosten zijn slechts subsidiabel voor zover de kosten adequaat en noodzakelijk zijn in relatie tot het doel van de activiteit.

Toelichting

In de regeling is onderscheidt gemaakt tussen vijf kostentypen en kostensoorten. Bij de herziening van de regeling in 2021 is de kostentype onbetaalde eigen arbeid toegevoegd door invoeging van lid 1, onder d, omdat deze nu apart benoemd wordt in artikel 1.11a.

Kostensoorten bestaan uit één of meer kostentypen. De vijf kostentypen zijn in principe subsidiabel, tenzij in het openstellingsbesluit anders is bepaald.

Kosten zijn slechts subsidiabel als de kosten worden gemaakt nadat een aanvraag om subsidie ingediend is. Kosten worden geacht te zijn gemaakt zodra er een handeling is verricht waardoor de subsidieverkrijger een niet vrijblijvende verplichting is aangegaan. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het zetten van een handtekening onder een koopcontract of het sluiten van een uitvoeringsovereenkomst. Uitzondering op de voorwaarde dat kosten pas mogen worden gemaakt nadat de aanvraag om subsidie ingediend is kunnen de zogenaamde voorbereidingskosten, zijnde kosten die aantoonbaar gemaakt zijn om te komen tot een projectplan, zijn. Dit moet in het openstellingsbesluit als zodanig zijn bepaald. Het gaat hierbij met name om kosten van bijvoorbeeld adviseurs of haalbaarheidsstudies. Indien eigen personeel ten behoeve van een project wordt ingezet, zijn de voorbereidingsactiviteiten die het personeel heeft uitgevoerd slechts subsidiabel, indien die activiteiten aantoonbaar ten behoeve van het project gemaakt zijn.

Artikel 1.12a Algemene kosten ten behoeve van investeringen

Algemene kosten ten behoeve van investeringen kunnen slechts bestaan uit:

  • a.

    Kosten van architecten, ingenieurs en adviseurs;

  • b.

    Kosten van adviezen over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied;

  • c.

    Kosten van haalbaarheidsstudies

Artikel 1.12b vereenvoudigde kostenoptie: totale overige kosten als percentage van de directe personeelskosten

  • 1. Indien het openstellingsbesluit deze mogelijkheid biedt, kan het totaal aan overige kosten worden berekend door de totale directe personeelskosten te vermenigvuldigen met 40%.

  • 2. De totale directe personeelskosten als bedoeld in lid 1 worden berekend door de som van de voor iedere medewerker te berekenen directe personeelskosten.

  • 3. De directe personeelskosten per medewerker als bedoeld in lid 2 worden berekend conform artikel 1.9 lid 1 onder a, zonder de opslag voor overheadkosten.

  • 4. De leden 2 en 3 van artikel 1.9 zijn van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Voor de vereenvoudigde kostenoptie totale overige kosten als percentage van de directe personeelskosten houdt dit in dat de totale overige kosten worden berekend middels een 40% opslag op de totale directe personeelskosten. Hierdoor is er binnen het project geen noodzaak meer tot het onderbouwen van deze kosten middels facturen en betaalbewijzen.

Voor deze opslag wordt de som van de directe personeelskosten voor iedere medewerker berekend op basis van artikel 1.9 lid 1 sub a. Echter dient de genoemde 15% overhead uit deze berekening niet meegenomen te worden.

De berekening wordt dus als volgt:

Subsidiepercentage is 70%

Som subsidiabele directe personeelskosten exclusief 15% overhead is € 850.000,00

Overige kosten: € 850.000,00 * 40% = € 340.000,00

Subsidiebedrag: (€ 850.000,00 + € 340.000,00) * 70% subsidiepercentage = € 833.000,00

Artikel 1.13 Niet-subsidiabele kosten

  • 1. Subsidie wordt in ieder geval niet verstrekt voor:

    • a.

      kosten die niet aantoonbaar rechtstreeks aan de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft zijn toe te rekenen;

    • b.

      kosten die reeds uit andere hoofde zijn gesubsidieerd tot het op grond van Europese verordeningen toegestane maximale subsidiepercentage of -bedrag;

    • c.

      kosten van rente, debetrente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, kosten van juridische advisering of bijstand ten behoeve van gerechtelijke procedures, boetes en sancties;

    • d.

      vervangingsinvesteringen;

    • e.

      legeskosten, tenzij deze kosten expliciet subsidiabel gesteld worden;

    • f.

      reguliere investeringen in de onderneming van de subsidieontvanger;

    • g.

      vervallen

    • h.

      verrekenbare of compensabele BTW;

    • i.

      kosten die naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet voldoen aan de vereisten van goed financieel beheer als bedoeld in artikel 30 van VO 966/2012 (Financieel Reglement);

    • j.

      winstopslagen binnen een samenwerkingsverband.

  • 2. Indien de activiteit betrekking heeft op een investering in de landbouw wordt eveneens geen subsidie verstrekt voor de aankoop van:

    • a.

      landbouwproductierechten;

    • b.

      betalingsrechten;

    • c.

      dieren;

    • d.

      zaai- en pootgoed van eenjarige gewassen alsmede het planten daarvan.

Toelichting

Bij de maatregelen genoemd in hoofdstuk 2 en 3 worden de subsidiabele kosten benoemd. Bepaalde kostenposten zullen, bijvoorbeeld op grond van EU-regelgeving of op basis van provinciale beleidsafwegingen, nooit subsidiabel gesteld worden. In dit artikel worden deze kosten benoemd.

Een van de kosten die worden genoemd zijn kosten die naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet voldoen aan de eisen van goed financieel beheer (artikel 1.13, lid 1 sub i). Onder goed financieel beheer wordt in ieder geval verstaan dat opgevoerde kosten niet bovenmatig mogen zijn. Dat wil zeggen dat de opgevoerde kosten redelijk moeten zijn en dus in verhouding moeten staan tot het doel wat moet worden bereikt. Zo moeten materialen die worden aangekocht qua specificatie passend zijn bij het doel waarvoor het materiaal wordt aangekocht. Zo zal het aantal uren dat wordt besteedt aan uitvoering van een project redelijk moeten zijn. Iemand die 1000 uren besteedt aan de uitvoering van een project terwijl vergelijkbare projecten met een inzet van slechts 100 uren uitgevoerd worden, zal die 1.000 uur niet vergoed krijgen.

Artikel 1.14 Adviescommissie

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen één of meer adviescommissies instellen.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen worden voorgelegd aan een adviescommissie.

Toelichting

Subsidieaanvragen zullen worden geselecteerd op grond van een tendersysteem aan de hand van tevoren vastgelegde selectiecriteria. Indien de selectiecriteria daartoe aanleiding geven, bijvoorbeeld omdat de criteria niet eenvoudig objectiveerbaar zijn, kunnen Gedeputeerde Staten besluiten ten behoeve van de beoordeling van ingediende projecten die aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden voldoen, een adviescommissie in het leven te roepen, conform artikel 82 Provinciewet. Er kan daarbij sprake zijn van een ambtelijke adviescommissie, van een adviescommissie bestaande uit deskundigen of een combinatie van beide. Indien gekozen wordt voor een deskundigen adviescommissie, zal de commissie voldoen aan de voorwaarden zoals genoemd in afdeling 3.3 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.15 Honorering subsidieaanvragen

  • 1. Gedeputeerde Staten verdelen het beschikbare subsidiebedrag op basis van:

    • a.

      rangschikking op basis van selectiecriteria, of;

    • b.

      rangschikking op basis een investeringslijst, of;

    • c.

      een geografisch criterium, of;

    • d.

      een combinatie van de onder a, b, of c genoemde methoden.

  • 2. De aanvraag die de meeste punten toegekend heeft gekregen, wordt bovenaan de rangschikkingslijst geplaatst;

  • 3. Aanvragen worden gehonoreerd op volgorde van de rangschikkingslijst, beginnend met de aanvraag die bovenaan die rangschikkingslijst geplaatst is;

  • 4. Indien aanvragen voor subsidie op gelijke plaats zijn gerangschikt en honorering van die aanvragen zou leiden tot een overschrijving van het subsidieplafond, worden aanvragen gehonoreerd op basis van een door Gedeputeerde Staten vastgestelde procedure;

  • 5. Indien ook na toepassing van de procedure genoemd in het vierde lid, twee of meer aanvragen eenzelfde plaats in de rangschikking hebben en de som van de toe te kennen subsidiebedragen overstijgt het subsidieplafond, dan wordt door middel van loting bepaald welke aanvraag of aanvragen gehonoreerd worden.

Toelichting

Zoals beschreven in §1.3 worden projecten die worden geselecteerd door middel van het toepassen van tendering op basis van in het openstellingbesluit aangegeven selectiecriteria en weging daarvan - al dan niet na advisering door een adviescommissie -, van een puntentotaal voorzien. Projecten worden op basis van dit puntentotaal gerangschikt op een prioriteitenlijst.

Projecten die niet voor subsidie in aanmerking komen omdat niet is voldaan aan één of meerdere subsidiabiliteitscriteria of de voorgeschreven minimale totaalscore niet wordt behaald, worden niet op de prioriteitenlijst opgenomen.

Subsidie wordt slechts verstrekt aan projecten opgenomen op de prioriteitenlijst, voor zover het subsidieplafond subsidiëring toelaat. Bij overschrijding van het subsidieplafond en een gelijk aantal punten op de selectiecriteria, treedt de procedure als beschreven in het openstellingbesluit, in werking. Zie ook §1.3.

Artikel 1.15a Rangschikking op basis van selectiecriteria

  • 1. Indien de aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen worden gerangschikt op basis van selectiecriteria, wordt de rangschikking bepaald door het totaal aantal punten dat wordt behaald op basis van de selectiecriteria;

  • 2. Per selectiecriterium kan 0 tot en met 5 punten behaald worden;

  • 3. In aanvulling op artikel 1.3 stellen Gedeputeerde Staten in een openstellingsbesluit per selectiecriterium een wegingsfactor van 1, 2, 3 of 4 vast;

  • 4. Het aantal punten van een aanvraag wordt bepaald door per selectiecriterium de score te vermenigvuldigen met de aangegeven weging van het criterium en alle zo verkregen punten op te tellen;

  • 5. Tenzij in het openstellingsbesluit een hoger te behalen percentage is bepaald, wordt een aanvraag niet gehonoreerd indien de aanvraag minder dan 60% van het totaal aantal te behalen punten heeft behaald.

Artikel 1.15b Rangschikking op basis van een investeringslijst

  • 1. Indien de aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen gerangschikt worden op basis van een investeringslijst, wordt de rangschikking bepaald door het aantal punten dat wordt behaald door toepassing van de investeringslijst;

  • 2. In aanvulling op artikel 1.3 stellen Gedeputeerde Staten in een openstellingsbesluit het aantal te behalen punten per investeringscategorie, de investeringslijst, vast.

Artikel 1.15c Rangschikking op basis van een geografisch selectiecriterium

  • 1. Indien de aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen gerangschikt worden op basis van een geografisch selectiecriterium, komen projecten slechts in aanmerking indien gelegen in het aangewezen geografisch gebied. Gedeputeerde Staten kunnen in het openstellingsbesluit een nadere prioritering van locaties binnen dit geografisch gebied aanbrengen;

  • 2. Bij rangschikking op basis van een geografisch selectiecriterium kan een aanvullend selectiecriterium gehanteerd worden;

  • 3. Tenzij in het openstellingsbesluit een hogere te behalen score is bepaald, wordt een aanvraag als bedoeld in het tweede lid niet gehonoreerd indien de aanvraag op het aanvullende criterium minder dan 3 punten heeft behaald.

Artikel 1.16 Beslistermijn

Gedeputeerde Staten beslissen binnen 22 weken na afloop van de periode waarbinnen een aanvraag om subsidie ontvangen moet zijn.

Artikel 1.16a Maximale hoogte subsidie

Er wordt niet meer subsidie verleend dan aangevraagd.

Toelichting

Hoewel er in de regeling en openstellingsbesluiten wordt aangegeven welk subsidiepercentage zal worden toegepast, zal er nooit meer subsidie worden verleend dan door de aanvrager wordt aangevraagd. Bijvoorbeeld: In een openstelling wordt een subsidiepercentage van 40% gehanteerd. Er wordt een project ingediend waarin voor € 100.000,- aan subsidiabele kosten wordt gemaakt. Als het project geselecteerd wordt, zou € 40.000,- subsidie worden verleend. Maar in de aanvraag heeft de aanvrager aangegeven dat er door private partijen al voor € 80.000,- aan financiële middelen beschikbaar gekomen is. Er wordt dus slechts € 20.000,- aan subsidie gevraagd en er zal in dit geval dan ook slechts € 20.000,- aan subsidie verstrekt worden.

Artikel 1.17 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht:

    • a.

      de voorschriften uit de aanbestedingswet in acht te nemen indien de subsidieontvanger aanbestedingsplichtig is op grond van de Aanbestedingswet;

    • b.

      te voldoen aan de communicatieverplichtingen zoals omschreven in Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 808/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1305/2013;

    • c.

      in geval van investeringen de investering op het moment van indiening van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie gebruiksklaar te hebben;

    • d.

      indien er sprake is van een investering in infrastructuur of een productieve investering de investering gedurende vijf jaar na de eindbetaling gebruiksklaar in stand te houden, tenzij er sprake is van een investering door een MKB-bedrijf of er sprake is van een investering die leidt tot door een MKB bedrijf gecreëerde banen, in welk geval de instandhoudingsverplichting drie jaar bedraagt;

    • e.

      uiterlijk twee maanden na dagtekening van de subsidiebeschikking te zijn gestart met de uitvoering van de activiteit als beschreven in het projectplan, tenzij in het openstellingbesluit of in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;

    • f.

      een administratie te voeren die te allen tijde de informatie bevat die nodig is voor een juist inzicht in de realisatie van de gesubsidieerde activiteiten en voor een juiste subsidieverstrekking, hetgeen inhoudt dat alle inkomsten en alle van toepassing zijnde uitgaven in de administratie zijn vastgelegd met bijbehorende bewijsstukken, als:

      • i.

        een sluitende urenadministratie;

      • ii.

        een deugdelijk en volledig inkoopdossier;

      • iii.

        bewijsstukken, als onderdeel van de administratie aanwezig zijn ten name van de subsidieontvanger en dat daaruit de aard van de geleverde goederen en diensten duidelijk blijkt;

    • g.

      de administratie en de daartoe behorende bescheiden te bewaren tot 5 jaar na de datum waarop de vaststellingsbeschikking voor de betreffende subsidie is bekendgemaakt;

    • h.

      eenmaal per jaar een verslag omtrent de voortgang van de activiteiten in te dienen, tenzij in het openstellingsbesluit of in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;

    • i.

      de subsidieverstrekker onverwijld schriftelijk mee te delen indien de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht;

    • j.

      de subsidieverstrekker onverwijld schriftelijk mee te delen indien niet, niet tijdig of niet geheel zal worden voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn;

    • k.

      medewerking te verlenen aan met het toezicht op deze regeling belaste toezichthouders;

    • l.

      om vervreemding van de onderneming waaraan subsidie is verstrekt of grond waarop een activiteit waarvoor subsidie is verstrekt betrekking heeft, zo spoedig als mogelijk maar uiterlijk de dag van daadwerkelijke vervreemding bij de subsidieverstrekker te melden.

  • 2. Een verslag omtrent de voortgang van de activiteiten als bedoeld in het eerste lid, onder h, bevat tenminste een beschrijving van:

    • a.

      de uitgevoerde activiteiten;

    • b.

      de eventuele afwijkingen van het projectplan, alsmede de oorzaak daarvan;

    • c.

      de mate waarin de uitgevoerde activiteiten hebben bijgedragen aan de in het projectplan beschreven doelstellingen;

    • d.

      de activiteiten die in het komende jaar uitgevoerd zullen worden;

    • e.

      de eventuele maatregelen die genomen worden om een eventuele achterstand in te lopen;

    • f.

      de financiële voortgang waarin tenminste is opgenomen:

      • i.

        een actueel kostenoverzicht in relatie tot de begroting;

      • ii.

        een financieringsoverzicht alsmede een overzicht van toegezegde financiering van derden;

      • iii.

        de financiële planning voor de resterende looptijd van de activiteit.

Toelichting

Aan een subsidieverkrijger worden verschillende verplichtingen opgelegd. In dit artikel staan de algemeen van toepassing zijnde verplichtingen genoemd. Om te voorkomen dat projecten die nog niet uitvoeringsgereed zijn al wel meedoen in een tender en beslag leggen op een deel van het beschikbare budget, wordt een termijn ‘uiterlijk twee maanden na subsidietoekenning gestart zijn met het project' gehanteerd. Van deze termijn kan overigens in het openstellingbesluit of de toekenningsbeschikking afgeweken worden.

Een vanuit het oogpunt van controle belangrijke verplichting is de verplichting tot het voeren van een inzichtelijke administratie. Die administratie dient tot 5 jaar nà de formele afsluiting van het POP3 op 31 december 2025, dus tot 31 december 2028, bewaard te worden. Bij de verlenging van het programma met de jaren 2021 en 2022 en de bijbehorende herziening van de Modelregeling in 2021 is deze einddatum komen te vervallen en vervangen in de huidige zinsnede van vijf jaar na de datum waarop de vaststellingsbeschikking voor de betreffende subsidie is bekendgemaakt.

Onder een sluitende urenadministratie en een volledig inkoopdossier wordt verstaan wat deze begrippen in het normale taalgebruik betekenen, namelijk een administratie zoals bijvoorbeeld een tijdschrijfsysteem van waaruit het ingezette aantal uren ten behoeve van het project inzichtelijk is resp. een dossier waarin alle documenten die betrekking hebben op de aankoop van een bepaalde investering overzichtelijk bijeen gebracht zijn.

In geval van investeringen is het niet alleen van belang dat aangetoond wordt dat een investering daadwerkelijk gedaan is (‘de machine is gekocht'), maar is ook van belang dat de investering daadwerkelijk gebruikt kàn worden en dus gebruiksklaar is (‘de machine is aangesloten'). Dat de investering vervolgens ook daadwerkelijk gebruik wòrdt is geen vereiste. Wel wordt vereist dat de investering gedurende 5 jaar gebruiksklaar in stand gehouden wordt en dus ook vijf jaar aantoonbaar bruikbaar blijft.

Op grond van lid 1 sub l dient een subsidieverkrijger een voorgenomen overdracht van het eigendom van een onderneming waaraan subsidie is verleend of zeggenschap over gronden waarop subsidie is verleend te melden bij de subsidieverlener. Melding moet dus worden gedaan vòòr daadwerkelijke overdracht, op het moment dat zekerheid bestaat over de overdracht. Mocht een voorgenomen overdracht uiteindelijk toch niet doorgaan, dan dient ook daar wederom melding van te worden gemaakt. Dit omdat voor de subsidieverstrekker te allen tijde duidelijk moet zijn wie zeggenschap heeft over een onderneming / de grond waarop een subsidie is verleend.

Artikel 1.18 Niet doel gebonden verplichtingen

Gedeputeerde Staten kunnen: in de subsidiebeschikking aan een subsidieontvanger verplichtingen als bedoeld in artikel 4:39 van de Algemene wet bestuursrecht opleggen.

Artikel 1.19 Verrekening vermogensvoordeel

  • 1. In de gevallen als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat de subsidieontvanger een vergoeding verschuldigd is.

  • 2. De hoogte van de vergoeding is het gedeelte van de waarde van het vermogen van de subsidieontvanger, dat evenredig is aan het gedeelte van zijn totale inkomsten dat gedurende de laatste tien jaar de subsidie is geweest. Bij de bepaling van de waarde van de vermogensbestanddelen wordt uitgegaan van hun waarde op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat bij verlies of beschadiging van zaken wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger is ontvangen.

  • 3. De waarde van de onroerende zaken wordt bepaald op basis van hun waarde in het economisch verkeer, vastgesteld door een onafhankelijke deskundige, die daartoe door Gedeputeerde Staten in overleg met de subsidieontvanger wordt aangewezen.

  • 4. De waarde van roerende zaken wordt bepaald op basis van hun boekwaarde, geldmiddelen, waaronder begrepen de banksaldi, worden gewaardeerd op hun nominale waarde.

Toelichting

Voor zover het verstrekken van een subsidie leidt tot vermogensvorming, kan op grond van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 4.41, tot verrekening van het vermogensvoordeel worden overgegaan, mits dit - in geval van een subsidie op basis van een wettelijk voorschrift - bij wettelijk voorschrift is bepaald. Dit artikel strekt ertoe die bevoegdheid te creëren.

Artikel 1.20 Verrekening netto inkomsten gedurende uitvoering

Indien de subsidie betrekking heeft op hoofdstuk 2 of op paragraaf 3, 5 of 6 van hoofdstuk 3 worden netto inkomsten die tijdens de uitvoering van de activiteit gegenereerd worden als bedoeld in artikel 65, lid 8, van Vo (EU) 1303/2013, overeenkomstig genoemd artikel in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.

Toelichting

Op grond van artikel 65, lid 8 van verordening (EU) nr. 1303/2013 dient bij projecten die tijdens de uitvoering ervan netto-inkomsten genereren waarmee tijdens de goedkeuring van die actie geen rekening is gehouden, in bepaalde gevallen een verrekening van die inkomsten plaats te vinden. Onder netto-inkomsten worden òòk begrepen besparingen die worden behaald als gevolg van de investeringen (zie de definitie in artikel 1.1). In artikel 65, lid 8 van verordening (EU) nr. 1303/2013 worden verschillende uitzonderingen benoemd, onder meer is bepaald dat verrekening niet hoeft plaats te vinden indien de totale subsidiabele kosten minder dan € 50.000,- bedragen.

Voorbeeld: Bij kennismaatregelen kunnen inkomsten worden gegenereerd doordat van deelnemers aan een kennisoverdrachtsactiviteit een eigen bijdrage wordt gevraagd. Met die eigen bijdrage wordt rekening gehouden bij het berekenen van de toe te kennen subsidie. Het is bij de aanvraag van de subsidieverlening natuurlijk nog niet zeker hoeveel deelnemers er zullen komen bij de kennisoverdrachtsactie. Daarvan wordt bij de verlening een inschatting gemaakt. Bij vaststelling worden de daadwerkelijk gerealiseerde inkomsten vanuit de bijdrage van de deelnemers bezien. Mocht blijken dat er meer deelnemers zijn geweest dan vòòraf werd ingeschat waardoor de gerealiseerde inkomsten hoger zijn uitgevallen dan oorspronkelijk begroot, dan wordt de te verstrekken subsidie verlaagd.

Artikel 1.21 Verrekening netto inkomsten na uitvoering

Indien de subsidie betrekking heeft op hoofdstuk 2 of op paragraaf 3, 5 of 6 van hoofdstuk 3 worden netto inkomsten die na de uitvoering van de activiteit gegenereerd worden als bedoeld in artikel 61 van Vo (EU) 1303/2013, overeenkomstig genoemd artikel in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.

Toelichting

Op grond van artikel 61 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 dient bij projecten die na de uitvoering ervan netto-inkomsten genereren, in bepaalde gevallen een verrekening van die inkomsten plaats te vinden. In genoemd artikel worden verschillende uitzonderingen benoemd, onder meer is bepaald dat verrekening niet hoeft plaats te vinden indien de totale subsidiabele kosten minder dan € 1.000.000,- bedragen.

Artikel 1.22 Verlaging in verband met het niet voldoen aan de verplichting tot instandhouding van een investering in infrastructuur of een productieve investering

  • 1. Indien de subsidie betrekking heeft op een investering in infrastructuur of op een productieve investering verlagen Gedeputeerde Staten de vastgestelde subsidie indien na vaststelling van de subsidie maar binnen de instandhoudingstermijn als bedoeld in artikel 1.17 lid 1 aanhef en onder d:

    • a.

      de productieactiviteit wordt beëindigd of wordt verplaatst naar een locatie buiten het grondgebied van het in de Europese Unie gelegen deel van het Koninkrijk der Nederlanden; of

    • b.

      een verandering in de eigendom van een infrastructuurvoorziening plaatsvindt waardoor een onderneming, rechtspersoon of een overheidsinstantie een onrechtmatig voordeel behaalt; of

    • c.

      een substantiële verandering in de aard, de doelstellingen of de uitvoeringsvoorwaarden plaatsvindt waardoor de oorspronkelijke doelstelling of doelstellingen van de investering of investeringen worden ondermijnd.

  • 2. De verlaging van de subsidie wordt naar rato berekend op basis van de periode waarvoor niet aan de vereisten wordt voldaan.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing indien de productiecapaciteit wordt beëindigd wegens een niet-frauduleus faillissement.

Artikel 1.23 Bevoorschotting op basis van realisatie (tussentijdse betalingen)

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag voorschotten op basis van realisatie verlenen, tenzij er sprake is van subsidieverlening op basis van een vast bedrag.

  • 2. Het voorschot wordt verleend op basis van gerealiseerde kosten en betalingen.

  • 3. Een aanvraag om een voorschot bevat een verslag omtrent de voortgang als bedoeld in artikel 1.17, aanhef en sub h en voor zover van toepassing:

    • a.

      bonnen en betaalbewijzen

    • b.

      bewijsstukken inzake de gemaakte personeelskosten;

    • c.

      bewijsstukken inzake geleverde inbreng in natura;

    • d.

      bewijsstukken inzake afschrijvingskosten;

    • e.

      bewijsstukken inzake inbreng onbetaalde eigen arbeid;

    • f.

      bewijsstukken ten aanzien van de realisatie van de activiteit.

  • 4. Tenzij in het openstellingsbesluit of de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald heeft de aanvraag om een voorschot betrekking op minimaal 25% van de verleende subsidie of minimaal € 50.000,- aan subsidie.

  • 5. Gedeputeerde Staten beslissen binnen 13 weken op een aanvraag om voorschot.

Toelichting

Dit artikellid biedt subsidieverkrijgers de mogelijkheid om tussentijds, vòòr afronding van het project, deelbetalingen (een tussentijdse betaling of voorschot op basis van realisatie) aan te vragen voor reeds gemaakte kosten. Om uitvoeringskosten te beperken, wordt de mogelijkheid tot het aanvragen van een tussentijdse betaling beperkt tot aanvragen van minimaal 25% van de verleende subsidie of minimaal 50.000 euro. Gedeputeerde Staten kunnen in een openstellingbesluit of in een beschikking tot subsidieverlening anders bepalen. Als dat beleidsmatig wenselijk geacht wordt, zijn tussentijdse betalingen voor een lager percentage of een lager bedrag mogelijk.

Artikel 1.24 Verlagen voorschot (sanctie)

  • 1. Gedeputeerde Staten stellen bij een verzoek om voorschot als bedoeld in artikel 1.23 vast welk bedrag op grond van deze regeling, het openstellingbesluit of de beschikking tot subsidieverlening kan worden verstrekt.

  • 2. Indien het gevraagde bedrag aan voorschot meer dan 10% hoger is dan het onder het eerste lid berekende bedrag, wordt het onder het eerste lid berekende bedrag verlaagd.

  • 3. De verlaging is gelijk aan het verschil tussen het gevraagde bedrag aan voorschot en het onder het eerste lid berekende bedrag.

  • 4. Het voorschot wordt maximaal verlaagd tot nihil.

Toelichting

Verlagen van een betalingsaanvraag (dat kan een voorschot zijn, maar ook een subsidievaststelling/eindbetaling) is van toepassing als in de betalingsaanvraag kosten zijn opgenomen waarvan niet kan worden vastgesteld dat ze subsidiabel zijn. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan onvoldoende onderbouwing van gemaakte kosten (bv ontbrekende facturen en/of betaalbewijzen), om kosten voor activiteiten die niet zijn verricht in het kader van het project, om kosten voor activiteiten die wel in het kader van het project zijn verricht, maar waarvan de kosten in de openstelling of in het besluit tot subsidieverlening niet subsidiabel gesteld zijn of kosten die dubbel opgevoerd worden (in één declaratie of al betaalbaar gesteld zijn in een eerdere declaratie). De betreffende - niet subsidiabele - kosten worden vanzelfsprekend niet vergoed. Indien door de onjuist gedeclareerde kosten het uit te betalen voorschot/eindbedrag meer dan 10% lager is dan het oorspronkelijk uit te betalen voorschot/eindbedrag, wordt het te verstrekken voorschot/eindbedrag ook nog eens gecorrigeerd met het verschil tussen die twee bedragen. Die verlaging kan overigens nooit leiden tot een negatief bedrag. Deze regel is door de Europese Commissie ingesteld om zorgvuldigheid bij aanvragers te stimuleren. Indien een aanvrager aan kan tonen dat hij geen schuld heeft aan de onjuiste declaratie, kan van de korting worden afgezien.

Een rekenvoorbeeld:

Er is een subsidietoekenning verstrekt van 100% van de subsidiabele kosten, met een maximum € 200.000,-.

Er wordt een betalingsverzoek ingediend (voorschot op basis van realisatie) van € 100.000,- (er wordt voor € 100.000,- aan facturen en betaalbewijzen overlegd). Bij controle blijkt dat € 20.000,- aan facturen en betaalbewijzen NIET betaalbaar gesteld kan worden, omdat de facturen en betaalbewijzen geen in het kader van het project subsidiabel gestelde kosten betreffen. Er kan dus maar € 80.000,- worden uitbetaald. Maar omdat in dit voorbeeld het verschil met het aangevraagde bedrag te groot is (meer dan 10% verschil) moet een verlaging toegepast worden. Het te betalen voorschot van € 80.000,-, moet op grond van de Europese regels worden verlaagd met € 20.000,- (= het verschil tussen het aangevraagde bedrag van € 100.000,- en het uit te betalen bedrag van € 80.000,-) en dus wordt een voorschot uitbetaald van € 60.000,-.

Artikel 1.25 Voorschotten vooruitlopend op realisatie

  • 1. Indien dit in een openstelling is bepaald, kunnen Gedeputeerde Staten op verzoek voorschotten vooruitlopend op realisatie verlenen.

  • 2. Een voorschot vooruitlopend op realisatie kan slechts worden verleend indien er sprake is van investeringsgerelateerde steun of steun voor voorbereiding en uitvoering van samenwerkingsactiviteiten van de lokale groep.

  • 3. Een voorschot vooruitlopend op realisatie kan slechts worden verleend indien er een bankgarantie of een gelijkwaardige garantie voor 100% van het voorschot is gesteld.

  • 4. Een door een overheidsinstantie ter beschikking gestelde garantiefaciliteit wordt beschouwd als gelijkwaardig aan de in het derde lid bedoelde garantie, indien de instantie zich ertoe verbindt het door die garantie gedekte bedrag te betalen wanneer er geen recht op betaling van het voorschot wordt vastgesteld.

  • 5. Een voorschot vooruitlopend op realisatie kan maximaal 50% van de oorspronkelijk verleende subsidie bedragen.

  • 6. Gedeputeerde Staten beslissen binnen 13 weken op een verzoek om een voorschot vooruitlopend op realisatie.

Toelichting

In een zeer beperkt aantal gevallen is het mogelijk om vòòr de uitvoering van een project daadwerkelijk gestart is en kosten aantoonbaar gemaakt zijn, een voorschot (‘voorschot vooruitlopend op realisatie') aan te vragen. De verordening [(EU) 1305/2013, artikel 42 lid 2 en art. 45 lid 4] beperkt de mogelijkheid voor dergelijke voorschotten tot investeringsprojecten en functionerings- en dynamiseringskosten bij Leader. Het voorschot bedraagt maximaal 50% van de totaal toegekende overheidssteun en kan slechts toegekend worden indien er voor 100% van het voorschot een garantie is verstrekt. Een dergelijke garantie kan worden verstrekt door een bank of daaraan gelijkgestelde instelling. Ook een overheidsgarantie kan, mits aan de voorwaarden is voldaan, als garantiestelling geaccepteerd worden.

Artikel 1.26 Wijzigingsverzoeken

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek de beschikking tot subsidieverlening wijzigingen.

  • 2. Een verzoek tot wijziging van de beschikking tot subsidieverlening kan niet worden gehonoreerd indien de wijziging:

    • a.

      leidt tot een activiteit die op grond van het openstellingbesluit niet subsidiabel is;

    • b.

      leidt tot een lager behaald aantal punten dan het minimum aantal punten dat op grond van het openstellingsbesluit noodzakelijk was om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • c.

      zou leiden tot een lagere plaats op de rangschikking dan de plaats waarop het subsidieplafond werd bereikt.

Toelichting

De ervaring leert dat projecten gedurende de looptijd vaak op één of meerdere punten gaan afwijken van hetgeen in het oorspronkelijke projectplan werd vermeld. Een subsidieverkrijger kan bij Gedeputeerde Staten in dat geval een wijzigingsverzoek indienen. Bij de beoordeling van het wijzigingsverzoek zal Gedeputeerde Staten in ieder geval beoordelen in hoeverre de voorgestelde aanpassing zou leiden tot een project dat, indien het project in die aangepaste versie oorspronkelijk zou zijn ingediend, niet voor subsidie in aanmerking gekomen zou zijn. Indien nodig kunnen Gedeputeerde Staten zich hierbij laten adviseren door de adviescommissie als bedoeld in 1.14. Voor zover van toepassing/mogelijk, is het van belang dat een wijzigingsverzoek ingediend én goedgekeurd is, vòòr de aanvrager de uitvoering van het project daadwerkelijk aanpast. Aanpassingen die doorgevoerd worden vòòr een wijzigingsverzoek is goedgekeurd, voert de aanvrager voor eigen rekening en risico door.

Artikel 1.27 Subsidievaststelling

  • 1. Subsidieontvanger is verplicht de aanvraag tot subsidievaststelling binnen drie jaar na datum subsidiebeschikking of, indien dat eerder is, uiterlijk op 1 april 2025 in te dienen, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald.

  • 2. De aanvraag om vaststelling bevat een inhoudelijk en financieel verslag en bevat daarnaast voor zover van toepassing:

    • a.

      bonnen en betaalbewijzen;

    • b.

      bewijsstukken inzake de gemaakte personeelskosten;

    • c.

      bewijsstukken inzake geleverde inbreng in natura;

    • d.

      bewijsstukken inzake afschrijvingskosten;

    • e.

      bewijsstukken inzake geleverde onbetaalde eigen arbeid;

    • f.

      bewijsstukken ten aanzien van de realisatie van de activiteit.

  • 3. Bij een aanvraag tot subsidievaststelling wordt mededeling gedaan van alle aan het project gelieerde inkomsten, waaronder mede begrepen eventueel toegekende andere subsidies die op de gesubsidieerde activiteit of activiteiten betrekking hebben.

  • 4. Bij de rekening en verantwoording, bedoeld in artikel 4:45, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, maakt de subsidieontvanger een onderverdeling naar de onderscheiden subsidiabele kosten.

  • 5. Het inhoudelijk verslag bevat ten minste:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten die in het kader van het project zijn verricht;

    • b.

      een evaluatie van de mate waarin de activiteiten hebben bijgedragen aan de doelstellingen, omschreven in het projectplan dat onderdeel vormt van de beschikking tot subsidieverlening;

    • c.

      de kennis en informatie die met het project zijn opgedaan, en

    • d.

      de wijze waarop de kennis en informatie, bedoeld in onderdeel c, openbaar is of zal worden gemaakt, ingeval is bepaald dat openbaarmaking plaatsvindt.

  • 6. Gedeputeerde Staten beslissen binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling.

  • 7. Indien de aanvraag tot subsidievaststelling tevens een verzoek om uitbetaling van gerealiseerde kosten en betalingen van de subsidie op basis van facturen en betaalbewijzen, gemaakte personeelskosten of geleverde inbreng in natura bevat, is artikel 1.23 derde lid, en artikel 1.24 van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Een aanvraag tot vaststelling van de subsidie dient tijdig bij Gedeputeerde Staten te worden ingediend. Een aanvraag tot subsidievaststelling dient uiterlijk op de datum die vermeld is in de subsidietoekenning te worden ingediend. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kan deze termijn indien nodig worden verdaagd.

Bij de aanvraag dienen alle bescheiden te worden overlegd die noodzakelijk zijn om de inhoudelijke uitvoering van het project, de financiële aspecten ervan en de behaalde resultaten te kunnen beoordelen. Soms zal ten behoeve van de aanvraag van subsidievaststelling een formulier zijn voorgeschreven dat gebruikt moet worden. Er moet bij de aanvraag in ieder geval een onderverdeling gemaakt worden naar de onderscheiden subsidiabele kosten. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om een onderscheid dat is gemaakt in de subsidiebeschikking of, indien daarnaar in de subsidiebeschikking verwezen wordt, in de begroting bij de aanvraag.

De subsidieverkrijger dient een eigen beoordeling te geven van hetgeen het project heeft opgeleverd. Deze beoordeling gaat verder dan het feitelijk beschrijven van de activiteit(en) die is/zijn verricht. Het is van belang dat de subsidieverkrijger aangeeft in hoeverre de activiteit(en) daadwerkelijk heeft/hebben bijgedragen aan de (meer abstracte) doelstellingen van het project.

Artikel 1.28 Wettelijke rente bij terugvordering

Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht, worden terug te vorderen bedragen vermeerderd met de wettelijke rente. De rente wordt berekend over de periode die verstrijkt tussen de in de terugvorderingsopdracht voor de begunstigde vastgestelde betalingstermijn, die niet meer dan 60 dagen mag bedragen, en de datum van de terugbetaling dan wel verrekening.

Artikel 1.29 Verlagingen

  • 1. Gedeputeerde Staten verlagen de verleende, het voorschot of de vastgestelde subsidie indien er onregelmatigheden zijn geconstateerd.

  • 2. Onder onregelmatigheid wordt elke inbreuk op het Gemeenschapsrecht verstaan die bestaat uit een handeling of een nalaten van een subsidieontvanger waardoor de algemene begroting van de Gemeenschappen of de door de Gemeenschappen beheerde begrotingen worden of zouden kunnen worden benadeeld, hetzij door de vermindering of het achterwege blijven van ontvangsten uit de eigen middelen, die rechtstreeks voor rekening van de Gemeenschappen worden geïnd, hetzij door een onverschuldigde uitgave.

Toelichting

Indien er sprake is van onregelmatigheden, moet de uit te betalen, de verleende of zelfs een reeds vastgestelde subsidie - op grond van EU-voorschriften - worden verlaagd. Onregelmatigheden zijn, kort gezegd, ‘een handeling of een nalaten, waardoor de begroting van de Gemeenschappen wordt of zou kunnen worden benadeeld'. Het is een koepelterm die feitelijk aanduidt dat er ‘iets' anders is gegaan dan is afgesproken. Dat ‘iets' kan van alles zijn, van een gebrekkige administratie tot investeringen waarvoor wel subsidie is verkregen, maar die helemaal niet gedaan blijken te zijn.

Hoofdstuk 2 LEADER

2.1 Algemeen

2.1.1 Algemeen

  • 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a.

      LAG: lokale actiegroep als bedoeld in artikel 34 van Vo (EG) nr. 1303/2013;

    • b.

      Lokale ontwikkelingsstrategie (LOS): een vanuit de gemeenschap geleide plaatselijke ontwikkelingsstrategie als bedoeld in artikel 33 van Vo (EG) nr. 1303/2013.

    • c.

      NSP: Nationaal Strategisch Plan;

  • 2. In een openstellingbesluit inzake Leader kan door Gedeputeerde Staten afgeweken worden van de artikelen 1.3 en 1.15 van deze verordening.

Toelichting

LEADER beoogt bij te dragen aan de plaatselijke ontwikkeling van plattelandsgebieden. De interactie tussen landbouw en samenleving wordt steeds belangrijker. Er ligt een opgave om samen te werken aan de sociaaleconomische ontwikkeling van het platteland en aan een duurzaam beheer van de ruimte. De agrarische sector zal zich in moeten zetten voor maatschappelijk draagvlak. De sector moet daarbij invulling geven aan haar "license to produce". Dat kan bijvoorbeeld door de relatie tussen het platteland en de stad en tussen de boer en de burger te verstevigen. LEADER kan hier een bijdrage aan leveren, want:

  • 1.

    LEADER heeft een toegevoegde waarde bij projecten waarvoor draagvlak en samenwerking tussen private en publieke partijen een voorwaarde voor succes zijn.

  • 2.

    LEADER projecten komen ten goede aan de economische ontwikkeling en werkgelegenheid op het platteland, innovaties op agrarische bedrijven, de leefomgeving van de agrarische sector, jonge boeren en hun gezinnen.

  • 3.

    LEADER kan ondersteunen in ‘krimp' gebieden waar alle actoren de opgave hebben om samen te werken aan een sociaal en economisch vitaal platteland.

  • 4.

    LEADER is een krachtige aanpak voor de opgaven voor integrale plattelandsontwikkeling waarbij verschillende belanghebbenden zijn betrokken en de landbouwsector een belangrijke speler is;

  • 5.

    LEADER sluit goed aan bij de huidige tijdsgeest die vraagt om een actievere inzet van burgers en bedrijven.

Lokale Aktie Groepen

In Overijssel zijn vier Lokale Actie Groepen (LAG's) door Gedeputeerde Staten ingesteld, te weten:

  • -

    Zuidwest Twente;

  • -

    Salland;

  • -

    Noordoost Twente;

  • -

    Noord Overijssel.

Deze groepen zijn breed samengesteld uit vertegenwoordigers van de bevolking uit het betreffende LEADER gebied. Hun taak is tweeledig; zij geven vorm aan het bottom-up karakter van het LEADER programma door als aanjager en begeleider van LEADER-waardige projecten uit de regio te acteren en adviseren Gedeputeerde Staten omtrent de subsidiabiliteit van de ingediende projectaanvragen. Door de formele instelling op basis van artikel 82 Provinciewet hebben zij ook de status van adviesorgaan van Gedeputeerde Staten verkregen. De door de LAG's afgegeven adviezen gelden als een zwaarwegend advies aan Gedeputeerde Staten.

Iedere LAG heeft zijn visie omtrent de aanpak van de opgaven in haar regio en besteding van de LEADER gelden neergelegd in de desbetreffende Lokale Ontwikkelings Strategie (LOS). Deze documenten gelden als leidraad voor het handelen van de LAG's.

2.2 Regeling Lopende kosten en dynamisering LEADER

Toelichting

Deze regeling is uitsluitend bedoeld voor Lokale Actiegroepen (LAG) die zijn ingesteld door Gedeputeerde Staten van Overijssel in het kader van de LEADER maatregel uit het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3).

De regeling voorziet in een tegemoetkoming van de kosten voor het beheer van de uitvoering en de kosten voor promotie en voorlichting van de ontwikkelingsstrategie. De EU bijdrage en en de provinciale bijdrage vormen tezamen 75% van de steun. De overige 25% dienen door een gemeente cq waterschap te worden bijgedragen.

2.2.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    Beheer van de uitvoering van de Lokale Ontwikkelings Strategie (LOS);

  • b.

    Promotie en voorlichting van de LOS.

2.2.2 Aanvrager

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan een LAG.

2.2.3 Subsidievereiste

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 van de Regeling POP3 subsidies wordt subsidie uitsluitend verstrekt indien de aanvraag past binnen een door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS.

  • 2. Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de tenderperiode van 1 april 2021 tot en met 31 mei 2021.

2.2.4 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidies als bedoeld in artikel 2.2.1 sub a zijn de volgende kosten subsidiabel:

    • a.

      operationele kosten;

    • b.

      opleidingskosten;

    • c.

      kosten voor public relations;

    • d.

      in afwijking van het bepaalde in artikel 1.13 van de Regeling POP3 subsidies, kosten voor financiële diensten, waaronder begrepen kosten voor bankdiensten en financieringen;

    • e.

      kosten voor monitoring en evaluatie;

    • f.

      kosten voor projectmanagement en projectadministratie.

  • 2. Voor subsidies als bedoeld in artikel 2.2.1 sub b zijn de volgende kosten subsidiabel:

    • a.

      kosten voor het faciliteren van de uitwisseling tussen belanghebbenden;

    • b.

      kosten voor het promoten van en verstrekken van informatie over de LOS;

    • c.

      kosten voor de ondersteuning van potentiële begunstigden bij de ontwikkeling van concrete projecten en het voorbereiden van aanvragen;

    • d.

      kosten voor projectmanagement en projectadministratie.

2.2.5 Hoogte subsidie

De steun van deze regeling bedraagt 100% van de subsidiabele kosten tot een maximum van 25% van de totale publieke uitgaven voor de Lokale Ontwikkelings Strategie.

2.2.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.2.1 voor de tenderperiode genoemd in artikel 2.2.3 tweede lid vast op € 563.191,24

Het subsidieplafond wordt als volgt onderverdeeld:

€ 213.950,46 voor de LAG Zuidwest Twente;

€ 136.641,71 voor de LAG Salland;

€ 96.635,94 voor de LAG Noordoost Twente;

€ 115.963,13 voor de LAG Noord Overijssel.

2.3 Regeling uitvoering van LEADER projecten

Toelichting

Met de ‘Regeling uitvoering van LEADER projecten' wordt fors ingezet op de plaatselijke ontwikkeling in het kader van LEADER (artikelen 32 tot en met 35 van Verordening (EU) Nr. 1303/2013 en artikelen 42 tot en met 44 van Verordening (EU) Nr. 1305/2013),

Cofinanciering projecten

Indien de provincie minder subsidie beschikbaar stelt dan het Europese ELFPO-budget, dient een private aanvrager bij de aanvraag bewijsstukken te overleggen dat ook de verplichte aanvullende nationale overheidsfinanciering, van bijvoorbeeld gemeente of waterschap, ten behoeve van het project beschikbaar is gesteld (zie artikel 1.4 van deze regeling).

Subsidiabiliteit van kosten

Het gaat hierbij om de volgende kostensoorten:

(NB. Voor een toelichting op de kosten verwijzen wij u ook graag naar Hoofdstuk 1 en de toelichting op Hoofdstuk 1).

Kosten van de aankoop van bebouwde en niet bebouwde gronden zijn subsidiabel tot maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten. Zie ook Hoofdstuk 1, artikel 1.10 van deze regeling.

Bedrijfsmiddelen (o.a. machines, inventaris, computers, etc.) komen alleen voor subsidie in aanmerking als deze uitsluitend en blijvend worden gebruikt door de eindbegunstigde als onderdeel van de projectinvesteringen. Wanneer bedrijfsmiddelen langer dan de duur van het project kunnen worden gebruikt zijn de afschrijvingskosten van bedrijfsmiddelen voor de duur van het project subsidiabel.

De aankoop of huurkoop van nieuwe machines en bedrijfsuitrusting, met inbegrip van hardware zijn subsidiabel tot ten hoogte de marktwaarde van het bedrijfsmiddel.

Bijdragen in natura

Zie hiervoor Hoofdstuk 1, artikel 1.11 van deze regeling.

Personeelskosten

Zie hiervoor Hoofdstuk 1, artikel 1.9 van deze regeling.

Voorbereidingskosten

Voorbereidingskosten komen slechts voor subsidie in aanmerking indien zij gemaakt zijn binnen één jaar voordat de aanvraag om subsidie is ingediend. Zie voor de definitie van voorbereidingskosten Hoofstuk 1, artikel 1.12 lid 3 van deze regeling.

Reis en verblijfkosten

Deze kosten zijn subsidiabel. Bij berekening van de kosten dient het normaal zakelijk gebruik als uitgangspunt te worden genomen. Reiskosten voor woon-werkverkeer zijn niet subsidiabel, daar zij vallen onder de opslag voor overhead (artikel 1.9 lid 1 van deze regeling).

Kosten voor promotie en publiciteit

Deze kosten zijn subsidiabel. Hieronder vallen ook de kosten voor een informatiebord of plaquette. Op de website www.expertisecentrumeuropa.nl onder POP3 treft u een link aan naar het ‘Handboek voor aanvragers subsidie’ waarin onder andere hierover meer informatie staat. De kosten voor promotie en publiciteit dienen echter wel in redelijke verhouding te staan ten opzichte van het project.

Verantwoording van de projectactiviteiten

In hoofdstuk 1 van deze regeling (artikel 1.3 lid 5) is opgenomen dat Gedeputeerde Staten kunnen besluiten een vast bedrag aan subsidiabele kosten per (deel)activiteit vast te stellen.

Gedeputeerde Staten hebben besloten om dit artikel binnen de Regeling uitvoering van LEADER projecten toe te passen. Daarmee zijn er voor LEADER-projecten onder deze regeling twee methoden beschikbaar voor het verantwoorden van de projectkosten. Ten aanzien van het indienen van de aanvraag veranderd er niets en levert de aanvrager bij het indienen van de subsidieaanvraag een projectplan en een projectbegroting aan met onderbouwing van de redelijkheid en passendheid (marktconformiteit) van de te leveren goederen en diensten. Dit zijn bijvoorbeeld meerdere offertes of een taxatierapport. Meer informatie hierover is te vinden in het Handboek voor subsidieaanvragers POP3/POP3+, hoofdstuk 2 onder 2.4 Projectvoorstel / aanvraagformulier.

Per LEADER-gebied zijn de methoden voor verantwoording van de projectactiviteiten opgenomen in het artikel met als titel “Verantwoording van de projectactiviteiten”. In lid 1 van deze artikelen zijn de opties Verantwoording op basis van gerealiseerde kosten en Verantwoording op basis van een vast bedrag opgenomen. Deze houden het volgende in:

Optie 1: Verantwoording op basis van gerealiseerde kosten

Dit betekent dat bij de afrekening van het project alle gemaakte kosten moeten worden onderbouwd op basis van facturen en/of urenformulieren, zoals beschreven in het Handboek voor subsidieaanvragers POP3/POP3+, hoofdstuk 2 onder 2.7 Subsidiabele kosten.

Optie 2: Verantwoording op basis van een vast bedrag

Dit betekent dat op basis van de ingediende aanvraag een vast bedrag aan subsidiabele kosten per (deel)resultaat (van de activiteit) wordt vastgesteld. De resultaten dienen meetbaar te zijn en in de aanvraag duidelijk te worden opgenomen en beschreven.

Bij de afrekening van het project wordt beoordeeld of de beschreven resultaten zijn gerealiseerd. Indien dit het geval is, wordt de totale verleende subsidie uitbetaald. Wanneer deze niet of slechts gedeeltelijk zijn gerealiseerd/uitgevoerd, wordt geen subsidie uitbetaald.

Bij een verlening met verantwoording op basis van een vast bedrag kan, in afwijking van wat is opgenomen in artikel 1.23 lid 1, een voorschot op basis van realisatie worden aangevraagd. In dat geval moet de aanvrager heldere deelresultaten in de aanvraag hebben opgenomen. Elk deelresultaat dient te zijn voorzien van een deelbegroting. Deze dienen in de verleningsbeschikking te zijn opgenomen om een voorschot op basis van realisatie in te kunnen dienen. Wanneer deelresultaten behaald zijn, maar het beschreven eindresultaat niet, vervalt het recht op de subsidie en wordt reeds uitbetaalde subsidie teruggevorderd.

Bij een verlening met verantwoording op basis van een vast bedrag hoeft de aanvrager de gerealiseerde kosten bij de afrekening van het project niet nader te onderbouwen aan de hand van facturen, betaalbewijzen of urenregistratie. De focus ligt op het aantonen van de realisatie van de in de aanvraag beschreven en in de verlening opgenomen resultaten van het project. Dit kan bijvoorbeeld middels een verklaring met handtekening samen met foto’s van het behaalde resultaat.

Verantwoording op basis van een vast bedrag is vooral in te zetten voor projecten waarbij :

  • -

    voornamelijk sprake is van fysieke investeringen, en

  • -

    een duidelijke omschrijving kan worden gegeven van het resultaat en hoe deze wordt aangetoond bij de vaststelling, en

  • -

    de kans op niet-gehele-realisatie of wijzigingen gedurende de looptijd zeer klein is. Wijzigingen gedurende de looptijd zijn alleen mogelijk wanneer het oorspronkelijke resultaat wordt geleverd en onder voorwaarde dat de wijziging:

    • is onderbouwd;

    • aansluit bij het te realiseren resultaat (de formulering van het resultaat is daarbij erg belangrijk);

    • aansluit op de eventueel in de oorspronkelijke aanvraag opgenomen tussentijdse resultaten;

    • geen gevolgen heeft voor de kwaliteit van het oorspronkelijk beschreven resultaat waardoor het project mogelijk een lagere plek in de rangschikking zou hebben gekregen;

    • past binnen de LOS.

Verantwoording op basis van een vast bedrag is met name bruikbaar bij projecten met voornamelijk fysieke investeringen, omdat bij dit soort projecten het over het algemeen duidelijk is wat het beoogde eindresultaat is, bijvoorbeeld een dorpshuis (zie hieronder) of de aanleg van een speeltuin (zie handboek voor POP3/POP3+ Subsidieaanvragers, pagina 26). Bij niet-fysieke investeringen (inspanningen, evenementen, etc.) is het beoogde eindresultaat soms minder eenduidig, waarmee de verantwoording van het resultaat achteraf lastiger is. Voor projecten waarvan het eindresultaat niet eenduidig is, is verantwoording op basis van een vast bedrag minder geschikt.

Voorbeeld:

Resultaat is realisatie van een dorpshuis met een subsidie van € 100.000. Gedurende looptijd project wordt besloten in plaats van een puntdak een plat dak te realiseren met lagere kosten voor € 80.000,- subsidie. Het resultaat ‘een dorpshuis’ wordt nog steeds gehaald en de voorzieningen voor de beoogde functies worden gerealiseerd. Aanvrager dient wel de nieuwe uitvoering, begroting en evt. mijlpalen te onderbouwen en er volgt een nieuwe, herziene verlening. Als het dorpshuis niet wordt opgeleverd of een deel van de voorzieningen wordt niet gerealiseerd – waardoor niet alle functies kunnen worden uitgeoefend zoals beschreven in de oorspronkelijke aanvraag - is het resultaat niet geleverd en is de subsidie nul euro.

Bij het indienen van de aanvraag in het e-loket kiest de aanvrager of hij/zij gebruik wil maken van de verantwoording op basis van gerealiseerde kosten of verantwoording op basis van een vast bedrag. Indien de aanvrager gebruik wil maken van de verantwoording op basis van een vast bedrag, dan dient de aanvrager in het portaal aan te geven gebruik te willen maken van de optie voor het inzetten van forfaitaire kosten.

Hoogte subsidie

De hoogte van de subsidie is samengesteld uit financiële bijdragen van meerdere overheden. De Europese Unie draagt 50% van de subsidie bij. Daarnaast neemt de provincie Overijssel 25% voor haar rekening. De overige 25% dient te worden bijgedragen door een derde overheid. Aan de subsidieaanvrager de taak ervoor zorg te dragen dat de bijdrage van deze overheid is gegarandeerd. Dit blijkt uit een bijgevoegde een bijdrageverklaring of een subsidiebeschikking van de desbetreffende overheid bij de projectaanvraag.

Schematisch ziet de financiering van een project van € 80.000,- bij een gehanteerd subsidiepercentage van 50% er als volgt uit:

Subsidie 50%:

Bijdrage Europa € 20.000,-;

Bijdrage provincie € 10.000,-;

Bijdrage derde overheid € 10.000,-;

Eigen bijdrage 50%

Bijdrage aanvrager € 40.000,-.

Financiering op basis van tekort

De mogelijkheid bestaat dat een aanvrager besluit slechts subsidie aan te vragen ter grootte van het financieringstekort van het project.

A. Lokale Aktie Groep Zuidwest Twente

Toelichting

Op de website www.expertisecentrumeuropa.nl onder POP3 staat een link naar de website van het LEADER-gebied waar u de Lokale Ontwikkelingsstrategie (LOS) kunt downloaden.

De LAG maakt op de website https://leaderzuidwesttwente.nl/indieningsdata/ bekend wanneer de LAG-vergaderingen voor het beoordelen van ingediende aanvragen worden gehouden. Voordat een aanvraag in deze vergadering ter beoordeling kan worden voorgelegd, is vanaf het moment van indienen een periode van 16-20 weken nodig voor de beoordeling van de aanvraag door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (voorgaande is een indicatie, er kunnen geen rechten aan worden ontleend).

Artikel 2.3.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van concrete acties die passen binnen de Lokale Ontwikkelingsstrategie (LOS) van LEADER Zuidwest Twente:

  • a.

    Het behouden en creëren van levendige gemeenschappen;

  • b.

    Het versterken van bedrijvigheid in het buitengebied;

  • c.

    De profilering van Zuidwest Twente als boeiende omgeving voor recreant en toerist;

  • d.

    Verstevigen van de relatie tussen landbouw, voedsel en stad.

Toelichting

Een uitgebreide beschrijving hiervan is te vinden in hoofdstuk 3, paragraaf 3.1, subparagraaf 3.1.1 vanaf pagina 20 van de LOS.

Artikel 2.3.2 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door:

  • a.

    Publieke rechtspersonen;

  • b.

    Private rechtspersonen;

  • c.

    Ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid, met name eenmanszaken, vennootschappen onder firma, commanditaire vennootschappen en maatschappen;

  • d.

    Samenwerkingsverbanden van bovenstaande partijen.

Artikel 2.3.3 Subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.12 zijn de volgende kosten ter voorbereiding of uitvoering van projecten die passen binnen de LOS subsidiabel:

  • a.

    De kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende zaken;

  • b.

    De kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • c.

    De kosten van architecten en ingenieurs;

  • d.

    De kosten van externe adviseurs;

  • e.

    De kosten van haalbaarheidsstudies;

  • f.

    De kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

  • g.

    De kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

  • h.

    Bijdragen in natura;

  • i.

    Niet verrekenbare BTW;

  • j.

    Personeelskosten;

  • k.

    Voorbereidingskosten;

  • l.

    Reis- en verblijfkosten;

  • m.

    De kosten voor promotie en publiciteit;

  • n.

    Materiaalkosten;

  • o.

    De kosten van de koop of huurkoop van tweedehands machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa.

  • p.

    Kosten voor projectmanagement en projectadministratie

  • q.

    Operationele kosten voor de uitvoering van het project

  • r.

    Kosten van ruimten en bijbehorende faciliteiten

  • s.

    Leges voor vergunningen en procedures

Artikel 2.3.3a Verantwoording van de projectactiviteiten

  • 1. Aanvrager kan voor het verantwoorden van de kosten van de projectactiviteiten kiezen tussen:

    • a.

      verantwoording op basis van gerealiseerde kosten, of

    • b.

      verantwoording op basis van een vast bedrag.

  • 2. Alle voorwaarden zoals genoemd in artikel 1.17 blijven onverminderd van toepassing.

  • 3. Een verzoek om een voorschot op basis van realisatie (tussentijdse betaling), zoals bedoeld in artikel 1.23, kan worden ingediend wanneer:

    • a.

      bij het indienen van de aanvraag is gekozen voor verantwoording op basis van te realiseren kosten (alle voorwaarden zoals beschreven in artikel 1.23 zijn van toepassing), of

    • b.

      in afwijking tot het bepaalde in artikel 1.23 lid 1, bij de aanvraag is gekozen voor verantwoording op basis van een vast subsidiebedrag. In dat geval dient in de verleningsbeschikking één of meerdere deelresultaten te zijn benoemd, inclusief bijbehorende deelbegroting. Er kan per gerealiseerde deelactiviteit een verzoek om voorschot worden gedaan. Artikel 1.23 lid 4 blijft onverminderd van toepassing.

  • 4. Een aanvraag om een voorschot op basis van realisatie bij een verlening met verantwoording op basis van een vast bedrag, bevat het verslag zoals genoemd in artikel 1.23 lid 3 en is ten minste het genoemde onder artikel 1.23 lid 3 sub f van toepassing;

  • 5. In afwijking van artikel 1.27 lid 2, bevat het verzoek om vaststelling voor een aanvraag op basis van een vast bedrag naast een inhoudelijk verslag de in sub f van artikel 1.27 lid 2 genoemde bewijsstukken.

Toelichting:

Een uitgebreide beschrijving van de twee verantwoordingsmethoden zoals genoemd in lid 1, is opgenomen in de toelichting aan het begin van paragraaf 2.3 van deze regeling.

Artikel 2.3.4 Criteria

  • 1. Om voor subsidie in aanmerking te komen dient op moment van de subsidieverlening de subsidie per project minimaal € 30.000,- te bedragen.

  • 2. Indien de totale subsidiabele projectkosten het bedrag van € 200.000,- overstijgen bedraagt de maximale subsidie € 100.000,-.

Artikel 2.3.5 Hoogte subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt 50% van de totale subsidiabele kosten.

  • 2. Indien de aanvrager in het financieringsplan een subsidiebedrag aanvraagt dat lager is dan het bedrag dat verkregen wordt door de subsidiabele kosten te vermenigvuldigen met het onder lid 1 genoemde percentage van de totale subsidiabele kosten, wordt dit gezien als het aangevraagde en maximaal te verlenen subsidiebedrag.

Toelichting

Om voor subsidie in aanmerking te komen zal per project minimaal sprake moeten zijn van een subsidie van € 30.000,- en maximaal € 100.000,-.

De subsidie bedraagt 50% van de totale subsidiabele kosten, waarvan 50% EU-subsidie, 25% provinciale subsidie en 25% subsidie van gemeente of waterschap. Van de aanvrager wordt verwacht dat 50% van de totale subsidiabele kosten door de aanvrager zelf wordt geïnvesteerd.

Artikel 2.3.6 Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 wordt subsidie geweigerd:

  • a.

    Indien voor dezelfde activiteit en dezelfde subsidiabele kosten reeds subsidie is verstrekt, behalve wanneer het de benodigde nationale cofinanciering betreft;

  • b.

    Indien het project niet past binnen een door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS.

Artikel 2.3.7 Bevoorschotting

Aanvragers dienen in aanvulling op artikel 1.23 derde lid bij de eerste aanvraag tot bevoorschotting op basis van realisatie de voor het project benodigde vergunningen te overleggen.

Artikel 2.3.8 Selectiecriteria

In afwijking van artikel 1.15 hanteren Gedeputeerde Staten, op basis van het advies van de LAG, voor de rangschikking van de aanvragen als bedoeld in artikel 1.15 de volgende criteria:

  • 1.

    De mate waarin het project bijdraagt aan één of meerdere doelen van de LOS, hetgeen blijkt uit de omschrijving van de bijdrage aan:

    • a.

      het behouden en creëren van levendige gemeenschappen;

    • b.

      het versterken van bedrijvigheid in het buitengebied;

    • c.

      profilering van een boeiende omgeving voor recreant en toerist;

    • d.

      verstevigen van de relatie tussen landbouw, voedsel en stad.

  • 2.

    De mate waarin het project past binnen de werkwijze van LEADER, hetgeen blijkt uit:

    • a.

      de bottom-up aanpak;

    • b.

      de integraliteit;

    • c.

      innovativiteit;

    • d.

      samenwerking;

    • e.

      gebiedsgerichtheid;

    • f.

      overdraagbaarheid.

  • 3.

    De mate waarin het project haalbaar is vanuit financieel en organisatorisch oogpunt, hetgeen blijkt uit:

    • a.

      de organisatiebeschrijving;

    • b.

      de expertise van de initiatiefnemer;

    • c.

      het realisme van het tijdpad;

    • d.

      het zicht op continuïteit;

    • e.

      een sluitende en transparante begroting;

    • f.

      het dekkingsplan;

    • g.

      het communicatieplan.

  • 4.

    De mate van efficiency en doelmatigheid van het project hetgeen blijkt uit:

    • a.

      de balans tussen investeringen en de verwachte opbrengst in brede zin;

    • b.

      de meerwaarde die het project krijgt door gebruikmaking van de LEADER-subsidie;

    • c.

      het zicht op de continuïteit na realisatie van het project.

Toelichting

Met behulp van de selectiecriteria zoals opgenomen in de LOS onder Bijlage 4 wordt beoordeeld in hoeverre het project tegemoet komt aan de doelstellingen van het LEADER programma. Een uitgebreide beschrijving en de wijze van toepassing van deze selectiecriteria staan in Bijlage 4 van de LOS vanaf pagina 80.

Artikel 2.3.9 Puntenmethodiek

Ter advisering aan Gedeputeerde Staten worden de projecten door de LAG beoordeeld op basis van de selectiecriteria uit artikel 2.3.8, waarbij per criterium het volgend aantal punten wordt toegekend.

  • a.

    Het maximale aantal toe te kennen punten voor het criterium uit:

    artikel 2.3.8 lid 1 bedraagt 12 punten;

    artikel 2.3.8 lid 2 bedraagt 12 punten;

    artikel 2.3.8 lid 3 bedraagt 9 punten;

    artikel 2.3.8 lid 4 bedraagt 9 punten.

  • b.

    Het minimum aantal te behalen punten om voor subsidie in aanmerking te komen voor het criterium uit:

    artikel 2.3.8 lid 1 bedraagt 8 punten;

    artikel 2.3.8 lid 2 bedraagt 8 punten;

    artikel 2.3.8 lid 3 bedraagt 6 punten;

    artikel 2.3.8 lid 4 bedraagt 6 punten.

  • c.

    Projecten dienen minimaal 28 punten te behalen om voor subsidie in aanmerking te komen.

B. Lokale Aktie Groep Salland

Toelichting

Op de website www.expertisecentrumeuropa.nl onder POP3 staat een link naar de website van het LEADER-gebied waar u de Lokale Ontwikkelingsstrategie (LOS) kunt downloaden.

De LAG maakt op de website https://www.dekrachtvansalland.nl/ bekend wanneer de LAG-vergaderingen voor het beoordelen van ingediende aanvragen worden gehouden. Voordat een aanvraag in deze vergadering ter beoordeling kan worden voorgelegd, is vanaf het moment van indienen een periode van 16-20 weken nodig voor de beoordeling van de aanvraag door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (voorgaande is een indicatie, er kunnen geen rechten aan worden ontleend).

Artikel 2.3.10 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van concrete acties die passen binnen de Lokale Ontwikkelingsstrategie (LOS) Leader De Kracht van Salland:

  • a.

    Het stimuleren van (sociale) innovaties en de toepassing ervan (People);

  • b.

    Het stimuleren van de duurzame ontwikkeling van Salland (Planet);

  • c.

    Het versterken van de economie van Salland (Profit).

Artikel 2.3.11 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door:

  • a.

    Publieke rechtspersonen;

  • b.

    Private rechtspersonen;

  • c.

    Ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid, met name eenmanszaken, vennootschappen onder firma, commanditaire vennootschappen en maatschappen;

  • d.

    Samenwerkingsverbanden van bovenstaande partijen.

Artikel 2.3.12 Subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.12 zijn de volgende kosten ter voorbereiding of uitvoering van projecten die passen binnen de LOS subsidiabel:

  • a.

    De kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende zaken;

  • b.

    De kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • c.

    De kosten van architecten en ingenieurs;

  • d.

    De kosten van externe adviseurs;

  • e.

    De kosten van haalbaarheidsstudies;

  • f.

    De kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

  • g.

    De kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

  • h.

    Bijdragen in natura;

  • i.

    Niet verrekenbare BTW;

  • j.

    Personeelskosten;

  • k.

    Voorbereidingskosten;

  • l.

    Reis- en verblijfkosten;

  • m.

    De kosten voor promotie en publiciteit;

  • n.

    materiaalkosten;

  • o.

    De kosten van de koop of huurkoop van tweedehands machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa.

  • p.

    Kosten voor projectmanagement en projectadministratie

  • q.

    Operationele kosten voor de uitvoering van het project

  • r.

    Kosten van ruimten en bijbehorende faciliteiten

  • s.

    Leges voor vergunningen en procedures

Artikel 2.3.12a Verantwoording van de projectactiviteiten

  • 1. Aanvrager kan voor het verantwoorden van de kosten van de projectactiviteiten kiezen tussen:

    • a.

      verantwoording op basis van gerealiseerde kosten, of

    • b.

      verantwoording op basis van een vast bedrag.

  • 2. Alle voorwaarden zoals genoemd in artikel 1.17 blijven onverminderd van toepassing.

  • 3. Een verzoek om een voorschot op basis van realisatie (tussentijdse betaling), zoals bedoeld in artikel 1.23, kan worden ingediend wanneer:

    • a.

      bij het indienen van de aanvraag is gekozen voor verantwoording op basis van te realiseren kosten (alle voorwaarden zoals beschreven in artikel 1.23 zijn van toepassing), of

    • b.

      in afwijking tot het bepaalde in artikel 1.23 lid 1, bij de aanvraag is gekozen voor verantwoording op basis van een vast subsidiebedrag. In dat geval dient in de verleningsbeschikking één of meerdere deelresultaten te zijn benoemd, inclusief bijbehorende deelbegroting. Er kan per gerealiseerde deelactiviteit een verzoek om voorschot worden gedaan. Artikel 1.23 lid 4 blijft onverminderd van toepassing.

  • 4. Een aanvraag om een voorschot op basis van realisatie bij een verlening met verantwoording op basis van een vast bedrag, bevat het verslag zoals genoemd in artikel 1.23 lid 3 en is ten minste het genoemde onder artikel 1.23 lid 3 sub f van toepassing;

  • 5. In afwijking van artikel 1.27 lid 2, bevat het verzoek om vaststelling voor een aanvraag op basis van een vast bedrag naast een inhoudelijk verslag de in sub f van artikel 1.27 lid 2 genoemde bewijsstukken.

Toelichting:

Een uitgebreide beschrijving van de twee verantwoordingsmethoden zoals genoemd in lid 1, is opgenomen in de toelichting aan het begin van paragraaf 2.3 van deze regeling.

Artikel 2.3.13 Criteria

  • 1. Om voor subsidie in aanmerking te komen dient op moment van de subsidieverlening de subsidie per project minimaal € 30.000,- te bedragen.

  • 2. Indien de totale subsidiabele projectkosten het bedrag van € 200.000,- overstijgen bedraagt de maximale subsidie € 100.000,-.

Artikel 2.3.14 Hoogte subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt 50% van de totale subsidiabele kosten.

  • 2. Indien de aanvrager in het financieringsplan een subsidiebedrag aanvraagt dat lager is dan het bedrag dat verkregen wordt door de subsidiabele kosten te vermenigvuldigen met het onder lid 1 genoemde percentage van de totale subsidiabele kosten, wordt dit gezien als het aangevraagde en maximaal te verlenen subsidiebedrag.

Toelichting

Om voor subsidie in aanmerking te komen zal per project minimaal sprake moeten zijn van een subsidie van € 30.000,- en maximaal € 100.000,-.

De subsidie bedraagt 50% van de totale subsidiabele kosten (waarvan 50% EU-subsidie, 25% provinciale subsidie en 25% subsidie van gemeente of waterschap). Van de aanvrager wordt verwacht dat 50% van de totale subsidiabele kosten door de aanvrager zelf wordt geïnvesteerd.

Artikel 2.3.15 Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 wordt subsidie geweigerd:

  • a.

    Indien voor dezelfde activiteit en dezelfde subsidiabele kosten reeds subsidie is verstrekt, behalve wanneer het de benodigde nationale cofinanciering betreft;

  • b.

    Indien het project niet past binnen de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS.

Artikel 2.3.16 Bevoorschotting

Aanvragers dienen in aanvulling op artikel 1.23 derde lid bij de eerste aanvraag tot bevoorschotting op basis van realisatie de voor het project benodigde vergunningen te overleggen.

Artikel 2.3.17 Selectiecriteria

In afwijking van artikel 1.15 hanteren Gedeputeerde Staten, op basis van het advies van de LAG, voor de rangschikking van de aanvragen als bedoeld in artikel 1.15 de volgende criteria:

  • 1.

    De mate waarin het project bijdraagt aan de doelen van de LOS, hetgeen blijkt uit:

    • a.

      de stimulering van sociale innovaties en de toepassing ervan ("People") door middel van:

      • -

        moderne en creatieve initiatieven die bijdragen aan sociale inclusie en slimme oplossingen om het voorzieningenniveau op peil te houden ("Meedoen");

      • -

        initiatieven die bijdragen aan een gezond leven en een fijne leefomgeving ("Gezond leven").

    • b.

      de stimulering van de duurzame ontwikkeling van Salland ("Planet") door middel van:

      • -

        bewustwording en educatie op gebied van water, landschap, biodiversiteit, energie, grondstoffen, voedsel en gezond leven. ("Landschap, water en landbouw" en "Circulaire economie");

      • -

        experimentele projecten met kennisoverdracht ("Landschap, water en landbouw" en "Circulaire economie").

    • c.

      de versterking van de economie van Salland ("Profit") door middel van:

      • -

        gezamenlijke initiatieven van ondernemers, WEconomy, maatschappelijk ondernemen ("plattelandsWEconomy");

      • -

        experimentele projecten met kennisoverdracht tussen ondernemers en onderwijs ("kennisdelen onderwijs-bedrijfsleven").

  • 2.

    De mate waarin het project past binnen de werkwijze van LEADER hetgeen blijkt uit de aanwezigheid van de volgende kenmerken:

    • a.

      bottom up, draagvlak;

    • b.

      innovatief;

    • c.

      gebiedsgericht, meerwaarde voor Salland;

    • d.

      samenwerking;

    • e.

      overdracht van kennis en ervaring.

  • 3.

    De mate waarin het project haalbaar is vanuit financieel en organisatorisch oogpunt hetgeen blijkt uit:

    • a.

      een realistische, logische en transparante begroting;

    • b.

      een sluitend dekkingsplan, inclusief onderbouwing/toezegging cofinanciering;

    • c.

      een exploitatiebegroting voor de eerste drie jaar na einddatum project waaruit blijkt dat het project na realisatie zonder subsidie kan voortbestaan;

    • d.

      een beschrijving van de planning en projectorganisatie;

    • e.

      een beschrijving van de verantwoordelijkheden.

  • 4.

    De mate van efficiency en doelmatigheid van het project hetgeen blijkt uit:

    • a.

      een reële verhouding tussen de gevraagde bijdrage en de te verwachten resultaten;

    • b.

      de bijdrage van eigen middelen of private middelen aan het project.

Toelichting

In de LOS, paragraaf 7.2, vanaf pagina 33 staat een uitgebreide beschrijving van de criteria opgenomen aan de hand waarvan de projecten zullen worden beoordeeld.

De LAG zoekt concrete, uitvoeringsgerichte projecten die na de opstart op eigen benen kunnen staan.

Artikel 2.3.18 Puntenmethodiek

Ter advisering aan Gedeputeerde Staten worden de projecten door de LAG beoordeeld op basis van de selectiecriteria uit artikel 2.3.17, waarbij per criterium het volgend aantal punten wordt toegekend.

  • a.

    Het maximale aantal toe te kennen punten voor het criterium uit:

    artikel 2.3.17 lid 1 bedraagt 9 punten;

    artikel 2.3.17 lid 2 bedraagt 15 punten;

    artikel 2.3.17 lid 3 bedraagt 6 punten;

    artikel 2.3.17 lid 4 bedraagt 8 punten.

  • b.

    Het minimum aantal te behalen punten om voor subsidie in aanmerking te komen voor het criterium uit:

    artikel 2.3.17 lid 1 bedraagt 5 punten;

    artikel 2.3.17 lid 2 bedraagt 10 punten;

    artikel 2.3.17 lid 3 bedraagt 4 punten;

    artikel 2.3.17 lid 4 bedraagt 5 punten.

  • c.

    Projecten dienen minimaal 24 punten te behalen om voor subsidie in aanmerking te komen.

C. Lokale Aktiegroep Noordoost Twente

Toelichting

Op de website www.expertisecentrumeuropa.nl onder POP3 staat een link naar de website van het LEADER-gebied waar u de Lokale Ontwikkelingsstrategie (LOS) kunt downloaden.

De LAG maakt op de website http://www.leadernoordoosttwente.nl/over-leader/jaarschema-vergaderschema/ bekend wanneer de LAG-vergaderingen voor het beoordelen van ingediende aanvragen worden gehouden. Voordat een aanvraag in deze vergadering ter beoordeling kan worden voorgelegd, is vanaf het moment van indienen een periode van 16-20 weken nodig voor de beoordeling van de aanvraag door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (voorgaande is een indicatie, er kunnen geen rechten aan worden ontleend).

Artikel 2.3.19 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van concrete acties die passen binnen de Lokale Ontwikkelingsstrategie (LOS) van Noordoost Twente ‘Van stuwwal tot Dinkeldal: Samen leven in Nationaal Landschap Noordoost-Twente' waar:

  • a.

    Deze een bijdrage leveren aan een aantrekkelijk leefklimaat;

  • b.

    Deze een bijdrage leveren aan nieuw ondernemerschap;

  • c.

    Deze een bijdrage leveren aan nieuwe samenwerkingsvormen en -verbanden (innovatief ontmoeten).

Toelichting

In hoofdstuk 3, paragraaf 3, subparagraaf 3.1.2 vanaf pagina 21 van de LOS is een uitgebreide beschrijving opgenomen van de speerpunten en de daaraan gekoppelde activiteiten welke voor subsidie in aanmerking komen.

Artikel 2.3.20 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan:

  • a.

    Publieke rechtspersonen;

  • b.

    Private rechtspersonen;

  • c.

    Ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid, met name eenmanszaken, vennootschappen onder firma, commanditaire vennootschappen en maatschappen;

  • d.

    Samenwerkingsverbanden van bovenstaande partijen.

Artikel 2.3.21 Subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.12 zijn de volgende kosten ter voorbereiding of uitvoering van projecten die passen binnen de LOS subsidiabel:

  • a.

    De kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende zaken;

  • b.

    De kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • c.

    De kosten van architecten en ingenieurs;

  • d.

    De kosten van externe adviseurs;

  • e.

    De kosten van haalbaarheidsstudies;

  • f.

    De kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

  • g.

    De kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

  • h.

    Bijdragen in natura;

  • i.

    Niet verrekenbare BTW;

  • j.

    Personeelskosten;

  • k.

    Voorbereidingskosten;

  • l.

    Reis- en verblijfkosten;

  • m.

    De kosten voor promotie en publiciteit;

  • n.

    Materiaalkosten;

  • o.

    De kosten van de koop of huurkoop van tweedehands machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa.

  • p.

    Kosten voor projectmanagement en projectadministratie

  • q.

    Operationele kosten voor de uitvoering van het project

  • r.

    Kosten van ruimten en bijbehorende faciliteiten

  • s.

    Leges voor vergunningen en procedures

Artikel 2.3.21a Verantwoording van de projectactiviteiten

  • 1. Aanvrager kan voor het verantwoorden van de kosten van de projectactiviteiten kiezen tussen:

    • a.

      verantwoording op basis van gerealiseerde kosten, of

    • b.

      verantwoording op basis van een vast bedrag.

  • 2. Alle voorwaarden zoals genoemd in artikel 1.17 blijven onverminderd van toepassing.

  • 3. Een verzoek om een voorschot op basis van realisatie (tussentijdse betaling), zoals bedoeld in artikel 1.23, kan worden ingediend wanneer:

    • a.

      bij het indienen van de aanvraag is gekozen voor verantwoording op basis van te realiseren kosten (alle voorwaarden zoals beschreven in artikel 1.23 zijn van toepassing), of

    • b.

      in afwijking tot het bepaalde in artikel 1.23 lid 1, bij de aanvraag is gekozen voor verantwoording op basis van een vast subsidiebedrag. In dat geval dient in de verleningsbeschikking één of meerdere deelresultaten te zijn benoemd, inclusief bijbehorende deelbegroting. Er kan per gerealiseerde deelactiviteit een verzoek om voorschot worden gedaan. Artikel 1.23 lid 4 blijft onverminderd van toepassing.

  • 4. Een aanvraag om een voorschot op basis van realisatie bij een verlening met verantwoording op basis van een vast bedrag, bevat het verslag zoals genoemd in artikel 1.23 lid 3 en is ten minste het genoemde onder artikel 1.23 lid 3 sub f van toepassing.

  • 5. In afwijking van artikel 1.27 lid 2, bevat het verzoek om vaststelling voor een aanvraag op basis van een vast bedrag naast een inhoudelijk verslag de in sub f van artikel 1.27 lid 2 genoemde bewijsstukken.

Toelichting:

Een uitgebreide beschrijving van de twee verantwoordingsmethoden zoals genoemd in lid 1, is opgenomen in de toelichting aan het begin van paragraaf 2.3 van deze regeling.

Artikel 2.3.22 Criteria

  • 1. Om voor subsidie in aanmerking te komen dient op moment van de subsidieverlening de subsidie per project minimaal € 30.000,- te bedragen.

  • 2. Indien de totale subsidiabele projectkosten het bedrag van € 200.000,- overstijgen bedraagt de maximale subsidie € 100.000,-.

Artikel 2.3.23 Hoogte subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt 50% van de totale subsidiabele kosten.

  • 2. Indien de aanvrager in het financieringsplan een subsidiebedrag aanvraagt dat lager is dan het bedrag dat verkregen wordt door de subsidiabele kosten te vermenigvuldigen met het onder lid 1 genoemde percentage van de totale subsidiabele kosten, wordt dit gezien als het aangevraagde en maximaal te verlenen subsidiebedrag.

Toelichting

Om voor subsidie in aanmerking te komen zal per project minimaal sprake moeten zijn van een subsidie van € 30.000,- en maximaal € 100.000,-.

De subsidie bedraagt 50% van de totale subsidiabele kosten (waarvan 50% EU-subsidie, 25% provinciale subsidie en 25% subsidie van gemeente of waterschap). Van de aanvrager wordt verwacht dat 50% van de totale subsidiabele kosten door de aanvrager zelf wordt geïnvesteerd.

Artikel 2.3.24 Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 wordt subsidie geweigerd:

  • a.

    Indien voor dezelfde activiteit en dezelfde subsidiabele kosten reeds subsidie is verstrekt, behalve wanneer het de benodigde nationale cofinanciering betreft;

  • b.

    Indien het project niet past binnen een door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS.

Artikel 2.3.25 Bevoorschotting

Aanvragers dienen in aanvulling op artikel 1.23 derde lid bij de eerste aanvraag tot bevoorschotting op basis van realisatie de voor het project benodigde vergunningen te overleggen.

Artikel 2.3.26 Selectiecriteria

In afwijking van artikel 1.15 hanteren Gedeputeerde Staten, op basis van het advies van de LAG, voor de rangschikking van de aanvragen als bedoeld in artikel 1.15 de volgende criteria:

  • 1.

    De mate waarin het project bijdraagt aan de doelen van de LOS, hetgeen blijkt uit:

    • a.

      de geleverde bijdrage aan een aantrekkelijk leefklimaat;

    • b.

      de geleverde bijdrage aan nieuw ondernemerschap;

    • c.

      de geleverde bijdrage aan nieuwe samenwerkingsvormen en -verbanden (innovatief ontmoeten).

  • 2.

    De mate waarin het project past binnen de werkwijze van LEADER hetgeen blijkt uit de aanwezigheid van de volgende kenmerken:

    • a.

      aanpak van onderop;

    • b.

      integraal;

    • c.

      innovatief;

    • d.

      samenwerkend;

    • e.

      gebiedsgericht;

    • f.

      meerwaarde voor Noordoost Twente.

  • 3.

    De mate waarin het project haalbaarheid is vanuit financieel en organisatorisch oogpunt hetgeen blijkt uit een projectmatige aanpak met de volgende kenmerken:

    • a.

      deugdelijke transparante begroting;

    • b.

      sluitend dekkingsplan, inclusief onderbouwing/toezegging co-financiering;

    • c.

      aanwijsbare projectleiding;

    • d.

      aanwijsbaar projectteam;

    • e.

      beschrijving van de verantwoordelijkheden van de leden van het projectteam;

    • f.

      de borging van de realisatie van de projectdoelen;

    • g.

      maatschappelijk verantwoorde/duurzame uitvoering van het project;

    • h.

      communicatie: intern en extern;

    • i.

      uitgewerkte projectplanning met mijlpalen.

  • 4.

    De mate van efficiency en doelmatigheid van het project hetgeen blijkt uit:

    • a.

      de kwaliteit van het project;

    • b.

      de kosten-baten verhouding;

    • c.

      het lange termijnperspectief.

Toelichting

Ad. Lid 1

In hoofdstuk 3, paragraaf 3.2 van de LOS, vanaf pagina 29, zijn per speerpunt de doelen van deze LOS geformuleerd. Belangrijk is dat aangetoond kan worden dat het project bijdraagt aan één of meer doelen.

In hoofdstuk 7, paragraaf 7.2 subparagraaf 7.2.2, vanaf pagina 51, zijn deze criteria uitgebreid beschreven evenals de uitgangspunten ten aanzien van inpasbaarheid van projecten in de LEADER werkwijze.

Artikel 2.3.27 Puntenmethodiek

Ter advisering aan Gedeputeerde Staten worden de projecten door de LAG beoordeeld op basis van de selectiecriteria uit artikel 2.3.26, waarbij per criterium het volgend aantal punten wordt toegekend.

  • a.

    Het maximale aantal toe te kennen punten voor het criterium uit:

    artikel 2.3.26 lid 1 bedraagt 30 punten;

    artikel 2.3.26 lid 2 bedraagt 50 punten;

    artikel 2.3.26 lid 3 bedraagt 10 punten;

    artikel 2.3.26 lid 4 bedraagt 15 punten.

  • b.

    Het minimum aantal te behalen punten om voor subsidie in aanmerking te komen voor het criterium uit:

    artikel 2.3.26 lid 1 bedraagt 10 punten;

    artikel 2.3.26 lid 2 bedraagt 22 punten;

    artikel 2.3.26 lid 3 bedraagt 10 punten;

    artikel 2.3.26 lid 4 bedraagt 6 punten.

  • c.

    Projecten dienen een minimumscore van 48 punten te behalen om voor subsidie in aanmerking te komen.

D. Lokale Aktiegroep Noord Overijssel

Toelichting

Op de website www.expertisecentrumeuropa.nl onder POP3 staat een link naar de website van het LEADER-gebied waar u de Lokale Ontwikkelingsstrategie (LOS) kunt downloaden.

Voordat een aanvraag in deze vergadering ter beoordeling kan worden voorgelegd, is vanaf het moment van indienen een periode van 16-20 weken nodig voor de beoordeling van de aanvraag door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (voorgaande is een indicatie, er kunnen geen rechten aan worden ontleend).

Artikel 2.3.28 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van concrete acties die passen binnen de volgende doelstellingen van de Lokale Ontwikkelingsstrategie (LOS) van LEADER Noord Overijssel:

  • a.

    Jongeren en onderwijs;

  • b.

    Vrijetijdseconomie;

  • c.

    Verbinden van de samenleving met de toekomst van de landbouw en water.

Toelichting

In hoofdstuk 3 van de LOS, vanaf pagina 15, zijn de thema’s beschreven waarop de Lokale Aktie Groep in deze Leaderperiode haar focus op legt. De maatregelen die voor subsidie in aanmerking kunnen komen zullen moeten bijdragen aan deze doelen. In dit artikel worden de prestaties aangegeven die de LAG wil realiseren.

Artikel 2.3.29 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door:

  • a.

    Publieke rechtspersonen;

  • b.

    Private rechtspersonen;

  • c.

    Ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid, met name eenmanszaken, vennootschappen onder firma, commanditaire vennootschappen en maatschappen;

  • d.

    Samenwerkingsverbanden van bovenstaande partijen.

Artikel 2.3.30 Subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.12 zijn de volgende kosten ter voorbereiding of uitvoering van projecten die passen binnen de LOS subsidiabel:

  • a.

    De kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende zaken;

  • b.

    De kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • c.

    De kosten van architecten en ingenieurs;

  • d.

    De kosten van externe adviseurs;

  • e.

    De kosten van haalbaarheidsstudies;

  • f.

    De kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

  • g.

    De kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

  • h.

    Bijdragen in natura;

  • i.

    Niet verrekenbare BTW;

  • j.

    Personeelskosten;

  • k.

    Voorbereidingskosten;

  • l.

    Reis en verblijfkosten;

  • m.

    De kosten voor promotie en publiciteit;

  • n.

    Materiaalkosten;

  • o.

    De kosten van de koop of huurkoop van tweedehands machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa.

  • p.

    Kosten voor projectmanagement en projectadministratie

  • q.

    Operationele kosten voor de uitvoering van het project

  • r.

    Kosten van ruimten en bijbehorende faciliteiten

  • s.

    Leges voor vergunningen en procedures

Artikel 2.3.30a Verantwoording van de projectactiviteiten

  • 1. Aanvrager kan voor het verantwoorden van de kosten van de projectactiviteiten kiezen tussen:

    • a.

      verantwoording op basis van gerealiseerde kosten, of

    • b.

      verantwoording op basis van een vast bedrag.

  • 2. Alle voorwaarden zoals genoemd in artikel 1.17 blijven onverminderd van toepassing.

  • 3. Een verzoek om een voorschot op basis van realisatie (tussentijdse betaling), zoals bedoeld in artikel 1.23, kan worden ingediend wanneer:

    • a.

      bij het indienen van de aanvraag is gekozen voor verantwoording op basis van te realiseren kosten (alle voorwaarden zoals beschreven in artikel 1.23 zijn van toepassing), of

    • b.

      in afwijking tot het bepaalde in artikel 1.23 lid 1, bij de aanvraag is gekozen voor verantwoording op basis van een vast subsidiebedrag. In dat geval dient in de verleningsbeschikking één of meerdere deelresultaten te zijn benoemd, inclusief bijbehorende deelbegroting. Er kan per gerealiseerde deelactiviteit een verzoek om voorschot worden gedaan. Artikel 1.23 lid 4 blijft onverminderd van toepassing.

  • 4. Een aanvraag om een voorschot op basis van realisatie bij een verlening met verantwoording op basis van een vast bedrag, bevat het verslag zoals genoemd in artikel 1.23 lid 3 en is ten minste het genoemde onder artikel 1.23 lid 3 sub f van toepassing.

  • 5. In afwijking van artikel 1.27 lid 2, bevat het verzoek om vaststelling voor een aanvraag op basis van een vast bedrag naast een inhoudelijk verslag de in sub f van artikel 1.27 lid 2 genoemde bewijsstukken.

Toelichting:

Een uitgebreide beschrijving van de twee verantwoordingsmethoden zoals genoemd in lid 1, is opgenomen in de toelichting aan het begin van paragraaf 2.3 van deze regeling.

Artikel 2.3.31 Criteria

  • 1. Om voor subsidie in aanmerking te komen dient op moment van de subsidieverlening de subsidie per project minimaal € 30.000,- te bedragen.

  • 2. Indien de totale subsidiabele projectkosten het bedrag van € 250.000,- overstijgen bedraagt de maximale subsidie € 100.000,-.

Artikel 2.3.32 Hoogte subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt 40% van de totale subsidiabele kosten.

  • 2. Indien de aanvrager in het financieringsplan een subsidiebedrag aanvraagt dat lager is dan het bedrag dat verkregen wordt door de subsidiabele kosten te vermenigvuldigen met het onder lid 1 genoemde percentage van de totale subsidiabele kosten, wordt dit gezien als het aangevraagde en maximaal te verlenen subsidiebedrag.

Toelichting

Om voor subsidie in aanmerking te komen zal per project minimaal sprake moeten zijn van een subsidie van € 30.000,- en maximaal € 100.000,-.

De subsidie bedraagt 40% van de totale subsidiabele kosten (waarvan 50% EU-subsidie, 25% provinciale subsidie en 25% subsidie van gemeente of waterschap). Van de aanvrager wordt verwacht dat 60% van de totale subsidiabele kosten door de aanvrager zelf wordt geïnvesteerd.

Artikel 2.3.33 Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 wordt subsidie geweigerd:

  • a.

    Indien voor dezelfde activiteit en dezelfde subsidiabele kosten reeds subsidie is verstrekt, behalve wanneer het de benodigde nationale cofinanciering betreft;

  • b.

    Indien het project niet past binnen een door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS.

Artikel 2.3.34 Bevoorschotting

Aanvragers dienen in aanvulling op artikel 1.23 derde lid bij de eerste aanvraag tot bevoorschotting op basis van realisatie de voor het project benodigde vergunningen te overleggen.

Artikel 2.3.35 Selectiecriteria

In afwijking van artikel 1.15 hanteren Gedeputeerde Staten, op basis van het advies van de LAG, voor de rangschikking van de aanvragen als bedoeld in artikel 1.15 de volgende criteria:

  • 1.

    De mate waarin het project bijdraagt aan de doelen van de LOS, hetgeen blijkt uit de omschrijving van:

    • a.

      de ambitie;

    • b.

      speerpunten;

    • c.

      thema's van de LOS.

  • 2.

    De mate waarin het project past binnen de werkwijze van LEADER, hetgeen blijkt uit:

    • a.

      de bottom-up aanpak;

    • b.

      de integraliteit;

    • c.

      innovativiteit;

    • d.

      samenwerking;

    • e.

      gebiedsgerichtheid.

  • 3.

    De mate waarin het project haalbaar is vanuit financieel en organisatorisch oogpunt, hetgeen blijkt uit:

    • a.

      de organisatiebeschrijving;

    • b.

      de bijdrage aan het doel van de LOS;

    • c.

      de expertise van de initiatiefnemer;

    • d.

      het realisme van het tijdpad;

    • e.

      het zicht op continuïteit;

    • f.

      een sluitende en transparante begroting;

    • g.

      het dekkingsplan.

  • 4.

    De mate van efficiency en doelmatigheid van het project hetgeen blijkt uit:

    • a.

      de balans tussen investeringen en de verwachte opbrengst in brede zin;

    • b.

      de meerwaarde die het project krijgt door gebruikmaking van de LEADER-subsidie;

    • c.

      het zicht op de continuïteit na realisatie van het project.

Toelichting

In Bijlage 4 bij de LOS, vanaf pagina 43, zijn de criteria opgenomen aan de hand waarvan de projecten zullen worden beoordeeld. Daarbij zijn de vier in dit artikel genoemde criteria leidend. Bij elk van deze criteria zijn hulpvragen geformuleerd die de LAG in het projectplan beantwoord wil zien. De LAG beoordeelt de criteria aan de hand van deze overwegingen.

Artikel 2.3.36 Puntenmethodiek

Ter advisering aan Gedeputeerde Staten worden de projecten door de LAG beoordeeld op basis van de selectiecriteria uit artikel 2.3.35, waarbij per criterium het volgend aantal punten wordt toegekend.

  • a.

    Het maximale aantal toe te kennen punten voor het criterium uit:

    artikel 2.3.35 lid 1 bedraagt 3 punten;

    artikel 2.3.35 lid 2 bedraagt 12 punten;

    artikel 2.3.35 lid 3 bedraagt 6 punten;

    artikel 2.3.35 lid 4 bedraagt 12 punten.

  • b.

    Het minimum aantal te behalen punten om voor subsidie in aanmerking te komen voor het criterium uit:

    artikel 2.3.35 lid 1 bedraagt 2 punten;

    artikel 2.3.35 lid 2 bedraagt 8 punten;

    artikel 2.3.35 lid 3 bedraagt 4 punten;

    artikel 2.3.35 lid 4 bedraagt 6 punten.

  • c.

    Projecten dienen een minimumscore van 20 punten te behalen om voor subsidie in aanmerking te komen.

2.4 Regeling voorbereiding en uitvoering van samenwerkingsactiviteiten van de lokale groep

Artikel 2.4.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    De voorbereiding van samenwerkingsactiviteiten met het oog op het opstellen van een samenwerkingsproject en het zoeken van geschikte partners en gebieden daarvoor;

  • b.

    De uitvoering van samenwerkingsactiviteiten.

Toelichting

Binnen deze regeling kunnen plaatselijke groepen gezamenlijk activiteiten voorbereiden en uitvoeren met een andere “Leader”-groep, of met een groep die een vergelijkbare aanpak heeft, in een andere regio, lidstaat of zelfs een derde land (geen EU-lidstaat).

Meer informatie (in het Engels) over transnationale samenwerking is te vinden op de volgende website:

enrd.ec.europa.eu/leader/transnational-cooperation_en

De Richtsnoeren voor samenwerkingsprojecten (de richtsnoeren zijn niet wettelijk verplicht, het is een handreiking) zijn te vinden op de volgende website:

enrd.ec.europa.eu/sites/enrd/files/20141119_leader_cooperation_guide_2014-20.pdf

Algemene informatie over transnationale samenwerking met o.a. voorbeeldprojecten, etc. Is te vinden op de volgende website:

enrd.ec.europa.eu/leader/tnc_guide_en

Artikel 2.4.2 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door:

  • a.

    De LAG;

  • b.

    Rechtspersonen.

Artikel 2.4.3 Criteria

  • 1. De samenwerkingsactiviteit past binnen een door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS;

  • 2. Ten minste een van de partners in de samenwerkingsactiviteit is de LAG;

  • 3. De in artikel 2.4.1 onder 1. en 2. bedoelde samenwerkingsactiviteiten moeten gericht zijn op verbetering van de LOS en vinden plaats binnen Nederland (inter-territoriale samenwerking) of tussen gebieden in verschillende lidstaten of met gebieden in derde landen (transnationale samenwerking).

Toelichting

In Hoofdstuk 4 van de LOS voor Zuidwest-Twente, vanaf pagina 23, staat een uitgebreide beschrijving van de doelen met betrekking tot samenwerkingsprojecten.

In Hoofdstuk 4 van de LOS voor Noordoost-Twente, op pagina 34 staat een uitgebreide beschrijving van de doelen met betrekking tot samenwerkingsprojecten.

In Hoofdstuk 4 van de LOS voor Noord-Overijssel, op pagina 23, staat een uitgebreide beschrijving van de doelen met betrekking tot samenwerkingsprojecten.

Op de website www.expertisecentrumeuropa.nl onder POP3 staat een link naar de website van alle LEADER-gebieden waar u de Lokale Ontwikkelingsstrategie (LOS) kunt downloaden.

Het daadwerkelijk samenwerken in een projectvorm binnen Nederland (inter-territoriale samenwerking) of in samenwerkingsprojecten tussen gebieden in verschillende landen of met gebieden in derde landen (transnationale samenwerking) moet gericht zijn op verbetering van de eigen strategie door het inbrengen van kennis en deskundigheid van elders of door het vergroten van kritische massa rond bepaalde gedeelde thema’s.

Artikel 2.4.4 Subsidiabele kosten

  • 1. In aanvulling op artikel 1.12 zijn voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.4.1 onder 1 de volgende kosten subsidiabel:

    • a.

      de kosten van haalbaarheidsstudies voor inter-territoriale of transnationale samenwerking;

    • b.

      de kosten voor het opstellen van een projectplan;

    • c.

      administratieve kosten (operationele kosten en personeelskosten) voor de organisatie van een samenwerkingsproject;

    • d.

      reis- en verblijfkosten.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.12 zijn voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.4.1 onder 2 de volgende kosten subsidiabel:

    • a.

      uitvoeringskosten;

    • b.

      operationele kosten en personeelskosten voor de organisatie van een samenwerkingsproject;

    • c.

      reis- en verblijfkosten.

Artikel 2.4.5 Hoogte subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.(wordt bepaald door Gedeputeerde Staten, op basis van een advies daarover door de LAG. Het advies van de LAG dient te zijn gebaseerd op de berekeningsmethode als vastgelegd in de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS).

  • 2. Indien de aanvrager in het financieringsplan een subsidiebedrag aanvraagt dat lager is dan het bedrag dat verkregen wordt door de subsidiabele kosten te vermenigvuldigen met het onder lid 1. genoemde percentage van de totale subsidiabele kosten, wordt dit gezien als het aangevraagde en maximaal te verlenen subsidiebedrag.

Toelichting

De LEADER subsidie (EU 50%), provincie (25%) en een subsidie van gemeente of waterschap (25%) bedraagt 100% van de subsidiabele projectkosten.

Artikel 2.4.6 Selectiecriteria

De aanvraag wordt beoordeeld op basis van onderstaande selectiecriteria uit de door Gedeputeerde Staten op 24 november 2015 goedgekeurde LOS:

  • a.

    De mate waarin het project bijdraagt aan de doelen van de LOS;

  • b.

    De mate waarin het project past binnen de werkwijze van LEADER (bottom-up, integraal, innovatief, samenwerkend, gebiedsgericht);

  • c.

    De mate waarin het project haalbaar is vanuit financieel en organisatorisch oogpunt;

  • d.

    De mate van efficiency en doelmatigheid van het project.

Artikel 2.4.7 Puntenmethodiek

De aanvraag wordt door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld op basis van de selectiecriteria uit artikel 2.4.6. Het puntentotaal per aanvraag wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek.

LAG Zuidwest-Twente

  • 1.

    Het maximale aantal punten voor het criterium uit:

    artikel 2.4.6 lid a bedraagt 12 punten;

    artikel 2.4.6 lid b bedraagt 12 punten;

    artikel 2.4.6 lid c bedraagt 9 punten;

    artikel 2.4.6 lid d bedraagt 9 punten.

  • 2.

    Het minimum aantal te behalen punten om voor subsidie in aanmerking te komen voor het criterium uit:

    artikel 2.4.6 lid a bedraagt 8 punten;

    artikel 2.4.6 lid b bedraagt 8 punten;

    artikel 2.4.6 lid c bedraagt 6 punten;

    artikel 2.4.6 lid d bedraagt 6 punten.

LAG Noordoost-Twente

  • 1.

    Het maximale aantal punten voor het criterium uit:

    artikel 2.4.6 lid a bedraagt 30 punten;

    artikel 2.4.6 lid b bedraagt 50 punten;

    artikel 2.4.6 lid c bedraagt 10 punten;

    artikel 2.4.6 lid d bedraagt 15 punten.

  • 2.

    Het minimum aantal te behalen punten om voor subsidie in aanmerking te komen voor het criterium uit:

    artikel 2.4.6 lid a bedraagt 10 punten;

    artikel 2.4.6 lid b bedraagt 22 punten;

    artikel 2.4.6 lid c bedraagt 10 punten;

    artikel 2.4.6 lid d bedraagt 6 punten.

LAG Noord Overijssel

  • 1.

    Het maximale aantal punten voor het criterium uit:

    artikel 2.4.6 lid a bedraagt 3 punten;

    artikel 2.4.6 lid b bedraagt 12 punten;

    artikel 2.4.6 lid c bedraagt 6 punten;

    artikel 2.4.6 lid d bedraagt 12 punten.

  • 2.

    Het minimum aantal te behalen punten om voor subsidie in aanmerking te komen voor het criterium uit:

    artikel 2.4.6 lid a bedraagt 2 punten;

    artikel 2.4.6 lid b bedraagt 8 punten;

    artikel 2.4.6 lid c bedraagt 4 punten;

    artikel 2.4.6 lid d bedraagt 6 punten.

Paragraaf 2.5 Regeling voorbereiding voor het oprichten van een Plaatselijke actiegroep en het opstellen van een LOS

Artikel 2.5.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten die gericht zijn op:

  • a.

    het vormen van een Plaatselijke actiegroep in het kader van LEADER, zoals opgenomen in VO (EU) 2021/1060 voor de periode 2023 tot en met 2027; en

  • b.

    het schrijven van een LOS in het kader van LEADER, zoals opgenomen in VO (EU) 2021/1060 voor de periode 2023 tot en met 2027.

Artikel 2.5.2 Aanvraag

De aanvraag voor subsidie, bedoeld in artikel 2.5.1, wordt gedaan met gebruikmaking van het op de website van de provincie Overijssel beschikbaar gestelde digitale aanvraagformulier en gaat vergezeld van een document waarin het onder a tot en met k genoemde is opgenomen:

  • a.

    een afbakening van het beoogde gebied;

  • b.

    een omschrijving van de visie voor het gebied;

  • c.

    een omschrijving van de beoogde meerwaarde van de LEADER werkwijze aan de visie voor het gebied;

  • d.

    een omschrijving van de aansluiting van de thema’s in de visie voor het gebied op de doelen van het NSP, zoals genoemd in artikel 2.5.6, eerste lid, onder c;

  • e.

    indien van toepassing een omschrijving van de aansluiting van de thema’s in de visie voor het gebied op de doelen, zoals genoemd in artikel 2.5.6, tweede lid;

  • f.

    een omschrijving van de beoogde aansluiting van de visie op het beleid van provincie en gemeente of waterschap;

  • g.

    een overzicht van het netwerk van de aanvrager;

  • h.

    een intentieverklaring van de beoogde deelnemende partijen aan de beoogde Plaatselijke actiegroep en in hoeverre deze al samenwerken;

  • i.

    een overzicht van de beoogde initiatieven;

  • j.

    een procesplan waarmee aangetoond wordt dat de aanvrager in staat is tot het oprichten van een Plaatselijke actiegroep en het opstellen van een LOS;

  • k.

    een planning en onderbouwde begroting van de activiteiten.

Artikel 2.5.3 Subsidiabele kosten

  • 1. In afwijking van artikel 1.12 lid 1 zijn enkel de kosten genoemd onder b van dit artikel subsidiabel.

  • 2. In afwijking van artikel 1.12 lid 2 zijn de kosten genoemd onder lid 1 subsidiabel vanaf 1 januari 2022.

Artikel 2.5.4 Hoogte subsidie

De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.5.1 bedraagt 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 30.000,-.

Artikel 2.5.5 Samenstelling subsidieplafond

In afwijking van artikel 1.4 lid 2 bestaat de in deze regeling opgenomen subsidie voor 100% uit provinciale middelen.

Artikel 2.5.6 Criteria

  • 1. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.5.1 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende criteria:

    • a.

      de activiteit heeft betrekking op één van de volgende gebieden:

      • i.

        Noord Overijssel;

      • ii.

        Noordoost Twente;

      • iii.

        Salland;

      • iv.

        Zuidwest Twente;

    • b.

      kernen met meer dan 30.000 inwoners maken geen onderdeel uit van de op te stellen LOS;

    • c.

      de LOS heeft betrekking op een of meer van de volgende doelen van het NSP:

      • i.

        het bijdragen tot matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen en meer koolstof vast te leggen, en duurzame energie te bevorderen;

      • ii.

        het bevorderen van de duurzame ontwikkeling en het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen;

      • iii

        het bijdragen tot het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten en tot de instandhouding van habitats en landschappen;

      • iv.

        het bevorderen van de werkgelegenheid, groei, gendergelijkheid, waaronder deelname van vrouwen in het boerenbedrijf, sociale inclusie en lokale ontwikkeling in plattelandsgebieden, ook in de circulaire bio-economie en de duurzame bosbouw.

  • 2. Indien de LOS betrekking heeft op het in eerste lid sub c onder iv genoemde doel, dan dient deze ook betrekking te hebben op een of meer van de volgende doelen:

    • a.

      het stimuleren van een aantrekkelijk platteland voor wonen en recreëren;

    • b.

      het creëren van een aantrekkelijk ondernemers- en werkklimaat voor een divers palet aan passende agrarische en niet-agrarische bedrijven of activiteiten;

    • c.

      het verbeteren van de positie van de landbouwers in de waardeketen.

Artikel 2.5.7 Rangschikking

  • 1. Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen worden beoordeeld op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de diversiteit van beoogde deelnemende partijen aan de beoogde Plaatselijke actiegroep waarmee aangetoond kan worden dat er voldoende draagvlak is voor deelname aan LEADER in het NSP;

    • b.

      de kwaliteit van het procesplan waarmee aangetoond kan worden dat de aanvrager in staat is tot het opstellen van een LOS en het oprichten van een Plaatselijke actiegroep;

    • c.

      de mate waarin de thema’s uit de aangedragen visie bijdragen aan de doelen, zoals genoemd in artikel 2.5.6 eerste lid, onder c, en het tweede lid;

    • d.

      de mate waarin de thema’s uit de aangedragen visie bijdragen aan de doelen van provincie en gemeente of waterschap.

  • 2. Het totaal aantal benodigde punten voor subsidiëring van de activiteit bedraagt minimaal 8, waarbij voor alle criteria een minimale score van 1 punt is vereist.

  • 3. Het totaal aantal punten wordt berekend door de som te nemen van de punten behaald voor ieder afzonderlijk selectiecriterium zoals genoemd in de scoretabel onder a tot en met d, waarbij in afwijking van artikel 1.15a lid 2 per beoordelingscriterium maximaal 3 punten kan worden behaald.

  • 4. In afwijking artikel 1.15a lid 3 wordt per criterium geen wegingsfactor toegepast.

  • 5. De aanvragen voor subsidie worden gerangschikt op basis van het behaald aantal punten, waarbij subsidie wordt verleend tot dat het subsidieplafond is bereikt.

  • 6. Indien 2 of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben verkregen en hun plaats in de rangschikking zodanig is dat de som van de toe te kennen maximale subsidie het subsidieplafond overstijgt, wordt door middel van loting bepaald welke aanvraag als eerste wordt gehonoreerd.

    Scoretabel

     

    Selectiecriterium

    Te behalen punten

    Te behalen minimumscore

    a

    Diversiteit van beoogde deelnemende partijen

    0 - 3

    Ten minste 1 punt per criterium en minimaal 8 punten van de maximaal 12 punten

    b

    Kwaliteit van het procesplan

    0 – 3

    c

    Mate waarin thema’s bijdragen aan de NSP doelen

    0 – 3

    d

    Mate waarin thema’s bijdragen aan de doelen van provincie, gemeente of waterschap

    0 - 3

Toelichting

In Overijssel is ervoor gekozen om LEADER in het NSP in te zetten in 4 gebieden: Noord Overijssel, Noordoost Twente, Salland en Zuidwest Twente.

De doelen voor deze gebieden komen overeen met de doelen op gebied van plattelandsontwikkeling, klimaat, milieu, water en biodiversiteit, die met LEADER op een integrale wijze bereikt kunnen worden.

Zo wordt LEADER ingezet in de gebieden waar de provincie de grootste opgaven heeft. In de verwachting dat de prioritaire landbouwgebieden ook in het National Plan Landelijk Gebied (NPLG) als belangrijk worden beschouwd, kan het mogelijk zijn om middelen uit het NPLG te koppelen aan het LEADER instrument.

De LOS dient betrekking te hebben op de volgende doelen van het NSP:

  • Klimaat

Het bijdragen tot matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen en meer koolstof vast te leggen, en duurzame energie te bevorderen.

  • Bodem en water

Het bevorderen van de duurzame ontwikkeling en het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen.

  • Biodiversiteit

Het bijdragen tot het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten en tot de instandhouding van habitats en landschappen.

  • Plattelandsontwikkeling

Het bevorderen van de werkgelegenheid, groei, gendergelijkheid, waaronder deelname van vrouwen in het boerenbedrijf, sociale inclusie en lokale ontwikkeling in plattelandsgebieden, ook in de circulaire bio-economie en de duurzame bosbouw.

Indien de LOS betrekking heeft op het doel Plattelandsontwikkeling, dan dient deze ook betrekking te hebben op een of meer van de volgende doelen:

  • het stimuleren van een aantrekkelijk platteland voor wonen en recreëren;

  • het creëren van een aantrekkelijk ondernemers- en werkklimaat voor een divers palet aan passende agrarische en niet-agrarische bedrijven of activiteiten; of

  • het verbeteren van de positie van de landbouwers in de waardeketen.

De aanvraag dient voldoende punten te halen op de beoordelingscriteria. Aanvragen worden beoordeeld op het beoogde netwerk en daarmee het draagvlak voor de LEADER werkwijze in het gebied, de kwaliteit van de aanpak en de mate waarin de visie van de groep aansluit bij de doelstellingen van het NSP, de provincie en de gemeente of het waterschap.

a Diversiteit van beoogde deelnemende partijen

Score

0 punten: Zeer slecht tot slecht

Het project scoort 0 punten wanneer de diversiteit van de beoogde deelnemende partijen in het betreffende gebied zeer gering tot gering is. Bijvoorbeeld wanneer in een gebied met zeer veel diversiteit in belangengroepen slechts twee of drie belangengroepen deelnemen.

1 punt: Matig tot voldoende

Het project scoort 1 punt wanneer de diversiteit van de beoogde deelnemende partijen in het betreffende gebied matig tot voldoende is. Bijvoorbeeld wanneer in een gebied met zeer veel diversiteit in belangengroepen minder dan de helft van de belangengroepen deelneemt.

2 punten: Ruim voldoende tot goed

Het project scoort 2 punten wanneer de diversiteit van de beoogde deelnemende partijen in het betreffende gebied ruim voldoende tot goed is. Bijvoorbeeld wanneer in een gebied met zeer veel diversiteit in belangengroepen iets meer dan de helft van de belangengroepen deelneemt.

3 punten: Zeer goed tot uitmuntend

Het project scoort 3 punten wanneer de diversiteit van de beoogde deelnemende partijen in het betreffende gebied ruim zeer goed tot uitmuntend is. Bijvoorbeeld wanneer in een gebied met zeer veel diversiteit in belangengroepen bijna alle belangengroepen deelnemen.

b Kwaliteit van het procesplan

Score

0 punten: Zeer slecht tot slecht

Het project scoort 0 punten wanneer de kwaliteit van het procesplan waarmee aangetoond kan worden dat de aanvrager in staat is tot het opstellen van een LOS en het oprichten van een Plaatselijke actiegroep van zeer slechte tot slechte kwaliteit is. Bijvoorbeeld wanneer het procesplan niet of zeer summier ingaat op de wijze waarop het gebied wordt betrokken en de belangen van het gebied worden bediend.

1 punt: Matig tot voldoende

Het project scoort 1 punt wanneer de kwaliteit van het procesplan waarmee aangetoond kan worden dat de aanvrager in staat is tot het opstellen van een LOS en het oprichten van een Plaatselijke actiegroep van matige tot voldoende kwaliteit is. Bijvoorbeeld wanneer in het procesplan alleen op hoofdlijnen schetst op welke wijze wordt ingegaan op de wijze waarop het gebied wordt betrokken en de belangen van het gebied worden bediend.

2 punten: Ruim voldoende tot goed

Het project scoort 2 punten wanneer de kwaliteit van het procesplan waarmee aangetoond kan worden dat de aanvrager in staat is tot het opstellen van een LOS en het oprichten van een Plaatselijke actiegroep van ruim voldoende tot goede kwaliteit is. Bijvoorbeeld wanneer in het procesplan aan de hand van stappen wordt geschetst op welke wijze het gebied wordt betrokken en de belangen van het gebied worden bediend.

3 punten: Zeer goed tot uitmuntend

Het project scoort 3 punten wanneer de kwaliteit van het procesplan waarmee aangetoond kan worden dat de aanvrager in staat is tot het opstellen van een LOS en het oprichten van een Plaatselijke actiegroep van zeer goede tot uitmuntende kwaliteit is. Bijvoorbeeld wanneer in het procesplan een uitgewerkt stappenplan is opgenomen waarin duidelijk wordt op welke wijze het gebied wordt betrokken en de belangen van het gebied worden bediend.

c Mate waarin thema’s bijdragen aan de NSP doelen

Score

0 punten: Zeer slecht tot slecht

Het project scoort 0 punten wanneer het in zeer geringe tot geringe mate bijdraagt aan de NSP doelen. Bijvoorbeeld wanneer van geen of slechts één van de thema’s is beschreven op welke wijze deze bijdraagt aan slechts één NSP doel.

1 punt: Matig tot voldoende

Het project scoort 1 punt wanneer het in matige tot voldoende mate bijdraagt aan de NSP doelen. Bijvoorbeeld wanneer wordt beschreven op welke wijze enkele van de genoemde thema’s bijdragen aan ten minste twee NSP doelen.

2 punten: Ruim voldoende tot goed

Het project scoort 2 punten wanneer het in ruim voldoende tot goede mate bijdraagt aan de NSP doelen. Bijvoorbeeld wanneer wordt beschreven op welke wijze de meerderheid van de genoemde thema’s bijdraagt aan ten minste drie doelen.

3 punten: Zeer goed tot uitmuntend

Het project scoort 3 punten wanneer het in zeer goede tot uitmuntende mate bijdraagt aan de NSP doelen. Bijvoorbeeld wanneer alle genoemde thema’s in belangrijke mate bijdragen aan ten minste drie NSP doelen, waarbij ook een bijdrage wordt beschreven aan het vierde NSP doel.

d Mate waarin thema’s bijdragen aan de doelen van provincie, gemeente of waterschap

Score

0 punten: Zeer slecht tot slecht

Het project scoort 0 punten wanneer de bijdrage aan de doelen van provincie en gemeente of waterschap zeer slecht tot slecht is. Bijvoorbeeld wanneer van geen of slechts één van de thema’s is beschreven op welke wijze deze bijdraagt aan de doelen van provincie en gemeente of waterschap.

1 punt: Matig tot voldoende

Het project scoort 1 punt wanneer de bijdrage aan de doelen van provincie en gemeente of matig tot voldoende is. Bijvoorbeeld wanneer wordt beschreven op welke wijze enkele van de genoemde thema’s bijdragen aan de doelen van provincie en gemeente of waterschap.

2 punten: Ruim voldoende tot goed

Het project scoort 2 punten wanneer de bijdrage aan de doelen van provincie en gemeente of waterschap ruim voldoende tot goed is. Bijvoorbeeld wanneer wordt beschreven op welke wijze de meerderheid van de genoemde thema’s bijdraagt aan de doelen van provincie en gemeente of waterschap.

3 punten: Zeer goed tot uitmuntend

Het project scoort 0 punten wanneer de bijdrage aan de doelen van provincie en gemeente of waterschap zeer goed tot uitmuntend is. Bijvoorbeeld wanneer alle genoemde thema’s bijdragen aan de doelen van provincie en gemeente of waterschap.

Artikel 2.5.8 Verplichtingen

In afwijking van artikel 1.17 heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:

  • a.

    de activiteiten worden gerealiseerd voor 1 januari 2023;

  • b.

    de subsidieontvanger vormt een Plaatselijke actiegroep waarbij ten minste 51% van de leden met een besluitvormende stem niet tot een belangengroep behoort;

  • c.

    de LOS wordt ingediend bij de Open Call voor nieuwe LEADER gebieden in het NSP ten behoeve van de selectie van de LEADER-gebieden voor de periode 2023-2027.

Hoofdstuk 3 Maatregelen

3.1 Regeling Niet productieve investeringen water

Toelichting

De wettelijke basis wordt gevormd door Verordening (EU) Nr. 1305/2013, in het bijzonder artikel 5 lid 4 aanhef in combinatie met artikel 17 lid 1 (d) en de toepasselijke gedelegeerde – en uitvoeringshandelingen.

Subsidie wordt verstrekt voor het uitvoeren van activiteiten in de gebieden:

  • a.

    Landgoed Oostermaat e.o. en Gebied Woldberg/Eese, zoals aangegeven in bijlage 2, kaart 1 en kaart 2;

  • b.

    Roelinksbeek/Voltherbeek, zoals aangegeven in bijlage 2, kaart 3;

Per gebied is een maximaal subsidiebedrag beschikbaar, te weten:

  • a.

    voor het gebied/de gebieden zoals genoemd onder a: € 375.000;

  • b.

    voor het gebied/de gebieden zoals genoemd onder b: € 427.382,75;

Niet productieve investeringen zijn die investeringen die geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van een bedrijf tot gevolg hebben. Productieve investeringen hebben dat wel. Het gaat bij niet-productieve investeringen bijvoorbeeld om investeringen gericht op verbetering van de waterkwaliteit en -kwantiteit om daarmee een bijdrage te leveren aan doelstellingen zoals beschreven in de Kaderrichtlijn Water, de Nitraatrichtlijn, of klimaatadaptatie zoals herstel natuurlijke toestand watersystemen, het duurzaam optimaliseren van de waterhuishouding en om maatregelen gericht op voorkomen en/of beperken van watertekorten, wateroverlast, verzilting en bodemdaling waaronder het vergroten van het watervasthoudend vermogen van landbouwgrond en daarvoor noodzakelijke technische voorzieningen en het werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2022-2027.

Voorbeelden van maatregelen zijn aanleg- en inrichting van natuurvriendelijk oevers die bijdragen aan doelen KRW en tevens een buffer vormen voor emissies naar oppervlaktewater, herstel watersystemen in of met invloed op landbouwgrond naar hun natuurlijke toestand, waaronder beekherstel, hermeandering waterlopen, herstellen migratiemogelijkheden, vernatting gronden, aanleg van bufferzone’s langs watergangen, maatregelen die het waterbergend vermogen van gronden en watersystemen in of met invloed op landbouwgrond vergroten, b.v. peilgestuurde drainage, aanleg van helofytenfilters (natuurlijke waterzuiveringsystemen) en waterhuishoudkundige aanpassingen in het watersysteem.

Het is van belang dat de landbouwsector samen met de waterschappen gaat werken aan het realiseren van de waterdoelen binnen projecten die een integrale insteek hebben. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan maatregelen in het waterlichaam (zoals gedefinieerd voor de Kaderrichtlijn Water) die zowel ten gunste van de doelen van de Kaderrichtlijn Water zijn en de landbouw in rond het waterlichaam ondersteunen, bijvoorbeeld wat betreft de hydrologie. Ook kunnen projecten werken aan innovatieve manieren om de milieubelasting te verminderen. Innovatieve maatregelen zijn verzameld op de BOOT-lijst, te vinden op http://agrarischwaterbeheer.nl/content/agrarisch-waterbeheer en http://agrarischwaterbeheer.nl/document/boot-lijst-maatregelen-agrarisch-waterbeheer.

De ‘Regeling Niet productieve investeringen water’ is een nadere invulling van de algemene bepalingen uit de Regeling POP3 subsidies provincie Overijssel. Aanvragen dienen dan ook te voldoen aan de criteria uit beide regelingen.

De concrete acties in het kader van deze submaatregel vinden plaats binnen de nationale regelgeving en procedures voor de bescherming van milieu en landschap. Dit houdt onder meer in dat subsidieaanvragen worden getoetst op hun bijdrage aan de regionale waterbeheerplannen en moeten voldoen aan alle toepasselijke wetgeving.

In het geval subsidie wordt verstrekt voor de kosten van tweedehands installaties, bedraagt dit maximaal de marktwaarde van de activa.

Artikel 3.1.1 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor niet-productieve investeringen die betrekking hebben op de (her)inrichting, of transformatie en het beheer van het watersysteem voor landbouw-, water- en klimaatdoelen, die worden uitgevoerd in de volgende gebieden:

    • a.

      Landgoed Oostermaat e.o. en Gebied Woldberg/Eese, zoals aangegeven in bijlage 2, kaart 1 en kaart 2;

    • b.

      Roelinksbeek/Voltherbeek, zoals aangegeven in bijlage 2, kaart 3;

  • 2. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor niet-productieve investeringen als bedoeld in het eerste lid, met een directe link met de landbouw.

Artikel 3.1.2 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door:

  • a.

    Landbouwers;

  • b.

    Grondeigenaren;

  • c.

    Grondgebruikers;

  • d.

    Landbouworganisaties;

  • e.

    Natuur- en landschapsorganisaties;

  • f.

    Provincies;

  • g.

    Waterschappen;

  • h.

    Gemeenten;

  • i.

    Samenwerkingsverbanden van bovenstaande partijen.

Artikel 3.1.3 Aanvraag

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.7 bevat de aanvraag om subsidie:

  • 1.

    Een kaart waarop het projectgebied is aangegeven en

    • a.

      indien sprake is van een bijdrage aan de Kader Richtlijn Water (KRW) of de EU-Nitraatrichtlijn: het inliggende KRW waterlichaam of de inliggende KRW waterlichamen;

    • b.

      indien sprake is van een bijdrage aan Zoetwatervoorziening Oost Nederland (ZON): een aanduiding van het voorkeursgebied zoals opgenomen in “Wel goed water geven”, het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021.

  • 2. Het projectplan als bedoeld in artikel 1.7 lid 2 sub f. dient als zelfstandig leesbaar document te worden toegevoegd.

Toelichting

Zelfstandig leesbaar betekent dat zonder naar bijlagen te verwijzen hetgeen onder artikel 1.7 lid 2 sub f.i tot en met sub f.vi gevraagde duidelijk moet zijn. Voor het projectplan wordt een format beschikbaar gesteld.

Artikel 3.1.4 Subsidiabele kosten

Subsidie wordt verstrekt voor de volgende kosten, voor zover de kosten direct samenhangen met de investering:

  • a.

    De kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende zaken;

  • b.

    De kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • c.

    Algemene kosten als bedoeld in artikel 1.12a;

  • d.

    De kosten voor de koop van tweedehands installaties en machines tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • e.

    De kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

  • f.

    Niet verrekenbare of niet compensabele BTW;

  • g.

    Voorbereidingskosten als bedoeld in artikel 1.12 lid 3 en 4;

  • h.

    Personeelskosten, indien berekend volgens artikel 1.9a.

Artikel 3.1.5 Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 3.1.6 Provinciale doelen en criteria

De subsidiabele activiteiten dienen een bijdrage te leveren aan één of meer van de volgende doelen:

  • 1.

    De realisatie van de doelen uit de KRW;

    • a.

      doelen zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Overijssel en de daaronder vallende factsheets van de waterlichamen;

    • b.

      zoals vastgesteld per drinkwaterwinning in de gebiedsdossiers voor de drinkwaterwinningen in Overijssel.

  • 2.

    De realisatie van doelen die bijdragen aan klimaatadaptatie, zoals het thema ZON zoals opgenomen in “Wel goed water geven”, het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2022-2027;

  • 3.

    De vermindering van nitraat in grond- en oppervlaktewater conform de EU-Nitraatrichtlijn; op basis van de KRW-factsheets voor grond- en oppervlaktewaterlichamen en de daarin opgenomen toestandsbeoordeling, die zijn opgenomen in het Regionaal Waterprogramma 2022-2027 van de provincie Overijssel.

Artikel 3.1.7 Selectiecriteria

  • 1. Ingediende aanvragen worden gerangschikt op basis van een geografisch selectiecriterium, conform artikel 1.15c lid 1. Alleen projecten die gelegen zijn in de gebieden zoals opgenomen onder artikel 3.1.1 lid 1 komen voor subsidie in aanmerking;

  • 2. Indien binnen een deelplafond meerdere aanvragen zijn ingediend, waarbij het deelplafond wordt overschreden, dan wordt tussen de betreffende projecten geloot.

Artikel 3.1.8 Verplichting

In aanvulling op artikel 1.23 dienen aanvragers bij de eerste aanvraag tot bevoorschotting op basis van realisatie de voor het project benodigde vergunningen te overleggen.

Artikel 3.1.9 Bevoorschotting op basis van realisatie

In aanvulling op artikel 1.23 dient de aanvrager één keer per kalenderjaar bij het overeenkomstig artikel 1.17 lid 1 sub i jaarlijks in te dienen voortgangsverslag een aanvraag om een voorschot op basis van realisatie in.

Artikel 3.1.10 Weigeringsgrond

  • 1. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie indien na de inhoudelijke beoordeling blijkt dat de te verlenen subsidie lager is dan € 250.000,-.

  • 2. In het geval voor een gebied meerdere subsidieaanvragen zijn ingediend en de maximale subsidie zoals genoemd in artikel 3.1.1 lid 2 wordt overschreden door een aanvraag, waarbij het gevraagde subsidiebedrag hoger is dan het resterende bedrag van de maximale subsidie, wijzen Gedeputeerde Staten de gehele aanvraag af.

3.2 Regeling Fysieke watergerelateerde investeringen voor innovatie van agrarische ondernemingen

Toelichting

Om tot subsidiëring van projecten voor het uitvoeren van de thema's over te kunnen gaan maakt de provincie gebruik van subsidieregelingen. Met de ‘Regeling Fysieke investeringen voor innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen' wordt fors ingezet op de verbetering van de waterkwaliteit, vergroting van de beschikbare regionale (grond)watervoorraad en vermindering van schade door vochttekorten in Overijssel.

De regeling is gericht op investeringen in het landelijk gebied die betrekking hebben op de (her)inrichting/transformatie en het beheer van het watersysteem voor landbouw-, water- en klimaatdoelen. Deze regeling is inzetbaar voor het gehele plattelandsgebied van Overijssel, ook in gebieden met een meer intensieve landbouw die gekenmerkt worden door een lage waterkwaliteit en een daaruit voortvloeiende lage ecologische kwaliteit. Alle investeringen en samenwerkingen dienen altijd een aangetoonde link met de landbouw te hebben.

In het kader van de innovatie in de landbouw en het waterbeheer is het van belang dat de landbouwsector samen met de waterschappen gaat werken aan het realiseren van de waterdoelen binnen projecten die een integrale insteek hebben. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan gebiedsbrede aanpak waarbij meerdere agrariërs samenwerken ter ontwikkeling of uitvoering van innovatieve manieren om de milieubelasting te verminderen of projecten waarbij een combinatie van maatregelen uit de BOOT-lijst integraal worden opgepakt. De BOOT-lijst is te vinden op http://agrarischwaterbeheer.nl/content/agrarisch-waterbeheer en http://agrarischwaterbeheer.nl/document/boot-lijst-maatregelen-agrarisch-waterbeheer.

De nadruk ligt op het integreren van verschillende wateropgaven, zoals Schoon en Voldoende water. Daarnaast is het van belang dat ook nieuwe innovaties, zoals de toepassing van nieuwe technieken en methodes, die nog niet vermeld staan op de BOOT-lijst, de ruimte krijgen. Verder valt onder de innovatie in de landbouw en water ook initiatieven die bestaande technieken en ideeën verbeteren. Kort samengevat vinden wij de volgende van belang:

  • 1.

    Innovatie en samenwerking (meer eigen verantwoordelijkheid, innovatie, etc.);

  • 2.

    Hoe meer gebiedsgerichte maatregelen er zijn hoe meer punten men scoort (het verdient niet de voorkeur om subsidie te verstrekken aan individuele agrariërs, de voorkeur is voor gebiedsgerichte aanpak of gezamenlijke (studie)projecten). Subsidieverstrekking aan individuele agrariërs wordt evenwel niet uitgesloten, dit ter beoordeling door de individuele waterschappen;

  • 3.

    Bovenwettelijke maatregelen (geen subsidie voor gangbare werkwijzen);

  • 4.

    Wanneer het project onderdeel is van een groter programma scoort het hoger (extra score).

Van belang is aansluiting te zoeken bij het waterbeheerprogramma van het waterschap of de waterschappen waarbinnen het projectgebied valt. In hoofdlijnen zijn de doelen van de waterbeheerprogramma's en de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel:

  • 1.

    Voldoende Water (Waterkwantiteit). Vooral maatregelen die in samenhang, op gebiedsniveau worden ontwikkeld en uitgevoerd passen hierbij. De essentie van de innovatie zit hierbij dan in de verkenning en praktisch vormgeven van de veranderende rol van de overheid (adviserend/kader stellend) en de agrariër (zelf verantwoordelijk).

  • 2.

    Schoon Water (Waterkwaliteit). Net als bij het thema voldoende water zit de innovatie niet in het sec toepassen van de genoemde maatregelen maar hoe met deze maatregelen door een innovatieve inzet bij dragen aan de doelen van de agrariër en het waterbeheer.

  • 3.

    Klimaat doelstellingen. De maatregelen dienen te leiden tot een vergroting van de regionale (grond)watervoorraad én vermindering van schade door vochttekorten voor natuur en/of landbouw, zoals vastgelegd in de Waterprogramma's van de waterschappen.

  • 4.

    Overige innovaties in landbouw en water. Deze categorie overige/ diversen richt zich op alles met een innovatief karakter, slim combineren, verbeteren van techniek, bredere uitrol en wat op dit moment nog niet bekend is, maar wel bijdraagt aan waterdoelen en goede landbouwpraktijk.

De ‘Regeling Fysieke watergerelateerde investeringen voor innovatie van agrarische ondernemingen' is een nadere invulling van de algemene bepalingen uit provinciale Regeling POP3 subsidies provincie Overijssel. Aanvragen dienen dan ook te voldoen aan de criteria uit beide regelingen.

De concrete acties in het kader van deze submaatregel vinden plaats binnen de nationale regelgeving en procedures voor de bescherming van milieu en landschap. Dit houdt onder meer in dat subsidie aanvragen worden getoetst op hun bijdrage aan de regionale waterbeheerplannen en moeten voldoen aan alle toepasselijke wetgeving.

Onderdeel van de subsidiabele kosten kan de aankoop van grond zijn. In dat geval zijn de voorwaarden uit artikel 1.10 van de Regeling POP3 subsidies provincie Overijssel onverkort van toepassing. Inrichtingsmaatregelen op de (aangekochte) grond vallen onder ‘verbetering' van de gronden, waarop de voorwaarden voor de aankoop van grond niet van toepassing zijn.

In het geval subsidie wordt verstrekt voor de kosten van tweedehands installaties, bedraagt dit maximaal de marktwaarde van de activa.

Artikel 3.2.1 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor fysieke investeringen:

    • a.

      voor het ontwikkelen, beproeven of demonstreren van innovaties in agrarische ondernemingen; of

    • b.

      voor de bredere uitrol van innovaties.

  • 2. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien de activiteit betrekking heeft op tenminste één van de volgende thema's:

    • a.

      een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een emissievermindering van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlaktewater en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

    • b.

      klimaat adaptatie;

    • c.

      behoud en versterking van biodiversiteit en omgevingskwaliteit gericht op het waterbeheer.

Toelichting

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien de activiteit betrekking heeft op tenminste één van de volgende thema's:

  • a.

    Een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een emissievermindering van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlaktewater (zoals broeikasgassen, ammoniak, nutriënten en bestrijdingsmiddelen) en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen (zoals water, fosfaat en bodemvruchtbaarheid);

  • b.

    Klimaat adaptatie (door het tegengaan dan wel het verminderen van de effecten van grotere watertekorten en -overschotten en toenemende verzilting);

  • c.

    Behoud en versterking van biodiversiteit en omgevingskwaliteit gericht op het waterbeheer.

Artikel 3.2.2 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door landbouwers of groepen van landbouwers.

Artikel 3.2.3 Subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.12 zijn de volgende kosten subsidiabel:

  • a.

    De kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende goederen;

  • b.

    De kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • c.

    De kosten van tweedehands goederen tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • d.

    Kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

  • e.

    De kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

  • f.

    De kosten van haalbaarheidsstudies;

  • g.

    De kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

  • h.

    Bijdragen in natura;

  • i.

    Personeelskosten;

  • j.

    Niet verrekenbare of compensabele BTW.

Artikel 3.2.4 Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt 40% van de totale subsidiabele kosten.

Artikel 3.2.5 Criteria

  • 1. De subsidiabele activiteiten dienen een bijdrage te leveren aan één of meer van de volgende doelen:

    • a.

      de realisatie van de doelen uit de Kader Richtlijn Water (KRW);

      • i.

        doelen zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Overijssel en de daaronder vallende factsheets van de waterlichamen.

      • ii.

        doelen tot het verminderen van de risico's voor een duurzaam veilige drinkwatervoorziening zoals vastgesteld per drinkwaterwinning in de gebiedsdossiers voor de drinkwaterwinningen in Overijssel.

    • b.

      de realisatie van doelen voor het thema Zoetwatervoorziening Oost zoals opgenomen in "Wel goed water geven", het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021;

    • c.

      de vermindering van nitraat in grond- en oppervlaktewater conform de EU-Nitraatrichtlijn; zoals blijkt uit de KRW-factsheets voor grond- en oppervlaktewaterlichamen en de daarin opgenomen toestandsbeoordeling, die zijn opgenomen in de Omgevingsvisie Overijssel.

  • 2. De minimale subsidiabele kosten per project bedragen €100.000,-.

Toelichting

De investeringen dienen een bijdrage te leveren aan één of meer van de volgende doelen:

  • a.

    De realisatie van de doelen uit de Kader Richtlijn Water (KRW):

    • i.

      die zijn opgenomen in de Omgevingsvisie Overijssel en de daaronder vallende factsheets van de waterlichamen.

    • ii.

      het verminderen van de risico's voor een duurzaam veilige drinkwatervoorziening zoals vastgesteld per drinkwaterwinning in de gebiedsdossiers voor de drinkwaterwinningen in Overijssel;

  • b.

    De realisatie van doelen voor het thema Zoetwatervoorziening Oost Nederland zoals opgenomen in "Wel goed water geven", het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021;

  • c.

    De vermindering van nitraat in grond- en oppervlaktewater conform de EU-Nitraatrichtlijn.

Kaderrichtlijn Water

Watersystemen met goede ecologische en chemische kwaliteit die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn. Veilig, schoon en gezond water is een basisvoorwaarde voor het leven van mens, plant en dier. Klimaatverandering noodzaakt ons nu maatregelen te nemen en ons voor te bereiden op mogelijke langetermijneffecten. De te nemen maatregelen kunnen tegelijkertijd benut worden om de zichtbaarheid en beleefbaarheid van het watersysteem te vergroten.

Overijssel hanteert de volgende ambities:

  • 1.

    Optimale watercondities - zowel wat betreft kwaliteit als kwantiteit - voor landbouw, wonen, natuur en landschap;

  • 2.

    Een betrouwbare drinkwatervoorziening (zowel kwaliteit als kwantiteit);

  • 3.

    Voorbereid zijn op lange termijn gevolgen van klimaatverandering (veiligheid en droogte).

De geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie van Overijssel bevat de uitwerking van de doelen en ambities voor de Kaderrichtlijn Water voor de periode 2016-2021. De ambities en uitwerking zijn te vinden in paragraaf 4.6 en de waterbijlage. De factsheets van de waterlichamen bevatten een analyse van de toestand en trend van de KRW-kwaliteitsparameters en de voorgenomen maatregelen.

Zoetwatervoorziening Oost-Nederland

In ons waterbeheer zoeken we al eeuwenlang naar een balans tussen teveel en te weinig water. Die balans is aan het veranderen: lag de nadruk in het verleden op het zo snel mogelijk afvoeren van een teveel aan water, steeds vaker is er sprake van droogteschade door een tekort aan water. De uitdaging is om water op het goede moment vast te houden en daarna te benutten, zonder dat dit leidt tot een substantiële toename van wateroverlast. En dat terwijl door klimaatverandering de kans op wateroverlast eerder toe- dan afneemt. Dat vraagt om een nieuwe zoetwaterstrategie en een robuuster watersysteem dat een grotere bandbreedte van weersextremen aankan.

De aanpak van de zoetwatervoorziening kan in de volgorde "sparen, aanvoeren, accepteren/adapteren" weergegeven worden. Spaarzaam watergebruik en lokale zelfvoorzienendheid zijn het startpunt, aanvoer van water uit hoofdwatersysteem en/of grondwatervoorraad is aanvullend en soms zal een tekort aan zoetwater moeten worden geaccepteerd. De drie stappen zijn bij concrete keuzes tegelijk aan de orde. Daarbij passen we ons steeds aan aan zich wijzigende omstandigheden. De tijdhorizon van de strategie ligt op 2028 (korte termijn) en 2050 (middellange termijn). Tot die tijd is planvorming nog realistisch. Ook sluit deze termijn aan bij gebruikelijke termijnen voor ruimtelijke plannen en gebiedsontwikkeling.

In de afgelopen tijd is op basis van onderzoek en gebiedskennis een dertigtal kansrijke maatregelen in beeld gebracht, waaronder verbeteren van de bodemstructuur, opzetten van het peil voorafgaand aan een periode van droogte en verhogen van de grondwaterstand in combinatie met peilgestuurde drainage, alsmede groen-blauwe structuren in stedelijk gebied en het omzetten van naaldbos in loofbos.

Achtergrondinformatie over de Zoetwatervoorziening Oost-Nederland is te vinden op http://www.overijssel.nl/thema's/water/waterprojecten/zoetwatervoorziening/. Hier staan koppelingen naar het werkprogramma, de brochure "Wel goed water geven" met voorbeelden van concrete projecten en maatregelen en verdere ondersteunende documenten.

Nitraat

Beperken van het nitraatgehalte in grond- en oppervlaktewater is een doel van de Kaderrichtlijn Water en van een duurzame drinkwatervoorziening. De Kaderrichtlijn Water is hierboven toegelicht. Nitraat is één van de kwaliteitsparameters die in de factsheets per waterlichaam terug te vinden zijn.

Voor de drinkwatervoorziening zijn gebiedsdossiers gemaakt voor alle 24 Overijsselse drinkwaterwinningen. Uit deze gebiedsdossiers blijkt dat in 5 kwetsbare winningen nitraat als probleem wordt aangemerkt. Hoewel het mestbeleid sinds de 80'er jaren sterk gericht is op verlaging van de stikstofbelasting, vormt nitraat nog steeds een probleem omdat het langzaam naar het diepere grondwater zakt. Uit metingen in de jaren 2000 t/m 2014 blijkt dat er jaarlijks bij 3-5 drinkwaterwinningen in Overijssel de nitraatnorm van 50 mg/l in het opgepompte water wordt overschreden. Voor dergelijk water geldt een extra zuiveringsinspanning om kraanwater te kunnen leveren dat voldoet aan de gezondheidseisen.

De gebiedsdossiers zijn te vinden op http://www.overijssel.nl/thema's/water/gebiedsdossiers/

Artikel 3.2.6 Selectiecriteria

Gedeputeerde Staten hanteren voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1.15 de volgende criteria:

  • a.

    De kosteneffectiviteit van de activiteit, hetgeen blijkt uit de verhouding tussen de mate van doelbereik en de hoogte van de kosten;

  • b.

    De mate waarin de activiteit bijdraagt aan de doelen uit artikel 3.2.5 lid 1 sub a.;

  • c.

    De mate waarin de activiteit bijdraagt aan de doelen uit artikel 3.2.5 lid 1 sub b.;

  • d.

    De mate waarin de activiteit bijdraagt aan de doelen uit artikel 3.2.5 lid 1 sub c.;

  • e.

    Ligging in voorkeursgebied klimaat; zoals aangegeven op kaart 1 en 2 in "Wel goed water geven", het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021;

  • f.

    Ligging in voorkeursgebied nitraatrichtlijn; (stroomgebieden van die KRW-waterlichamen, waar de parameter "stikstof totaal" niet voldoet aan de norm voor grond- en oppervlaktewater) zoals opgenomen in de KRW-factsheets voor grond- en oppervlaktewaterlichamen en de daarin opgenomen toestandsbeoordeling, die onderdeel zijn van de partiële herziening van de Omgevingsvisie Overijssel voor de Kaderrichtlijn Water en de Richtlijn Overstromingsrisico's (2015);

  • g.

    De mate waarin de investering bijdraagt aan innovatie en modernisering van het landbouwbedrijf of de landbouwsector.

Toelichting

Kosteneffectiviteit van de activiteit

De kosteneffectiviteit van de activiteit blijkt uit de verhouding tussen de mate van doelbereik en de hoogte van de kosten. In welke verhouding staat de gevraagde projectsubsidie tot de totale projectinvestering en de projectdoelen?

  • a.

    De mate waarin de activiteit bijdraagt aan de doelen uit de Kaderrichtlijn Water

    Het project dient een bijdrage te leveren aan de realisatie van de doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW). Deze doelen zijn uitgewerkt in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel (incl. de factsheets KRW-oppervlaktewaterlichamen). De activiteit draagt ook bij aan het verminderen van de risico's voor een duurzame drinkwatervoorziening in Overijssel. Deze zijn uitgewerkt in de gebiedsdossiers voor de drinkwaterwinningen. Het innovatieve karakter wordt bepaald aan de manier waarop de in het project geformuleerde maatregelen door een innovatieve inzet bijdragen aan de doelen van de landbouw en het waterbeheer.

    Voorbeelden van deze maatregelen zijn de aanleg- en inrichting van natuurvriendelijk oevers die tevens een buffer vormen tegen emissies naar oppervlaktewater, het herstel van watersystemen naar hun natuurlijke toestand waaronder beekherstel en de hermeandering van waterlopen. Daarnaast kan worden gedacht aan het herstellen van migratiemogelijkheden, de vernatting van gronden, de aanleg van bufferzone's langs watergangen, maatregelen die het waterbergend vermogen van gronden en watersystemen vergroten (b.v. peilgestuurde drainage), de aanleg van helofytenfilters (natuurlijke waterzuiveringsystemen) en waterhuishoudkundige aanpassingen in het watersysteem. De daarvoor noodzakelijke ict- of technische voorzieningen kunnen hierbij worden meegenomen.

  • b.

    De mate waarin de activiteit bijdraagt aan de doelen voor het thema Zoetwatervoorziening

    Het project dient een bijdrage te leveren aan de realisatie van de doelen voor het thema Zoetwatervoorziening Oost-Nederland. Deze doelen zijn uitgewerkt in het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021 ‘Wel goed water geven'. Het project dient te leiden tot een vergroting van de regionale (grond)watervoorraad en de vermindering van schade door vochttekorten voor natuur en/of landbouw. Het innovatieve karakter wordt bepaald aan de manier waarop de in het project geformuleerde maatregelen door een innovatieve inzet bijdragen aan de doelen van de landbouw en het waterbeheer.

    Voorbeelden van maatregelen zijn:

    • 1.

      water vasthouden in/op de bodem (bv. reductie ontwateringsbasis, herprofilering watergang, functiecombinaties in natuurlijke laagtes/beekdalen en aanleg van waterretentie);

    • 2.

      water vasthouden in watergangen (bv. bovenstrooms door meandering beken en peilverhoging);

    • 3.

      minder gebiedsvreemd water inlaten;

    • 4.

      verbeteren van de bodemstructuur.

  • c.

    De mate waarin de activiteit bijdraagt aan de vermindering van nitraat in grond- en oppervlaktewater conform de EU-nitraatrichtlijn

    Het project dient een bijdrage te leveren aan de realisatie van de doelen van de EU-nitraatrichtlijn. Deze doelen zijn uitgewerkt in de factsheets KRW-oppervlakte- en grondwaterlichamen (uit de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel) en daarin opgenomen toestandbeoordeling.

    Voorbeelden van effectgerichte maatregelen zijn:

    • 1.

      verhoging grondwaterstanden waardoor de uitspoeling afneemt;

    • 2.

      verbetering waterhuishouding, zodat gewassen meer voedingsstoffen kunnen opnemen en daarmee de uitspoeling vermindert;

    • 3.

      aanleg natuurvriendelijke oevers in/langs watergang, waardoor voedingsstoffen uit het water worden opgenomen.

  • d.

    De ligging in een voorkeursgebied klimaat

    Het project dient te liggen in gebieden die zijn aangegeven op kaart 1 en 2 van het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021 ‘Wel goed water geven'.

  • e.

    De ligging in voorkeursgebied nitraatrichtlijn

    Het project dient te liggen in stroomgebieden van die KRW-waterlichamen, waar de parameter ‘stikstof-totaal' niet voldoet aan de norm voor grond- en oppervlaktewater (toestandbeoording voor N-totaal van ‘ontoereikend' of ‘slecht/voldoet niet'). Deze informatie is opgenomen in de KRW-factsheets voor grond- en oppervlaktewaterlichamen en de daarin opgenomen toestandbeoordeling. Deze zijn onderdeel van de partiële herziening van de Omgevingsvisie Overijssel voor de KRW en de Richtlijn Overstromingsrisico's (2015).

  • f.

    Innovatieve karakter

    In hoeverre bevat het project voldoende vernieuwende aspecten of komt het al elders in Nederland (of daarbuiten) voor? Zo kan bijvoorbeeld als innovatief aangemerkt worden een veel toegepaste innovatie in een andere sector maar die nog nieuw is voor de agrarische sector (bijvoorbeeld een nieuwe app voor de landbouw). Qua proces kan gedacht worden aan een nieuwe vorm van communicatie.

Artikel 3.2.7 Puntenmethodiek

Na sluiting van de indieningtermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld op basis van de selectiecriteria uit artikel 3.2.6 en in een bepaalde rangorde op een lijst geplaatst. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek.

  • a.

    Het aantal punten voor het criterium uit:

    artikel 3.2.6 sub a. bedraagt maximaal 2 punten;

    artikel 3.2.6 sub b. bedraagt maximaal 15 punten;

    artikel 3.2.6 sub c. bedraagt maximaal 15 punten;

    artikel 3.2.6 sub d. bedraagt maximaal 5 punten;

    artikel 3.2.6 sub e. bedraagt 2 punten;

    artikel 3.2.6 sub f. bedraagt 4 punten;

    artikel 3.2.6 sub g. bedraagt maximaal 5 punten.

  • b.

    Projecten dienen een minimumscore van 19 punten te behalen om voor subsidie in aanmerking te komen.

  • c.

    De criteria uit artikel 3.2.6 sub a. en g. dienen elk een minimumscore van 1 punt te behalen.

Toelichting

In de openstelling is precies aangegeven welke termijn voor de indiening van aanvragen wordt gehanteerd. De start- en einddatum worden hierbij strikt in acht genomen. Na sluiting van de indieningstermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld en in een bepaalde rangorde op een lijst geplaatst. De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat door de adviescommissie aan het project is toegekend. Voor elk project geldt dat een minimum aantal punten dient te worden behaald om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. Het doel van deze systematiek is om alle projecten onderling te vergelijken en de beste projecten uit het totaalaanbod te selecteren. Als consequentie hiervan bestaat de mogelijkheid dat, indien binnen een tender het subsidieplafond wordt bereikt, de projecten met de lagere scores geen subsidie zullen ontvangen. Mocht het plafond niet worden bereikt dan worden alle projecten, die de minimumscore hebben behaald, gesubsidieerd. De systematiek staat het niet toe dat na sluiting van de indieningstermijn de aanvragen alsnog worden gewijzigd. Wij adviseren aanvragers de aanvragen minimaal veertien dagen vóór sluiting van de indieningstermijn in te dienen om eventuele wijzigingen en/of aanvullingen op eigen initiatief of op verzoek van RVO.nl te kunnen doorvoeren.

Artikel 3.2.8 Samenstelling subsidieplafond

In afwijking van artikel 1.4 lid 2 bestaan de in deze regeling opgenomen subsidiepercentages voor 100% uit ELFPO middelen.

Artikel 3.2.9 Verplichting

Aanvragers dienen in aanvulling op artikel 1.23 bij de eerste aanvraag tot bevoorschotting op basis van realisatie de voor het project benodigde vergunningen te overleggen.

3.3 Regeling Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties waterbeheer

Toelichting

Met de ‘Regeling Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties' wordt fors ingezet op de kennisoverdracht met betrekking tot de verbetering van de waterkwaliteit, vergroting van de beschikbare regionale (grond)watervoorraad en vermindering van schade door vochttekorten in Overijssel.

De regeling is gericht op de kennisoverdracht met betrekking tot investeringen en samenwerkingsverbanden in het landelijk gebied die betrekking hebben op de (her)inrichting/transformatie en het beheer van het watersysteem voor landbouw-, water- en klimaatdoelen. Deze regeling is inzetbaar voor het gehele plattelandsgebied van Overijssel, ook in gebieden met een meer intensieve landbouw die gekenmerkt worden door een lage waterkwaliteit en een daaruit voortvloeiende lage ecologische kwaliteit. Alle investeringen en samenwerkingen dienen altijd een aangetoonde link met de landbouw te hebben.

In het kader van de innovatie in de landbouw en het waterbeheer is het van belang dat de landbouwsector samen met de waterschappen gaat werken aan het realiseren van de waterdoelen binnen projecten die een integrale insteek hebben. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan gebiedsbrede aanpak waarbij meerdere agrariërs samenwerken ter ontwikkeling of uitvoering van innovatieve manieren om de milieubelasting te verminderen of projecten waarbij een combinatie van maatregelen uit de BOOT-lijst integraal worden opgepakt. De BOOT-lijst is te vinden op http://agrarischwaterbeheer.nl/content/agrarisch-waterbeheer en http://agrarischwaterbeheer.nl/document/boot-lijst-maatregelen-agrarisch-waterbeheer. De stimulering van de kennisoverdracht kan bijdragen aan een versnelde uitvoering van innovatieprojecten.

Van belang is dat als uitvloeisel van de kennisoverdracht aansluiting wordt gezocht bij het waterbeheerprogramma van het waterschap of de waterschappen waarbinnen het projectgebied valt. In hoofdlijnen zijn de doelen van de waterbeheerprogramma's en de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel:

  • 1.

    Voldoende Water (Waterkwantiteit). Vooral maatregelen die in samenhang, op gebiedsniveau worden ontwikkeld en uitgevoerd passen hierbij. De essentie van de innovatie zit hierbij dan in de verkenning en praktisch vormgeven van de veranderende rol van de overheid (adviserend/kader stellend) en de agrariër (zelf verantwoordelijk).

  • 2.

    Schoon Water (Waterkwaliteit). Net als bij het thema voldoende water zit de innovatie niet in het sec toepassen van de genoemde maatregelen maar hoe met deze maatregelen door een innovatieve inzet bijdragen aan de doelen van de agrariër en het waterbeheer.

  • 3.

    Klimaat doelstellingen. De maatregelen dienen te leiden tot een vergroting van de regionale (grond)watervoorraad én vermindering van schade door vochttekorten voor natuur en/of landbouw, zoals vastgelegd in de / Waterprogramma's van de waterschappen.

  • 4.

    Overige innovaties in landbouw en water. Deze categorie overige/ diversen richt zich op alles met een innovatief karakter, slim combineren, verbeteren van techniek, bredere uitrol en wat op dit moment nog niet bekend is, maar wel bijdraagt aan waterdoelen en goede landbouwpraktijk.

De ‘Regeling Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties' is een nadere invulling van de algemene bepalingen uit de Regeling POP3 subsidies Overijssel. Aanvragen dienen dan ook te voldoen aan de criteria uit beide regelingen.

Artikel 3.3.1 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor demonstraties en/of het verzorgen van trainingen, workshops en coaching aan een groep van landbouwondernemers op het gebied van waterbeheer.

  • 2. De activiteiten hebben als doel het informeren over innovaties en modernisering, en de toepassing ervan te bevorderen rond één of meerdere van de volgende thema's:

    • a.

      maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlakte water en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

    • b.

      klimaatadaptatie;

    • c.

      behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit gericht op het waterbeheer.

  • Toelichting

    Het gaat om steun voor activiteiten gericht op meerdere landbouwers tegelijk. De activiteiten hebben een collectief karakter. Het gaat met name om activiteiten gericht op landbouwers, zoals trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstratieprojecten. Daarbij vindt kennisuitwisseling plaats rond een specifiek onderwerp. Het doel is om deze landbouwers te informeren over nieuwe kennis en innovaties in de landbouw die leiden tot toepassing ervan en bijdragen aan de verduurzaming van deze sector. Demonstratieactiviteiten vinden plaats op proefstations, agrarische bedrijven of elk willekeurige andere locatie waar nieuwe kennis kan worden gedemonstreerd, onder het motto ‘eerst zien dan geloven’. Het zal hier bijvoorbeeld gaan om demonstratievelden, nieuwe apparatuur en stalconcepten. In het kader van dit artikel komen ook activiteiten in aanmerking die betrekking hebben op de opzet en het in stand houden van studiegroepen waarbij een grote groep van landbouwers onderling en met adviseurs en andere partijen, waar nuttig, kennis en ervaring kunnen uitwisselen rond een specifiek thema of over een vakgebied.

    Kosten voor het ontwikkelen van nieuwe kennis zijn in het kader van dit onderdeel van de regeling NIET subsidiabel.

Artikel 3.3.2 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan degene die de opleiding of andere vorm van kennisoverdracht of voorlichting levert aan een groep van landbouwondernemers op het gebied van waterbeheer en daarvoor aantoonbaar voldoende is gekwalificeerd.

Artikel 3.3.3 Aanvraag

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.7 bevat de aanvraag om subsidie een omschrijving van de organisatie waaruit blijkt dat de organisatie beschikt over voldoende gekwalificeerd en getraind personeel om de activiteit uit te voeren.

  • 2. Indien het voornemen is om voor deelname aan een subsidiabele activiteit bij de deelnemers een bijdrage in rekening te brengen dan dient dit inzichtelijk gemaakt te worden bij de subsidieaanvraag.

  • 3. Het projectplan als bedoeld in artikel 1.7 lid 2 sub f. dient als zelfstandig leesbaar document te worden toegevoegd.

Toelichting

Aanvragers dienen aan te tonen te beschikken over voldoende en adequate personele capaciteit (eigen personeel of inhuur) voor het verlenen van de kennisoverdrachtdiensten. Dit dient te worden aangetoond door het bij de aanvraag aanleveren van een overzicht van relevante referentieprojecten, en de daarbij betrokken en in het subsidieproject in te zetten medewerkers.

Zelfstandig leesbaar betekent dat zonder naar bijlagen te verwijzen hetgeen onder artikel 1.7 lid 2 sub f. i tot en met sub f. vi gevraagde duidelijk moet zijn. Voor het projectplan wordt een format beschikbaar gesteld.

Artikel 3.3.4 Subsidiabele kosten

Subsidie wordt verstrekt voor de volgende kosten:

  • a.

    Kosten voor de inzet van procesbegeleiders en adviseurs;

  • b.

    Materiaalkosten;

  • c.

    Kosten van ruimten en gebruik bijbehorende faciliteiten;

  • d.

    Kosten van drukwerk, mailings en de inrichting van websites gekoppeld aan de activiteit;

  • e.

    Kosten van koop of huurkoop van fysieke investeringen die noodzakelijk zijn bij demonstratieactiviteiten;

  • f.

    Kosten voor projectmanagement en projectadministratie;

  • g.

    Algemene kosten als bedoeld in artikel 1.12a;

  • h.

    Niet verrekenbare of niet compensabele BTW.

Toelichting

In geval van koop, zoals opgenomen onder sub e, kan voor het bepalen van de subsidiabele kosten worden gerekend op basis van afschrijving. Het berekenen van de afschrijving gaat via de Lineaire afschrijvingsmethode:

De Lineaire afschrijvingsmethode is een eenvoudige methode om de afschrijvingskosten te bepalen. De aanschafwaarde van de investering wordt verminderd met de restwaarde en de uitkomst hiervan gedeeld door de levensduur.

Algemeen voorbeeld:

Aanschafkosten

€30.000,-

Gebruiksduur

3 jaar

Restwaarde

€24.000,-

Afschrijvingskosten: €30.000,- minus €24.000 / 3 jaar is €2.000,- per jaar.

Artikel 3.3.5 Niet subsidiabele kosten

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.13 zijn de navolgende kosten niet subsidiabel:

  • a.

    Kosten voor de ontwikkeling van nieuwe kennis;

  • b.

    kosten voor cursussen of stages die deel uitmaken van normale programma's of leergangen van het reguliere onderwijs;

  • c.

    Inbreng van eigen uren door landbouwers om aan de kennisoverdrachtsactiviteit deel te nemen.

Artikel 3.3.6 Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt 80% van de subsidiabele kosten.

Artikel 3.3.7 Criteria

  • 1. De subsidiabele activiteiten dienen een bijdrage te leveren aan één of meer van de volgende doelen:

    • a.

      de realisatie van de doelen uit de Kader Richtlijn Water (KRW):

      • i.

        doelen zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Overijssel en de daaronder vallende factsheets van de waterlichamen.

      • ii.

        doelen tot het verminderen van de risico's voor een duurzaam veilige drinkwatervoorziening zoals vastgesteld per drinkwaterwinning in de gebiedsdossiers voor de drinkwaterwinningen in Overijssel;

    • b.

      de realisatie van doelen voor het thema Zoetwatervoorziening Oost Nederland zoals opgenomen in "Wel goed water geven", het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021;

    • c.

      de vermindering van nitraat in grond- en oppervlaktewater conform de EU-Nitraatrichtlijn; zoals blijkt uit de KRW-factsheets voor grond- en oppervlaktewaterlichamen en de daarin opgenomen toestandsbeoordeling, die zijn opgenomen in de Omgevingsvisie Overijssel.

Toelichting

De investeringen dienen een bijdrage te leveren aan één of meer van de volgende doelen:

  • a.

    De realisatie van de doelen uit de Kader Richtlijn Water (KRW):

    • i.

      die zijn opgenomen in de Omgevingsvisie Overijssel en de daaronder vallende factsheets van de waterlichamen;

    • ii.

      het verminderen van de risico's voor een duurzaam veilige drinkwatervoorziening zoals vastgesteld per drinkwaterwinning in de gebiedsdossiers voor de drinkwaterwinningen in Overijssel;

  • b.

    De realisatie van doelen voor het thema Zoetwatervoorziening Oost Nederland zoals opgenomen in "Wel goed water geven", het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021;

  • c.

    De vermindering van nitraat in grond- en oppervlaktewater conform de EU-Nitraatrichtlijn.

Kaderrichtlijn Water

Watersystemen met goede ecologische en chemische kwaliteit die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn. Veilig, schoon en gezond water is een basisvoorwaarde voor het leven van mens, plant en dier. Klimaatverandering noodzaakt ons nu maatregelen te nemen en ons voor te bereiden op mogelijke langetermijneffecten. De te nemen maatregelen kunnen tegelijkertijd benut worden om de zichtbaarheid en beleefbaarheid van het watersysteem te vergroten.

Overijssel hanteert de volgende ambities:

  • 1.

    Optimale watercondities - zowel wat betreft kwaliteit als kwantiteit - voor landbouw, wonen, natuur en landschap;

  • 2.

    Een betrouwbare drinkwatervoorziening (zowel kwaliteit als kwantiteit);

  • 3.

    Voorbereid zijn op lange termijn gevolgen van klimaatverandering (veiligheid en droogte).

De geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie van Overijssel bevat de uitwerking van de doelen en ambities voor de Kaderrichtlijn Water voor de periode 2016-2021. De ambities en uitwerking zijn te vinden in paragraaf 4.6 en de waterbijlage. De factsheets van de waterlichamen bevatten een analyse van de toestand en trend van de KRW-kwaliteitsparameters en de voorgenomen maatregelen.

Zoetwatervoorziening Oost-Nederland

In ons waterbeheer zoeken we al eeuwenlang naar een balans tussen teveel en te weinig water. Die balans is aan het veranderen: lag de nadruk in het verleden op het zo snel mogelijk afvoeren van een teveel aan water, steeds vaker is er sprake van droogteschade door een tekort aan water. De uitdaging is om water op het goede moment vast te houden en daarna te benutten, zonder dat dit leidt tot een substantiële toename van wateroverlast. En dat terwijl door klimaatverandering de kans op wateroverlast eerder toe- dan afneemt. Dat vraagt om een nieuwe zoetwaterstrategie en een robuuster watersysteem dat een grotere bandbreedte van weersextremen aankan.

De aanpak van de zoetwatervoorziening kan in de volgorde "sparen, aanvoeren, accepteren/adapteren" weergegeven worden. Spaarzaam watergebruik en lokale zelfvoorzienendheid zijn het startpunt, aanvoer van water uit hoofdwatersysteem en/of grondwatervoorraad is aanvullend en soms zal een tekort aan zoetwater moeten worden geaccepteerd. De drie stappen zijn bij concrete keuzes tegelijk aan de orde. Daarbij passen we ons steeds aan aan zich wijzigende omstandigheden. De tijdhorizon van de strategie ligt op 2028 (korte termijn) en 2050 (middellange termijn). Tot die tijd is planvorming nog realistisch. Ook sluit deze termijn aan bij gebruikelijke termijnen voor ruimtelijke plannen en gebiedsontwikkeling.

In de afgelopen tijd is op basis van onderzoek en gebiedskennis een dertigtal kansrijke maatregelen in beeld gebracht, waaronder verbeteren van de bodemstructuur, opzetten van het peil voorafgaand aan een periode van droogte en verhogen van de grondwaterstand in combinatie met peilgestuurde drainage, alsmede groen-blauwe structuren in stedelijk gebied en het omzetten van naaldbos in loofbos.

Achtergrondinformatie over de Zoetwatervoorziening Oost-Nederland is te vinden op http://www.overijssel.nl/thema's/water/waterprojecten/zoetwatervoorziening/. Hier staan koppelingen naar het werkprogramma, de brochure " Wel goed water geven" met voorbeelden van concrete projecten en maatregelen en verdere ondersteunende documenten.

Nitraat

Beperken van het nitraatgehalte in grond- en oppervlaktewater is een doel van de Kaderrichtlijn Water en van een duurzame drinkwatervoorziening. De Kaderrichtlijn Water is hierboven toegelicht. Nitraat is één van de kwaliteitsparameters die in de factsheets per waterlichaam terug te vinden zijn.

Voor de drinkwatervoorziening zijn gebiedsdossiers gemaakt voor alle 24 Overijsselse drinkwaterwinningen. Uit deze gebiedsdossiers blijkt dat in 5 kwetsbare winningen nitraat als probleem wordt aangemerkt. Hoewel het mestbeleid sinds de 80'er jaren sterk gericht is op verlaging van de stikstofbelasting, vormt nitraat nog steeds een probleem omdat het langzaam naar het diepere grondwater zakt. Uit metingen in de jaren 2000 t/m 2014 blijkt dat er jaarlijks bij 3-5 drinkwaterwinningen in Overijssel de nitraatnorm van 50 mg/l in het opgepompte water wordt overschreden. Voor dergelijk water geldt een extra zuiveringsinspanning om kraanwater te kunnen leveren dat voldoet aan de gezondheidseisen.

De gebiedsdossiers zijn te vinden op http://www.overijssel.nl/thema's/water/gebiedsdossiers/.

Artikel 3.3.8 Rangschikking

  • 1. Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden gerangschikt op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de effectiviteit van de activiteit: daarbij wordt gelet op de bijdrage die het project levert aan het bereiken van de beleidsdoelstelling zoals beschreven in artikel 3.3.7, (zie toelichting, onder a.), naar het bereik van de activiteit (zie toelichting, onder b.) en naar de borging van de aangeboden kennis (zie toelichting, onder c.).

    • b.

      de kans op succes/haalbaarheid van het project: dit wordt in gelijke mate beïnvloed door de kwaliteit van de aanbieder van de kennis (zie toelichting, onder a.), de kwaliteit van het projectplan (zie toelichting, onder b.) en de mate waarin de deelnemers uitgedaagd worden om de geleerde kennis in de praktijk toe te passen (zie toelichting, onder c.);

    • c.

      de mate van innovativiteit van de activiteit: hierbij wordt in samenhang gekeken naar de aard van de innovatieve kennis en het vernieuwende karakter van de innovatieve kennis. Dit wordt bepaald door de bijdrage die het project levert aan het bereiken van de beleidsdoelstelling, het bereik van de activiteit en de wijze waarop en de mate waarin toepassing van de aangeboden kennis wordt geborgd (zie toelichting);

    • d.

      de mate van efficiëntie: gegeven de resultaten van het project, hoe redelijk zijn de opgevoerde kosten en in hoeverre wordt op een goede manier gebruik gemaakt van reeds bestaande bronnen (kennis, kunde, middelen) (zie toelichting).

  • 2. Aanvragen worden gerangschikt overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.15a.

  • 3. Bij gelijke score worden de scores van betreffende projecten op het hoogst gewaardeerde criterium of de hoogst gewaardeerde criteria bezien. Wanneer de betreffende projecten hierop gelijk scoren wordt gekeken naar het op één na hoogst gewaardeerde criterium of de op één na hoogst gewaardeerde criteria om de rangschikking te kunnen bepalen. Wanneer daarna nog geen onderscheid te maken is, dan wordt tussen de betreffende projecten geloot.

Toelichting

Selectiecriterium

Weging

Te behalen punten

Te behalen minimumscore

1

Effectiviteit

3

0 - 5

27 punten van maximaal 45 punten

2

Kans op succes/haalbaarheid

3

0 - 5

3

Mate van innovativiteit

1

0 - 5

4.

Mate van efficiëntie

2

0 - 5

  • 1.

    Effectiviteit

    • a.

      de bijdrage die het project levert aan het bereiken van de beleidsdoelstelling / mate waarin de activiteit bijdraagt aan het doel van de Openstelling;

    • b.

      bereik van de activiteit. Hierbij wordt gekeken naar:

      • aantal bijeenkomsten,

      • aantal vervolgbijeenkomsten per individuele deelnemer,

      • aantal deelnemers,

      • breedte van de doelgroep van de specifieke actie of acties,

      • aantal contacturen per deelnemer

    • c.

      wijze waarop en mate waarin (blijvende) toepassing van de aangeboden kennis wordt geborgd

    Dit criterium heeft een wegingsfactor 3, er kunnen maximaal 5 punten voor worden toegekend.

    De effectiviteit is gerelateerd aan de doelstelling van de openstelling. Bij de bepaling wat de bijdrage is die het ingediende project aan de doelstelling van de openstelling levert zal worden gelet op de volgende aspecten:

  • De hoogte van de gevraagde subsidie wordt bij de beoordeling van de effectiviteit in ogenschouw genomen.

    Score

    0 punten: Zeer geringe bijdrage

    Het project draagt slechts in zeer geringe mate bij aan het criterium. Bijvoorbeeld bij een openstelling met als doel waterbesparende maatregelen te stimuleren, waar subsidie wordt gevraagd voor één enkele regenton.

    1 punt: Geringe bijdrage

    Het project draagt in geringe mate bij aan het criterium. Bijvoorbeeld bij een openstelling met als doel de vermindering van emissies van milieubelastende stoffen, waar een aanzienlijke subsidie wordt gevraagd voor een investering waarbij de emissies iets verminderen, maar de emissies nog substantieel blijven.

    2 punten: Matige bijdrage

    Het project draagt matig bij aan het criterium. Bijvoorbeeld omdat het project vergelijkbaar is met een eerder uitgevoerd project (in dezelfde regio) en slechts een beperkt effect op het criterium heeft. De aanvrager maakt bovendien weinig gebruik van de ervaringen uit het eerdere project.

    3 punten: Voldoende bijdrage.

    Het project draagt in voldoende mate bij aan het criterium. Bijvoorbeeld bij een openstelling met een geringer grondstoffen gebruik als doel, waar subsidie wordt gevraagd voor een investering waardoor een grondstof (bv. fosfaat) nog wel nodig is, maar – gelet op de projectkosten - wel aanzienlijk minder.

    4 punten: Goede bijdrage

    De bijdrage van het project aan het criterium is goed. Bijvoorbeeld bij een openstelling met een meer gesloten kringloop als doel, waar een relatief beperkte subsidie wordt gevraagd terwijl het project er toe leidt dat de kringloop op bedrijfsniveau vrijwel volledig gesloten wordt.

    5 punten: Zeer goede bijdrage

    Een project scoort zeer goed op het criterium als de bijdrage van een project meer is dan redelijkerwijs van een project verwacht mag worden. Bijvoorbeeld een project sluit meerdere kringlopen, waardoor er een bepaalde grondstof niet meer nodig is en er ook geen emissies van milieubelastende stoffen meer plaatsvinden.

  • 2.

    Kans op succes/haalbaarheid;

    Dit criterium heeft een wegingsfactor 3, er kunnen maximaal 5 punten voor worden toegekend. 

    De kans op succes wordt bij kennisoverdrachtsacties door verschillende aspecten beïnvloed. Deze aspecten zullen in samenhang worden bezien. Er zal in gelijke mate worden getoetst op:

    • a.

      de kwaliteit van de aanbieder van de kennis. De volgende aspecten worden daarbij bezien:

      • de aanbieder moet aantoonbaar gekwalificeerd zijn voor het werk;

      • mate waarin de aanbieder – gelet op kennis, ervaring en netwerk van de docenten – kennis en ervaring inbrengt om de specifieke kennisoverdrachtsactie bedoeld in de openstelling te kunnen verzorgen.

    • b.

      de kwaliteit van het projectplan. Hierbij wordt gekeken naar:

      • hoe realistisch is het plan;

      • zijn relevante partijen bij de ontwikkeling van de kennisoverdrachtsactie betrokken;

      • kent het project een realistische planning, opzet en begroting;

      • zijn risico’s geïdentificeerd en gereduceerd.

    • c.

      Mate waarin uit het projectplan blijkt dat deelnemers uitgedaagd worden om de geleerde kennis daadwerkelijk in de praktijk toe te gaan en blijven passen.

  • Score

    0 punten: Zeer geringe bijdrage

    Het project draagt slechts in zeer geringe mate bij aan het criterium. Bijvoorbeeld bij een openstelling met als doel waterbesparende maatregelen te stimuleren, waar subsidie wordt gevraagd voor één enkele regenton.

    1 punt: Geringe bijdrage

    Het project draagt in geringe mate bij aan het criterium. Bijvoorbeeld bij een openstelling met als doel de vermindering van emissies van milieubelastende stoffen, waar een aanzienlijke subsidie wordt gevraagd voor een investering waarbij de emissies iets verminderen, maar de emissies nog substantieel blijven.

    2 punten: Matige bijdrage

    Het project draagt matig bij aan het criterium. Bijvoorbeeld omdat het project vergelijkbaar is met een eerder uitgevoerd project (in dezelfde regio) en slechts een beperkt effect op het criterium heeft. De aanvrager maakt bovendien weinig gebruik van de ervaringen uit het eerdere project.

    3 punten: Voldoende bijdrage.

    Het project draagt in voldoende mate bij aan het criterium. Bijvoorbeeld bij een openstelling met een geringer grondstoffen gebruik als doel, waar subsidie wordt gevraagd voor een investering waardoor een grondstof (bv. fosfaat) nog wel nodig is, maar – gelet op de projectkosten - wel aanzienlijk minder.

    4 punten: Goede bijdrage

    De bijdrage van het project aan het criterium is goed. Bijvoorbeeld bij een openstelling met een meer gesloten kringloop als doel, waar een relatief beperkte subsidie wordt gevraagd terwijl het project er toe leidt dat de kringloop op bedrijfsniveau vrijwel volledig gesloten wordt.

    5 punten: Zeer goede bijdrage

    Een project scoort zeer goed op het criterium als de bijdrage van een project meer is dan redelijkerwijs van een project verwacht mag worden. Bijvoorbeeld een project sluit meerdere kringlopen, waardoor er een bepaalde grondstof niet meer nodig is en er ook geen emissies van milieubelastende stoffen meer plaatsvinden.

  • 3.

    Mate van innovativiteit

    Dit criterium heeft een wegingsfactor 1, er kunnen maximaal 5 punten voor worden toegekend.

    In het kader van deze maatregel wordt het begrip ‘innovativiteit’ relatief breed uitgelegd. Iets kan landelijk of wereldwijd gezien niet innovatief zijn, maar wel innovatief zijn binnen de provincie, sector of zelfs het bedrijf waar de nieuwe kennis toegepast gaat worden. Iets dat binnen een bepaalde provincie of sector al heel breed toegepast wordt, hoeft echter niet specifiek gestimuleerd te worden. Ook bestaande kennis die nog niet veel toegepast wordt, maar waarvan toepassing beleidsmatig wel wenselijk is, kan een ‘innovatieve kennisoverdrachtsactie’ zijn. Aanvragers dienen in de aanvraag onderbouwd aan te tonen wat het gebruik van de aangeboden kennis door bedrijven vergelijkbaar met de doelgroep van de actie in de provincie is.

    Om de mate van innovativiteit te beoordelen wordt in samenhang gekeken naar:

    • de aard van de innovatieve kennis

    • het vernieuwende karakter van de innovatieve kennis

  • Score

    0 punten: Zeer geringe bijdrage

    Het project draagt slechts in zeer geringe mate bij aan het criterium. Bijvoorbeeld bij een openstelling met als doel waterbesparende maatregelen te stimuleren, waar subsidie wordt gevraagd voor één enkele regenton.

    1 punt: Geringe bijdrage

    Het project draagt in geringe mate bij aan het criterium. Bijvoorbeeld bij een openstelling met als doel de vermindering van emissies van milieubelastende stoffen, waar een aanzienlijke subsidie wordt gevraagd voor een investering waarbij de emissies iets verminderen, maar de emissies nog substantieel blijven.

    2 punten: Matige bijdrage

    Het project draagt matig bij aan het criterium. Bijvoorbeeld omdat het project vergelijkbaar is met een eerder uitgevoerd project (in dezelfde regio) en slechts een beperkt effect op het criterium heeft. De aanvrager maakt bovendien weinig gebruik van de ervaringen uit het eerdere project.

    3 punten: Voldoende bijdrage.

    Het project draagt in voldoende mate bij aan het criterium. Bijvoorbeeld bij een openstelling met een geringer grondstoffen gebruik als doel, waar subsidie wordt gevraagd voor een investering waardoor een grondstof (bv. fosfaat) nog wel nodig is, maar – gelet op de projectkosten - wel aanzienlijk minder.

    4 punten: Goede bijdrage

    De bijdrage van het project aan het criterium is goed. Bijvoorbeeld bij een openstelling met een meer gesloten kringloop als doel, waar een relatief beperkte subsidie wordt gevraagd terwijl het project er toe leidt dat de kringloop op bedrijfsniveau vrijwel volledig gesloten wordt.

    5 punten: Zeer goede bijdrage

    Een project scoort zeer goed op het criterium als de bijdrage van een project meer is dan redelijkerwijs van een project verwacht mag worden. Bijvoorbeeld een project sluit meerdere kringlopen, waardoor er een bepaalde grondstof niet meer nodig is en er ook geen emissies van milieubelastende stoffen meer plaatsvinden.

  • 4.

    De mate van efficiëntie

    Dit criterium heeft een wegingsfactor 2. Er zijn maximaal 5 punten te behalen.

    Gegeven de resultaten van het project, hoe redelijk zijn de opgevoerde kosten en in hoeverre wordt op een goede manier gebruik gemaakt van reeds bestaande bronnen (kennis, kunde, middelen).

    0 punten = Kosten worden niet doelmatig gemaakt en middelen niet doelmatig ingezet. De opgevoerde projectkosten zijn te hoog. Er wordt geen gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde. De aanvrager gaat opnieuw het wiel uitvinden.

    1 punt = gering. De opgevoerde kosten en inzet middelen zijn onvoldoende doelmatig. Opgevoerde projectkosten zijn hoog. De aanvrager geeft wel blijk van kennis van bestaande kennis en kunde, maar gebruikt die kennis niet of nauwelijks bij de uitvoering van het project. De aanvraag bevat bijvoorbeeld veel uren van adviseurs in plaats van de bestaande kennis en kunde te gebruiken.

    2 punten = matig. Doelmatigheid van de opgevoerde kosten en middelen is matig. De bestaande kennis en kunde is in kaart gebracht en is gebruikt voor de basis van het projectplan. De opgevoerde projectkosten zijn matig hoog.

    3 punten= voldoende. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten en middelen is voldoende. De opgevoerde projectkosten zijn redelijk. De bestaande kennis en kunde is in kaart gebracht en is gebruikt voor de basis van het projectplan.

    4 punten = goed. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten is goed, ze staan in goede verhouding tot het doel van de subsidie. Het project wordt efficiënt uitgevoerd. De aanvrager maakt ook tijdens de uitvoering van het project gebruik van de bestaande kennis en kunde, bijvoorbeeld als toetsingsmoment.

    5 punten = zeer goed. De opgevoerde kosten zijn zeer doelmatig, de opgevoerde kosten zijn zeer redelijk en er wordt op een zeer goede manier gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde. De aanvrager maakt zeer goed gebruik van bestaande kennis en kunde. Bijvoorbeeld van innovaties heeft de aanvrager eerdere vergelijkbare innovaties in kaart gebracht en bouwt daar op voort. Het is voor de aanvrager helder waarom de eerdere projecten zijn misgelopen.

Artikel 3.3.9 Puntenmethodiek

Na sluiting van de indieningtermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld op basis van de selectiecriteria uit artikel 3.3.8 lid 1 en conform artikel 3.3.8 lid 2 op een prioriteitenlijst gerangschikt. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek.

  • 1.

    Het aantal punten voor het criterium uit:

    artikel 3.3.8 lid 1 sub a. bedraagt 0 tot en met 5 punten; wegingsfactor 3;

    artikel 3.3.8 lid 1 sub b. bedraagt 0 tot en met 5 punten; wegingsfactor 3;

    artikel 3.3.8 lid 1 sub c. bedraagt 0 tot en met 5 punten; wegingsfactor 1;

    artikel 3.3.8 lid 1 sub d. bedraagt 0 tot en met 5 punten; wegingsfactor 2;

  • 2.

    Projecten dienen een minimumscore van 27 punten te behalen om voor subsidie in aanmerking te komen.

Artikel 3.3.10 Bevoorschotting op basis van realisatie

In aanvulling op artikel 1.23 kan maximaal twee keer per kalenderjaar een aanvraag om een voorschot op basis van realisatie worden ingediend.

Artikel 3.3.11 Samenstelling subsidieplafond

In afwijking van artikel 1.4 lid 2 bestaan de in deze regeling opgenomen subsidiepercentages voor 100% uit ELFPO middelen.

Artikel 3.3.12 Weigeringsgrond

  • 1. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie indien na de inhoudelijke beoordeling blijkt dat de te verlenen subsidie lager is dan € 40.000,-.

  • 2. In het geval het subsidieplafond wordt overschreden door een aanvraag, waarbij het gevraagde subsidiebedrag hoger is dan het resterende bedrag van het subsidieplafond, wijzen Gedeputeerde Staten de gehele aanvraag af.

3.4 Regeling Fysieke investeringen in verduurzaming van agrarische ondernemingen van jonge landbouwers

Toelichting

De regeling is bedoeld om de aanschaf van modernere voorzieningen, installaties en machines te stimuleren. In deze openstelling is de investeringslijst wederom uitgebreid ten opzichte van eerdere openstellingen, waardoor voor de verschillende sectoren het aanbod aan duurzame investeringen groter is. Daarnaast heeft er een actualisering op basis van beleidsmatige afwegingen en de ervaringen naar aanleiding van eerdere openstellingen plaatsgevonden.

De modernisering moet bijdragen aan verbetering van het milieu, klimaatbestendigheid, dierenwelzijn, volks- en diergezondheid, landschap/ruimtelijke kwaliteit of biodiversiteit. Investeringen die alleen of hoofdzakelijk gericht zijn op verbetering van de rentabiliteit van bedrijven en vervanging door dezelfde goederen die al op het bedrijf aanwezig waren komen niet in aanmerking.

Gedeputeerde Staten stellen een lijst vast van investeringen die voor subsidie in aanmerking komen. Op deze lijst zijn investeringen opgenomen die bijdragen aan de duurzaamheidsdoelen. De score per investeringscategorie is bepaald op basis van de mate waarin de investering bijdraagt aan de duurzaamheid (gericht op milieu, klimaatbestendigheid, dierenwelzijn, volks- en diergezondheid, ruimtelijke kwaliteit en biodiversiteit) en de beleidsmatige voorkeur.

De aanvragen worden gerangschikt op de score van de investeringen. Deze score wordt bepaald aan de hand van de duurzaamheidscore zoals opgenomen in bijlage 1. Ook deze score is bij deze openstelling geactualiseerd. Indien een aanvraag uit meerdere investeringen bestaat wordt de duurzaamheidsscore bepaald op basis van de gemiddelde score. De gemiddelde score wordt berekend door de scores van de individuele investeringen bij elkaar op te tellen en te delen  door het aantal investeringen.

De in de bijlage genoemde maatregelingen zijn alleen subsidiabel indien de eventueel benodigde vergunningen aanwezig zijn voor indiening van het project.

Voor wat betreft de investeringen die energie of warmte produceren:

Indien de te verwachten gemiddelde energieproductie door de investering(en) hoger is dan de energie uit gas en elektriciteit die gemiddeld jaarlijks nodig is voor het eigen landbouwbedrijf, met inbegrip van het landbouwhuishouden, zijn onder deze POP-maatregel slechts de kosten subsidiabel voor de investeringen die (naar rato) worden gedaan ten behoeve van de gemiddelde eigen energiebehoefte van het landbouwbedrijf inclusief het landbouwhuishouden. Voor de berekening van de hoogte van de gemiddelde eigen energiebehoefte wordt uitgegaan van de bestaande bedrijfssituatie ten tijde van de subsidieverlening, tenzij er aantoonbaar sprake is van een voorziene uitbreiding van de energiebehoefte van het eigen bedrijf, inclusief het landbouwhuishouden. Indien er aantoonbaar sprake is van een voorziene uitbreiding van de energiebehoefte van het eigen bedrijf, inclusief het landbouwhuishouden, zal ten tijde van het vaststellingsverzoek op basis van de bestaande situatie ten tijde van het vaststellingsverzoek worden bezien wat de gemiddelde jaarlijkse energiebehoefte van het bedrijf inclusief landbouwhuishouden is geworden op basis van overgelegde onderbouwingen van de nieuwe verbruiksgegevens.

Artikel 3.4.1 Lijst van investeringen

In aanvulling op artikel 1.3 stellen Gedeputeerde Staten een lijst (zie Bijlage 1) op van fysieke investeringen gericht op verduurzaming van landbouwbedrijven. Deze lijst bevat geen investeringen die slechts of hoofdzakelijk gericht zijn op de verbetering van de rentabiliteit van een landbouwbedrijf.

Artikel 3.4.2 Activiteiten

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor investeringen die zijn opgenomen in de lijst als bedoeld in artikel 3.4.1. (zie Bijlage 1 Lijst van fysieke investeringen gericht op verduurzaming van landbouwbedrijven).

  • 2. Indien de fysieke investering een onroerend goed betreft, wordt uitsluitend subsidie verstrekt indien:

    • a.

      de investering op eigen grond van het landbouwbedrijf plaats vindt; of

    • b.

      er voor de investering het recht van opstal is verleend indien een derde eigenaar is van de grond waarop de investering plaats vindt.

Artikel 3.4.3 Begunstigden

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan jonge landbouwers.

  • 2. Een jonge landbouwer is een persoon die bij het indienen van de aanvraag om subsidie niet ouder is dan 40 jaar, een erkende landbouwkundige opleiding of een gelijkwaardige opleiding afgerond heeft of over ten minste drie jaar werkervaring op een landbouwbedrijf beschikt en die:

    • a.

      zich voor het eerst als bedrijfshoofd op een landbouwbedrijf vestigt; en

    • b.

      hetzij alleen hetzij gezamenlijk met andere landbouwers daadwerkelijke, langdurige zeggenschap over het landbouwbedrijf heeft wat betreft de beslissingen die op het gebied van het beheer, de voordelen en de financiële risico's worden genomen.

  • 3. Van daadwerkelijke, langdurige zeggenschap als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, is sprake als de jonge landbouwer:

    • a.

      op basis van de statuten of een schriftelijke door alle maten of vennoten ondertekende overeenkomst tenminste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan € 25.000,-; en

    • b.

      ten minste mede belast is met de dagelijkse bedrijfsvoering.

  • 4. Van daadwerkelijke, langdurige zeggenschap als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, is geen sprake indien:

    • a.

      de jonge landbouwer een commanditaire vennoot van het betreffende landbouwbedrijf is; of

    • b.

      de schriftelijke overeenkomst als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, door elk der partijen eenzijdig kan worden opgezegd.

  • 5. Indien de investering waarvoor subsidie wordt gevraagd wordt gedaan om te voldoen aan de normen van de Europese Unie voor landbouwproductie, wordt in afwijking van het tweede lid subsidie verstrekt aan jonge landbouwers die zich voor het eerst als bedrijfshoofd op een landbouwbedrijf vestigen, uiterlijk 24 maanden na de datum waarop de betrokken landbouwer zich als bedrijfshoofd heeft gevestigd.

Artikel 3.4.4 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.7, tweede lid, bevat de aanvraag om subsidie:

    • a.

      de gemaakte keuze voor de wijze waarop de subsidie berekend wordt;

    • b.

      KvK nummer van het landbouwbedrijf;

    • c.

      de notariële akte van overdracht van aandelen of van de oprichting van de bv en het aandelenregister of de door alle maten getekende maatschapakte met vermelding van alle maten;

    • d.

      een projectplan als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid onder f, waarin opgenomen een beschrijving van de investeringen per categorie waaruit blijkt dat de betreffende investering voldoet aan de omschrijving van de categorie genoemd in de lijst.

  • 2. Indien de subsidieaanvrager kiest voor de berekening van de subsidie op basis van de verdeling van het eigen vermogen van het landbouwbedrijf onder de verschillende bedrijfshoofden bevat de aanvraag om subsidie tevens een accountantsverklaring. De accountantsverklaring betreft een rapport van feitelijke bevindingen (COS 4400) over gegevens van het eigen vermogen van de onderneming en de verdeling daarvan onder de bedrijfshoofden.

  • 3. De peildatum voor de in het tweede lid genoemde accountantsverklaring is of 31 december 2019 of 30 april 2020 of 30 juni 2020.

  • 4. Een aanvraag om subsidie kan maximaal betrekking hebben op drie investeringscategorieën.

  • 5. Per landbouwbedrijf wordt slechts één aanvraag om subsidie in behandeling genomen.

Toelichting

De aanvrager kan gebruik maken van een accountantsverklaring, een zogenoemd rapport van feitelijke bevindingen (COS 4400) over gegevens van het eigen vermogen van de onderneming en de verdeling daarvan onder de bedrijfshoofden. De aanvrager kan kiezen welke datum als peildatum voor de opstelling van deze accountantsverklaring wordt aangehouden. De keuzemogelijkheden voor deze datum zijn 31 december 2019 of 30 april 2020 of 30 juni 2020.

Artikel 3.4.4a Verplichtingen

  • 1. In afwijking van artikel 1.17 eerste lid onder e is de subsidieontvanger niet verplicht om binnen twee maanden na ontvangst van de subsidiebeschikking te starten met de uitvoering van de activiteit.

  • 2. In afwijking van artikel 1.17 eerste lid onder h is de subsidieontvanger niet verplicht om een maal per jaar een verslag omtrent de voortgang van de activiteiten in te dienen.

  • 3. In afwijking van de artikelen 1.23 en 1.25 verstrekken Gedeputeerde Staten geen voorschot.

  • 4. In afwijking van artikel 1.27, eerste lid, is de subsidieontvanger verplicht de aanvraag tot subsidievaststelling binnen twee jaar na datum subsidiebeschikking in te dienen.

Artikel 3.4.5 Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 wordt subsidie geweigerd indien er op grond van deze paragraaf reeds een subsidie van 1 euro of meer is verstrekt voor het landbouwbedrijf of er op grond van hoofdstuk 2, titel 6 paragraaf 2 van de Regeling LNV subsidies of de Subsidieregeling jonge Agrariërs van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit reeds een subsidie van 1 euro of meer is verstrekt aan de aanvrager.

Artikel 3.4.6 Subsidiabele kosten

Subsidie voor wordt verstrekt voor:

  • a.

    De kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende goederen;

  • b.

    De kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • c.

    De kosten van architecten en ingenieurs;

  • d.

    De kosten van adviseurs duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

  • e.

    De kosten van haalbaarheidsstudies.

Artikel 3.4.7 Hoogte subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt 30% van de subsidiabele kosten indien het landbouwbedrijf volledig bestaat uit jonge landbouwers.

  • 2. Indien er naast jonge landbouwers ook niet- jonge landbouwers bedrijfshoofd zijn in het landbouwbedrijf wordt de subsidie bedoeld in het eerste lid verlaagd met 20% per niet- jonge landbouwer. De verlaging bedraagt maximaal 80%.

  • 3. Indien de subsidieaanvrager kiest voor de berekening van de subsidie op basis van de verdeling van het eigen vermogen van de onderneming, bedraagt de subsidie in afwijking van het eerste lid , 30% van de subsidiabele kosten vermenigvuldigd met het percentage eigen vermogen van het landbouwbedrijf dat in eigendom is van jonge landbouwers.

  • 4. De subsidie bedraagt maximaal € 20.000,-.

  • 5. Indien toepassing van dit artikel er toe leidt dat de subsidie minder bedraagt dan € 10.000,- wordt de subsidie niet verleend.

  • 6. Indien de subsidie wordt verlaagd op basis van het aantal niet-jonge landbouwers als bedoeld in artikel 3.4.7 lid 2 van de regeling wordt de subsidie verlaagd op basis van het aantal niet-jonge landbouwers ten tijde van de aanvraag om subsidie.

  • 7. Indien de subsidie wordt berekend op basis van het eigen vermogen als bedoeld in artikel 3.4.7 lid 3 van de regeling wordt de subsidie berekend op basis van het aandeel van het eigen vermogen ten tijde van de aanvraag om subsidie.

Artikel 3.4.8 Rangschikking

  • 1. Gedeputeerde Staten stellen per fysieke investering op de lijst als bedoeld in artikel 3.4.1 een punten aantal vast.

  • 2. Gedeputeerde Staten hanteren voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1.15b het punten aantal als bedoeld in het eerste lid en rangschikken op basis van het gemiddelde van de investeringscategorieën.

  • 3. Indien twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben verkregen en hun plaats in de rangschikking is zodanig dat de som van de toe te kennen maximale subsidiebedragen het subsidieplafond overstijgt, wordt door middel van loting bepaald welke aanvraag als eerste wordt gehonoreerd.

3.5 Regeling Samenwerking voor innovaties (water)

Toelichting

Met de ‘Regeling Samenwerking voor innovaties (water)' wordt fors ingezet op het middels samenwerking verbeteren van de waterkwaliteit, vergroting van de beschikbare regionale (grond)watervoorraad en vermindering van schade door vochttekorten in Overijssel met gebruikmaking van innovatieve methoden, producten en/of technieken.

De regeling is gericht op samenwerkingsverbanden in het landelijk gebied die op een innovatieve wijze werken aan een project die betrekking hebben op de (her)inrichting/transformatie en het beheer van het watersysteem voor landbouw -, water - en klimaatdoelen. Deze regeling is inzetbaar voor het gehele plattelandsgebied van Overijssel, ook in gebieden met een meer intensieve landbouw die gekenmerkt worden door een lage waterkwaliteit en een daaruit voortvloeiende lage ecologische kwaliteit. De activiteit dient altijd een aangetoonde link met de landbouw te hebben.

In het kader van de innovatie in de landbouw en het waterbeheer is het van belang dat de landbouwsector samen met de waterschappen gaat werken aan het realiseren van de waterdoelen binnen projecten die een integrale insteek hebben. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan gebiedsbrede aanpak waarbij meerdere agrariërs samenwerken ter ontwikkeling of uitvoering van innovatieve manieren om de milieubelasting te verminderen of projecten waarbij een combinatie van maatregelen uit de BOOT-lijst integraal worden opgepakt. De BOOT-lijst is te vinden op http://agrarischwaterbeheer.nl/content/agrarisch-waterbeheer en http://agrarischwaterbeheer.nl/document/boot-lijst-maatregelen-agrarisch-waterbeheer.

De nadruk ligt op innovaties, waarbij verschillende wateropgaven worden geïntegreerd (zoals Schoon en Voldoende water). Hiermee kan de toepassing van nieuwe technieken en methodes, die nog niet vermeld staan op de BOOT-lijst, de ruimte krijgen. Verder valt onder de innovatie in de landbouw en water ook initiatieven die bestaande technieken en ideeën verbeteren. Kort samengevat vinden wij de volgende van belang:

  • 1.

    Innovatie en samenwerking (meer eigen verantwoordelijkheid, innovatie, etc.).

  • 2.

    Hoe meer gebiedsgerichte maatregelen er zijn hoe meer punten men scoort (het verdient niet de voorkeur om subsidie te verstrekken aan individuele agrariërs, de voorkeur is voor gebiedsgerichte aanpak of gezamenlijke (studie)projecten). Subsidieverstrekking aan individuele agrariërs wordt evenwel niet uitgesloten, dit ter beoordeling door de individuele waterschappen.

  • 3.

    Bovenwettelijke maatregelen (geen subsidie voor gangbare werkwijzen).

  • 4.

    Wanneer project onderdeel is van een groter programma scoort het hoger (extra score).

Van belang is aansluiting te zoeken bij het waterbeheerprogramma van het waterschap of de waterschappen waarbinnen het projectgebied valt. In hoofdlijnen zijn de doelen van de waterbeheerprogramma's en de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel:

  • 1.

    Voldoende Water (Waterkwantiteit). Vooral maatregelen die in samenhang, op gebiedsniveau worden ontwikkeld en uitgevoerd passen hierbij. De essentie van de innovatie zit hierbij dan in de verkenning en praktisch vormgeven van de veranderende rol van de overheid (adviserend/kader stellend) en de agrariër (zelf verantwoordelijk).

  • 2.

    Schoon Water (Waterkwaliteit). Net als bij het thema voldoende water zit de innovatie niet in het sec toepassen van de genoemde maatregelen maar hoe met deze maatregelen door een innovatieve inzet bij dragen aan de doelen van de agrariër en het waterbeheer.

  • 3.

    Klimaat doelstellingen. De maatregelen dienen te leiden tot een vergroting van de regionale (grond)watervoorraad én vermindering van schade door vochttekorten voor natuur en/of landbouw, zoals vastgelegd in de / Waterprogramma's van de waterschappen.

  • 4.

    Overige innovaties in landbouw en water. In deze categorie overige/ diversen richt zich op alles met een innovatief karakter, slim combineren, verbeteren van techniek, bredere uitrol en wat op dit moment nog niet bekend is, maar wel bijdraagt aan waterdoelen en goede landbouwpraktijk.

De Regeling Samenwerking voor innovatie is een nadere invulling van de algemene bepalingen uit provinciale Regeling POP3 subsidies Overijssel. Aanvragen dienen dan ook te voldoen aan de criteria uit beide regelingen.

De concrete acties in het kader van deze submaatregel vinden plaats binnen de nationale regelgeving en procedures voor de bescherming van milieu en landschap. Dit houdt onder meer in dat subsidie aanvragen worden getoetst op hun bijdrage aan de regionale waterbeheerplannen en moeten voldoen aan alle toepasselijke wetgeving.

Onderdeel van de subsidiabele kosten kan de aankoop van grond zijn. In dat geval zijn de voorwaarden uit artikel 1.10 van de Regeling POP3 subsidies provincie Overijssel onverkort van toepassing. Inrichtingsmaatregelen op de (aangekochte) grond vallen onder ‘verbetering' van de gronden, waarop de voorwaarden voor de aankoop van grond niet van toepassing zijn.

In het geval subsidie wordt verstrekt voor de kosten van tweedehands installaties, bedraagt dit maximaal de marktwaarde van de activa.

Artikel 3.5.1 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

      de oprichting van een projectmatig samenwerkingsverband of;

    • b.

      gezamenlijk formuleren van een projectplan gericht op een innovatie of;

    • c.

      uitvoering van een innovatieproject.

  • 2. De activiteiten zijn gericht op het praktijkrijp maken van kennis en innovatie in het kader van één of meerdere van de volgende thema's:

    • a.

      maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlakte water en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

    • b.

      klimaatadaptatie;

    • c.

      behoud en versterking van biodiversiteit en omgevingskwaliteit gericht op het waterbeheer.

  • 3. De activiteit heeft betrekking op de voortbrenging van landbouwproducten.

Toelichting

In het kader van deze openstelling streeft de provincie naar grotere integrale projecten, die gericht zijn op zowel het oprichten van een projectmatig samenwerkingsverband, het formuleren van een op innovatie gericht projectplan als het uitvoering van het innovatieve projectplan. Daarom kan bij 3.5.1 lid 1 subsidie worden verstrekt voor al deze verschillende onderdelen van een innovatief samenwerkingsverband en is er bij artikel 3.5.6 voor gekozen om een breed spectrum aan subsidiabele kosten op te nemen.

De activiteiten hebben betrekking op de voortbrenging van landbouwproducten. Een definitie van landbouwproducten is: "De voortbrengselen van bodem, veeteelt en visserij alsmede de producten in eerste graad van bewerking welke met de genoemde voortbrengselen rechtstreeks verband houden" (Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap artikel 38, eerste lid).

Artikel 3.5.2 Samenwerkingsverband

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 bestaat het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 3.5.1 eerste lid, uit tenminste twee partijen die van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstelling van de projectaanvraag en bevat tenminste één landbouwer of een organisatie die hem vertegenwoordigt.

Artikel 3.5.3 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door:

  • a.

    Het samenwerkingsverband of

  • b.

    De penvoerder van het samenwerkingsverband in oprichting.

Artikel 3.5.4 Aanvraag

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.7 bevat de aanvraag om subsidie:

    • a.

      Een beschrijving van het te ontwikkelen, te testen, aan te passen of uit te voeren innovatieve project;

    • b.

      Een beschrijving van de verwachte resultaten en van de bijdrage aan de doelstelling om de productiviteit en het duurzame beheer van hulpbronnen te verbeteren;

    • c.

      Een uitwerking van de beoogde activiteiten voor kennisverspreiding van de resultaten met gebruik van de hiertoe geëigende netwerken;

    • d.

      Een beschrijving van de interne procedures van het samenwerkingsverband waarmee transparante werking en besluitvorming gegarandeerd wordt en waarmee belangenconflicten worden voorkomen.

  • 2. Het projectplan als bedoeld in artikel 1.7 lid 2 sub f. dient als zelfstandig leesbaar document te worden toegevoegd.

Toelichting

Zelfstandig leesbaar betekent dat zonder naar bijlagen te verwijzen hetgeen onder artikel 1.7 lid 2 sub f.i tot en met sub f.vi gevraagde duidelijk moet zijn. Voor het projectplan wordt een format beschikbaar gesteld.

Artikel 3.5.5 Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 wordt subsidie geweigerd:

  • a.

    indien er voor dezelfde activiteit en dezelfde subsidiabele kosten reeds op grond van hoofdstuk 2 van deze regeling (LEADER) subsidie is verstrekt;

  • b.

    voor kosten gericht op de reguliere bedrijfsvoering van bestaande reguliere samenwerkingsactiviteiten;

  • c.

    indien steun niet wordt aangevraagd voor een proefproject of de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, processen of technieken in de landbouw- de voedings- of de bosbouwsector;

  • d.

    indien de aanvraag niet wordt gedaan door een pas opgericht samenwerkingsverband of netwerk of het niet gaat om een activiteit die nieuw is voor een reeds bestaand samenwerkingsverband of netwerk.

Toelichting

Op lid c: Indien het gaat om uitrol van innovatie, waarbij ook al in andere gebieden uitrol heeft plaatsgevonden (door een ander samenwerkingsverband) dient aanvrager duidelijk de meerwaarde van deze nieuwe uitrol in de nieuwe regio, en de nieuwe samenwerking te beschrijven in het projectplan.

Artikel 3.5.6 Subsidiabele kosten

Subsidie kan worden verstrekt voor de volgende kosten:

  • a.

    De kosten voor het werven van deelnemers en het schrijven van een projectplan;

  • b.

    Coördinatie kosten voor het samenwerkingsverband;

  • c.

    De kosten voor het verspreiden van resultaten van het project;

  • d.

    De kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende goederen;

  • e.

    De kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • f.

    De kosten van tweedehands zaken tot maximaal de marktwaarde;

  • g.

    De kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

  • h.

    De kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

  • i.

    Haalbaarheidsstudies;

  • j.

    De kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

  • k.

    Personeelskosten;

  • l.

    Operationele kosten voor het testen en ontwikkelen van een innovatie in de praktijk;

  • m.

    Niet verrekenbare of niet compensabele BTW;

  • n.

    Bijdragen in natura, voor zover dit inbreng eigen arbeid betreft.

Toelichting:

Kosten voor de oprichting van een samenwerking en projectplan hebben betrekking op de oprichting van een samenwerkingsverband en het maken van een projectplan. Dus voordat het project daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Kosten voor samenwerking en kennisverspreiding hebben betrekking op kosten die tijdens het project worden gemaakt.

Artikel 3.5.7 Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt:

  • a.

    70% van subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 3.5.6 onder sub b. en sub c., en sub k.;

  • b.

    100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 3.5.6 onder sub d. tot en met sub n., voor zover het kosten van niet-productieve investeringen betreft;

  • c.

    40% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 3.5.6 onder sub d. tot en met sub n., voor zover het kosten van productieve investeringen betreft;

  • d.

    100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 3.5.6 onder sub a. en sub k. voor zover het kosten betreft voor de oprichting van een projectmatige samenwerking en het gezamenlijk formuleren van een projectplan.

Toelichting

De hoogte van de subsidie zoals in 3.5.7 weergegeven bestaat volledig uit EU-middelen (ELFPO), er is dus geen spraken van nationale (overheids)cofinanciering.

Artikel 3.5.8 Provinciale doelen en criteria

  • 1. De activiteit dient op een innovatieve manier vanuit de landbouw via een projectmatig samenwerkingsverband een bijdrage te leveren aan één of meer van de volgende doelen:

    • a.

      het verbeteren van de waterkwaliteit, zoals beschreven in de Kader Richtlijn Water (KRW):

      • i.

        deze zijn voor het oppervlaktewater uitgewerkt in de Omgevingsvisie en de bijbehorende factsheets van de KRW-waterlichamen in Overijssel;

      • ii.

        voor grondwater geeft Overijssel prioriteit aan het verminderen van de risico's voor een duurzaam veilige drinkwatervoorziening zoals vastgesteld per drinkwaterwinning in de gebiedsdossiers voor de drinkwaterwinningen in Overijssel;

    • b.

      het vergroten van de beschikbare regionale (grond)watervoorraad en de vermindering van schade door vochttekorten. Voor Oost Nederland zijn de hierbij behorende doelen voor het thema Zoetwatervoorziening Oost Nederland opgenomen in "Wel goed water geven", het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021. Gebieden die liggen in een voorkeursgebied klimaat hebben daarbij extra prioriteit. Deze voorkeursgebieden zijn aangegeven op kaart 1 en 2 in "Wel goed water geven", het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021;

    • c.

      de vermindering van nitraat in grond- en oppervlaktewater conform de EU-Nitraatrichtlijn. Hierbij hebben stroomgebieden van die KRW-waterlichamen, waar de parameter "stikstof totaal" niet voldoet aan de norm voor grond- en oppervlaktewater, extra prioriteit. Deze parameter is per waterlichaam opgenomen in de KRW-factsheets voor grond- en oppervlaktewaterlichamen en de daarin opgenomen toestandsbeoordeling. Die factsheets zijn onderdeel van de Omgevingsvisie Overijssel.

Toelichting

Kaderrichtlijn Water

Watersystemen met goede ecologische en -chemische kwaliteit die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn. Veilig, schoon en gezond water is een basisvoorwaarde voor het leven van mens, plant en dier. Klimaatverandering noodzaakt ons nu maatregelen te nemen en ons voor te bereiden op mogelijke langetermijneffecten. De te nemen maatregelen kunnen tegelijkertijd benut worden om de zichtbaarheid en beleefbaarheid van het watersysteem te vergroten.

Overijssel hanteert de volgende ambities:

  • 1.

    Optimale watercondities - zowel wat betreft kwaliteit als kwantiteit - voor landbouw, wonen, natuur en landschap.

  • 2.

    Een betrouwbare drinkwatervoorziening (zowel kwaliteit als kwantiteit).

  • 3.

    Voorbereid zijn op lange termijn gevolgen van klimaatverandering (veiligheid en droogte).

De KRW doelen voor Overijssel zijn opgenomen in de Omgevingsvisie Overijssel, inclusief de bijbehorende factsheets van de KRW-lichamen. De geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie van Overijssel bevat de uitwerking van de doelen en ambities voor de Kaderrichtlijn Water voor de periode 2016-2021. De ambities en uitwerking zijn te vinden in paragraaf 4.6 en de waterbijlage. De factsheets van de waterlichamen bevatten een analyse van de toestand en trend van de KRW-kwaliteitsparameters en de voorgenomen maatregelen.

Zoetwatervoorziening Oost-Nederland

In ons waterbeheer zoeken we al eeuwenlang naar een balans tussen teveel en te weinig water. Die balans is aan het veranderen: lag de nadruk in het verleden op het zo snel mogelijk afvoeren van een teveel aan water, steeds vaker is er sprake van droogteschade door een tekort aan water. De uitdaging is om water op het goede moment vast te houden en daarna te benutten, zonder dat dit leidt tot een substantiële toename van wateroverlast. En dat terwijl door klimaatverandering de kans op wateroverlast eerder toe- dan afneemt. Dat vraagt om een nieuwe zoetwaterstrategie en een robuuster watersysteem dat een grotere bandbreedte van weersextremen aankan.

De aanpak van de zoetwatervoorziening kan in de volgorde "sparen, aanvoeren, accepteren/adapteren weergegeven worden. Spaarzaam watergebruik en lokale zelfvoorzienendheid zijn het startpunt, aanvoer van water uit hoofdwatersysteem en/of grondwatervoorraad is aanvullend en soms zal een tekort aan zoetwater moeten worden geaccepteerd. De drie stappen zijn bij concrete keuzes tegelijk aan de orde. Daarbij passen we ons steeds aan aan zich wijzigende omstandigheden. De tijdhorizon van de strategie ligt op 2028 (korte termijn) en 2050 (middellange termijn). Tot die tijd is planvorming nog realistisch. Ook sluit deze termijn aan bij gebruikelijke termijnen voor ruimtelijke plannen en gebiedsontwikkeling.

In de afgelopen tijd is op basis van onderzoek en gebiedskennis een dertigtal kansrijke maatregelen in beeld gebracht, waaronder verbeteren van de bodemstructuur, opzetten van het peil voorafgaand aan een periode van droogte en verhogen van de grondwaterstand in combinatie met peilgestuurde drainage, alsmede groen-blauwe structuren in stedelijk gebied en het omzetten van naaldbos in loofbos.

Achtergrondinformatie over de Zoetwatervoorziening Oost-Nederland is te vinden op http://www.overijssel.nl/thema's/water/waterprojecten/zoetwatervoorziening/. Hier staan koppelingen naar het werkprogramma, de brochure "wel goed water geven" met voorbeelden van concrete projecten en maatregelen en verdere ondersteunende documenten.

Nitraat

Beperken van het nitraatgehalte in grond- en oppervlaktewater is een doel van de Kaderrichtlijn water en van een duurzame drinkwatervoorziening. De Kaderrichtlijn Water is hierboven toegelicht. Nitraat is één van de kwaliteitsparameters die in de factsheets per waterlichaam terug te vinden zijn.

Voor de drinkwatervoorziening zijn gebiedsdossiers gemaakt voor alle 24 Overijsselse drinkwaterwinningen. Uit deze gebiedsdossiers blijkt dat in 5 kwetsbare winningen nitraat als probleem wordt aangemerkt. Hoewel het mestbeleid sinds de 80'er jaren sterk gericht is op verlaging van de stikstofbelasting, vormt nitraat nog steeds een probleem omdat het langzaam naar het diepere grondwater zakt. Uit metingen in de jaren 2000 t/m 2014 blijkt dat er jaarlijks bij 3-5 drinkwaterwinningen in Overijssel de nitraatnorm van 50 mg/l in het opgepompte water wordt overschreden. Voor dergelijk water geldt een extra zuiveringsinspanning om kraanwater te kunnen leveren dat voldoet aan de gezondheidseisen.

De gebiedsdossiers zijn te vinden op http://www.overijssel.nl/thema's/water/gebiedsdossiers/.

Artikel 3.5.9 Selectiecriteria

  • 1. Gedeputeerde Staten hanteren voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1.15 de volgende criteria:

    • a.

      effectiviteit: dit wordt bepaald door de mate waarin wordt bijgedragen aan het doel zoals beschreven in artikel 3.5.8 (zie toelichting);

    • b.

      de kans op succes/ haalbaarheid van het project:

      • i.

        Bij een activiteit zoals bedoeld in artikel 3.5.1 lid 1. onder a. en b. wordt dit gedefinieerd als de kans dat de partijen er in slagen een werkbare en vruchtbare samenwerking tot stand te brengen. Dit blijkt uit de kwaliteit van het projectplan en van het beoogde samenwerkingsverband zelf (zie toelichting);

      • ii.

        Bij een activiteit zoals bedoeld in artikel 3.5.1 lid 1. onder c. wordt dit gedefinieerd als de kans dat de partijen er in slagen het innovatie-idee uit te werken. Dit blijkt uit de kwaliteit van het plan van aanpak (zie toelichting);

    • c.

      mate van innovativiteit van de activiteit: hierbij wordt zowel gekeken naar in hoeverre de nieuw samenwerking nieuwe verbanden tot stand brengt als naar de meerwaarde die de innovatie zelf heeft (zie toelichting);

    • d.

      mate van efficiëntie: hierbij wordt in samenhang gekeken naar de redelijkheid van kosten, de relevantie van kosten en het gebruik van (bestaande) kennis, kunde en arbeid (zie toelichting).

  • 2. In aanvulling op artikel 1.15 worden de projecten gerangschikt op volgorde van de meest behaalde punten naar het laagst aantal behaalde punten.

  • 3. Bij gelijke score worden de scores van betreffende projecten op het hoogst gewaardeerde criterium of de hoogst gewaardeerde criteria bezien. Wanneer de betreffende projecten hierop gelijk scoren wordt gekeken naar het op één na hoogst gewaardeerde criterium of de op één na hoogst gewaardeerde criteria om de rangschikking te kunnen bepalen. Wanneer daarna nog geen onderscheid te maken is, dan wordt tussen de betreffende projecten geloot.

Artikel 3.5.10 Puntenmethodiek

  • 1. Na sluiting van de indieningstermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld op basis van de selectiecriteria uit artikel 3.5.10 en conform artikel 3.5.10 lid 2 op een prioriteitenlijst gerangschikt. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek.

  • 2. Het aantal punten voor het criterium uit:

    artikel 3.5.9 lid 1 sub a bedraagt 0 tot en met 5 punten; wegingsfactor 2.

    artikel 3.5.9 lid 1 sub b bedraagt 0 tot en met 5 punten; wegingsfactor 3.

    artikel 3.5.9 lid 1 sub c bedraagt 0 tot en met 5 punten; wegingsfactor 3.

    artikel 3.5.9 lid 1 sub d bedraagt 0 tot en met 5 punten; wegingsfactor 3.

  • 3. Projecten dienen een minimumscore van 33 punten te behalen om voor subsidie in aanmerking te komen.

Toelichting

Selectiecriterium

Weging

Te behalen punten

Te behalen minimumscore

a

Effectiviteit

2

0 – 5

33 punten van maximaal 55 punten

b

Kans op succes / haalbaarheid

3

0 – 5

c

Mate van innovativiteit

3

0 – 5

d

Mate van efficiëntie

3

0 – 5

  • 1.

    Effectiviteit van de activiteit

    Dit criterium heeft een wegingsfactor 2, met een maximaal te behalen score van 5.

    Met effectiviteit van de activiteit wordt bedoeld de mate waarin wordt bijgedragen aan het doel dat met de openstelling resp. de samenwerking wordt nagestreefd (‘wat voegt dit project toe’).

    Bij het thema Samenwerking gaat het niet alleen om het effect van de innovatie, als deze slaagt, maar ook om de meerwaarde van het samenwerkingsproces, dat leidt tot meer kennisdeling regionaal, nationaal, internationaal, ontstaan van nieuwe innovatie-verbindingen (zoals cross-overs tussen meerdere sectoren) en nieuw samenspel tussen ketenpartijen.

    In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

    • 1.

      Meerwaarde beoogde innovatie voor doel innovatiethema / urgentie – betreft de aanvraag een goede oplossing voor de in de openstelling omschreven behoefte

    • 2.

      Bijdrage project aan duurzame nieuwe samenwerkingsverbanden – heeft het project voorbeeldwerking, levert het ervaringen op waarmee andere groepen hun voordeel kunnen doen

    • 3.

      Mate van geschiktheid van de beoogde innovatie voor brede toepasbaarheid / uitrol – is er goede kans op snelle vertaling naar de praktijk

  • Ook wordt de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag in ogenschouw genomen.

    De effectiviteit wordt op grond van de volgende criteria als onvoldoende, gemiddeld, goed of zeer goed gekwalificeerd. Indien een activiteit bijvoorbeeld gericht is op een geringer gebruik van grondstoffen, maar de te verwachten afname van het gebruik is klein, dan is de score maximaal 0 punten. Vijf punten kunnen bijvoorbeeld worden gehaald indien de activiteit leidt tot een aanzienlijke reductie van het verbruik van grondstoffen, of dat er meerdere kringlopen op bedrijfsniveau worden gesloten of dat de activiteit betrekking heeft op een compleet nieuw verdienmodel waarbij de innovatie ook op andere bedrijven kan worden toegepast en hierop ook wordt ingezet.

    Score:

    0 punten: Zeer geringe bijdrage

    Het project draagt slechts in zeer geringe mate bij aan het criterium. Bijvoorbeeld bij een openstelling met als doel waterbesparende maatregelen te stimuleren, waar subsidie wordt gevraagd voor één enkele regenton.

    1 punt: Geringe bijdrage

    Het project draagt in geringe mate bij aan het criterium. Bijvoorbeeld bij een openstelling met als doel de vermindering van emissies van milieubelastende stoffen, waar een aanzienlijke subsidie wordt gevraagd voor een investering waarbij de emissies iets verminderen, maar de emissies nog substantieel blijven.

    2 punten: Matige bijdrage

    Het project draagt matig bij aan het criterium. Bijvoorbeeld omdat het project vergelijkbaar is met een eerder uitgevoerd project (in dezelfde regio) en slechts een beperkt effect op het criterium heeft. De aanvrager maakt bovendien weinig gebruik van de ervaringen uit het eerdere project.

    3 punten: Voldoende bijdrage.

    Het project draagt in voldoende mate bij aan het criterium. Bijvoorbeeld bij een openstelling met een geringer grondstoffen gebruik als doel, waar subsidie wordt gevraagd voor een investering waardoor een grondstof (bv. fosfaat) nog wel nodig is, maar – gelet op de projectkosten - wel aanzienlijk minder.

    4 punten: Goede bijdrage

    De bijdrage van het project aan het criterium is goed. Bijvoorbeeld bij een openstelling met een meer gesloten kringloop als doel, waar een relatief beperkte subsidie wordt gevraagd terwijl het project er toe leidt dat de kringloop op bedrijfsniveau vrijwel volledig gesloten wordt.

    5 punten: Zeer goede bijdrage

    Een project scoort zeer goed op het criterium als de bijdrage van een project meer is dan redelijkerwijs van een project verwacht mag worden. Bijvoorbeeld een project sluit meerdere kringlopen, waardoor er een bepaalde grondstof niet meer nodig is en er ook geen emissies van milieubelastende stoffen meer plaatsvinden.

  • 2.

    Kans op succes/haalbaarheid

    Dit criterium heeft een wegingsfactor 3 met een maximaal te behalen score van 5.

    De wijze waarop de kans op succes/haalbaarheid wordt gemeten is afhankelijk van het soort aanvraag waarover een oordeel geveld moet worden.

    • A.

      Oprichting samenwerkingsverband en de ontwikkeling van een projectplan:

      In deze fase wordt de “kans op succes” gedefinieerd als de kans dat de partijen er in slagen een werkbare en vruchtbare samenwerking tot stand te brengen, inclusief goede afspraken over taken en verantwoordelijkheden en over lasten en lusten met betrekking tot de beoogde innovatie en er in slagen om de beoogde innovatie goed scherp te krijgen in termen van technische en organisatorische haalbaarheid en in termen van marktmogelijkheden (behoefte). Of hierover goed is nagedacht blijkt uit de kwaliteit van het projectplan en van het beoogde samenwerkingsverband zelf: het aantal deelnemers dat aan de samenwerking meewerkt, de verdeling van die deelnemers over de verschillende ketenpartijen, de ‘kwaliteit’ van de deelnemers in relatie tot het innovatie-idee. Deze onderdelen worden in onderlinge samenhang bezien.

    • B.

      Ontwikkelen innovatie:

      In deze fase wordt de “kans op succes” gedefinieerd als de kans dat de partijen er in slagen het innovatie-idee uit te werken. Dit betekent niet dat het innovatieproject ook moet slagen. Het samenwerkingsverband bestaat al en heeft een haalbare innovatie geïdentificeerd. Activiteiten betreffen uitwerking naar technische specificaties, bouwen, uitwerken businessplan, proefopstelling. Ook onderdelen die betrekking hebben op inrichting van een demonstratie-inrichting en/of activiteiten kennisoverdracht en/of marktintroductie (eerste uitrol) kunnen onderdeel zijn van de aanvraag. De aanvrager levert een goed onderbouwd Plan van Aanpak hiervoor. In de fase “ontwikkelen innovatie” mag men resultaten van voorwerk verwachten; een gecombineerde aanvraag dient een “go – no go moment” te bevatten voor de ontwikkelfase.

      Bij dit criterium wordt in samenhang gekeken naar de volgende aspecten:

      • 1.

        Kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of ontwikkeling innovatie – zijn alle randvoorwaarden goed in beeld gebracht en vertaald naar beheermaatregelen, is er goed nagedacht over ruimte voor procesmanagement, is goed nagedacht over risicomanagement, zijn er goede kwaliteitseisen gesteld aan de trekker van het project;

      • 2.

        Blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid en voor handen kennis – geeft de groep er blijk van zich te hebben georiënteerd of te gaan oriënteren op bestaande kennis, aanbevelingen, best practices en dergelijke rond het beoogde innovatiedoel;

      • 3.

        Blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel – heeft de groep de probleemstelling of kans die ten grondslag ligt aan de beoogde innovatie scherp voor ogen en kijken de aanvragers naar hoe de innovatie in praktijk gebracht kan worden;

      • 4.

        Kwaliteit i.r.t. breedte samenstelling, kennisniveau en werkafspraken samenwerkingsverband – past de samenstelling van de groep bij de ambitie.

  • Score:

    0 punten: Zeer geringe bijdrage

    Het project draagt slechts in zeer geringe mate bij aan het criterium. Bijvoorbeeld bij een openstelling met als doel waterbesparende maatregelen te stimuleren, waar subsidie wordt gevraagd voor één enkele regenton.

    1 punt: Geringe bijdrage

    Het project draagt in geringe mate bij aan het criterium. Bijvoorbeeld bij een openstelling met als doel de vermindering van emissies van milieubelastende stoffen, waar een aanzienlijke subsidie wordt gevraagd voor een investering waarbij de emissies iets verminderen, maar de emissies nog substantieel blijven.

    2 punten: Matige bijdrage

    Het project draagt matig bij aan het criterium. Bijvoorbeeld omdat het project vergelijkbaar is met een eerder uitgevoerd project (in dezelfde regio) en slechts een beperkt effect op het criterium heeft. De aanvrager maakt bovendien weinig gebruik van de ervaringen uit het eerdere project.

    3 punten: Voldoende bijdrage.

    Het project draagt in voldoende mate bij aan het criterium. Bijvoorbeeld bij een openstelling met een geringer grondstoffen gebruik als doel, waar subsidie wordt gevraagd voor een investering waardoor een grondstof (bv. fosfaat) nog wel nodig is, maar – gelet op de projectkosten - wel aanzienlijk minder.

    4 punten: Goede bijdrage

    De bijdrage van het project aan het criterium is goed. Bijvoorbeeld bij een openstelling met een meer gesloten kringloop als doel, waar een relatief beperkte subsidie wordt gevraagd terwijl het project er toe leidt dat de kringloop op bedrijfsniveau vrijwel volledig gesloten wordt.

    5 punten: Zeer goede bijdrage

    Een project scoort zeer goed op het criterium als de bijdrage van een project meer is dan redelijkerwijs van een project verwacht mag worden. Bijvoorbeeld een project sluit meerdere kringlopen, waardoor er een bepaalde grondstof niet meer nodig is en er ook geen emissies van milieubelastende stoffen meer plaatsvinden.

    De haalbaarheid wordt op grond van de volgende criteria als onvoldoende, gemiddeld, goed of zeer goed gekwalificeerd: 1 punt wordt behaald indien de randvoorwaarden niet in beeld zijn gebracht, het (beoogde) samenwerkingsverband zwak is en er zeer beperkt behoefte aan de innovatie is; 4 punten kunnen worden behaald indien alle randvoorwaarden in beeld zijn gebracht en zijn vertaald naar beheermaatregelen van een hoge kwaliteit, het samenwerkingsverband goed is en er een zeer grote behoefde is aan de innovatie.

  • 3.

    Mate van innovativiteit

    Dit criterium heeft een wegingsfactor 3 met een maximaal te behalen score van 5.

    Met innovativiteit kan hierbij gedoeld worden op het samenwerkingsproces als zodanig, op het onderwerp van de samenwerking of op beide.

    Bij de beoordeling van de innovativiteit van het samenwerkingsproces wordt gekeken in hoeverre de voorgestelde samenwerking NIEUWE verbanden / verbintenissen tot stand brengt. Hoe meer gangbaar de samenwerking tussen de partijen is, hoe minder punten er zullen worden toegekend.

    Voor de beoordeling van het onderwerp van de samenwerking / de beoogde innovatie zelf geldt: het gaat om de meerwaarde die de innovatie heeft, in de zin dat het gaat om het verschil dat het product zelf te weeg kan brengen. Betreft de beoogde innovatie slechts een zeer geringe aanpassing van een bestaand product (of dienst, proces, procedé enz), dan wordt er geen punt toegekend. Betreft de beoogde innovatie bijvoorbeeld een geheel of vrijwel geheel nieuw product, dan zullen vier of vijf punten toegekend worden.

    In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

    • 1.

      Technisch of sociaal grensverleggend karakter van het innovatie – idee (product, procedé, techniek, concept, aanpak) – hoe bijzonder is het idee?

    • 2.

      Transitie karakter van de innovatie – draagt de innovatie bij aan realisatie van de toekomstbestendige “duurzame landbouw”, d.w.z. inzet op beoogde transitie van benadering kostenreductie en/of verhoogde volumes naar benadering meerwaardecreatie, circulaire bedrijfsvoering / productie en/of sectoroverstijgende toepassing (cross-over)?

    • 3.

      Innovatieve waarde van het samenwerkingsverband – ontstaat er nieuwe ketensamenwerking of cross-over samenwerking?

    • 4.

      Toepassingsgebied – is er al een oplossing maar wordt deze niet toegepast en is het project er op gericht om belemmeringen weg te nemen?

  • Score:

    0 punten: Zeer geringe bijdrage

    Het project draagt slechts in zeer geringe mate bij aan het criterium. Bijvoorbeeld bij een openstelling met als doel waterbesparende maatregelen te stimuleren, waar subsidie wordt gevraagd voor één enkele regenton.

    1 punt: Geringe bijdrage

    Het project draagt in geringe mate bij aan het criterium. Bijvoorbeeld bij een openstelling met als doel de vermindering van emissies van milieubelastende stoffen, waar een aanzienlijke subsidie wordt gevraagd voor een investering waarbij de emissies iets verminderen, maar de emissies nog substantieel blijven.

    2 punten: Matige bijdrage

    Het project draagt matig bij aan het criterium. Bijvoorbeeld omdat het project vergelijkbaar is met een eerder uitgevoerd project (in dezelfde regio) en slechts een beperkt effect op het criterium heeft. De aanvrager maakt bovendien weinig gebruik van de ervaringen uit het eerdere project.

    3 punten: Voldoende bijdrage.

    Het project draagt in voldoende mate bij aan het criterium. Bijvoorbeeld bij een openstelling met een geringer grondstoffen gebruik als doel, waar subsidie wordt gevraagd voor een investering waardoor een grondstof (bv. fosfaat) nog wel nodig is, maar – gelet op de projectkosten - wel aanzienlijk minder.

    4 punten: Goede bijdrage

    De bijdrage van het project aan het criterium is goed. Bijvoorbeeld bij een openstelling met een meer gesloten kringloop als doel, waar een relatief beperkte subsidie wordt gevraagd terwijl het project er toe leidt dat de kringloop op bedrijfsniveau vrijwel volledig gesloten wordt.

    5 punten: Zeer goede bijdrage

    Een project scoort zeer goed op het criterium als de bijdrage van een project meer is dan redelijkerwijs van een project verwacht mag worden. Bijvoorbeeld een project sluit meerdere kringlopen, waardoor er een bepaalde grondstof niet meer nodig is en er ook geen emissies van milieubelastende stoffen meer plaatsvinden.

  • 4.

    Mate van innovativiteit

    Dit criterium heeft een wegingsfactor 3, met een maximaal te behalen score van 5.

    De efficiëntie wordt bepaald door in samenhang te kijken naar de volgende aspecten:

    • 1.

      redelijkheid van kosten - staat de begroting (uren en tarieven) in een reële verhouding tot de geplande prestatie ? Hoe is dit aannemelijk gemaakt? Hierbij wordt gelet op:

      • de omvang van de totale subsidiabele projectkosten in relatie tot de innovatieopgave

      • het potentiële toepassingsbereik van de innovatie binnen de agrarische sector

    • 2.

      Relevantie van de kosten – wordt de gevraagde bijdrage aan de juiste zaken besteed?

    • 3.

      Efficiënt gebruik van kennis, kunde en arbeid - in hoeverre wordt bestaande kennis goed benut, staat de overhead van het project in redelijke verhouding tot de prestatie?

  • Score:

    0 punten = Kosten worden niet doelmatig gemaakt en middelen niet doelmatig ingezet. De opgevoerde projectkosten zijn te hoog. Er wordt geen gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde. De aanvrager gaat opnieuw het wiel uitvinden.

    1 punt = gering. De opgevoerde kosten en inzet middelen zijn onvoldoende doelmatig. Opgevoerde projectkosten zijn hoog. De aanvrager geeft wel blijk van kennis van bestaande kennis en kunde, maar gebruikt die kennis niet of nauwelijks bij de uitvoering van het project. De aanvraag bevat bijvoorbeeld veel uren van adviseurs in plaats van de bestaande kennis en kunde te gebruiken.

    2 punten = matig. Doelmatigheid van de opgevoerde kosten en middelen is matig. De bestaande kennis en kunde is in kaart gebracht en is gebruikt voor de basis van het projectplan. De opgevoerde projectkosten zijn matig hoog.

    3 punten= voldoende. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten en middelen is voldoende. De opgevoerde projectkosten zijn redelijk. De bestaande kennis en kunde is in kaart gebracht en is gebruikt voor de basis van het projectplan.

    4 punten = goed. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten is goed, ze staan in goede verhouding tot het doel van de subsidie. Het project wordt efficiënt uitgevoerd. De aanvrager maakt ook tijdens de uitvoering van het project gebruik van de bestaande kennis en kunde, bijvoorbeeld als toetsingsmoment.

    5 punten = zeer goed. De opgevoerde kosten zijn zeer doelmatig, de opgevoerde kosten zijn zeer redelijk en er wordt op een zeer goede manier gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde. De aanvrager maakt zeer goed gebruik van bestaande kennis en kunde. Bijvoorbeeld van innovaties heeft de aanvrager eerdere vergelijkbare innovaties in kaart gebracht en bouwt daar op voort. Het is voor de aanvrager helder waarom de eerdere projecten zijn misgelopen.

Artikel 3.5.11 Verplichting

In aanvulling op artikel 1.23 dienen aanvragers bij de eerste aanvraag tot bevoorschotting op basis van realisatie de voor het project benodigde vergunningen te overleggen.

Artikel 3.5.12 Bevoorschotting op basis van realisatie

In aanvulling op artikel 1.23 kan maximaal twee keer per kalenderjaar een aanvraag om een voorschot op basis van realisatie worden ingediend, waarvan 1 aanvraag is gekoppeld aan het conform artikel 1.17 lid 1 sub i jaarlijks in te dienen voortgangsverslag.

Artikel 3.5.13 Samenstelling subsidieplafond

In afwijking van artikel 1.4 lid 2 bestaan de in deze regeling opgenomen subsidiepercentages voor 100% uit ELFPO middelen.

Artikel 3.5.14 Weigeringsgronden

  • 1. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie indien na de inhoudelijke beoordeling blijkt dat de te verlenen subsidie lager is dan € 150.000,-.

  • 2. In het geval het subsidieplafond wordt overschreden door een aanvraag, waarbij het gevraagde subsidiebedrag hoger is dan het resterende bedrag van het subsidieplafond, wijzen Gedeputeerde Staten de gehele aanvraag af.

3.6 Regeling Samenwerking voor innovaties in de landbouw

Toelichting

Met de ‘Regeling Samenwerking voor innovaties in de landbouw' wordt fors ingezet op de verduurzaming en innovatie van de Agro & Food sector in Overijssel.

De regeling is gericht op investeringen en samenwerkingsverbanden in het landelijk gebied die betrekking hebben op verduurzaming en innovatie op het gebied van de Agro&Food sector in Overijssel. Op het gebied van 5 thema's kunnen innovatieprojecten worden aangevraagd. Deze thema's zijn binnen de provincie Overijssel van gelijk belang.

  • a.

    Verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie. Dat wil zeggen dat samenwerkingsverbanden die uitsluitend gericht zijn op kostprijsreductie niet voor subsidie in aanmerking komen. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan: een platform waar producenten hun product kunnen afzetten; een samenwerking voor natuurbeheer, waarbij ook streekproducten op de markt worden gebracht;

  • b.

    Beter beheer van productierisico's, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen of het verminderen van marktfalen. Daarbij denken we aan diversificatie van van productiemethoden en productaanbod;

  • c.

    Maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlakte water en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een platform dat gezamenlijk werkt aan duurzaam bodembeheer (gesloten kringloop en bodemvruchtbaarheid);

  • d.

    Klimaatmitigatie. Daarbij denken we aan CO2 of methaan reducerende maatregelen;

  • e.

    Klimaatadaptatie. Daarbij denken we bijvoorbeeld aan maatregelen om water beter te kunnen vasthouden, of voor het voorkomen van hagelschade;

  • f.

    Verbetering van dierenwelzijn of diergezondheid en verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier. Dit kan bijvoorbeeld zijn reductie van het antibioticagebruik en maatregelen om ziekten te voorkomen.

  • g.

    Behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit. Daarbij wordt gedacht aan maatregelen die natuurrijk ondernemen bevorderen.

Het innovatieproject is gericht op het praktijkrijp maken van kennis en innovatie in een nieuw product, techniek, dienst of proces en draagt bij aan het verduurzamen van de Agro&Food sector in Overijssel.

Dit houdt in dat de kennis en innovatie dusdanig moet zijn uitgewerkt dat bij afronding van het project een prototype of werkwijze danwel dienst toepasbaar is in de praktijk. De kosten voor de brede uitrol maken dan ook geen onderdeel uit van dit project.

Onder de Agro&Food sector in Overijssel wordt een breed spectrum verstaan: van het primaire productie proces tot de afzet in de winkels en alles daarmee samenhangend, zoals medicamenten in de veehouderij en cross-overs.

De Regeling Samenwerking voor innovaties in de landbouw is een nadere invulling van de algemene bepalingen uit provinciale Regeling POP3 subsidies provincie Overijssel. Aanvragen dienen dan ook te voldoen aan de criteria uit beide regelingen.

Artikel 3.6.1 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

      de oprichting van een projectmatig samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1.6 lid 1, en het gezamenlijk formuleren van een projectplan gericht op een innovatie en/of;

    • b.

      uitvoering van een innovatieproject.

  • 2. De activiteiten zijn gericht op het praktijkrijp maken van kennis en innovatie alsmede één of meerdere van de volgende thema's:

    • a.

      verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

    • b.

      beter beheer van productierisico's, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen of het verminderen van marktfalen;

    • c.

      maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik of een meer gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlakte water en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

    • d.

      klimaatmitigatie;

    • e.

      klimaatadaptatie;

    • f.

      verbetering van dierenwelzijn of diergezondheid en verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier;

    • g.

      behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit

Toelichting

Art. 3.6.1 lid 2

De genoemde thema’s sluiten aan bij innovatie en verduurzaming zoals omschreven in de Statenbrief Agro & Food in Overijssel: innovatie en duurzame productie (PS/2014/1092). Daarbij gaat het om een innovatieve en concurrerende Agro& Food keten die productiemethoden zoekt die de kwaliteiten van ruimte, water, bodem en lucht versterken en waarin kringlopen zich sluiten. Door in harmonie met de omgeving en omwonenden te produceren werkt de Agro & Food keten voortdurend aan haar licence to produce.

Maatregelen gericht op het besparen van energie of het opwekken van hernieuwbare energie zijn ook subsidiabel mits het project is gericht op de voortbrenging van of handel in landbouwproducten conform artikel 42 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). Als binnen het project bijvoorbeeld hernieuwbare energie wordt opgewekt, is dit niet subsidiabel wanneer deze energie buiten het eigen bedrijf wordt ingezet, of wanneer er meer energie wordt opgewekt dan door het eigen bedrijf wordt verbruikt.

Artikel 3.6.2 Samenwerkingsverband

Het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 3.6.1, eerste lid, bestaat tenminste uit twee partijen die van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstelling(en) van het project waarvoor subsidie is aangevraagd en bevat tenminste één landbouwer of een organisatie die landbouwers vertegenwoordigt.

Artikel 3.6.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan de deelnemers van het samenwerkingsverband of de initiatiefnemer van het samenwerkingsverband in wording.

Artikel 3.6.4 Aanvraag

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.7 bevat de aanvraag om subsidie:

  • a.

    Een beschrijving van het uit te voeren innovatieve project, inclusief een beschrijving van het te ontwikkelen, te testen of aan te passen product, proces of procedé;

  • b.

    Een beschrijving van de verwachte resultaten en van de bijdrage aan de doelstelling om de productiviteit en het duurzame beheer van hulpbronnen te verbeteren;

  • c.

    Een uitwerking van de beoogde activiteiten voor kennisverspreiding van de resultaten met gebruik van de hiertoe geëigende netwerken;

  • d.

    Een beschrijving van de interne procedures van het samenwerkingsverband waarmee transparante werking en besluitvorming gegarandeerd wordt en waarmee belangenconflicten worden voorkomen.

Toelichting

Art. 3.6.4 lid c

Bij de uitwerking van deze activiteiten, dient aanvrager ook aan te geven welke (bestaande of nieuwe) netwerken worden gebruikt.

Artikel 3.6.5 Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 wordt subsidie geweigerd:

  • a.

    Indien er voor dezelfde activiteit en dezelfde subsidiabele kosten reeds op grond van hoofdstuk 2 van deze regeling (LEADER) subsidie is verstrekt;

  • b.

    Voor kosten gericht op de reguliere bedrijfsvoering van bestaande reguliere samenwerkingsactiviteiten;

  • c.

    Indien steun niet wordt aangevraagd voor een proefproject of de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, processen of technieken in de landbouw- de voedings- of de bosbouwsector;

  • d.

    Indien de aanvraag niet wordt gedaan door een pas opgericht samenwerkingsverband of netwerk of het niet gaat om een activiteit die nieuw is voor een reeds bestaand samenwerkingsverband of netwerk.

Toelichting

Art.3.6.5 lid d

Indien een bestaand samenwerkingsverband een aanvraag indient, wordt alleen subsidie verstrekt indien de subsidie wordt aangevraagd voor een voor het samenwerkingsverband nieuwe activiteit.

Artikel 3.6.6 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor de oprichting van een projectmatig samenwerkingsverband en het gezamenlijk formuleren van een projectplan, zoals genoemd in artikel 3.6.1 lid 1 sub a, wordt subsidie verstrekt voor de volgende kosten:

    • a.

      kosten voor het werven van deelnemers;

    • b.

      kosten voor het netwerken om het project goed te definiëren;

    • c.

      kosten voor het opstellen van een projectplan en de samenwerkingsovereenkomst;

    • d.

      kosten voor projectmanagement en projectadministratie;

  • 2.

    Voor de uitvoering van een innovatieproject, zoals genoemd in artikel 3.6.1 lid 1 sub b, wordt subsidie verstrekt voor de volgende kosten:

    • a.

      coördinatiekosten van het samenwerkingsverband;

    • b.

      kosten voor het verspreiden van resultaten van het project;

    • c.

      operationele kosten direct verbonden aan de uitvoering van het innovatieproject;

    • d.

      kosten voor projectmanagement en projectadministratie;

  • 3.

    Indien voor de uitvoering van een innovatieproject een fysieke investering wordt gedaan, wordt subsidie verstrekt voor:

  • a.

    kosten voor bouw of verbetering van onroerende zaken;

  • b.

    kosten voor verwerving of leasing van onroerende zaken;

  • c.

    kosten voor aankoop van grond;

  • d.

    kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • e.

    algemene kosten als bedoeld in artikel 1.12a;

  • f.

    kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

  • g.

    kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

  • h.

    kosten van de koop van tweedehandsmachines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • i.

    voorbereidingskosten als bedoeld in artikel 1.12, lid 3 en 4.

Toelichting

Ad. 3.6.6 lid 2 sub a.

Coördinatiekosten voor het samenwerkingsverband hebben betrekking op de oprichting van een samenwerkingsverband en het maken van een projectplan. Dit zijn dus kosten die gemaakt zijn voordat het project daadwerkelijk wordt uitgevoerd, maar na de startdatum van het project zoals genoemd in uw aanvraag.

Ad. 3.6.6. lid 2 sub b.

Kosten voor kennisverspreiding hebben betrekking op kosten die tijdens het project worden gemaakt.

Ad. 3.6.6. lid 3 sub d.

In deze openstelling gaat het primair om samenwerking voor innovaties. Het doen van investeringen is van ondergeschikt belang en dient alleen ter ondersteuning van de samenwerking en de innovaties. Enkel kosten die aantoonbaar rechtstreeks toe te rekenen zijn aan de activiteiten waarop de subsidie betrekking heeft, zijn subsidiabel (artikel 1.13, lid 1 sub a Regeling POP 3 subsidies provincie Overijssel). Dat betekent dat investeringskosten alleen subsidiabel zijn voor zover ze binnen de projectperiode vallen. Indien de investering een langere levensduur heeft dan de looptijd van het project, zal de subsidie worden gebaseerd op de afschrijvingskosten, waarbij ook rekening wordt gehouden met de eventuele restwaarde.

Onder “kosten van … tot maximaal de marktwaarde” wordt verstaan dat de kosten van de marktwaarde worden gecorrigeerd indien er na afloop van het project sprake is van restwaarde van de investering. De correctie is evenredig aan de restwaarde van de investering na afloop van de projectperiode. De begunstige kan de restwaarde onderbouwd opgeven bij de aanvraag. De grondslag voor deze handelwijze ligt vast in artikel 69 lid 2 van de Verordening 1303/2013 – Gemeenschappelijke bepalingen inzake ELFPO en EFMZV.

In geval subsidie wordt verstrekt voor de kosten van tweedehandsinstallaties (lid 3 sub h), bedragen deze kosten maximaal de marktwaarde van de activa. Ook hier geldt dat de kosten worden gecorirgeerd indien er sprake is van restwaarde van de activa na afloop van de projectperiode, gelijk hierboven beschreven.

In geval van koop, zoals opgenomen onder lid 3 sub d, kan voor het bepalen van de subsidiabele kosten worden gerekend op basis van afschrijving. Daarbij gaat het om machines en installaties die al eigendom zijn van het samenwerkingsverband of haar individuele leden, en die voor het project worden ingezet. Het berekenen van de afschrijving gaat middels de Lineaire afschrijvingsmethode:

De lineaire afschrijvingsmethode is een eenvoudige methode om de afschrijvingskosten te bepalen. De aanschafwaarde van de investering wordt verminderd met de restwaarde en de uitkomst hiervan gedeeld door de levensduur.

Algemeen voorbeeld:

aanschafkosten: €30.000,

gebruiksduur: 3 jaar

restwaarde: €24.000

afschrijvingskosten: €30.000,- minus €24.000 / 3 jaar is €2.000,- per jaar

Artikel 3.6.7 Niet subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.12, derde lid, zijn voorbereidingskosten die worden gemaakt vóór indiening van een aanvraag met betrekking tot de oprichting van een projectmatig samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1.6 lid 1, en het gezamenlijk formuleren van een projectplan gericht op een innovatie, niet subsidiabel.

Artikel 3.6.8 Hoogte subsidie

  • 1.

    Indien de subsidiabele activiteit betrekking heeft op voortbrenging van landbouwproducten of handel in landbouwproducten bedraagt de hoogte van subsidie:

    • a.

      voor kosten als bedoeld in artikel 3.6.6 lid 1: 100% van de subsidiabele kosten;

    • b.

      voor kosten als bedoeld in artikel 3.6.6 lid 2: 70% van de subsidiabele kosten;

    • c.

      voor kosten als bedoeld in artikel 3.6.6 lid 3:

      • i.

        40% van de subsidiabele kosten voor productieve investeringen;

      • ii.

        100% van de subsidiabele kosten voor niet-productieve investeringen;

  • 2.

    Indien de activiteit geen betrekking heeft op de handel in en de voortbrenging van landbouw producten bedraagt de subsidie:

    • a.

      25% van de subsidiabele kosten indien de subsidieontvanger een grote onderneming is;

    • b.

      35% van de subsidiabele kosten indien de subsidieontvanger een middel grote onderneming is;

    • c.

      45% van de subsidiabele kosten indien de subsidieontvanger een kleine onderneming is;

  • 3.

    De percentages genoemd in het tweede lid, onder sub a tot en met c kunnen worden verhoogd met 15% indien:

    • a.

      het samenwerkingsverband bestaat uit tenminste één kleine- of middelgrote onderneming als omschreven in bijlage 1 bij verordening 651/2014 en geen van de partijen meer dan 70% van de kosten draagt, en

    • b.

      een onderzoeks- of onderwijsinstelling aan het samenwerkingsverband deelneemt en deze instelling minimaal 10% van de kosten draagt.

Artikel 3.6.9 Weigeringsgrond

Gedeputeerde Staten verlenen geen subsidie aan projecten waarvan de subsidiabele kosten minder dan €150.000,- bedragen.

Artikel 3.6.10 Rangschikking

  • 1. Gedeputeerde Staten hanteren voor de rangschikking van de aanvragen, als bedoeld in artikel 1.15, de volgende criteria:

    • a.

      effectiviteit: hetgeen blijkt uit de mate waarin wordt bijgedragen aan het doel/de doelen dat met de openstelling resp. de samenwerking wordt nagestreefd (‘wat voegt dit project toe’);

    • b.

      kans op succes/haalbaarheid: bij projecten gericht op de oprichting van een samenwerkingsverband en ontwikkeling van een projectplan (zie toelichting, optie a) wordt beoordeeld in welke mate verwacht wordt dat partijen erin slagen een vruchtbare samenwerking tot stand te brengen. Bij projecten gericht op het ontwikkelen van een innovatie (zie toelichting, optie b) wordt dit gedefinieerd als de kans dat partijen erin slagen het innovatie-idee uit te werken;

    • c.

      de innovativiteit: waarbij gedoeld kan worden op het samenwerkingsproces als zodanig, op het onderwerp van de samenwerking of op beide;

    • d.

      efficiëntie: deze wordt bepaald door in samenhang te kijken naar de redelijkheid en de relevantie van kosten en naar het gebruik van kennis, kunde en arbeid;

  • 2. In aanvulling op artikel 1.15 worden de projecten gerangschikt op volgorde van de meest behaalde punten naar het laagst aantal behaalde punten.

  • 3. Bij gelijke score worden de scores van betreffende projecten op het hoogst gewaardeerde criterium of de hoogst gewaardeerde criteria bezien. Wanneer de betreffende projecten hierop gelijk scoren wordt gekeken naar het op één na hoogst gewaardeerde criterium of de op één na hoogst gewaardeerde criteria om de rangschikking te kunnen bepalen. Wanneer daarna nog geen onderscheid te maken is, dan wordt tussen de betreffende projecten geloot.

Toelichting

In de openstelling is precies aangegeven welke termijn voor de indiening van aanvragen wordt gehanteerd. De start- en einddatum worden hierbij strikt in acht genomen. Na sluiting van de indieningstermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld en in een bepaalde rangorde op een lijst geplaatst. De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat door de adviescommissie aan het project is toegekend. Voor elk project geldt dat een minimum aantal punten dient te worden behaald om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. Het doel van deze systematiek is om alle projecten onderling te vergelijken en de beste projecten uit het totaalaanbod te selecteren. Als consequentie hiervan bestaat de mogelijkheid dat, indien binnen een tender het subsidieplafond wordt bereikt, de projecten met de lagere scores geen subsidie zullen ontvangen. Mocht het plafond niet worden bereikt dan worden alle projecten, die de minimumscore hebben behaald, gesubsidieerd. De systematiek staat het niet toe dat na sluiting van de indieningstermijn de aanvragen alsnog worden gewijzigd. Wij adviseren aanvragers de aanvragen minimaal veertien dagen vóór sluiting van de indieningstermijn in te dienen om eventuele wijzigingen en/of aanvullingen op eigen initiatief te kunnen doorvoeren.

Art. 3.6.10 lid 1 onder a.

Het selectiecriterium Effectiviteit heeft een weging van 3, met een maximum van 5 punten.

Met effectiviteit wordt bedoeld de mate waarin wordt bijgedragen aan de doelen zoals genoemd in artikel 3.6.1 lid 2 en lid 3 sub a t/m e (‘wat voegt dit project toe’).

Bij het thema Samenwerking gaat het niet alleen om het effect van de innovatie, als deze slaagt, maar ook om de meerwaarde van het samenwerkingsproces, dat leidt tot meer kennisdeling regionaal, nationaal, internationaal, ontstaan van nieuwe innovatie-verbindingen (zoals cross-overs tussen meerdere sectoren) en nieuw samenspel tussen ketenpartijen.

In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

  • 1.

    Meerwaarde beoogde innovatie voor doel innovatiethema / urgentie - betreft de aanvraag een goede oplossing voor de in de openstelling omschreven behoefte

  • 2.

    Bijdrage project aan duurzame nieuwe samenwerkingsverbanden - heeft het project voorbeeldwerking, levert het ervaringen op waarmee andere groepen hun voordeel kunnen doen

  • 3.

    Mate van geschiktheid van de beoogde innovatie voor brede toepasbaarheid / uitrol - is er goede kans op snelle vertaling naar de praktijk

Hieronder zijn voorbeelden uitgewerkt op grond waarvan bepaalde scores worden toegekend. Zo zal indien een activiteit gericht is op een geringer gebruik van grondstoffen, maar de te verwachten afname van het gebruik is niet groot, de score maximaal 1 punt kunnen bedragen. Vier punten zouden bijvoorbeeld gehaald kunnen worden indien de activiteit leidt tot een aanzienlijke reductie van het verbruik van grondstoffen. Vijf punten zouden bijvoorbeeld behaald kunnen worden als meerdere kringlopen worden gesloten of indien de activiteit betrekking heeft op een compleet nieuw verdienmodel waarbij de innovatie ook op andere bedrijven kan worden toegepast en hierop ook wordt ingezet.

Art. 3.6.10 lid 1. onder b.

De weging voor Kans op succes/haalbaarheid is 2, met een maximum van 5 punten.

De wijze waarop de kans op succes/haalbaarheid wordt gemeten is afhankelijk van het soort aanvraag waarover een oordeel geveld moet worden.

  • A.

    Oprichting samenwerkingsverband en de ontwikkeling van een projectplan:

    In deze fase wordt de “kans op succes” gedefinieerd als de kans dat de partijen er in slagen een werkbare en vruchtbare samenwerking tot stand te brengen, inclusief goede afspraken over taken en verantwoordelijkheden en over lasten en lusten met betrekking tot de beoogde innovatie en er in slagen om de beoogde innovatie goed scherp te krijgen in termen van technische en organisatorische haalbaarheid en in termen van marktmogelijkheden (behoefte). Of hierover goed is nagedacht blijkt uit de kwaliteit van het projectplan en van het beoogde samenwerkingsverband zelf: het aantal deelnemers dat aan de samenwerking meewerkt, de verdeling van die deelnemers over de verschillende ketenpartijen, de ‘kwaliteit’ van de deelnemers in relatie tot het innovatie-idee. Deze onderdelen worden in onderlinge samenhang bezien.

  • B.

    Ontwikkelen innovatie:

    In deze fase wordt de “kans op succes” gedefinieerd als de kans dat de partijen er in slagen het innovatie-idee uit te werken. Dit betekent niet dat het innovatieproject ook moet slagen. Het samenwerkingsverband bestaat al en heeft een haalbare innovatie geïdentificeerd. Activiteiten betreffen uitwerking naar technische specificaties, bouwen, uitwerken businessplan, proefopstelling. Ook onderdelen die betrekking hebben op inrichting van een demonstratie-inrichting en/of activiteiten kennisoverdracht en/of marktintroductie (eerste uitrol) kunnen onderdeel zijn van de aanvraag. De aanvrager levert een goed onderbouwd Plan van Aanpak hiervoor. In de fase “ontwikkelen innovatie” mag men resultaten van voorwerk verwachten, bij een gecombineerde aanvraag is aan te raden in de openstelling te eisen dat de aanvraag een go - no go moment bevat voor de ontwikkelfase.

Bij dit criterium wordt in samenhang gekeken naar de volgende aspecten:

  • 1.

    Kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of ontwikkeling innovatie - zijn alle randvoorwaarden goed in beeld gebracht en vertaald naar beheermaatregelen, is er goed nagedacht over ruimte voor procesmanagement, is goed nagedacht over risicomanagement, zijn er goede kwaliteitseisen gesteld aan de trekker van het project?

  • 2.

    Blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid en voor handen kennis - geeft de groep er blijk van zich te hebben georiënteerd of te gaan oriënteren op bestaande kennis, aanbevelingen, best practices en dergelijke rond het beoogde innovatiedoel?

  • 3.

    Blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel - heeft de groep de probleemstelling of kans die ten grondslag ligt aan de beoogde innovatie scherp voor ogen en kijken de aanvragers naar hoe de innovatie in praktijk gebracht kan worden?

  • 4.

    Kwaliteit i.r.t. breedte samenstelling, kennisniveau en werkafspraken samenwerkingsverband - past de samenstelling van de groep bij de ambitie?

Hieronder zijn voorbeelden uitgewerkt op grond waarvan de haalbaarheid als onvoldoende, matig, zwak, gemiddeld, goed of zeer goed wordt gekwalificeerd. Zo zal geen punt worden behaald indien de randvoorwaarden niet in beeld zijn gebracht, het (beoogde) samenwerkingsverband zwak is en er zeer beperkt behoefte aan de innovatie is; 5 punten kunnen bijvoorbeeld worden behaald indien alle randvoorwaarden in beeld zijn gebracht en zijn vertaald naar beheersmaatregelen van een hoge kwaliteit, het samenwerkingsverband goed is en er een zeer grote behoefde is aan de innovatie.

Art. 3.6.10 lid 1. onder c.

De weging voor innovativiteit is 4, met een maximum van 5 punten.

Met innovativiteit kan gedoeld worden op het samenwerkingsproces als zodanig, op het onderwerp van de samenwerking of op beide.

Bij de beoordeling van de innovativiteit van het samenwerkingsproces wordt gekeken in hoeverre de voorgestelde samenwerking NIEUWE verbanden/verbintenissen tot stand brengt. Hoe meer gangbaar de samenwerking tussen de partijen is, hoe minder punten er zullen worden toegekend.

Voor de beoordeling van het onderwerp van de samenwerking / de beoogde innovatie zelf geldt: het gaat om de meerwaarde die de innovatie heeft, in de zin dat het gaat om het verschil dat het product zelf te weeg kan brengen. Betreft de beoogde innovatie slechts een zeer geringe aanpassing van een bestaand product (of dienst, proces, procedé enz.), dan wordt er geen punt toegekend. Betreft de beoogde innovatie bijvoorbeeld een geheel of vrijwel geheel nieuw product, dan zullen vier of vijf punten toegekend worden.

In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

  • 1.

    Technisch of sociaal grensverleggend karakter van het innovatie - idee (product, procedé, techniek, concept, aanpak) - hoe bijzonder is het idee?

  • 2.

    Transitie karakter van de innovatie - draagt de innovatie bij aan realisatie van de toekomstbestendige “duurzame landbouw”, d.w.z. inzet op beoogde transitie van benadering kostenreductie en/of verhoogde volumes naar benadering meerwaardecreatie, circulaire bedrijfsvoering / productie en/of sectoroverstijgende toepassing (cross-over)?

  • 3.

    Innovatieve waarde van het samenwerkingsverband - ontstaat er nieuwe ketensamenwerking of cross-over samenwerking?

  • 4.

    Toepassingsgebied - is er al een oplossing maar wordt deze niet toegepast en is het project er op gericht om belemmeringen weg te nemen?

Art. 3.6.10 lid 1. onder d.

De weging voor Efficiëntie is 2, met een maximum van 5 punten.

De efficiëntie wordt bepaald door in samenhang te kijken naar de volgende aspecten:

  • 1.

    redelijkheid van kosten - staat de begroting (uren en tarieven) in een reële verhouding tot de geplande prestatie? Hoe is dit aannemelijk gemaakt? Hierbij wordt gelet op:

    • a.

      de omvang van de totale subsidiabele projectkosten in relatie tot de innovatieopgave

    • b.

      het potentiële toepassingsbereik van de innovatie binnen de agrarische sector

  • 2.

    Relevantie van de kosten - wordt de gevraagde bijdrage aan de juiste zaken besteed?

  • 3.

    Efficiënt gebruik van kennis, kunde en arbeid - in hoeverre wordt bestaande kennis goed benut, staat de overhead van het project in redelijke verhouding tot de prestatie?

 

Selectiecriterium

Weging

 

Te behalen punten

 

Te behalen minimumscore

1

Effectiviteit

3

 

0 - 5

 

33 punten van het maximaal te behalen punten (55)

2

Kans op succes / haalbaarheid

2

 

0 - 5

 

3

Mate van innovativiteit

 

0 - 5

 

4

Efficiëntie

2

 

0 - 5

 

Per selectiecriterium kan 0,1, 2, 3, 4 of 5 punten worden behaald. Deze scores zijn op de volgende wijze uitgewerkt:

0 punten: Zeer geringe bijdrage

Het project draagt slechts in zeer geringe mate bij aan het criterium. Bijvoorbeeld bij een openstelling met als doel waterbesparende maatregelen te stimuleren, waar subsidie wordt gevraagd voor één enkele regenton.

1 punt: Geringe bijdrage

Het project draagt in geringe mate bij aan het criterium. Bijvoorbeeld bij een openstelling met als doel de vermindering van emissies van milieubelastende stoffen, waar een aanzienlijke subsidie wordt gevraagd voor een investering waarbij de emissies iets verminderen, maar de emissies nog substantieel blijven.

2 punten: Matige bijdrage

Het project draagt matig bij aan het criterium. Bijvoorbeeld omdat het project vergelijkbaar is met een eerder uitgevoerd project (in dezelfde regio) en slechts een beperkt effect op het criterium heeft. De aanvrager maakt bovendien weinig gebruik van de ervaringen uit het eerdere project.

3 punten: Voldoende bijdrage.

Het project draagt in voldoende mate bij aan het criterium. Bijvoorbeeld bij een openstelling met een geringer grondstoffen gebruik als doel, waar subsidie wordt gevraagd voor een investering waardoor een grondstof (bv. fosfaat) nog wel nodig is, maar - gelet op de projectkosten - wel aanzienlijk minder.

4 punten: Goede bijdrage

De bijdrage van het project aan het criterium is goed. Bijvoorbeeld bij een openstelling met een meer gesloten kringloop als doel, waar een relatief beperkte subsidie wordt gevraagd terwijl het project er toe leidt dat de kringloop op bedrijfsniveau vrijwel volledig gesloten wordt.

5 punten: Zeer goede bijdrage

Een project scoort zeer goed op het criterium als de bijdrage van een project meer is dan redelijkerwijs van een project verwacht mag worden. Bijvoorbeeld een project sluit meerdere kringlopen, waardoor er een bepaalde grondstof niet meer nodig is en er ook geen emissies van milieubelastende stoffen meer plaatsvinden.

Artikel 3.6.11 Puntenmethodiek

  • 1.

    Na sluiting van de indieningstermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld op basis van de selectiecriteria uit artikel 3.6.10 en in een bepaalde rangorde op een lijst geplaatst. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek.

  • 2.

    De punten voor de criteria als bedoeld in artikel 3.6.10 worden als volgt verdeeld:

    • a.

      voor Effectiviteit: minimaal 0 en maximaal 5 punten met een weging van 3;

    • b.

      voor Kans op succes/haalbaarheid: minimaal 0 en maximaal 5 punten met een weging van 2;

    • c.

      voor Mate van innovatie: minimaal 0 en maximaal 5 punten met een weging van 4;

    • d.

      voor efficiëntie: minimaal 0 en maximaal 5 punten met een weging van 2;

  • 3.

    Alleen aanvragen met een minimum van 33 punten komen voor subsidie in aanmerking.

Artikel 3.6.12 Verplichtingen aanvrager

De subsidieontvanger is verplicht om de resultaten van de activiteit openbaar te maken en te verspreiden.

Toelichting

In de aanvraag dient te zijn opgenomen welke netwerken (nieuw of bestaand) worden ingezet voor de verspreiding van de resultaten van de activiteit.

3.7 Regeling Niet-productieve investeringen voor biodiversiteit, natuur en landschap

Toelichting

Met de ‘Regeling niet-productieve investeringen voor biodiversiteit, natuur en landschap' wordt fors ingezet op de verbetering van de kwaliteit van het agrarisch natuurbeheer door uitvoering van versterkende inrichtingsmaatregelen in Overijssel.

Artikel 3.7.1 Definities

  • 1. Natuurbeheerplan Overijssel (verder: Natuurbeheerplan): het vigerende Natuurbeheerplan Overijssel zoals omschreven in de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer 2016 (SRNL2016) van de provincie Overijssel.

  • 2. Beheerplan: opgave van de beheeractiviteiten op perceelsniveau op basis van het daartoe door Gedeputeerde Staten aangewezen systeem (SRNL2016, art 3.11, lid b).

  • 3. Leefgebied: in het natuurbeheerplan begrensde landbouwgronden waarop planten of dieren voorkomen die bepaalde eisen stellen aan de inrichting en het gebruik van hun omgeving of waarop het voorkomen van zulke planten of dieren wordt nagestreefd.

Artikel 3.7.2. Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor niet-productieve investeringen voor herstel- of inrichtingsmaatregelen voor biodiversiteit, natuur en landschap in Overijssel op het gebied van agrarisch natuurbeheer zoals vastgesteld in het Natuurbeheerplan met betrekking tot een of meer van de volgende thema's:

  • a.

    Open grasland weidevogels: versterken plas-dras of verhogen waterpeil;

  • b.

    Droge dooradering: amfibieën;

  • c.

    Droge dooradering: landschap;

  • d.

    Open akkerland;

  • e.

    Maatregelen ter voorkoming van predatie.

Toelichting

Hieronder volgt een toelichting op de thema's:

  • a.

    Open grasland weidevogels:

    • 1.

      versterken plas-dras: betreft het nemen van inrichtingsmaatregelen (bijvoorbeeld afdammen sloot, plaatsen stuw, grondverzet) en/of de aanschaf van materiaal (bijvoorbeeld pompen) om in het voorjaar (half februari tot half april/half mei/half juni) percelen plas-dras (5-10 cm water op maaiveld)te zetten. Deze plas-dras percelen hebben een sterk aantrekkende werking voor weidevogels (voedsel, rust, foerageer- en broedgebied). De aanleg van plas-dras-percelen moet wel zodanig plaatsvinden dat er samenhang is met direct aanliggende percelen met een rustperiode (vanaf 1 april tot minimaal 1 juni) (versterking beheer weidevogelmozaïek). Doordat de grasgroei hier later op gang komt, zijn dit vaak ook belangrijke opgroeigebieden voor weidevogelkuikens;

    • 2.

      verhogen waterpeil: betreft inrichtingsmaatregelen (bijvoorbeeld afdammen sloot, plaatsen stuw, grondverzet) en/of de aanschaf van materiaal (bijvoorbeeld pompen) om het waterpeil lokaal te verhogen (10-30 cm beneden maaiveld) in het voorjaar (circa half februari tot circa 1 juni). Een hoger waterpeil heeft een sterk aantrekkende werking voor weidevogels (foerageer- en broedgebied). Doordat de grasgroei hier later op gang komt, zijn dit vaak ook belangrijke opgroeigebieden voor weidevogelkuikens. De locaties met maatregelen zijn bedoeld ter versterking beheer weidevogelmozaïek;

  • b.

    Droge dooradering amfibieën: betreft aanleg en inrichting van poelen voor amfibieën, in samenhang met andere poelen ter versterking van een levensvatbare populatie van amfibieën (o.a. kamsalamander, boomkikker, knoflookpad) conform de doelsoorten benoemd in het Natuurbeheerplan Overijssel 2016 (verder: Natuurbeheerplan);

  • c.

    Droge dooradering landschap: maatregelen voor kwaliteitsverbetering van botanisch beheer (bijvoorbeeld vernattings- of verschralingmaatregelen) en aanleg van landschapselementen (bijvoorbeeld houtwal), ter versterking van, en in samenhang met, de bestaande natuur- en landschapsstructuur, die een bijdrage leveren aan de verbetering van leefomstandigheden van doelsoorten van droge dooradering in het Natuurbeheerplan;

  • d.

    Open akkerland: inrichtingsmaatregelen ter versterking van het beheer in samenhang met bestaand akkerbeheer;

  • e.

    Maatregelen ter voorkoming predatie (vraat legsels en kuikens weidevogels): veel weidevogelgebieden hebben te kampen met een hoge predatiedruk (vooral van de vos) waardoor de reproductie (percentage kuikens dat vliegvlug wordt) hier te laag is. Maatregelen (binnen de wettelijke kaders) die de predatiedruk terugbrengen, kunnen in aanmerking komen voor subsidie. Specifiek voor de maatregel uitrasteren van lokaal rijke weidevogelpercelen zijn de arbeidsuren voor de aanleg van het raster niet subsidiabel.

Artikel 3.7.3 Aanvrager

Subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 3.7.2 kan worden aangevraagd door een samenwerkingsverband, bestaande uit een vereniging of meerdere verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid, waarvan landbouwers of andere grondgebruikers van landbouwgrond deel uitmaken en daarnaast de eigenaren en pachters van de gronden waar de investeringen worden uitgevoerd.

Toelichting

De Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer Overijssel 2016 (SRNL2016) regelt de subsidie voor de provinciale invulling van de het Agrarisch Natuur- en Landschapbeheer. Het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer gaat uit van een collectieve aanpak en de inzet van agrarisch natuur- en landschapsbeheer op de meest kansrijke gebieden. Voor het agrarisch natuurbeheer zijn de beleidsdoelen biodiversiteit en water gekoppeld aan de agrarische leefgebieden.

De kern van voornoemd subsidiestelsel is dat er meer focus en samenwerking komt in het agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Dit leidt tot professionalisering en een grotere effectiviteit en efficiëntie door intensiever in te zetten op de meest kansrijke gebieden voor agrarisch natuurbeheer en door een meer samenhangend collectief beheer. Door een grotere verantwoordelijkheid voor de invulling van de natuurdoelen bij collectieve subsidieaanvragers neer te leggen groeit de motivatie om een optimaal resultaat te bereiken. Omdat Provincies en het ministerie van Economische Zaken hiermee het vertrouwen aan de collectieven geven, heeft de provincie ervoor gekozen de collectieven als aanvragers voor deze regeling aan te wijzen.

Samenwerkingsverbanden, bijvoorbeeld Agrarische collectieven, worden eindbegunstigde van de subsidie en worden in dat kader onder andere verantwoordelijk voor de subsidieaanvraag en de afspraken met hun deelnemers. Het agrarisch collectief ziet toe op de uitvoering, controleert, sanctioneert zo nodig en regelt de betalingen voor de deelnemers. Het collectief ontlast de individuen en is nodig voor een versterking van de effectiviteit van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer.

Artikel 3.7.4 Indieningvereisten

In aanvulling op artikel 1.7 bevat de subsidieaanvraag de volgende stukken:

  • a.

    Een beschrijving van de uitgangssituatie;

  • b.

    Een beschrijving van de met de te treffen herstel- of inrichtingsmaatregelen beoogde eindsituatie van het terrein, waarbij minimaal het beoogde beheertype zoals in het Natuurbeheerplan, de beoogde doelsoorten zoals in het Natuurbeheerplan en de oppervlakte en lengte daarvan wordt aangegeven;

  • c.

    De motivering voor het treffen van de herstel- of inrichtingsmaatregelen gebaseerd op een beschrijving van de natuurdoelen in het Natuurbeheerplan;

  • d.

    Een kaart van de locatie waar de herstel- of inrichtingsmaatregel(en) gerealiseerd worden en één of meerdere topografische kaarten van de grenzen van het natuurterrein, de landbouwgrond of het landschapselement waar de herstel- of inrichtingsmaatregelen betrekking op hebben;

  • e.

    Een verwijzing naar het afgesloten of af te sluiten SNL-beheerpakket, dat op het betreffende perceel is of wordt afgesloten;

  • f.

    Een beheercontract dan wel een voorlopig beheercontract aangaande de percelen waarin de beheermaatregelen voor de resterende looptijd van de Subsidieregeling Natuur en Landschap (SNL) of SRNL2016 zijn opgenomen;

  • g.

    Een omschrijving van de mate waarin de herstel- of inrichtingsmaatregel bijdraagt aan de selectiecriteria in artikel 3.7.9.

Toelichting

sub. a.

Een beschrijving van bijvoorbeeld de ondergrond, hydrologie, flora en fauna en landschap.

sub f.

Een kopie van het contract voor agrarisch natuurbeheer dat voor het betreffende perceel is afgesloten tussen aanvrager en pachter/eigenaar. In het geval dat er een contract wordt gesloten voor beheer nadat de herstel- of inrichtingsmaatregel is uitgevoerd, dient een kopie van een voorlopig beheercontract tussen aanvrager en eigenaar/pachter te worden ingediend.

sub g.

Hierbij wordt gedoeld op een eigen beschrijving en beoordeling van de mate waarin de herstel- en inrichtingsmaatregel bijdraagt aan agrarisch natuurbeheer, de mate van kosteneffectiviteit van de herstel- en inrichtingsmaatregel en de mate waarin de herstel- en inrichtingsmaatregel bijdraagt aan de versterking van het leefgebied zoals beschreven in het Natuurbeheerplan.

Artikel 3.7.5 Subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.12 zijn de volgende kosten subsidiabel:

  • a.

    De kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende goederen;

  • b.

    De kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • c.

    De kosten van tweedehands installaties tot maximaal de marktwaarde;

  • d.

    De kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

  • e.

    De kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

  • f.

    De kosten van haalbaarheidsstudies;

  • g.

    Niet verrekenbare of niet compensabele BTW;

  • h.

    Personeelskosten;

  • i.

    Voorbereidingskosten.

Toelichting

  • a.

    De kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende goederen. Voorbeelden van deze kosten zijn:

    • -

      maatregelen voor herstel of aanleg van landschappelijke elementen (o.a. houtwal, singel, poel);

    • -

      maatregelen gericht op de wijziging van de waterhuishouding (o.a. aanleg plasdras of verhogen waterpeil;

    • -

      grondverzet;

    • -

      afvoer van grond;

    • -

      de verwijdering van begroeiing en beplanting;

  • b.

    De kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa. Voorbeelden van deze kosten zijn:

    • -

      aanschaf van materiaal (o.a. pompen) voor realisatie van plas-dras en/of hoger waterpeil;het aanschaffen van een raster, waarbij voor het uitrasteren van waardevolle weidevogelpercelen bij uitzondering maximaal de materiaalkosten worden vergoed;

  • c.

    De kosten van tweedehands installaties tot maximaal de marktwaarde;

  • d.

    De kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs. Voorbeelden van deze kosten zijn:

    • -

      kosten voor het door derden laten opstellen van het inrichtingsplan;

  • e.

    De kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

  • f.

    De kosten van haalbaarheidsstudies;

  • g.

    Niet verrekenbare of niet compensabele BTW;

  • h.

    Voorbereidingskosten kunnen uitsluitend bestaan uit:

    • -

      kosten van architecten, ingenieurs en adviseurs;

    • -

      kosten van adviezen over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied;

    • -

      kosten van haalbaarheidsstudies;

    • -

      personeelskosten of inbreng eigen arbeid, voor zover deze kosten betrekking hebben op werkzaamheden zoals bedoeld onder de leden a, b en c van dit artikel;

  • i.

    Personeelskosten.

Artikel 3.7.6 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1:13 zijn de volgende kosten niet subsidiabel:

  • a.

    Kosten voor de verwijdering van bodemverontreiniging of afval;

  • b.

    Kosten voor de bouw, verbetering, verwerving of leasing van opstallen;

  • c.

    Kosten voor de aanschaf of plaatsing van recreatieve voorzieningen;

  • d.

    Kosten voor de aanleg van parkeergelegenheid;

  • e.

    Personeelskosten voor het uitrasteren binnen de maatregelen ter voorkoming van predatie.

Artikel 3.7.7 Hoogte subsidie

De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 3.7.2 bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 3.7.8 Criteria

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.7.2 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.

    De aanvrager beschikt over een beschikking SRNL2016 voor het beheersgebied waarvoor subsidie wordt aangevraagd of de aanvrager beschikt over een beheercontract dan wel een voorlopig beheercontract tussen aanvrager en eigenaar/pachter van de percelen waarin de beheermaatregelen voor de resterende looptijd van de subsidie SNL zijn opgenomen;

  • b.

    Indien een beheercontract uit artikel 3.7.8 sub a. niet de gehele looptijd van het project bestrijkt, dient aanvrager na afloop van het beheercontract de herstel- of inrichtingsmaatregel in stand te houden;

  • c.

    De subsidiabele activiteit heeft een aantoonbare directe link met landbouw.

Artikel 3.7.9 Selectiecriteria

  • 1. Gedeputeerde Staten hanteren voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1.15 de volgende selectiecriteria:

    • a.

      de effectiviteit van de activiteit: de mate waarin het project bijdraagt aan de thema’s als bedoeld in artikel 3.7.2, hetgeen blijkt uit:

      • i.

        in geval van open grasland weidevogel: de mate van versterking van het mozaïek voor weidevogels, hetgeen blijkt uit locatie van de herstel- en inrichtingsmaatregelen ten opzichte van de percelen beheer met een rustperiode;

      • ii.

        in geval van droge dooradering: amfibieën; de mate van versterking van het netwerk, hetgeen blijkt uit locatie van de inrichtingsmaatregelen ten opzichte van bestaande elementen;

      • iii.

        in geval droge dooradering: landschap; de mate van versterking van het netwerk, hetgeen blijkt uit locatie van de inrichtingsmaatregelen ten opzichte van bestaande elementen;

      • iv.

        in geval van maatregelen ter voorkoming van predatie; de mate waarin predatie wordt voorkomen;

      • v.

        in geval van open akkerland; de mate waarin de inrichting van het beheer in het gebied de samenhang van het beheer versterkt;

    • b.

      de kosteneffectiviteit van de herstel- en inrichtingsmaatregel als bedoeld in artikel 3.7.2, hetgeen blijkt uit de verhouding tussen de na beoordeling van de aanvraag totale subsidiabele kosten en de mate waarin de maatregelen bijdragen aan de thema’s zoals beschreven in artikel 3.7.9 sub a.;

    • c.

      de haalbaarheid van de herstel- en inrichtingsmaatregel als bedoeld in artikel 3.7.2, hetgeen blijkt uit de kwaliteit van het projectplan, de situatie in het veld/ het (aantoonbare) draagvlak en de omstandigheden waaronder het project zal plaatsvinden;

    • d.

      de urgentie van het project: de mate waarin de herstel- en inrichtingsmaatregel als bedoeld in artikel 3.7.2 geïdentificeerd is als opgave die noodzakelijk aangepakt dient te worden voor het verwezenlijken van de doelen en de prioritering in het Natuurbeheerplan.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.15 worden de projecten gerangschikt op volgorde van de meest behaalde punten naar het laagst aantal behaalde punten.

  • 3. Bij gelijke score worden de scores van de betreffende projecten op het hoogst gewaardeerde criterium of de hoogst gewaardeerde criteria bezien. Wanneer de betreffende projecten hierop gelijk scoren wordt gekeken naar het op één na hoogst gewaardeerde criterium of de op één na hoogst gewaardeerde criteria om de rangschikking te kunnen bepalen. Wanneer daarna nog geen onderscheid te maken is, dan wordt tussen de betreffende projecten geloot.

Toelichting

In de openstelling van de ‘Regeling Niet- productieve investeringen voor biodiversiteit, natuur en landschap' is precies aangegeven welke termijn voor de indiening van aanvragen wordt gehanteerd. De start- en einddatum worden hierbij strikt in acht genomen. Na sluiting van de indieningtermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeldop basis van de selectiecriteria en in een bepaalde rangorde op een lijst geplaatst. De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat door de adviescommissie aan het project is toegekend.

De systematiek staat niet toe dat na sluiting van de indieningtermijn de aanvragen alsnog worden gewijzigd.

  • a.

    De bijdrage aan de versterking van het betreffende leefgebied

    • Open grasland

      De adviescommissie beoordeelt de mate waarin het project bijdraagt aan de thema’s als bedoeld in artikel 3.7.2, hetgeen in geval van open grasland blijkt uit de mate van versterking van het mozaiek voor weidevogels, hetgeen blijkt uit locatie van de inrichtingsmaatregelen ten op zichte van de percelen beheer met een rustperiode. Het uitgangspunt is dat de aanvrager streeft naar een toename van weidevogels (vooral grutto en tureluur) en een hogere reproductie (meer overlevende weidevogelkuikens). Zo hebben plas-dras-plekken en vernatting van percelen een sterk aantrekkende werking op weidevogels (voedsel, slaapplaats), en bieden in combinatie met een late maaidatum, later in het seizoen vaak ook een goede plek voor kuikens om op te groeien.

    • Droge dooradering (amfibieën en landschap)

      De adviescommissie beoordeelt de mate waarin het project bijdraagt aan de thema’s als bedoeld in artikel 3.7.2, hetgeen in geval van droge dooradering blijkt uit de mate van versterking van het netwerk, hetgeen blijkt uit locatie van de inrichtingsmaatregelen ten op zichte van bestaande elementen (voor nieuwe poelen: afstand tot bestaande poelen).

      Door aanleg van nieuwe poelen, niet te ver van bestaande poelen, kan uitwisseling tussen populaties (van b.v. de kamsalamander) plaatsvinden. Ook kunnen door aanleg van nieuwe poelen bestaande deelpopulaties met elkaar worden verbonden.

      Door aanleg van nieuwe houtwallen kan het bestaande netwerk van houtwallen worden versterkt, of verbindingen worden gelegd tussen bestaande houtwalgebieden.

      Door bijvoorbeeld het aanleggen van flauwe taluds langs sloten in natte graslanden, kan de verscheidenheid aan soorten flink toenemen. Vernattingsmaatregelen of het plaatselijk verwijderen van de teelaardelaag kunnen ook bijdragen aan versterking van het botanisch beheer. Deze maatregelen vragen maatwerk.

      Het uitgangspunt is dat de aanvrager streeft naar een toename van soorten, en specifiek de doelsoorten zoals deze zijn opgenomen in het Natuurbeheerplan.

    • Open akkerland

      De wijze waarop het beheer van het akkerland is vormgegeven, moet leiden tot een beter behoud en toename van de doelsoorten voor open akker (conform Natuurbeheerplan). De wijze waarop het beheer van het akkerland is vormgegeven, moet leiden tot een beter behoud en toename van de doelsoorten voor open akker (conform Natuurbeheerplan). De belangrijkste ecologische eisen van akkersoorten zijn voldoende voedsel en rust- en broedgebieden in de zomer en voldoende voedsel en rustgebieden in de winter. De adviescommissie toetst of een aanvraag (in ecologische zin) voldoende bijdraagt aan het behoud en toename.

    • Maatregelen ter voorkoming predatie

      De adviescommissie beoordeelt de mate waarin het project bijdraagt aan de thema’s als bedoeld in artikel 3.7.2, hetgeen in geval van maatregelen ter voorkoming van predatie, blijkt uit:

      De tellingen van de afgelopen jaren, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen nesten die zijn verstoord vanwege predatie en nesten die niet zijn verstoord; en

      De te verwachten verandering cq toename van het aantal niet verstoorde nesten als gevolg van de voorgenomen maatregelen.

      De wegingsfactor voor thema’s Open grasland en Droge dooradering: amfibieën (3.7.9 lid 1 onder a i en ii) is 3. Van de overige drie thema’s (artikel 3.7.9 lid 1 onder a iii, iv en v) is de wegingsfactor 2.

      Hiermee wordt onderscheid gemaakt tussen de projecten en aangegeven welke projecten beter aansluiten bij de prioriteringsvolgorde voor inzet van beheer zoals aangegeven in het Natuurbeheerplan.

  • b.

    De kosteneffectiviteit van de maatregel

    De kosteneffectiviteit van de activiteit blijkt uit de verhouding tussen de totale aangevraagde subsidiabele kosten en de mate waarin de maatregelen bijdragen aan de te realiseren doelstellingen zoals beschreven in het Natuurbeheerplan.

    De adviescommissie zal aan de hand van onder meer de volgende vragen de kosteneffectiviteit beoordelen. In welke verhouding staat de gevraagde subsidie tot de totale investering en de projectdoelen? Hoe hoog zijn de totale kosten per hectare per thema als bedoeld in artikel 3.7.2? Hoe is de kostenverhouding tussen de ingediende projecten? Hoe hoog is het percentage personeelskosten per project?

    Dit criterium heeft de wegingsfactor 2, omdat de provincie het belangrijk acht dat de herstel- of inrichtingsmaatregel in verhouding staat tot de bij te dragen subsidie.

  • c.

    De haalbaarheid van de maatregel

    De adviescommissie beoordeelt de mate van haalbaarheid van de herstel- en inrichtingsmaatregelen als bedoeld in artikel 3.7.2, hetgeen blijkt uit de kwaliteit van het projectplan, de situatie in het veld/ het (aantoonbare) draagvlak en de omstandigheden waaronder het project zal plaatsvinden. Er wordt gekeken naar de volgende aspecten:

    • Een realistische start van het plan (mate waarin het project al is voorbereid/ snel in uitvoering kan worden genomen);

    • De betrokkenheid en meewerkbereidheid van relevante partijen en rechthebbenden bij het plan;

    • Een realistische planning, opzet en begroting.

  • Dit criterium heeft de wegingsfactor 1.

  • d.

    Urgentie

    De urgentie van de activiteit blijkt uit de mate waarin de herstel- en inrichtingsmaatregel als bedoeld in artikel 3.7.2 geïdentificeerd zijn als opgaven die noodzakelijk aangepakt dienen te worden voor het verwezenlijken van de doelen en de prioritering in het Natuurbeheerplan. De hoogte van de punten wordt bepaald aan de hand van de prioriteringsvolgorde voor inzet van beheer zoals aangegeven in het Natuurbeheerplan.

    Dit criterium heeft de wegingsfactor van 2.

Artikel 3.7.10 Puntenmethodiek

Na sluiting van de indieningstermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld op basis van de selectiecriteria uit artikel 3.7.9 lid 1 en conform artikel 3.7.9 lid 2 op een prioriteitenlijst gerangschikt. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek.

  • a.

    Het aantal te behalen punten voor het criterium uit:

    artikel 3.7.9 lid 1 sub a onder i en ii bedraagt 1 tot en met 4 punten met een wegingsfactor van 3;

    artikel 3.7.9 lid 1 sub a onder iii tot en met v bedraagt 1 tot en met 4 punten met een wegingsfactor van 2;

    artikel 3.7.9 lid 1 sub b. bedraagt 1 tot en met 4 punten met een wegingsfactor van 2;

    artikel 3.7.9 lid 1 sub c. bedraagt 1 tot en met 4 punten met een wegingsfactor van 1;

    artikel 3.7.9 lid 1 sub d. bedraagt 1 tot en met 4 punten met een wegingsfactor van 2;

  • b.

    Indien bij de aanvraag tot subsidie sprake is van een samenloop van thema’s als bedoeld in artikel 3.7.9 lid 1 sub a. dan is voor de keuze van de wegingsfactor 2 of 3 in het vorige lid bepalend aan welk thema het grootste deel van de totale subsidiabele projectkosten, na beoordeling van de subsidieaanvraag, wordt besteed;

  • c.

    Projecten dienen op basis van de in sub a en b toegekende aantal punten een minimumscore van 20 punten te behalen om voor subsidie in aanmerking te komen.

Toelichting

Sub a De adviescommissie beoordeelt in hoeverre het project bijdraagt aan de doelstellingen uit artikel 3.7.2. Hier is sprake van een maximum aantal toe te kennen punten. Een project scoort meer punten naar mate de herstel- of inrichtingsmaatregel beter bijdraagt aan de realisatie van de doelen voor het agrarisch natuurbeheer zoals beschreven in het Natuurbeheerplan.

Ook zal de mate van kosteneffectiviteit worden beoordeeld (3.7.9. sub b). De commissie zal een hoger aantal punten toekennen naar mate meer wordt bijgedragen aan de versterking van het betreffende leefgebied en de kosten meer redelijk zijn ten opzichte van het effect op de doelen zoals beschreven in het Natuurbeheerplan.

Daarnaast worden punten toegekend aan de haalbaarheid van de maatregel en de urgentie van de herstel- en inrichtingsmaatregelen (3.7.9. sub c en d). Indien sprake is van een grotere haalbaarheid van het project zal de commissie meer punten toekennen. Dit beoordeelt zij aan de hand van de in de toelichting bij artikel 3.7.9 lid 1 sub c genoemde aspecten. De toekenning van de punten ten aanzien van de urgentie van een herstel- of inrichtingsmaatregel zal vooral afhangen van het soort herstel- of inrichtingsmaatregel. Hoe beter het aansluit bij de priorteringsvolgorde voor inzet van beheer zoals aangegeven in het Natuurbeerplan hoe meer punten worden toegekend.

Artikel 3.7.11 Weigeringsgrond

  • 1. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie indien na de inhoudelijke beoordeling blijkt dat de te verlenen subsidie lager is € 35.000,-.

  • 2. In het geval het subsidieplafond wordt overschreden door een aanvraag, waarbij het gevraagde subsidiebedrag hoger is dan het resterende bedrag van het subsidieplafond, weigeren Gedeputeerde Staten de gehele subsidie.

3.8 Regeling Investeringen in infrastructuur voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van landbouwbedrijven

Toelichting

Met de ‘Regeling investeringen in infrastructuur voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van landbouwbedrijven’ wordt ingezet op de verbetering van de landbouwstructuur in Overijssel. Met deze subsidieregeling wil de provincie bijdragen aan de verbetering van de verkavelingsstructuur in het landelijk gebied. Via planmatige vrijwillige kavelruilprojecten kan gewerkt worden aan betere landbouwstructuur en betere grondgebondenheid – wat belangrijk is om duurzaamheid van de sector te bevorderen. Het helpt ook om de andere functies op de juiste plek te krijgen, denk aan natuur, water en minder transportbewegingen.

Om de internationale concurrentiepositie van de Nederlandse landbouw te handhaven en te versterken is een blijvende investering in de landbouwstructuur noodzakelijk. Door deze investeringen kan de efficiëntie van de sector worden verhoogd. Dit kan worden bereikt door uitruil en de juiste aanpassingen van percelen. Daarnaast sluit verkaveling naast landbouwstructuurverbetering aan bij een aantal doelen die de provincie Overijssel hoog in het vaandel heeft staan. Het gaat hierbij om: behoud van de weidegang wat een voorwaarde is voor extensivering, de realisatie van milieudoelen, verbetering van de waterhuishouding en verbetering van de natuur, biodiversiteit en landschap. Ook draagt verkaveling bij aan de leefbaarheid van een gebied en aan klimaatopgave en verkeersveiligheid. Omdat grote delen van Overijssel al eens zijn verkaveld komt het accent meer te liggen op verkaveling van de landbouw in samenhang met de realisatie van de andere hierboven genoemde provinciale doelen.

Alle projecten moeten voldoen aan de (inter)nationale wet- en regelgeving, zoals onder meer de voorwaarde dat project moet passen binnen vigerende bestemmingsplannen, waardoor negatieve effecten beperkt blijven. Een duurzame bedrijfsvoering leidt tot vermindering van de emissies. Dit heeft een direct positief effect op de kwaliteit van bodem, water en lucht. Het schoner worden van het leefmilieu, betere luchtkwaliteit, meer groen, minder geuremissies en minder verkeersbewegingen, heeft op zijn beurt weer indirecte positieve effecten op het woon- en leefklimaat.

De provincie zet met de regeling ‘Investeringen in infrastructuur voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van landbouwbedrijven’ in op de ontwikkeling van een duurzame landbouw en daarmee op werkgelegenheid en het regionaal inkomen. Daarnaast zet de provincie ook in op realisatie van andere opgaven. Voor de grondgebonden landbouw is een goede ruimtelijke structuur van de landbouwbedrijven een belangrijke voorwaarde. De provincie richt zich met de regeling op verbetering van de verkaveling (de omvang, ligging en de vorm van de kavels) waarbij ook bijgedragen kan worden aan overige (internationale) doelen.

De ‘Regeling investeringen in infrastructuur voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van landbouwbedrijven’ is een nadere invulling van de algemene bepalingen (hoofdstuk 1) uit de provinciale Regeling POP3 subsidies provincie Overijssel. Aanvragen dienen ook te voldoen aan de criteria uit hoofdstuk 1.

Artikel 3.8.1 Begripsbepaling

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 3.8.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor de verbetering van de verkavelingsstructuur van landbouwbedrijven in de provincie Overijssel.

Artikel 3.8.3 Aanvrager

Subsidie als bedoeld in artikel 3.8.2 kan ten behoeve van alle deelnemende partijen aan het project worden aangevraagd door:

  • a.

    Landbouwers;

  • b.

    Grondeigenaren die geen landbouwer zijn;

  • c.

    Pachters;

  • d.

    Stichtingen voor kavelruil;

  • e.

    Landbouworganisaties;

  • f.

    Provincie;

  • g.

    Waterschappen;

  • h.

    Gemeenten;

  • i.

    Natuur- en landschapsorganisaties.

Artikel 3.8.4 Aanvraag

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.7 bevat de aanvraag om subsidie een duidelijke begrenzing en oppervlakte van het projectgebied op kaart.

Artikel 3.8.5 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Subsidie wordt verstrekt voor de volgende kosten:

    • a.

      Administratieve en juridische procedurekosten. Deze bestaan uit:

      • i

        Kosten voor draagvlakontwikkeling;

      • ii

        Inhuur van kavelruilcoördinatoren en andere experts;

      • iii

        Faciliteren aankoop ruilgronden;

      • iv

        Opstellen en ondersteunen van verkavelingsplannen en verkavelingsprocedures;

      • v

        Vacatiegelden voor gebiedscommissies;

      • vi

        Kadaster- en notariskosten;

      • vii

        Kosten voor projectmanagement en projectadministratie.

    • b.

      Investeringen ten behoeve van inpassingsmaatregelen;

    • c.

      Investeringen om kavels beter bewerkbaar of bereikbaar te maken;

    • d.

      Voorbereidingskosten als bedoeld in artikel 1.12 lid 3 en 4.

  • 2.

    Indien personeelskosten worden opgevoerd dienen deze te worden berekend zoals beschreven in artikel 1.9.

Toelichting

Kavelruilprojecten zijn gericht op investeringen in het landelijk gebied die bijdragen aan de verbetering van de verkaveling van de landbouwbedrijven en de daarbij behorende toegankelijkheid, bodemgesteldheid en waterhuishouding. Ook kan een goede verkaveling het mogelijk maken dat er weer meer gebruik gemaakt wordt van beweiding (“Koeien in de wei”) in plaats van zomerstalvoedering. Het gaat daarbij om de volgende concrete kosten:

  • -

    Proces en procedurekosten voor de uitvoering van een projectplan;

  • -

    Uitgaven gericht op verdere draagvlakontwikkeling, inhuur van kavelruilcoördinatoren en andere experts, faciliteren aankoop ruilgronden, opstellen en uitvoeren van verkavelingsplannen en verkavelingsprocedures, vacatiegelden voor gebiedscommissies, projectmanagement;

  • -

    Investeringen om kavels beter bewerkbaar en bereikbaar te maken, zoals: graven en dempen van sloten, met elkaar verbinden van percelen, aanpassen van drainage, aanleg of verbetering van dammen en kavelpaden, aanpassen van het wegenstelsel, aanpassen van de waterhuishouding;

  • -

    Investeringen ten behoeve van inpassingsmaatregelen om negatieve gevolgen van het verkavelingsplan op de omgeving te voorkomen, zoals: aanbrengen van (compensatie) beplantingen, aanpassen van de wegen- en padenstructuur ten behoeve van het algemeen belang, aanpassen van de waterhuishouding ten behoeve van het algemeen belang.

De kosten genoemd onder lid 1 sub a. zijn alleen subsidiabel indien er sprake is van daadwerkelijke uitruil van gronden.

Artikel 3.8.6 Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt:

  • a.

    100% van de kosten als bedoeld in artikel 3.8.5 lid 1 en lid 4;

  • b.

    100% van de subsidiabele kosten van investeringen voor maatregelen als bedoeld in artikel 3.8.5 lid 2

  • c.

    40% van de subsidiabele kosten van investeringen als bedoeld in artikel 3.8.5 lid 3., met een maximale subsidie van € 800,- per hectare.

Artikel 3.8.7 Selectiecriteria

  • 1. Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden gerangschikt op basis van de volgende selectiecriteria:

    • a.

      Effectiviteit: Bezien wordt in welke mate verwacht kan worden dat na uitvoering van het project een verbetering is bereikt in de verkavelingsstructuur in combinatie met de provinciale doelen zoals beschreven in de toelichting na artikel 3.8.8 onder a. Hiertoe worden de totaal aangevraagde subsidiabele kosten gerelateerd aan het effect op/de mate waarin de doelstellingen worden behaald;

    • b.

      Kans op succes / Haalbaarheid: Bezien wordt wat de haalbaarheid van de uitvoering van een kavelruilproject is. Zie ook de toelichting na artikel 3.8.8 onder b.;

    • c.

      Urgentie: Hierbij gaat het om de vraag in hoeverre de opgave(n) die aangepakt worden door de verkaveling geïdentificeerd zijn als opgaven die op grond van het provinciale beleid noodzakelijk aangepakt dienen te worden en op welke termijn die aanpak noodzakelijk is. Zie ook de toelichting na artikel 3.8.8 onder c.

    • d.

      Efficiëntie: Hierbij zijn de kosten, omgeslagen per geruilde hectare, het uitgangspunt. In de toelichting na artikel 3.8.8 onder d. staat beschreven hoe de punten worden toegekend.

  • 2. Aanvragen worden gerangschikt overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.15a.

  • 3. In aanvulling op artikel 1.15 lid 4 worden bij gelijke score de scores van betreffende projecten op het hoogst gewaardeerde criterium of de hoogst gewaardeerde criteria bezien. Wanneer daarna nog geen onderscheid te maken is, dan wordt tussen de betreffende projecten geloot.

Artikel 3.8.8 Puntenmethodiek

  • 1. Na sluiting van de indieningtermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld op basis van de selectiecriteria uit artikel 3.8.7 lid 1 en conform artikel 3.8.7 lid 2. op een prioriteitenlijst gerangschikt. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de wegingsfactor per criterium en de te behalen punten op dat criterium.

  • 2. Het aantal te behalen punten voor het criterium uit:

    • a

      artikel 3.8.7 lid 1 sub a. bedraagt 0 tot en met 5 punten; wegingsfactor 4;

    • b

      artikel 3.8.7 lid 1 sub b. bedraagt 0 tot en met 5 punten; wegingsfactor 3;

    • c

      artikel 3.8.7 lid 1 sub c. bedraagt 0 tot en met 5 punten; wegingsfactor 4;

    • d

      artikel 3.8.7 lid 1 sub d. bedraagt 0 tot en met 5 punten; wegingsfactor 2.

  • 3. Projecten dienen een minimumscore van 39 punten te behalen om voor subsidie in aanmerking te komen.

Toelichting

In de openstelling is precies aangegeven welke termijn voor de indiening van aanvragen wordt gehanteerd. De start- en einddatum worden hierbij strikt in acht genomen. Na sluiting van de indieningstermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld en in een bepaalde rangorde op een lijst geplaatst. De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat door de adviescommissie aan het project is toegekend.

Voor elk project geldt dat een minimum aantal punten dient te worden behaald om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. Het doel van deze systematiek is om alle projecten onderling te vergelijken en de beste projecten uit het totaalaanbod te selecteren. Als consequentie hiervan bestaat de mogelijkheid dat, indien binnen een tender het subsidieplafond wordt bereikt, de projecten met de lagere scores geen subsidie zullen ontvangen. Mocht het plafond niet worden bereikt dan worden alle projecten, die de minimumscore hebben behaald, gesubsidieerd.

In de openstelling is precies aangegeven welke termijn voor de indiening van aanvragen wordt gehanteerd. De start- en einddatum worden hierbij strikt in acht genomen. Na sluiting van de indieningstermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld en in een bepaalde rangorde op een lijst geplaatst. De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat door de adviescommissie aan het project is toegekend. Voor elk project geldt dat een minimum aantal punten dient te worden behaald om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen.

Voor een optimale beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen aan de selectiecriteria is het aan te raden in het projectplan het volgende op te nemen:

  • -

    Een beschrijving van de 0-situatie;

  • -

    Een duidelijke motivatie van de gebiedsindicatie waar het plan betrekking op heeft;

  • -

    De uit te voeren maatregelen met betrekking tot de vergroting van de (huis)kavels, de kavelconcentratie, de vormverbetering van de kavels en het verkorten van de afstand tussen de bedrijfsgebouwen en de kavels;

  • -

    De uit te voeren maatregelen met betrekking tot de natuur, het landschap en de biodiversiteit, de waterhuishouding, de extensivering, het milieu, klimaatopgaven, leefbaarheid en verkeersveiligheid;

Hieronder volgt een toelichting per selectiecriterium:

  • Effectiviteit

De adviescommissie kan voor Effectiviteit uit artikel 3.8.7 lid 1a. 0 tot 5 punten geven. De wegingsfactor van dit criterium is 4.

Bezien wordt in welke mate verwacht kan worden dat na uitvoering van het project een verbetering is bereikt in de verkavelingsstructuur en de overige provinciale doelstellingen. Hiertoe worden de totaal aangevraagde kosten gerelateerd aan het effect op/de mate waarin de doelstelling(en) zoals beschreven in de openstelling worden behaald.

De effectiviteit van de herverkaveling blijkt uit:

  • -

    Het aantal deelnemers uit het betreffende gebied dat bij het opstellen van het verkavelingsplan betrokken zal gaan worden. Het gaat hier om een inschatting van het aantal deelnemers dat bij de planvorming betrokken wordt en het aantal deelnemers dat daadwerkelijk gaat ruilen;

  • -

    Een duidelijke onderbouwing van de verbetering in verkavelingsstructuur die bereikt kan gaan worden, te meten door het verschil in ‘uitgangskwaliteit’ én te beogen behalen ‘eindkwaliteit’ van het gebied waar het ruilverkavelingsproces plaats zal gaan vinden. Hierbij geldt de verkavelingsbarometer (www.verkavelenvoorgroei.nl) als uitgangspunt.

  • -

    Een omschrijving van de verwachte vergroting van de (huis)kavels, de kavelconcentratie, de vormverbetering van de kavels en het verkorten van de afstand tussen de bedrijfsgebouwen en de kavels.

  • -

    De mate waarin het project aansluit bij de hieronder genoemde provinciale doelen.

De provinciale doelen zijn als volgt geformuleerd:

  • 1.

    Verduurzaming van de landbouw/ extensivering: project draagt bij aan een manier van landbouw- en veeteelt waarbij gebruik wordt gemaakt van bijvoorbeeld meer grond per dier, en waarbij dieren meer en langer buiten in de weide kunnen staan;

  • 2.

    Natuur, biodiversiteit en landschap: project draagt bij aan natuur en landschapswaarden in een gebied zoals opgenomen in de provinciale catalogus gebiedskenmerken;

  • 3.

    Waterhuishouding: project draagt bij waterkwaliteit, bijvoorbeeld aan de Kaderrichtlijn Water doelen, waterveiligheid of drinkwatervoorziening;

  • 4.

    Klimaatopgaven: project draagt bij aan vermindering van broeikasgassen en op specifieke plekken het tegengaan van droogte, vernatting of hitte stress;

  • 5.

    Milieu: project draagt bij aan het verminderen van emissies die schadelijk zijn voor het milieu;

  • 6.

    Verkeersveiligheid: project draagt bij aan minder transportbewegingen in een gebied.

  • 7.

    Landbouwstructuurversterking: project draagt bij aan een verbeterde landbouwstructuur door in een gebied te werken aan minder versnippering van eigendom, vergroting van huiskavels en vermindering van veldkavels;

  • 8.

    Leefbaarheid: project draagt bij aan aantrekkelijkheid van een gebied voor een gemeenschap om er te wonen of te werken en draagt bij aan mogelijkheden voor mensen om te investeren in sociale relaties in een gebied;

De punten toekenning is als volgt:

0 punten; Het project draagt slechts in zeer geringe mate bij aan het criterium.

1 punt; Geringe bijdrage van het project aan het criterium.

2 punten; Het project draagt matig bij aan het criterium.

3 punten; Het project draagt in voldoende mate bij aan het criterium.

4 punten; De bijdrage van het project aan het criterium is goed.

5 punten; Zeer goede bijdrage van het project aan het criterium.

  • Haalbaarheid /Kans op succes

De adviescommissie kan voor Haalbaarheid/Kans op succes uit artikel 3.8.7 lid 1b. 0 tot 5 punten geven. De wegingsfactor van dit criterium is 3.

De haalbaarheid van het projectplan tot opstellen van een verkavelingsplan zal beoordeeld worden door in samenhang de volgende aspecten te beoordelen:

  • 1.

    De kwaliteit van het projectplan zal worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

    • kwaliteit (deskundigheid, ervaring) van de projectleider;

    • hoe realistisch is het plan;

    • zijn relevante partijen in voldoende mate bij de uitvoering van het plan betrokken;

    • kent het project een realistische planning, opzet en begroting.

  • 2.

    De mate waarin risicofactoren zijn onderkend en beheersbaar gemaakt. Daarbij wordt gekeken naar:

    • zekerheid van beschikbaarheid noodzakelijke eigen middelen van alle betrokken partijen;

    • zekerheid beschikbaar komen noodzakelijke vergunningen;

    • zekerheid van deelname meest relevante partijen aan volledige traject.

De punten toekenning is als volgt:

0 punten; project scoort onvoldoende op de genoemde aspecten.

1 punt; project scoort onvoldoende tot matig op één of alle genoemde aspecten.

2 punten; project scoort ten minste voldoende op alle genoemde aspecten.

3 punten; project scoort goed op ten minste een van genoemde aspecten, andere aspect scoort voldoende.

4 punten; project scoort goed op alle genoemde aspecten.

5 punten; project scoort zeer goed op ten minste een van genoemde aspecten, andere aspecten scoren goed.

  • Urgentie

De adviescommissie kan voor Urgentie uit artikel 3.8.7 lid 1c. 0 tot 5 punten geven. De wegingsfactor van dit criterium is 4.

Hierbij gaat het om de vraag in hoeverre de opgave(n) die aangepakt worden door de herverkaveling geïdentificeerd zijn als opgaven die op grond van het provinciale (sectorale of integrale) beleid noodzakelijk aangepakt dienen te worden en op welke termijn die aanpak noodzakelijk is. Zo zijn er (inter)nationale doelstellingen die voor een bepaalde einddatum gerealiseerd dienen te zijn en waar de verbetering van de verkavelingsstructuur aan bijdraagt of noodzakelijk voor is.

Naast landbouwstructuurverbetering levert de verkaveling een bijdrage aan: behoud van de weidegang wat een voorwaarde is voor extensivering, de realisatie van milieudoelen, verbetering van de waterhuishouding of verbetering van de natuur, biodiversiteit en landschap. Ook draagt verkaveling bij aan de leefbaarheid van een gebied en aan klimaatopgave. Omdat grote delen van Overijssel al eens zijn verkaveld komt het accent meer te liggen op verkaveling van de landbouw in samenhang met realisatie van andere doelen. Dit alles is na te lezen in de Provinciale Omgevingsvisie.

De mate waarin de activiteit bijdraagt aan de doelen, zoals hiervoor beschreven in de toelichting onder a, blijkt uit de uit te voeren maatregelen die in het verkavelingsproject ten aanzien van deze doelen worden genomen. Hieronder zijn de doelen nogmaals opgenomen, waarbij per doelstelling de mate van urgentie is benoemd (hoe hoger de urgentie, hoe sneller deze opgave moet worden opgepakt).

  • 1.

    Verduurzaming van de landbouw/ extensivering: voor zover het project bijdraagt aan de stikstofopgave, is de urgentie zeer hoog. Voor zover het project bijdraagt aan andere opgaven in de landbouw, is de urgentie hoog;

  • 2.

    Natuur, biodiversiteit en landschap: urgentie is zeer hoog;

  • 3.

    Waterhuishouding: urgentie is hoog;

  • 4.

    Klimaatopgaven: urgentie is hoog;

  • 5.

    Milieu: urgentie is gemiddeld tot hoog;

  • 6.

    Verkeersveiligheid: urgentie is gemiddeld.

  • 7.

    Landbouwstructuurversterking: Urgentie is laag;

  • 8.

    Leefbaarheid: urgentie is laag;

De punten toekenning is als volgt:

0 punten; indien er sprake is van een opgave die op grond van in het openstellingsbesluit weergegeven provinciale doelen noodzakelijk is, maar die op grond van die plannen pas op zeer lange termijn aangepakt hoeft te worden

1 punt; indien er sprake is van een opgave die op grond van in het openstellingsbesluit weergegeven provinciale doelen noodzakelijk is, maar die op grond daarvan pas op langere termijn aangepakt hoeft te worden

2 punten; indien er sprake is van een noodzakelijke opgave op grond van in het openstellingsbesluit weergegeven provinciale doelen en die op grond daarvan binnen afzienbare termijn aangepakt moet worden

3 punten; indien er sprake is van een noodzakelijke opgave op grond van in het openstellingsbesluit weergegeven provinciale doelen en die op grond daarvan op relatief korte termijn aangepakt moet worden

4 punten; indien er sprake is van een op grond van in het openstellingsbesluit weergegeven provinciale doelen noodzakelijke opgave die op grond daarvan snel aangepakt moet worden.

5 punten; indien er sprake is van een op grond van in het openstellingsbesluit weergegeven provinciale doelen noodzakelijk opgave, die op grond daarvan onmiddellijk aangepakt moet worden.

  • Efficiëntie

De adviescommissie kan voor Efficiëntie uit artikel 3.8.7 lid 1 sub d. 0 tot 5 punten geven. De wegingsfactor van dit criterium is 2.

De kosten, omgeslagen per geruilde hectare, zijn het uitgangspunt. Meegewogen worden de proces- en procedurekosten, de kosten voor kavelinpassingsmaatregelen en de kavelverbeteringskosten (de subsidiabele kosten zoals genoemd in artikel 3.8.5). De adviescommissie zal de ingediende aanvragen per tender tegen elkaar afwegen, waarbij gelet wordt op de hoogte van de kosten per hectare verkaveling. Het project waarbij de kosten per hectare het laagst liggen zal de hoogste score behalen binnen dit criterium. Deze bedragen zijn gebaseerd op ervaringscijfers. Op deze wijze worden de aanvragen binnen dit criterium gerangschikt.

De puntentoekenning is als volgt:

0 punten; indien de subsidiabele kosten per geruilde hectare hoger zijn dan € 3.231,-;

1 punt; indien de subsidiabele kosten per geruilde hectare worden berekend op een bedrag tussen € 2.800,20 tot en met € 3.231,-;

2 punten; indien de subsidiabele kosten per geruilde hectare worden berekend op een bedrag tussen € 2.369,40 tot en met € 2.800,19;

3 punten; indien de subsidiabele kosten per geruilde hectare worden berekend op een bedrag tussen € 1.938,60 tot en met € 2.369,39;

4 punten; indien de subsidiabele kosten per geruilde hectare worden berekend op een bedrag tussen € 1.723,20 tot en met € 1.938,59;

5 punten; indien de subsidiabele kosten per geruilde hectare lager zijn dan € 1.723,20.

Toelichting op puntenmethodiek

In de openstelling is precies aangegeven welke termijn voor de indiening van aanvragen wordt gehanteerd. De start- en einddatum worden hierbij strikt in acht genomen. Na sluiting van de indieningstermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld en in een bepaalde rangorde op een lijst geplaatst. De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat door de adviescommissie aan het project is toegekend.

Voor elk project geldt dat een minimum aantal punten dient te worden behaald om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. Het doel van deze systematiek is om alle projecten onderling te vergelijken en de beste projecten uit het totaalaanbod te selecteren. Als consequentie hiervan bestaat de mogelijkheid dat, indien binnen een tender het subsidieplafond wordt bereikt, de projecten met de lagere scores geen subsidie zullen ontvangen. Mocht het plafond niet worden bereikt dan worden alle projecten, die de minimumscore hebben behaald, gesubsidieerd.

De systematiek staat niet toe dat na sluiting van de indieningstermijn de aanvragen alsnog worden gewijzigd.

De systematiek van toekenning van punten aan selectiecriteria en de weging daarvan staat hieronder in tabelvorm weergegeven.

 

Selectiecriterium

Weging

Te behalen punten

Te behalen minimumscore

a.

Effectiviteit

4

0 - 5

60% van het maximaal te behalen punten: 39

b.

Haalbaarheid / Kans op succes

3

0 - 5

c.

Urgentie

4

0 - 5

d.

Efficiëntie

2

0 - 5

Artikel 3.8.9 Bevoorschotting op basis van realisatie

  • 1. In aanvulling op artikel 1.23 kan de aanvrager maximaal één keer per kalenderjaar, bij het overeenkomstig artikel 1.17 lid 1 sub i. jaarlijks in te dienen voortgangsverslag, een aanvraag om een voorschot op basis van realisatie indienen;

  • 2. In aanvulling op artikel 1.23 dienen aanvragers bij een aanvraag tot bevoorschotting de voor het project benodigde vergunningen te overleggen. Voorgaande is van toepassing op de eerste aanvraag tot bevoorschotting die investeringskosten bevat waarbij sprake is van vergunningplichtige investeringen.

Artikel 3.8.10 Subsidievaststelling

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.27 bevat de aanvraag om subsidievaststelling een duidelijke begrenzing en oppervlakte van het projectgebied op een kaart. De omvang van het projectgebied wijkt bij subsidievaststelling maximaal 10% af van hetgeen bij de aanvraag is opgenomen. Tevens omvat voornoemde aanvraag een inschatting van de geruilde hectares.

Artikel 3.8.11 Weigeringsgrond

Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie:

  • a.

    Indien op basis van de subsidieaanvraag minder dan € 100.000,- aan subsidie zal worden verleend;

  • b.

    Indien uitsluitend subsidie wordt aangevraagd voor de kosten genoemd in artikel 3.8.5 lid 1 sub a zonder dat er sprake is van daadwerkelijke uitruil van gronden;

  • c.

    In het geval het subsidieplafond wordt overschreden door een aanvraag, waarbij het gevraagde subsidiebedrag hoger is dan het resterende bedrag van het subsidieplafond, wijzen Gedeputeerde Staten de gehele aanvraag af.

3.9 Regeling Fysieke investeringen voor innovaties in de landbouw

Artikel 3.9.1 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor fysieke investeringen voor de bredere uitrol van innovaties binnen de agrarische sector.

    • a.

      die nodig zijn voor het ontwikkelen, beproeven of demonstreren van innovaties in agrarische ondernemingen;

    • b.

      voor de bredere uitrol van innovaties binnen de agrarische sector.

  • 2. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien de activiteit betrekking heeft op tenminste één van de volgende thema’s, die in lijn liggen met uitvoeringsprogramma Agro&Food 2016-2019 van de provincie Overijssel (PS/2016/508):

    • a.

      verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaardestrategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen, meerwaardecreatie;

    • b.

      beter beheer van productierisico’s, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen, verminderen van marktfalen;

    • c.

      maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een emissievermindering van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlaktewater (zoals broeikasgassen, ammoniak, nutriënten en bestrijdingsmiddelen) en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen (zoals water, fosfaat en bodemvruchtbaarheid);

    • d.

      klimaatmitigatie (vermindering van de uitstoot van broeikasgassen door een zuiniger energiegebruik, reductie van het gebruik van fossiele energie door omschakeling op hernieuwbare energie, productie van hernieuwbare energie);

    • e.

      klimaat adaptatie (door het tegen gaan van dan wel het verminderen van de effecten van grotere watertekorten en -overschotten en toenemende verzilting);

    • f.

      verbetering van dierenwelzijn/diergezondheid en verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier;

    • g.

      behoud en versterking van biodiversiteit en omgevingskwaliteit.

Toelichting

De subsidiabele activiteiten moeten passen binnen het beleid dat is geformuleerd voor Agro&Food in het uitvoeringsprogramma Agro&Food 2016-2019 van de provincie Overijssel (PS/2016/508). Dit beleid is gericht op verduurzamen van de sector, en tevens van belang zijn voor innovatie binnen de sector. Het beleid is vanuit een brede samenspraak met de gehele Agro&Food sector in Overijssel tot stand gekomen en de provincie zet met het uitvoeringsbesluit Agro&Food sterk in op innovatie, waarin vooral de koplopers met echt nieuwe producten en diensten worden ondersteund. Het uitvoeringsbesluit Agro&Food van de provincie is geen investeringssubsidieregeling maar jaagt echte innovatie aan. De onderhavige maatregel maakt het mogelijk innovaties meer body te geven en nodigt het peloton uit tot de transitie. Dit beleid is deels met andere woorden ook in lid 2 verwoord. Innovatie wordt in het investeringsvoorstel Uitvoeringsprogramma Agro&Food 2016 – 2019 (PS/2016/508) sterk gestimuleerd. Dit kan met deze regeling verder worden aangevuld door de uitrol van innovaties te stimuleren.

Artikel 3.9.2 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan landbouwers en groepen van landbouwers.

Toelichting

Onder groepen landbouwers zoals genoemd in artikel 3.9.2 wordt verstaan groepen landbouwers in de vorm van een samenwerkingsverband, zoals beschreven in artikel 1.6. Het indienen van zogenoemde koepelaanvragen is niet mogelijk.

Artikel 3.9.3 Subsidiabele kosten

Subsidie wordt verstrekt voor de volgende kosten:

  • a.

    De kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende zaken tot maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten;

  • b.

    Kosten voor aankoop van grond, onder voorwaarden zoals genoemd in artikel 1.10 lid 1;

  • c.

    De kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • d.

    Algemene kosten zoals bedoeld in artikel 1.12a, sub a en b;

  • e.

    De kosten voor projectmanagement en projectadministratie;

  • f.

    De kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

  • g.

    De kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

  • h.

    Voorbereidingskosten zoals bedoeld in artikel 1.12 lid 3 en 4.

Artikel 3.9.4 Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten.

Artikel 3.9.5 Rangschikking

  • 1. Gedeputeerde staten hanteren voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1.15 de volgende criteria:

    • a.

      effectiviteit: dit wordt bepaald door de bijdrage die het project levert aan de doelstelling(en) zoals beschreven in het openstellingsbesluit. Hierbij wordt ook de hoogte van de gevraagde subsidie in ogenschouw genomen;

    • b.

      kans op succes/haalbaarheid: Als het gaat om een innovatie gericht op de voorlopers (zie toelichting, optie a) is de kwaliteit van het projectplan primair van belang. Als het gaat om brede uitrol (zie toelichting, optie b), wordt de kans op succes bepaald door de mate waarin de innovatie direct inpasbaar en toepasbaar is, er behoefte is aan de innovatie in de bedrijfstak waar de aanvrager onderdeel van uitmaakt en de wijze waarop over de (effecten van) de investering wordt gecommuniceerd;

    • c.

      mate van innovativiteit: hierbij wordt in samenhang gekeken naar de aard van de innovatie en het vernieuwende karakter van de innovatie;

    • d.

      efficiëntie: Gegeven de resultaten van het project, hoe redelijk zijn de opgevoerde kosten en in hoeverre wordt op een goede manier gebruik gemaakt van reeds bestaande bronnen (kennis, kunde, middelen).

  • 2. In aanvulling op artikel 1.15 worden de projecten gerangschikt op volgorde van de meest behaalde punten naar het laagst aantal behaalde punten.

  • 3. Bij gelijke score worden de scores van betreffende projecten op het hoogst gewaardeerde criterium of de hoogst gewaardeerde criteria bezien. Wanneer de betreffende projecten hierop gelijk scoren wordt gekeken naar het op één na hoogst gewaardeerde criterium of de hoogst gewaardeerde criteria om de rangschikking te kunnen bepalen. Wanneer daarna nog geen onderscheid te maken is, dan wordt tussen de betreffende projecten geloot.

Artikel 3.9.6 Puntenmethodiek

  • 1. Na sluiting van de indieningtermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld op basis van de selectiecriteria uit artikel 3.9.7 en conform artikel 3.9.7 lid 2 op een prioriteitenlijst gerangschikt. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek.

  • 2. Het aantal punten voor het criterium uit:

    artikel 3.9.5 lid 1. sub a. bedraagt 0 tot en met 5 punten; wegingsfactor 4;

    artikel 3.9.5 lid 1. sub b. bedraagt 0 tot en met 5 punten; wegingsfactor 2;

    artikel 3.9.5 lid 1. sub c. bedraagt 0 tot en met 5 punten; wegingsfactor 1;

    artikel 3.9.5 lid 1. sub d. bedraagt 0 tot en met 5 punten; wegingsfactor 2.

  • 3. Projecten dienen een minimumscore van 27 punten te behalen om voor subsidie in aanmerking te komen.

Toelichting

 

Selectiecriterium

Weging

 

Te behalen punten

 

Te behalen minimumscore

1

Effectiviteit

4

 

0 - 5

 

27 punten van het maximaal te behalen punten (45)

2

Kans op succes / haalbaarheid

2

 

0 - 5

 

3

Mate van innovativiteit

1

 

0 - 5

 

4

Efficiëntie

2

 

0 - 5

 

Per selectiecriterium kan 0,1, 2, 3, 4 of 5 punten worden behaald. Deze scores zijn op de volgende wijze uitgewerkt:

0 punten: Zeer geringe bijdrage

Het project draagt slechts in zeer geringe mate bij aan het criterium. Bijvoorbeeld bij een openstelling met als doel waterbesparende maatregelen te stimuleren, waar subsidie wordt gevraagd voor één enkele regenton.

1 punt: Geringe bijdrage

Het project draagt in geringe mate bij aan het criterium. Bijvoorbeeld bij een openstelling met als doel de vermindering van emissies van milieubelastende stoffen, waar een aanzienlijke subsidie wordt gevraagd voor een investering waarbij de emissies iets verminderen, maar de emissies nog substantieel blijven.

2 punten: Matige bijdrage

Het project draagt matig bij aan het criterium. Bijvoorbeeld omdat het project vergelijkbaar is met een eerder uitgevoerd project (in dezelfde regio) en slechts een beperkt effect op het criterium heeft. De aanvrager maakt bovendien weinig gebruik van de ervaringen uit het eerdere project.

3 punten: Voldoende bijdrage.

Het project draagt in voldoende mate bij aan het criterium. Bijvoorbeeld bij een openstelling met een geringer grondstoffen gebruik als doel, waar subsidie wordt gevraagd voor een investering waardoor een grondstof (bv. fosfaat) nog wel nodig is, maar - gelet op de projectkosten - wel aanzienlijk minder.

4 punten: Goede bijdrage

De bijdrage van het project aan het criterium is goed. Bijvoorbeeld bij een openstelling met een meer gesloten kringloop als doel, waar een relatief beperkte subsidie wordt gevraagd terwijl het project er toe leidt dat de kringloop op bedrijfsniveau vrijwel volledig gesloten wordt.

5 punten: Zeer goede bijdrage

Een project scoort zeer goed op het criterium als de bijdrage van een project meer is dan redelijkerwijs van een project verwacht mag worden. Bijvoorbeeld een project sluit meerdere kringlopen, waardoor er een bepaalde grondstof niet meer nodig is en er ook geen emissies van milieubelastende stoffen meer plaatsvinden.

1 Effectiviteit

De effectiviteit wordt bepaald door de bijdrage die het project levert aan de doelstelling(en) zoals beschreven in het openstellingsbesluit. Hierbij wordt ook de hoogte van de gevraagde subsidie in ogenschouw genomen.

2 Haalbaarheid/kans op succes

Dit criterium heeft een wegingsfactor 2, met een maximaal te behalen score van 5. Het is belangrijk dat het plan haalbaar is op basis van onderstaande beoordelingsaspecten voor de koplopers en het peloton.

Optie a:

Investering in materiële activa, gericht op innovatie of modernisering, met als doel de verspreiding van de investeringen verder krijgen binnen een grotere groep

Als het gaat om een investering in materiële activa, gericht op verdere verspreiding in ‘het peloton’, wordt de kans op succes bepaald door de volgende aspecten in samenhang te bezien:

  • De mate waarin de innovatie direct inpasbaar en toepasbaar is op het bedrijf van de aanvrager. Hierbij wordt gelet op: de aansluiting op de bedrijfsvoering, het te verwachten rendement van de investering

  • De behoefte aan de innovatie in de bedrijfstak waar de aanvrager onderdeel van uitmaakt. Hierbij wordt gelet op: noodzaak, kansen, risico’s van de innovatie.

De wijze waarop over de (effecten van) de investering wordt gecommuniceerd waardoor andere landbouwers kennis nemen van de innovatie. Daarbij wordt met name gelet op: de voorbeeldfunctie die de aanvrager kan vervullen, de rol van erfbetreders (afnemers, leveranciers).

Optie b:

Investeringen in materiële activa, gericht op het verspreiden van innovaties binnen een beperkte groep voorlopers, waaronder begrepen investeringen door of ten behoeve van samenwerkingsverbanden

Als het gaat om een innovatie gericht op de voorlopers, waarbij het risico van mislukken reëel is, is de kwaliteit van het projectplan primair van belang. In dit geval wordt de kans op succes bepaald door de volgende aspecten in samenhang te bezien: de kwaliteit (ervaring, opleiding) die gesteld wordt aan de projectleider, hoe realistisch is het projectplan, zijn relevante partijen bij de ontwikkeling betrokken, kent het project een realistische planning, opzet en begroting, zijn risico’s geïdentificeerd en gereduceerd.

3 Mate van innovativiteit

Dit criterium heeft een wegingsfactor 1, met een maximaal te behalen score van 5. Innovatie is ondergeschikt aan effectiviteit en kans op succes. Via het spoor van het uitvoeringsprogramma Agro&Food wordt sterk ingezet op innovatie. Innovatie wordt hier niet uitgesloten maar weegt om deze reden minder zwaar dan kans op succes en effectiviteit. Nieuwe technieken en activa die via een ander spoor zijn ontwikkeld kunnen met deze regeling worden uitgerold.

De mate van innovativiteit zal minder van belang zijn bij investeringen in materiële activa gericht op het verder brengen van een bepaalde investering ‘binnen het peloton’ (dan gaat het meer om modernisering van de sector), maar is des te belangrijker bij het steunen van investeringen bij voorlopers. In het kader van deze maatregel wordt het begrip ‘innovativiteit’ daarom relatief breed uitgelegd. Iets kan landelijk of wereldwijd gezien niet innovatief zijn, maar wel innovatief zijn binnen de provincie, sector of zelfs het bedrijf waar de investering toegepast gaat worden.

4 Efficiëntie

Dit criterium heeft een wegingsfactor 2. Er zijn maximaal 5 punten te behalen. Efficiëntie is van belang, maar belangrijker is de mate van effectiviteit (wegingsfactor 4) waarin de activiteit de verwezenlijking thema’s in artikel 3.9.1 lid 2 bevordert. Daarom is voor kosteneffectiviteit de factor 2 gekozen.

Artikel 3.9.7 Verplichting

  • 1. In aanvulling op artikel 1.23 dienen aanvragers bij de eerste aanvraag tot bevoorschotting op basis van realisatie de voor het project benodigde vergunningen te overleggen.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.23 dient de aanvrager één keer per kalenderjaar bij het overeenkomstig artikel 1.17 lid 1 sub h jaarlijks in te dienen voortgangsverslag een aanvraag om een voorschot op basis van realisatie in.

Toelichting

De benodigde vergunningen zijn bij de investeringen over het algemeen niet bij de aanvraag van het project beschikbaar. In dit artikel is daarom opgenomen dat vergunningen, voor zover investeringen vergunningplichtig zijn, bij het eerste voorschotverzoek waarin investeringskosten zijn opgenomen, moeten worden overlegd.

Binnen POP3 is er sprake van bevoorschotting op basis van de realisatie.

In Hoofdstuk 1, artikel 1.17 lid 1. sub h. staat dat u jaarlijks een voortgangsrapportage moet indienen. In artikel 3.9.9 lid 2. is bepaald dat het enige jaarlijkse voorschotverzoek aan deze rapportage dient te worden gekoppeld.

Artikel 3.9.8 Weigeringgrond

  • 1. Gedeputeerde Staten weigeren de subsidie indien na de inhoudelijke beoordeling blijkt dat de te verlenen subsidie lager is dan € 50.000,- of hoger dan € 300.000,-.

  • 2. In het geval het subsidieplafond wordt overschreden door een aanvraag, waarbij het gevraagde subsidiebedrag hoger is dan het resterende bedrag van het subsidieplafond, wijzen Gedeputeerde Staten de gehele aanvraag af.

3.10 Regeling niet productieve investeringen voor biodiversiteit, natuur, landschap en hydrologische maatregelen Stikstof

Artikel 3.10.1 Definities

  • -

    Uitwerkingsgebied: Gebied van de ontwikkelopgave Natura 2000, zoals begrensd op de kaart Natuur Netwerk Nederland (NNN) dat van directe invloed is op het probleemgebied.

Toelichting

Raadplegen via www.atlasvanoverijssel.nl > Landelijk gebied > Natuurnetwerk Nederland (vigerend). Uit de legenda bij de kaart blijkt dat de uitwerkingsgebieden als gele gebieden op de kaart staan.

  • -

    Natura 2000 Beheerplan: document per Natura 2000 gebied waarin de knelpunten en de daarvoor te treffen natuurherstelmaatregelen te vinden zijn.

Toelichting

Raadplegen via www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/natura-2000-beheerplannen.

Toelichting

Raadplegen via www.atlasvanoverijssel.nl > Landelijk gebied > Beleid > Natura 2000 > Natura 2000 gebieden.

Artikel 3.10.2 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor natuurherstelmaatregelen die bijdragen aan het beter bestand maken van de habitats in de Natura 2000 gebieden tegen stikstofdepositie. Dit betreffen de natuurherstelmaatregelen die zijn opgenomen in de Natura 2000 beheerplannen.

  • 2. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor niet-productieve investeringen gericht op natuurherstel als bedoeld in het eerste lid, met een aangetoonde directe link met de landbouw.

Toelichting

De wettelijke basis van deze maatregel wordt gevormd door Verordening (EU) Nr. 1305/2013, in het bijzonder artikel 5 lid 4 aanhef in combinatie met artikel 17 lid 1 (d) en de op deze maatregel van toepassing zijnde gedelegeerde – en uitvoeringshandelingen. De maatregel is gericht op niet-productieve investeringen voor natuurherstel, zoals opgenomen in de Natura 2000 beheerplannen. De investeringen dienen altijd een link te hebben met de landbouw / agrarische activiteiten.

Voor de ‘aantoonbare directe link met de landbouw’ wordt de lijn conform het voorbeeld dat met de EU is afgestemd gevolgd:

“With the investments the biodiversity of the nature reserve is increased. The investments also increase the capacity of the Natura 2000 reserves to tolerate nearby nitrogen deposition. The strengthening of the Natura 2000 nature reserves makes it possible to maintain or expand agricultural activity in and around Natura 2000 areas although they contribute to nitrogen deposition. Without the measures nitrogen deposition would have to be reduced on the nearby farmland or stopped to achieve the same Natura 2000 goals as reached with the investments.”

Het project heeft een directe link met de landbouw als het project bijvoorbeeld wordt uitgevoerd op andere grond dan landbouwgrond, maar wel een rechtstreeks verband heeft met een landbouwactiviteit.

Voorbeelden van maatregelen die niet worden uitgevoerd op landbouwgrond, maar wel een rechtstreeks verband hebben met landbouwactiviteiten, zijn:

  • -

    Het afplaggen van gebieden om ze beter bestand te maken tegen stikstofdepositie afkomstig van naburige landbouwactiviteiten.

  • -

    Beekherstel in een natuurgebied: het aanleggen van schuine oevers om het waterbergend vermogen te vergroten zodat voorkomen wordt dat bij neerslagpieken landbouwgrond overstroomt; peilopzet, afvoervertraging en ophogen van de beekbodem zodat omliggende landbouwgrond minder droogtegevoelig wordt; het aanleggen van extra buffercapaciteit om te voorkomen dat maatregelen die nodig zijn in het kader van de KRW-opgave leiden tot extra wateroverlast in bovenstrooms landbouwgebied.

  • -

    Ingrijpen in successiestadia in een gebied om meer differentiatie aan te brengen. Dit versterkt de natuur en maakt deze beter bestand tegen stikstofdepositie afkomstig van naburige landbouwactiviteiten.

Indien er niet productieve investeringen worden gedaan met een link met agrarische activiteiten (bijvoorbeeld: aanleg van een dam om waterpeil in natuurgebied te verhogen maar tegelijkertijd het waterpeil van nabijgelegen landbouwgronden niet te laten stijgen), dan is het mogelijk om mitigerende maatregelen die gelijktijdig met de investering genomen dienen te worden en die zijn gericht op het voorkomen van schade aan of verbeteren van het milieu of de biodiversiteit, mede te financieren (in genoemd voorbeeld: de dam wordt voorzien van een vistrap, om de visstand niet negatief te beïnvloeden).

Niet productieve investeringen zijn die investeringen die geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van een bedrijf tot gevolg hebben. Daarbij wordt gedacht aan natuurversterkende inrichtingsmaatregelen die bijdragen aan de instandhouding van habitats in de Natura 2000 gebieden. Denk aan het afplaggen van percelen, het aanleggen van natte bufferzones en het aanpassen van beken.

Artikel 3.10.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan:

  • a.

    Landbouwers;

  • b.

    Grondeigenaren van de gronden waarop de maatregelen worden uitgevoerd;

  • c.

    Grondgebruikers van de gronden waarop de maatregelen worden uitgevoerd;

  • d.

    Landbouworganisaties;

  • e.

    Natuur- en landschapsorganisaties;

  • f.

    Provincies;

  • g.

    Waterschappen;

  • h.

    Gemeenten;

  • i.

    Samenwerkingsverbanden van bovenstaande partijen.

Toelichting

Zelfstandig leesbaar betekent dat zonder naar bijlagen te verwijzen hetgeen onder artikel 1.7 lid 2 sub f. i tot en met sub f. vi gevraagde duidelijk moet zijn. Voor het projectplan wordt een format beschikbaar gesteld.

Artikel 3.10.4 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.7 bevat de aanvraag om subsidie een kaart waaruit blijkt waar het project wordt gerealiseerd.

  • 2. Het projectplan als bedoeld in artikel 1.7 lid 2 sub f. dient als zelfstandig leesbaar document te worden toegevoegd.

Toelichting

Zelfstandig leesbaar betekent dat zonder naar bijlagen te verwijzen hetgeen onder f. i tot f. vi gevraagde duidelijk moet zijn. Voor het projectplan wordt een format beschikbaar gesteld.

Artikel 3.10.5 Subsidiabele kosten

Subsidie wordt verstrekt voor de volgende kosten, voor zover de kosten direct samenhangen met de investering:

  • a.

    de kosten van de bouw of verbetering van onroerende zaken;

  • b.

    de kosten van verwerving of leasing van onroerende zaken;

  • c.

    de kosten van aankoop van grond;

  • d.

    de kosten voor de koop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • e.

    algemene kosten zoals bedoeld in artikel 1.12 a;

  • f.

    de kosten van projectmanagement en projectadministratie;

  • g.

    voorbereidingskosten als bedoeld in artikel 1.12 lid 3 en 4;

  • h.

    niet verrekenbare of niet compensabele BTW;

Toelichting

Onderdeel van de subsidiabele kosten zijn de aankoop van grond. Daarbij zijn de voorwaarden van artikel 1.10 onverkort van toepassing.

Artikel 3.10.6 Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

Toelichting

De subsidiabele kosten worden voor 100% gesubsidieerd, bestaande uit 50% EU en 50% overheidsfinanciering (provincie Overijssel).

Artikel 3.10.7 Selectiecriteria

  • 1. De aanvragen worden geselecteerd op basis van een geografisch criterium, conform het bepaalde in artikel 1.15 lid 1 sub c en artikel 1.15c lid 1 en 2;

  • 2. Het in lid 1 genoemde geografisch criterium houdt in dat de investeringen uitsluitend subsidiabel zijn wanneer de maatregelen worden uitgevoerd in het N2000 gebied en het bijbehorende uitwerkingsgebied in Overijssel;

  • 3. In aanvulling op het in lid 2 genoemde geografische selectiecriterium zijn investeringen uitsluitend subsidiabel wanneer de maatregelen bij het betreffende N2000-gebied passen, zoals voorgeschreven in het Natura 2000 beheerplan van het gebied;

  • 4. Artikel 1.15c lid 3 is niet van toepassing;

  • 5. De minimale subsidiabele kosten per project bedragen €1.000.000,-;

  • 6. In het geval door verstrekking van subsidie het subsidieplafond wordt overschreden wordt door middel van loting bepaald welk(e) project(en) voor subsidie in aanmerking komen.

    Toelichting

    Investeringen zijn uitsluitend subsidiabel indien:

    • De maatregelen worden uitgevoerd in het N2000 gebied en het bijbehorende uitwerkingsgebied in Overijssel;

    • De maatregelen bij het desbetreffende gebied passen, zoals voorgeschreven, in het Natura 2000 beheerplan van het gebied.

    Voorbeeld: vanuit het Natura 2000 beheerplan moet een beek worden verondiept. Vanuit een andere opgave moet dezelfde beek gaan hermeanderen. Uitsluitend de kosten van de verondieping worden dan gesubsidieerd vanuit deze openstelling.

    Zie definities in artikel 3.10.1 voor duiding van de bedoelde gebieden. Alleen aanvragen die voldoen aan de criteria zoals genoemd in artikel 3.10.7 lid 1, 2, 3 en 5 worden meegenomen in de loting zoals genoemd in 3.10.7 lid 6.

Artikel 3.10.8 Verplichtingen

  • 1. In aanvulling op artikel 1.23 dienen aanvragers bij de aanvraag tot bevoorschotting op basis van realisatie waarin investeringskosten behorende bij een vergunningsplichtige activiteit zijn opgenomen, de bij die activiteit benodigde vergunning(en) te overleggen.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.23 dient de aanvrager één keer per kalenderjaar bij het overeenkomstig artikel 1.17 lid 1 sub i. jaarlijks in te dienen voortgangsverslag een aanvraag om een voorschot op basis van realisatie in.

Toelichting

De benodigde vergunningen zijn niet altijd reeds bij de aanvraag van het project beschikbaar. In dit artikel is daarom opgenomen dat vergunningen, voor zover investeringen vergunningsplichtig zijn, bij het eerst voorschotverzoek waarin investeringskosten zijn opgenomen, moeten worden overgelegd.

Binnen POP3 is er sprake van bevoorschotting op basis van realisatie.

In hoofdstuk 1, artikel 1.17 lid 1 sub i staat dat u jaarlijks een voortgangsrapportage moet indienen. In artikel 3.10.8 lid 2 is bepaald dat het enige jaarlijkse voorschotverzoek aan deze rapportage dient te worden gekoppeld.

Artikel 3.10.9 Weigeringsgrond

In het geval het subsidieplafond wordt overschreden door een aanvraag, waarbij het gevraagde subsidiebedrag hoger is dan het resterende bedrag van het subsidieplafond, wijzen Gedeputeerde Staten de gehele aanvraag af.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 4.1 Toezicht

  • 1. Met het toezicht op deze regeling zijn belast aangewezen ambtenaren van RVO.nl en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

  • 2. Met het toezicht op deze regeling zijn daarnaast belast andere aangewezen ambtenaren van Rijk, provincie, Europese Commissie of Europese Rekenkamer.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen naast de toezichthouders als bedoeld in het eerste en tweede lid, andere toezichthouders aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de besteding van de verstrekte subsidies en de naleving van aan subsidieontvangers opgelegde verplichtingen.

Artikel 4.2 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin zij is geplaatst.

Artikel 4.3 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als Regeling POP3 subsidies provincie Overijssel.

Bijlage 1 Lijst van fysieke investeringen gericht op verduurzaming van landbouwbedrijven

Investeringscategorie

Specificatie

Score

1

Zonnepanelen en zonnecollectoren

Subsidiabel:

- Zonnepanelen, geplaatst op daken.

- Zonnecollectoren, evt. inclusief zonneboiler. De kosten van de boiler zijn niet subsidiabel zonder daadwerkelijke aanschaf van zonnecollectoren.

- Bijbehorende installatiekosten.

Niet subsidiabel:

- Kosten met betrekking tot het warmtenet (bijvoorbeeld de radiatoren of vloerverwarming).

De opgewekte energie moet gebruikt worden door de eigen landbouwonderneming. Het worden van (netto) energieleverancier door deze investering is niet subsidiabel.

6

2

Windmolen

Subsidiabel:

- Windmolen.

- Bijbehorende installatiekosten.

• De opgewekte energie moet gebruikt worden door de eigen landbouwonderneming. Het worden van (netto) energieleverancier door deze investering is niet subsidiabel.

4

3

Kleine windturbine

Subsidiabel:

- Windturbine met een ashoogte van 15 meter of lager.

- Bijbehorende installatiekosten.

De opgewekte energie moet gebruikt worden door de eigen landbouwonderneming. Het worden van (netto) energieleverancier door deze investering is niet subsidiabel.

6

4

Systemen om plaatsspecifiek te kunnen werken in het kader van precisielandbouw

Subsidiabel:

- Systemen die plaatsspecifiek kunnen bemesten. De bedoelde systemen precisiebemesting zijn onder andere:

• Systemen voor het gericht emissiearm, in de juiste dosering, zonder overlapping in de bodem toedienen van vloeibare stikstofhoudende kunstmeststoffen bij het planten, zaaien, aanaarden of het moment dat het gewas er aantoonbaar om vraagt;

• Systemen om vloeibare meststoffen via druppelslangen in de juiste dosering en op het juiste moment toe te dienen aan het gewas;

• Systemen voor het meten van het stikstofgehalte van de toegediende mest met NIRS indien dit meteen wordt door vertaald in het doseren;

• Systemen voor rijenbemesting met dierlijke mest;

• Systemen voor het digitaal meten van opbrengsten voor opbrengstkaarten ten behoeve van plaats-specifieke teeltoptimalisatie;

- Systemen die plaatsspecifiek gewasbeschermingsmiddelen en/of water kunnen toedienen.

- Systemen om plaatsspecifiek opbrengsten te kunnen meten.

- Systemen om plaatsspecifiek te kunnen poten, zaaien en/of planten.

- Systemen om plaats- en/of plantspecifiek onkruid te verwijderen.

- GPS/GIS apparatuur, inclusief bodemkaart voor bovenstaande systemen. De GPS/GIS apparatuur voor deze systemen is alleen subsidiabel in combinatie met aanschaf van bovenstaande systemen.

- Bijbehorende installatiekosten.

Niet subsidiabel:

- De tractor waaraan wordt gekoppeld.

- Abonnementen op software updates en servicecontracten.

- Zodebemester en rugspuit.

9

5

Mechanische mestscheidingsinstallatie

Subsidiabel:

- Mechanische mestscheidingsapparatuur zodat de ruwe mest door de mechanische bewerking wordt gescheiden in een dikke fractie en een dunne fractie.

- Bijbehorende installatiekosten.

6

6

Machines voor niet kerende grondbewerking en mechanische onkruidbestrijding

Systemen/werktuigen die gericht zijn op ondiepe bodembewerking en gewasresten oppervlakkig te vermengen al dan niet in combinatie met direct zaaien, poten of planten en kunstmest toedienen of mechanische onkruidbestrijdingsmachines. Te denken valt aan rotoreggen, schoffels, grondwoelers, woelers, schijveneggen, cultivatoren die eventueel in dezelfde werkgang gebruikt worden als met zaai-, plantenpootmachines.

Subsidiabel:

- Machines ten behoeve van niet kerende grondbewerking.

- Machines ten behoeve van mechanische onkruidbestrijding.

- GPS/GIS apparatuur in combinatie met een investering in een machine voor niet-kerende grondbewerking.

- Bijbehorende installatiekosten.

Niet subsidiabel:

- (Eco)ploegen en spitmachines (kerende grondbewerking).

9

7

Machine om een grondbewerking uit te voeren en zaaien en poten/planten tegelijk

Subsidiabel:

- Machines voor het uitvoeren van een grondbewerking en dit combineren met zaaien/poten/planten.

- GPS/GIS apparatuur in combinatie met een investering in een machine grondbewerking gecombineerd met zaaien/poten/planten.

- Bijbehorende installatiekosten.

- Bijbehorende installaties die meststoffen en/of gewasbeschermingsmiddelen kunnen toedienen.

8

8

Voorzieningen voor weidegang en bijbehorende systemen gericht op de monitoring van diergerelateerde zaken.

Subsidiabel:

- Systemen die (verschillende) diergerelateerde zaken kunnen registreren en monitoren, zoals locatie, vruchtbaarheid en gezondheid.

- Automatische weide-selectiepoorten voor koeien voor toegang richting de weide.

- Aanschaf van software behorend bij een selectiepoort/GPS systemen voor koeien.

- Aanleg van een oversteekplaats, zoals veeroosters en/of een koetunnel.

- Bijbehorende aanleg- en installatiekosten.

- Bijbehorende software voor registratie en monitoring van diergerelateerde zaken.

Niet subsidiabel:

- Hardware zoals laptops/computers, tablets etc. voor het ontvangen/invoeren/sturen van GPS gegevens.

- Abonnementen op software updates en servicecontracten.

- Kavelpad.

7

9

Koematras, waterbed

Subsidiabel:

- Aanschaf koematrassen voor ligboxen.

- Aanschaf waterbedden voor koeien voor ligboxen.

- Bijbehorende aanleg- en installatiekosten.

Niet subsidiabel:

- Diepstrooisel en/of zandbedden.

- Alle andere varianten op rustmogelijkheden voor dieren.

- De stal of plek waar de matrassen of waterbedden in komen.

- Aanpassingen aan de stalinrichting ten behoeve van de ligboxen.

8

10

Varkensvriendelijke vloeren

Subsidiabel:

- Verblijfvloer / stalvloer voor guste en dragende zeugen:

Een dichte vloer met een oppervlak van minimaal 1,50 m2 van per guste of dragende zeug.

- Vloer voor ligplaats voor kraamzeugen:

Een dichte vloer van minimaal 1,40 meter Lengte en 0,60 meter breedte per zeug. (De dichte vloer mag ingestrooid worden, maar dat is niet verplicht).

- Verblijfvloer / stalvloer voor gespeende biggen:

Een dichte vloer met een oppervlakte van minimaal 0,20 m2 per gespeende big.

- Verblijfvloer / stalvloer voor vleesvarkens:

Een dichte vloer met een oppervlakte van minimaal 0,40 m2 per vleesvarken.

- Vloeruitvoering mestplaats vleesvarkens roosters:

Een vloer voor een mestplaats voor vleesvarkens bestaande uit betonroosters of composietroosters. Nadrukkelijk zijn gietijzeren roosters, geprofileerde metaalroosters of kunststof roosters niet subsidiabel.

- Vloeruitvoering mestplaats vleesvarkens harde dichte vloer:

Een vloer voor een mestplaats voor vleesvarkens van dichte beton/composietvloer met gierafvoer en dagelijkse mestverwijdering. (De dichte vloer mag ingestrooid worden, maar dat is niet verplicht).

- Verblijfvloer / stalvloer voor dekberen of ligplaatsen voor dekberen:

Een dichte vloer met een oppervlakte van minimaal 76% per dekbeer.

Varkensvriendelijke vloeren definities:

Dichte vloer volgens Besluit Houders van dieren, omschrijving dichte vloer, artikel 2.18.6:

Een vloer of een gedeelte daarvan, die is voorzien van gierdoorlatende openingen, wordt als dicht beschouwd indien:

a. het totaal aan gierdoorlatende openingen niet meer bedraagt dan 5% van de totale oppervlakte van het dichte deel van de vloer, en

b. de breedte van gierdoorlatende spleten ten hoogste 10 mm en de doorsnede van ronde gierdoorlatende openingen ten hoogste 20 mm bedraagt.

Harde dichte vloer is bijvoorbeeld beton/composietvloer of een metalen plaat.

Zachte dichte vloer is bijvoorbeeld geplastificeerd metaal of rubbercoating.

8

11

Open water voorzieningen voor pluimvee

Subsidiabel:

- Open water voorziening voor pluimvee: een optimaal watersysteem voor een meer natuurgetrouwe vorm van watergebruik door pluimvee. Een natuurgetrouw watersysteem zorgt ervoor dat vogels kunnen poetsen, reinigen en drinken. Voorbeelden van open watersystemen zijn systemen met bijvoorbeeld ronddrinkers, drinkgoten, vogeldouches, vogelpoelen voor (ondiep) badderen.

- (Aanleg) waterleidingen voor de open water voorziening voor pluimvee.

- Bijbehorende installatiekosten.

Niet subsidiabel:

- Zwemvoorzieningen: Zwemwater is geen vereiste voor deze optimale watersystemen en daarmee zijn zwemvoorzieningen niet subsidiabel.

- Drinknippels en een daarbij horend waterleidingsysteem. Dit is geen optimaal natuurgetrouw watersysteem en daarmee niet subsidiabel.

Een open water voorziening buiten de stal op landbouwgrond is niet toegestaan. De open water voorziening moet zich binnen de stal bevinden. De open water voorziening in de stal moet aan de wettelijke hygiëne voorschriften voldoen, zie de vereisten van de (lokale) overheid.

6

12

Pad cooling in stallen voor veehouderij

Subsidiabel:

- Pad cooling systeem ten behoeve van stallen dat zorgt voor afkoeling van binnenkomende lucht via het verdampen van water in de binnenkomende lucht.

- Bijbehorende installatiekosten.

8

13

Energiebesparende maatregelen met behulp van systemen die warmte of koelte hergebruiken om te verwarmen of te koelen

Subsidiabel:

- Warmte wisselaar inclusief onderdelen van het systeem voor het regelen van de temperatuur op basis van lucht-lucht of medium-lucht zoals water-lucht.

- Voorbeelden zijn verwarming waarbij gebruik wordt gemaakt van aardwarmte of warme stallucht om nieuwe verse lucht mee te warmen.

- Bijbehorende installatiekosten.

Niet subsidiabel:

- Reguliere verwarmingssystemen o.a. waarbij water moet worden opgewarmd met gas of elektriciteit om de lucht te warmen. Het is noodzakelijk om warmte of koelte te hergebruiken (wisselwerking) om te warmen of koelen.

De opgewekte energie of warmte moet gebruikt worden door de eigen landbouwonderneming. Het worden van (netto) energieleverancier door deze investering is niet subsidiabel.

7

14

Waterbeheer voorzieningen ter verlaging van risico’s van verontreiniging door erfafspoeling

Subsidiabel:

- Aanleg van overdekte verharde, vloeistofdichte vul- en wasplaats voor spuitmachines, inclusief een voorziening voor opvang en opslag van waswater.

- Chemisch zuiveringssysteem voor was- en spoelwater van spuitmachines (dat wil zeggen de aanschaf en aanleg van een chemisch zuiveringssysteem dat is opgenomen op de BZG-lijst.

- Biologisch zuiveringssysteem voor was- en spoelwater van spuitmachines (dat wil zeggen de aanschaf en aanleg van een vloeistofdicht biologisch zuiveringssysteem).

- Een waterdichte opslagput voor de opvang van perssap, percolatiewater en afstromend water van kuilplaten, voerplein of koepad, waarmee erfafspoeling gescheiden blijft van regulier rioolsysteem. Inclusief de buizen, goten, richels en kolken voor afvoer van met voer- of mestresten vervuild water naar de daarvoor bestemde opslagput.

- Een waterdichte opvangput waarmee verontreinigd afvalwater van het bedrijf gescheiden blijft van regulier rioolsysteem. Inclusief de buizen, goten, richels en kolken voor afvoer.

- Waterveegmachine met opvangbak erfafspoeling of bedrijfsafvalwater.

- Veegmachine voor het schoonhouden van het erf ter voorkoming van erfafspoeling bij regen.

- Opvang- en afvoersysteem van perssappen (onder sleufsilo’s).

- Bijbehorende installatiekosten.

Niet subsidiabel:

- Systemen voor het lozen van drain- of afvalwater vanuit kassen.

- Overkapping voor een voederopslag.

- Overkapping voor een mestopslag.

- Kosten voor herinrichting van het erf.

- Erfverharding.

- Hemelwatersysteem waaronder dakgoten, buizen voor afvoer en reguliere riolering.

- Spoelplaats (voor materieel anders dan een spuitmachine e.d.).

- Kuilplaten of sleufsilo’s.

- Installaties of machines voor opvang van perssap of percolaat indien een overloopvoorziening is of wordt aangebracht naar het reguliere riool, de bodem of het oppervlaktewater.

- Waterzuiveringsinstallatie.

6

15

Emissie arme vloeren voor stallen melkveehouderij en vleeskalverhouderij

Emissiearme vloer voor stallen in de rundveehouderij en aanleg daarvan.

Subsidiabel:

De vloerdelen van de volgende typen:

- Rundveevloer MDV type A1.10: BWL 2010.31.V5, ligboxenstal met roostervloer voorzien van een bolle rubber toplaag, met mestschuif.

- Rundveevloer MDV type A1.13: BWL 2010.34.V7, ligboxenstal met roostervloer voorzien van cassettes in de roosterspleten en mestschuif.

- Rundveevloer MDV type A1.14: BWL 2010.35.V7, ligboxenstal met geprofileerde vlakke vloer met hellende sleuven, regelmatige mest afstorten voorzien van afdichtflappen, met mestschuif.

- Rundveevloer MDV type A1.21: BWL2013.01.V3, ligboxenstal met vlakke vloerplaten met tegelprofiel, hellende sleuven en regelmatige mest afstorten voorzien van afdichtflappen of -kleppen en mestschuif.

- Rundveevloer MDV type A1.23: BWL2013.04.V4, ligboxenstal met geprofileerde vloerplaten met sterk hellende langssleuven met urineafvoergat en hellende dwarsgroeven, aaneengesloten gelegd of gescheiden door mest afstorten voorzien van emissiereductiekleppen, met mestschuif.

- Rundveevloer MDV type A1.28: BWL2015.05 Ligboxenstal met roostervloer, voorzien van rubber matten en composiet nokken met een hellend profiel, kunststofcassettes met kleppen in de roosterspleten en met mestschuif.

- Rundveevloer MDV type A.133 ligboxenstal met vlakke vloer, voorzien van rubberen sleufvloer met 3% hellende langssleuven en geprofileerd rubber (hellende V-vorm) met groeven en nopjes tussen de langssleuven, met mestschuif (BWL 2018.06).

- Vleeskalveren MDV type A 4.8 stal met roostervloer voorzien van een bolle rubber toplaag en afdichtflappen in de roosterspleten (BWL 2018.04).

- (Robot) Mestschuifsysteem en robot mestcollectors voor genoemde typen vloeren waarbij een mestschuif/robot verplicht is.

- Bijbehorende aanleg- en installatiekosten.

Niet subsidiabel:

- Fundering waarop vloer ligt.

- Mestkelder.

- Muren en dak stal.

- Mestkanaal.

- Sloopkosten oude vloer.

6

16

Biobed of biofilter

Een biobed of een biofilter is een filterinstallatie voor luchtuitstoot vermindering door filterend materiaal wat uit de natuur komt, zoals houtsnippers of kokosschalen in combinatie met micro-organismen en schimmels.

Subsidiabel:

- Alle onderdelen van het biofilter of biobed voor luchtuitstoot vermindering door natuurlijk filtermateriaal zoals houtsnippers of kokosschalen in combinatie met micro organismen en schimmels.

- De bijhorende installatie die de te reinigen luchtstroom door het biobed of biofilter blaast of afzuigt.

- Bijbehorende aanleg- en installatiekosten.

Niet subsidiabel:

Een (biologische) luchtwasser waarin het bio filter kan worden gebruikt. Enkel het bio filter zelf is subsidiabel.

5

17

Fijnstof reducerende maatregelen pluimveestallen

Subsidiabel:

- Oliefilmsysteem met drukleidingen; 54% emissiereductie fijn stof (BWL 2009.17)

- Ionisatiesysteem met negatieve coronadraden; 49% emissiereductie fijn stof (BWL 2009.18)

- Ionisatiefilter; 57% emissiereductie fijn stof (BWL 2011.01)

Niet subsidiabel:

Olie.

8

18

Geautomatiseerd systeem voor afvoer van bovenmatig strooisel van de vloeren van pluimveestallen

Subsidiabel:

- Aanbrengen oliefilm in stallen met gedeeltelijk rooster door middel van een olierobot; 30% emissiereductie fijn stof (BWL 2015.02)

- Strooiselschuif bij volièrehuisvesting; 20% emissiereductie fijn stof (BWL 2017.02)

Niet subsidiabel:

Olie.

6

19

Luchtwassystemen in de veehouderij

Dit zijn gecombineerde luchtwassers die naast ammoniak ook fijnstof en geur reduceren en vallen in de RAV-lijst.

Subsidiabel:

- Gecombineerd luchtwassysteem 85% emissiereductie met chemische wasser (lamellenfilter) en waterwasser (BWL 2006.14.V7), luchtwassysteem zoals omschreven bij MDV type A.4.5.1.

- Gecombineerd luchtwassysteem 85% emissiereductie met waterwasser, chemische wasser en biofilter (BWL 2007.01.V8), luchtwassysteem zoals omschreven bij MDV type A.4.5.3.

- Gecombineerd luchtwassysteem 85% emissiereductie met watergordijn en biologische wasser (BWL 2007.02.V6; BWL 2009.12.V4; BWL 2010.02.V6), luchtwassysteem zoals omschreven bij MDV type A.4.5.4.

- Gecombineerd luchtwassysteem 85% emissiereductie met waterwasser, biologische wasser en geurverwijderingssectie (BWL 2011.07.V5), luchtwassysteem zoals omschreven bij MDV type A.4.5.5.

- Gecombineerd luchtwassysteem 90% emissiereductie met een biologische en een chemische wasser en een biofilter (BWL 2011.08.V5), luchtwassysteem zoals omschreven bij MDV type A.4.5.6.

5

20

Omgekeerde osmose

bestemd voor:

het verminderen van het waterverbruik van biologische luchtwassers met ten minste 60%, door met omgekeerde osmose het spuiwater te zuiveren, waarna het gezuiverde spuiwater opnieuw wordt gebruikt in de biologische luchtwasser en het resterende concentraat nuttig wordt toegepast.

Subsidiabel:

- Een omgekeerde osmose-eenheid.

- Een opslagvoorziening voor het concentraat.

- Een opslagvoorziening voor het te recirculeren waswater.

- Voorzieningen om het behandelde spuiwater geschikt te maken voor hergebruik.

Niet subsidiabel:

- Luchtwasser (deze is subsidiabel in categorie 19).

- Spuiwateropslag en waswateropslag.

6

21

Potafdekinstallatie boom-, vaste planten- of sierteelt

Bestemd voor: het in de boom-, vaste planten- of sierteelt tegengaan van de groei van onkruid in de potten, door het machinaal strooien van een afdeklaag bestaande uit los organisch materiaal op de bovenzijde van het substraat.

Subsidiabel:

- Een elevator.

- Een doseersysteem.

- Transportbanden en een trilsysteem.

5

22

Elektrische machines/werktuigen, gericht op het uitoefenen van landbouwgerichte activiteiten

a. Elektrische of hybride aangedreven mobiele machine bestemd voor het verrichten van werkzaamheden in de land- en tuinbouw, waarbij de aandrijving is voorzien van een elektromotor, waarbij voor de opslag van energie een of meerdere accu’s worden toegepast.

b. Oplaadpunt voor elektrische of hybride aangedreven mobiele machine, bestemd voor het verrichten van werkzaamheden in de land- en tuinbouw, bestemd voor het elektrisch laden van accu’s van eigen elektrische of hybride aangedreven mobiele machine, bestemd voor het verrichten van werkzaamheden in de land- en tuinbouw, die zijn voorzien van een geheel of gedeeltelijke elektrische hoofdaandrijving, waarbij het oplaadpunt is opgesteld op het eigen bedrijfsterrein.

Subsidiabel:

- Elektrische machines/werktuigen gericht op het uitoefenen van landbouwgerichte activiteiten.

- Een oplaadsysteem en al dan niet de volgende onderdelen: een ontlaadsysteem, een meet- en regelsysteem, een lockerkast met een stroomafnamepunt per locker en een stekkerherkenningssysteem.

- Bijbehorende aanleg en installatiekosten.

Niet subsidiabel:

- Elektrische auto’s, fietsen of andere vervoersmiddelen voor personen.

7

23

Automatisch ruwvoermengsysteem

Automatisch ruwvoermengsysteem voor herkauwers, voor meerdere keren per dag automatisch en gemengd voeren van ruwvoeders.

Subsidiabel:

- Voerkeuken.

- Bijbehorende laadinstallatie voor vullen voerrobot.

- Zelfstandig voortbewegende voerrobot.

- Bijbehorende mineraal en brokdoseersysteem.

- bijbehorende besturingssysteem.

- Sensoren/rails voor routebepaling.

- Oplaadstation.

- Bijbehorende installatiekosten.

Met bijbehorend worden de onderdelen van de fabrikant bedoelt die (standaard) bij de installatie horen.

Niet subsidiabel:

- Krachtvoerautomaten.

- Krachtvoerinstallaties.

- Machines voor vullen voerkeuken, zoals kuilsnijders, kuilhappers, shovel/verreiker en tractoren.

- (Extra) Aanvullende voorraadbunkers/silo’s welke geen deel uitmaken van het geautomatiseerde systeem.

7

24

Technieken om bodemverdichting tegen te gaan

Investeringen in subsidiabel gestelde systemen die het risico op (structuur) schade van de bodem. verminderen.

Subsidiabel:

- Aanpassingskosten aan tractoren en werktuigen die bedoeld zijn voor het overschakelen op een teeltsysteem met vaste rijpaden en een spoorbreedte van minimaal 280 cm.

- GPS/GIS apparatuur i.c.m. een investering t.b.v. het rijpadensysteem.

- Bodemdrukverlagend bandensysteem in de open teelt

a. bestemd voor: het verlagen van de bodemdruk in de open teelt, ter behoud van de bodemstructuur, door: 1. rupsbanden voor tractoren, of 2. brede banden voor tractoren en (zelfrijdende) machines, in combinatie met een luchtdrukwisselsysteem,

b. bestaande uit: rupsbanden of brede banden voor tractoren of (zelfrijdende) machines en een luchtdrukwisselsysteem.

8

25

Systemen om productierisico’s te verkleinen

Subsidiabel:

- Aanschaf en installatie nachtvorst propeller;

- Anti hagelgeneratiesystemen;

- Constructie en aanschaf hagelnetten;

- Constructie en aanschaf regenkappen;

- Meerkosten van aanschaf van gehard glas voor gebruik in bestaande of nieuwe kassen.

Niet subsidiabel:

- (Nieuw)Bouw van een kas.

- Overige investeringen om productierisico’s te verkleinen Anders dan omschreven onder subsidiabel.

- Sloop en afvoerkosten.

6

26

Emissie arme stalsystemen voor de varkenshouderij

Het aanleggen van emissiearme stalsystemen voor de varkenshouderij.

Subsidiabel:

- Voor kraamzeugen: MDV Type D 1.2.20: BWL 2018.01, Mestpan met mestkanaal met koelsysteem en waterkanaal onder het kraamhok.

Niet subsidiabel:

- Sloopkosten bestaande systemen.

9

27

Duurzame opslag/bewaartechnieken en koeling

1. Energie-efficiënte melkkoeling (Bestemd voor: het koelen van melk en terugwinnen van warmte uit melk waarbij de onttrokken warmte wordt benut en bestaande uit:

warmtewisselaar die is gemonteerd in de leiding tussen de melkmachine en de melkkoeltank (melkvoorkoeler), warmtewisselaar tussen de compressor en condensor van de koelmachine, (eventueel) frequentieregelaar op de melkpomp, (eventueel) buffervat, (eventueel) warmtepomp, (eventueel) elektrische boiler die gevoed wordt met het voorverwarmde water.

1. Aanschaf en installatie van condensdroogsysteem.

Niet-subsidiabel:

- De koelmachine en de melkpomp zelf;

- In de woning geplaatste installatieonderdelen.

8

28

Verwerking en opslag enkelvoudige grondstoffen

- Machine voor reinigen gewassen, zoals een bietenreiniger

- Machine/installatie om producten mee te bewerken, zoals malen, pletten of snijden

- Installatie/opbouwkosten van bovenstaande investeringen

Niet subsidiabel:

- Voermengwagen of machines voor het uitkuilen en verwerken van ruwvoer

- Opslag van ruwvoer, zoals sleufsilo's en kuilplaten

7

Bijlage 2 Gebiedskaarten Niet productieve investeringen water

afbeelding binnen de regeling

Kaart 1 Landgoed Oostermaat eo: het betreft het gebied binnen de paarse stippellijn.

afbeelding binnen de regeling

Kaart 2 Gebied Woldberg / Eese: het betreft het gearceerde gebied.

afbeelding binnen de regeling

Kaart 3 Beschrijving gebied Roelinksbeek/Voltherbeek: Het betreft het gebied binnen de rode lijn.

Het gebied zoals weergegeven op de kaart beslaat een deel van de stroomgebieden van de Roelinksbeek en Voltherbeek in Noordoost-Twente. Het projectgebied is gelegen tussen het Natura2000-gebied ‘Landgoederen Oldenzaal’ aan de zuidoostkant en het N2000-gebied ‘Agelerbroek, Voltherbroek en Achter de Voort (AVAV)’ aan de noordwestkant. Het gebied vormt daarmee als het ware een door beken dooraderde hydrologische verbinding tussen de twee N2000-gebieden, maar kent ook een duidelijke eigen wateropgave vanuit de Kaderrichtlijn Water (Waardevolle Kleine Wateren) en de klimaataanpak (betere functiebediening landbouw en natuur, ook buiten N2000). Het bestaat voor een flink deel uit agrarisch gebied, naast buiten N2000 gelegen natuurwaarden, en is – ook volgens de laatste klimaatprojecties (ihkv ZON) – zeer droogtegevoelig: flinke gewasschades als gevolg van vochttekorten treden hier al in een normaal jaar op, maar dit loopt extra op in droge jaren vanwege de bodemgesteldheid en omdat wateraanvoer van buiten het systeem niet mogelijk is. Daarnaast speelt dat vanwege de helling in het gebied het gebied naast droogteproblemen aan de andere kant ook zeer gevoelig is voor overstromingen in natte perioden.