Regeling vervallen per 29-04-2022

Verordening van provincie Overijssel houdende regels over het plaatsen van aanduidingen langs provinciale wegen: Regeling aanduidingen langs provinciale wegen Overijssel

Geldend van 27-07-2017 t/m 28-04-2022

Intitulé

Verordening van provincie Overijssel houdende regels over het plaatsen van aanduidingen langs provinciale wegen: Regeling aanduidingen langs provinciale wegen Overijssel

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Aanduiding: verwijzing naar een object, alsmede informatiepanelen, activiteitenborden, speciale aanduidingen en gedenktekens;

  • b.

    Activiteitenbord: bord van een gemeente met informatie over actuele activiteiten binnen die gemeente;

  • c.

    Beslispunt: punt waar de weggebruiker op de verkregen informatie van de bewegwijzering zal reageren door al dan niet van richting te veranderen;

  • d.

    Besliswijzer: wegwijzer op of nabij het beslispunt;

  • e.

    Bovenlokaal belang: belang gericht op bezoekers met een groter geografisch bereik dan alleen de bewoners van de gemeente waarin een object is gelegen;

  • f.

    CROW: het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte;

  • g.

    Gebiedsaanduidingsbord: bord voor de aanduiding van regio’s, nationale landschappen, nationale parken, ecologische hoofdstructuurgebieden en Unescogebieden- en objecten;

  • h.

    Gedenkteken: niet aard-en nagelvast voorwerp zonder verkeersfunctie ter nagedachtenis aan een verkeersslachtoffer;

  • i.

    Informatiepaneel: paneel bestaande uit een kaart van het gebied en een bijbehorend register van object- en straatnamen om de weggebruiker duidelijk te maken waar een object ligt en langs welke route dit kan worden bereikt;

  • j.

    Mottoborden: aanduidingen met het doel het gedrag van de weggebruiker te beïnvloeden; deze hebben betrekking op het beleid op het gebied van de verkeersveiligheid en de mobiliteit;

  • k.

    Object: gebouw of verzamelde gebouwen, dan wel terrein met een recreatieve functie dat veel verkeer aantrekt en waarnaar kan worden verwezen;

  • l.

    Speciale aanduidingen: aanduidingen die dienen voor verkeersoriëntatie, zoals gebiedsnaamborden, gemeentegrensborden, straatnaamborden, of die geen bewegwijzering tot doel hebben, zoals mottoborden;

  • m.

    Toeristisch-recreatieve bestemming: voorziening die door aard, omvang en wijze van beheer is ingesteld op bezoek door recreanten en toeristen of die een vergelijkbare publieksfunctie heeft;

  • n.

    Verzorgingsplaats: buiten de rijbaan gelegen parkeervoorziening voor de weggebruiker, al dan niet gecombineerd met voorzieningen zoals een brandstofverkooppunt of een wegrestaurant.

Artikel 2. Toepassingsbereik

Deze regeling is van toepassing op alle wegen in beheer bij de provincie Overijssel.

Artikel 3. Ontheffing en melding

  • 1. Voor het verkrijgen van een ontheffing van een verbod als bedoeld in artikel 5.1.2 van de Omgevingsverordening Overijssel kan ontheffing worden gevraagd bij Gedeputeerde Staten.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het derde lid, wordt een ontheffing verleend voor een periode van maximaal tien jaar en steeds voor de periode van één jaar stilzwijgend verlengd tot het moment dat Gedeputeerde Staten de ontheffing ingetrokken hebben.

  • 3. De ontheffing kan te allen tijde worden gewijzigd of ingetrokken indien:

    • a.

      niet wordt voldaan aan de in deze regeling of in de ontheffing opgenomen voorwaarden,

    • b.

      het waarborgen van de veiligheid en doorstroming van het verkeer of het beheer en onderhoud van de weg daartoe aanleiding geeft, dan wel

    • c.

      binnen een jaar na verlening van de ontheffing daarvan geen gebruik is gemaakt.

  • 4. In afwijking van het eerste lid mogen de in de artikelen 8 en 9 omschreven speciale aanduidingen zonder ontheffing, doch na voorafgaande melding bij Gedeputeerde Staten, worden geplaatst als aan de in of krachtens deze regeling bepaalde voorwaarden is voldaan. Het derde lid is hierop van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Gedeputeerde Staten kunnen bij het verlenen van een ontheffing en na een melding voorwaarden die afwijken van deze regeling stellen aan de maatvoering, vormgeving, indeling, plaatsing en locatie van aanduidingen, indien dit naar het oordeel van Gedeputeerde Staten nodig is voor de veiligheid en doorstroming van het verkeer of het beheer en onderhoud van de weg.

  • 6. De aanvraag voor ontheffing of de melding wordt ingediend door de eigenaar of exploitant van het desbetreffende object, of de direct belanghebbende.

Artikel 4. Aanvragen

  • 1. Aanvragen en meldingen worden gedaan door middel van een aanvraag- of meldingsformulier, dat ten minste acht weken vóór de plaatsing van de aanduiding wordt ingezonden.

  • 2. De aanvrager van een ontheffing krijgt binnen acht weken na ontvangst van het aanvraagformulier een besluit.

  • 3. De melder krijgt een bewijs van ontvangst, met dien verstande dat Gedeputeerde Staten binnen acht weken na de melding nadere voorwaarden kunnen opleggen, indien dit voor de veiligheid en doorstroming van het verkeer of het beheer en onderhoud van de weg vereist is.

Artikel 5. Ontheffing voor aanduiding van toeristisch-recreatieve objecten

  • 1. Een ontheffing wordt uitsluitend verleend voor een aanduiding van objecten:

    • a.

      met een bovenlokaal belang, welke zijn gelegen buiten de bebouwde kom op een afstand van maximaal 500 meter hemelsbreed van de provinciale weg, welke een toegestane maximumsnelheid toestaat van 70 km/h of meer,

    • b.

      welke op basis van de algemene geografische bewegwijzering niet kan worden bereikt, en

    • c.

      verwijzing naar het oordeel van Gedeputeerde Staten noodzakelijk is in verband met de verkeersveiligheid.

  • 2. De aanduidingen waarvoor ontheffing wordt verleend voldoen aan de normen van de Richtlijn toeristische bewegwijzering van de CROW, publicatie 322, echter in afwijking daarvan aan de bordafmeting van 1.500 x 230 mm of 1.500 x 350 mm.

Artikel 6. Ontheffing voor aanduiding van verzorgingsplaatsen

  • 1. Voor aanduidingen van verzorgingsplaatsen wordt uitsluitend ontheffing verleend indien deze direct aan de provinciale weg zijn gelegen.

  • 2. De aanduidingen waarvoor ontheffing wordt verleend voldoen aan de Richtlijn toeristische bewegwijzering van de CROW, publicatie 322, voor de bordtypen verzorgingsplaatsen en worden geplaatst volgens de daarbij aangegeven afstanden.

Artikel 7. Ontheffing voor informatiepanelen en activiteitenborden van gemeenten

  • 1. Ontheffing kan worden verleend voor het door gemeenten plaatsen van informatiepanelen en activiteitenborden nabij de bebouwde kom.

  • 2. De informatiepanelen voldoen ten minste aan de volgende eisen:

    • a.

      panelen worden geplaatst volgens de afstanden zoals opgenomen in tabel 8.1 van de Richtlijn toeristische bewegwijzering van de CROW, publicatie 322, voor de bordtypen toeristisch-recreatieve aanduidingen, en in het verlengde van de weg dan wel onder een hoek van maximaal 15 graden;

    • b.

      bij panelen die worden geplaatst op wegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of meer, wordt een besliswijzer geplaatst met een voorwegwijzer op circa driehonderd meter;

    • c.

      behoudens de vermelding van de gemeentenaam is op maximaal 40% van de oppervlakte van alleen de voorzijde reclame toegestaan;

    • d.

      panelen mogen zijn voorzien van verlichting, mits deze voor de weggebruiker niet afleidend is;

    • e.

      bij panelen is voorzien in parkeerruimte voor minimaal één personenauto.

  • 3. De activiteitenborden voldoen ten minste aan de volgende eisen:

    • a.

      de activiteiten worden aangeduid op stroken die afzonderlijk boven elkaar zijn geplaatst;

    • b.

      er worden alleen activiteiten vermeld die binnen een periode van vier weken plaatsvinden.

Artikel 8. Melding van speciale aanduidingen

  • 1. Voor de volgende speciale aanduidingen is geen ontheffing vereist, maar kan worden volstaan met voorafgaande melding bij Gedeputeerde Staten indien wordt voldaan aan de bij of krachtens deze regeling bepaalde voorwaarden:

    • a.

      buurtschapsborden;

    • b.

      gemeentegrensborden;

    • c.

      benaming van rivieren, kanalen, bruggen en viaducten en gebiedsaanduidingsborden;

    • d.

      bebouwde komborden;

    • e.

      straatnaamborden;

    • f.

      huisnummering;

    • g.

      borden route gevaarlijke stoffen;

    • h.

      fiets-, wandel- en ruiterroutes;

    • i.

      mottoborden.

  • 2. Voor de speciale aanduidingen gelden de volgende eisen:

    • a.

      de aanduiding is niet bevestigd aan een tot de weg behorende verkeersvoorziening;

    • b.

      op of naast de aanduiding wordt geen verlichting geplaatst;

    • c.

      de aanduiding mag de veiligheid en doorstroming van het verkeer of het beheer en onderhoud van de weg niet belemmeren.

  • 3. De speciale aanduidingen voldoen wat betreft maatvoering, uitvoering, plaatsing en afstanden aan de Richtlijn toeristische bewegwijzering van de CROW, publicatie 322, voor de bordtypen gebiedsaanduidingsborden, streekgrensborden, provincie- en gemeentegrensborden, naamborden, respectievelijk recreatieve routes.

Artikel 9. Melding van gedenktekens

  • 1. Voor het plaatsen van een gedenkteken is geen ontheffing vereist, maar kan worden volstaan met voorafgaande melding bij Gedeputeerde Staten indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      het gedenkteken dient ter nagedachtenis aan een menselijk slachtoffer van een verkeersongeluk op de weg;

    • b.

      het gedenkteken is maximaal 0,60 m hoog en 0,40 m breed, wordt geplaatst in de berm minimaal 2,5 meter van de hoofdrijbaan en minimaal 0,5 meter uit de buitenkant van de verhardingen, doch niet in de tussenberm;

    • c.

      het gedenkteken is niet bevestigd aan een tot de weg behorende verkeersvoorziening en bij het gedenkteken wordt geen verlichting geplaatst;

    • d.

      de aanwezigheid van het gedenkteken mag de veiligheid en doorstroming van het verkeer of het beheer en onderhoud van de weg niet belemmeren;

    • e.

      De toegestane plaatsingsduur van een gedenkteken is maximaal vijf jaar.

  • 2. De melding voor een gedenkteken is voorbehouden aan de meest naaste familie van het verkeersslachtoffer.

Artikel 10. Het langs de weg plaatsen van aanduidingen

  • 1. De kosten van aanschaf, plaatsing, beheer, onderhoud en vervanging en verwijdering van de aanduidingen zijn voor rekening van de aanvrager of melder. De provincie is jegens de aanvrager niet aansprakelijk voor eventuele beschadiging, vernieling of diefstal door derden.

  • 2. De plaatsing, onderhoud en verwijdering van een aanduiding vindt alleen plaats na voorafgaand overleg met een provinciaal toezichthouder op de wegen van de provincie, en volgens de door hem te geven aanwijzingen voor veiligheid bij werkzaamheden langs de weg en voorwaarden voor graafwerkzaamheden.

Artikel 11. Overgangsbepaling

  • 1. De regeling aanduidingen, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 19 april 2011 (Provinciaal Blad nr. 2011/0047032) wordt ingetrokken.

  • 2. Ontheffingen en toestemmingen voor aanduidingen die zijn verleend op grond van eerdere regelgeving en die passen binnen deze regeling, blijven met inachtneming van artikel 3, derde lid, van kracht.

  • 3. Ontheffingen of toestemmingen voor aanduidingen die niet passen binnen deze regeling, worden door Gedeputeerde Staten ingetrokken met inachtneming van een overgangstermijn van maximaal vijf jaar.

Artikel 12. Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als Regeling aanduidingen langs provinciale wegen Overijssel.

Artikel 13. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op de eerste dag volgend op de publicatie in het Provinciaal Blad.

Ondertekening

Toelichting

Algemeen

De provincie ontvangt als wegbeheerder regelmatig verzoeken van overheden, bedrijven en particulieren om medewerking te verlenen aan het plaatsen van borden of andere aanduidingen langs de provinciale weg. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt naar:

  • a.

    borden voor de aanduiding naar objecten;

  • b.

    aanduidingen die geen relatie hebben met bewegwijzering.

Daarnaast coördineert de Nationale Bewegwijzeringsdienst de geografische bewegwijzering, zoals naar steden, woonkernen, ziekenhuizen, stadions en vergelijkbare andere bestemmingen.

De onderhavige regeling gaat alleen over de aanduiding van objecten en de categorie borden als gemeentegrensborden, mottoborden, informatiepanelen e.d., zoals in de regeling benoemd. Deze staan dus geheel los van de nationale bewegwijzering.

Deze regeling is gebaseerd op een aantal uitgangspunten:

  • 1.

    Het plaatsen van aanduidingen is verboden, tenzij dit noodzakelijk is voor het borgen van de verkeersdoorstroming en de verkeersveiligheid, en het beheer en onderhoud van de weg niet belemmerd wordt.

  • 2.

    De aanduidingen worden zodanig ingericht, dat de totale hoeveelheid te vermelden objecten zo beperkt mogelijk wordt gehouden.

  • 3.

    Eigenaren en exploitanten van objecten dienen hun bezoekers zo veel mogelijk zelf te informeren over de bereikbaarheid, bijvoorbeeld door objecten zo veel mogelijk te koppelen aan geografische begrippen of genummerde routes.

  • 4.

    Het plaatsen van overige aanduidingen is alleen toegestaan voor zover deze verwijzen naar een object. Dat betekent, dat verwijzingen zonder verkeersbelang, zoals reclame, die de weggebruiker onnodig afleiden, niet worden toegestaan.

  • 5.

    Gedenktekens langs de weg worden tijdelijk toegestaan mits zij aan bepaalde voorwaarden voldoen.

  • 6.

    Indien mogelijk wordt gebruik gemaakt van een meldingsplicht in plaats van een ontheffing, met het oog op de beperking van de administratieve lasten.

Op het uitgangspunt dat geen ontheffing wordt verleend voor reclame geldt een uitzondering waar het gaat om gemeentelijke informatiepanelen. Daarbij is het beleid dat het plaatsen van reclame op de achterzijde niet is toegestaan, maar dat aan de voorzijde een beperking tot maximaal 40% van de oppervlakte is toegestaan. De reden hiervan is dat deze reclame de gemeenten in staat stelt om de plaatsing en het onderhoud van deze borden voor publieksinformatie te financieren. Er is op dit moment vanuit het perspectief van de verkeersveiligheid geen aanleiding om het beleid op dit punt te wijzigen.

Wettelijke basis

De Wegenwet verplicht de provincie Overijssel om haar wegen te onderhouden en zorg te dragen voor een goede doorstroming op de wegen en voor een optimale verkeersveiligheid. Bij provinciale verordening mogen regels worden gesteld over onderwerpen waarin de Wegenwet niet voorziet.

Deze regels zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening, hoofdstuk 5 (Verkeersverordening), waarvan de meest recente versie op 1 mei 2017 in werking is getreden.

In de Omgevingsverordening is onder andere bepaald, dat het verboden is om veranderingen aan de weg aan te brengen of enig werk aan te brengen, te houden, te veranderen of te verwijderen boven, op, in, of onder de weg. Hieronder valt ook het plaatsen van aanduidingen. Gedeputeerde Staten hebben de bevoegdheid om van dit verbod ontheffing te verlenen, of een meldingsvereiste in te stellen. Verder is in de Omgevingsverordening op hoofdlijnen bepaald, in welke gevallen een ontheffing kan worden gewijzigd of ingetrokken. Gedeputeerde Staten zijn bevoegd nadere regels te stellen voor het verlenen van ontheffing of te bepalen in welke situaties kan worden volstaan met een melding. Met deze regeling wordt invulling aan deze bevoegdheid gegeven.

Richtlijnen van het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW)

Het CROW heeft in samenwerking met het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (Rijkswaterstaat) de richtlijn Bewegwijzering 2014 vastgesteld (CROW-publicatie 322).

In deze richtlijn staan normen voor de bewegwijzering op of aan rijkswegen, provinciale wegen, gemeentelijke wegen en wegen in onderhoud bij waterschappen.

De richtlijn beschrijft dat weggebruikers aangeboden informatie moeten kunnen lezen en verwerken zonder dat dit de doorstroming en verkeersveiligheid vermindert.

Objectverwijzingen moeten daarom aan vier hoofdeisen voldoen:

  • Uniformiteit: naar soortgelijke situaties wordt op dezelfde wijze verwezen.

  • Continuïteit: de verwijzing naar het in de bewegwijzering opgenomen doel wordt voortgezet totdat het desbetreffende doel is bereikt, of totdat de verwijzing niet meer noodzakelijk is.

  • Leesbaarheid: letterhoogte en contrast tussen opschriften en de ondergrond van de wegwijzer zijn geüniformeerd.

  • Begrijpelijkheid: er wordt aangesloten bij officiële benamingen en/of er wordt een pictogram toegevoegd ter ondersteuning.

In deze regeling Aanduidingen langs provinciale wegen 2017 wordt voor het ontwerp van de aanduidingen en de afstanden bij het plaatsen hiervan dwingend verwezen naar de CROW richtlijn 322 uit 2014.

Deze richtlijnen zijn tegen betaling verkrijgbaar, maar kunnen ook worden ingezien op het provinciehuis. Daarnaast beschikt de bordenleverancier, waar de aanvrager de borden moet bestellen, uiteraard over deze richtlijnen. Dit betekent dat de aanvrager geen kosten hoeft te maken voor de aanschaf van de richtlijnen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsomschrijving

In vergelijking met de regeling 2010 is ter wille van de leesbaarheid het aantal begrippen uitgebreid. Daarbij wordt uitgegaan van de begripsomschrijvingen uit de CROW- richtlijn 322, bijlage VII. De omschrijving van enkele begrippen wijkt af van deze richtlijn of zijn daarop aanvullend, om rekening te houden met de Overijsselse situatie. Waar verschillen bestaan gelden uiteraard de omschrijvingen in deze regeling.

Artikel 2. Toepassingsbereik

De regeling geldt alleen voor de wegen voor zover in beheer bij de provincie Overijssel. De meeste provinciale wegen liggen buiten de bebouwde kom, maar de regeling ziet ook op de provinciale wegen die binnen de bebouwde kom liggen. Voor de toetsing aan verkeersveiligheid en doorstroming in verband met aanduidingen kan dat bij de ontheffingverlening verschil maken.

Artikel 3. Ontheffing en melding

Het is op grond van artikel 5.1.2 van de Omgevingsverordening Overijssel verboden op of langs de provinciale weg aanduidingen te hebben, te plaatsen of te wijzigen. Van dit verbod kan ontheffing worden verleend.

Dit artikel is een uitwerking van het uitgangspunt dat het plaatsen van aanduidingen tot een minimum beperkt moet worden en alleen wordt toegestaan voor zover het nodig is om veel zoekend verkeer te voorkomen en de verkeersveiligheid te waarborgen. Als het op basis van informatie over het adres van de bestemming en bestaande straatnaamborden en plaatsnaamborden voldoende is om de bestemming zonder zoeken te bereiken, dan wordt geen ontheffing verleend, tenzij er een risico op een verkeersonveilige situatie ontstaat. Belangrijk is ook, dat in de huidige tijd veel gebruik wordt gemaakt van satelliet-navigatie, waardoor het aantal verwijzingsborden sterk kan worden gereduceerd. Het is daarbij niet de bedoeling, dat borden nog uitsluitend een reclame-karakter hebben. Daarvoor zijn de provinciale wegen niet bedoeld.

Ontheffing wordt verleend voor een periode van maximaal tien jaar, maar wordt steeds stilzwijgend met een jaar verlengd tot het moment dat de provincie de ontheffing intrekt. Dit kan bijvoorbeeld zijn wegens veranderend beleid of omdat een aanduiding naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet meer noodzakelijk is, of niet meer voldoet aan de normen van verkeersveiligheid, bewegwijzering, of het wegonderhoud. De houder van de ontheffing heeft daarom in beginsel zekerheid voor een bepaalde periode die in de ontheffing is aangegeven, maar kan met toepassing van dit artikel aan aanvullende voorwaarden worden onderworpen, dan wel met intrekking van de ontheffing te maken krijgen. De bovengenoemde normen ten aanzien van verkeersveiligheid, bewegwijzering en wegonderhoud dienen immers altijd voorrang te hebben. Ook kan het nodig zijn bij wijziging van CROW-richtlijnen daaraan toepassing te geven. De CROW-richtlijnen zijn uiteraard niet direct voor de burger bindend, maar GS kunnen hun beleid en overwegingen ten aanzien van ontheffingen hierop wel mede baseren.

Indien aan de voorwaarden uit de regeling wordt voldaan, mogen sommige aanduidingen worden geplaatst op basis van een melding, dit ter vermindering van de administratieve lasten. De Omgevingsverordening geeft hiertoe de mogelijkheid. Hiervoor is gekozen bij de toepassing van de artikelen 8 en 9. Het gaat hier om de categorie borden die - veelal - door gemeenten worden geplaatst, en de gedenktekens die worden aangevraagd naar aanleiding van een verkeersongeval. Deze aanduidingen moeten voldoen aan de algemene regels zoals in deze regeling opgenomen.

In deze regeling worden eisen gesteld aan o.a. maatvoering, vormgeving, indeling, plaatsing en locaties van aanduidingen. Het is denkbaar dat zich situaties voordoen waarbij het niet goed mogelijk is aan deze voorwaarden te voldoen of dat andere eisen wenselijk zijn. In die gevallen kunnen Gedeputeerde Staten gemotiveerd besluiten voorwaarden te laten vervallen en/of andere voorwaarden op te leggen. Deze mogelijkheid is in het vijfde lid aangegeven.

De aanvraag of melding moet worden gedaan door de eigenaar, exploitant of direct-belanghebbende, zoals vermeld in het zesde lid. Dit kan dan bijvoorbeeld ook een particulier zijn (bijv. bij een gedenkteken) of een gemeente. Het is mogelijk machtiging te verlenen aan een derde. In een aantal gemeenten is het mogelijk een aanvraag of melding via de gemeente te laten verlopen.

Artikel 4. Aanvragen

De aanvraag om ontheffing of het doen van een melding voor het plaatsen van een aanduiding wordt schriftelijk op basis van een standaard-aanvraagformulier ingezonden. De formulieren zijn via www.overijssel.nl te verkrijgen of worden desgevraagd toegezonden.

Bij de ambtelijke toetsing van de aanvraag of de melding wordt zo nodig contact opgenomen met de aanvrager over de procedure van afhandeling, en kwesties als maatvoering, vormgeving, indeling, plaatsing en locatie van de aanduiding. De aanvrager bestelt de borden bij een bordenleverancier en dan kunnen deze door of in opdracht van de aanvrager worden geplaatst. Het is mogelijk voor de aanvrager om vooraf de lay-out van de borden aan de provincie voor te leggen zodat hij zekerheid heeft over de juistheid van het ontwerp.

Vervolgens wordt op de aanvraag van een ontheffing een besluit genomen:

  • a.

    de ontheffing wordt geweigerd met een gemotiveerd besluit;

  • b.

    de ontheffing wordt verleend met een gemotiveerd besluit, eventueel onder voorwaarden in aanvulling op deze regeling;

De ontvangst van een melding wordt schriftelijk bevestigd.

De meldingsplicht biedt voor de provincie de mogelijkheid om te monitoren welke aanduidingen worden geplaatst. Bovendien kunnen Gedeputeerde Staten naar aanleiding van een melding besluiten dat het noodzakelijk is nadere voorwaarden op te leggen voor een doelmatig en veilig gebruik van de openbare weg. Een besluit tot het opleggen van deze nadere voorwaarden is een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit. Dat is dan vergelijkbaar met een ontheffingsbesluit, dat ook bezwaar- en beroep kent.

In alle andere gevallen geldt dat de melding geen noodzakelijke voorwaarde is om aan de regeling te voldoen. De administratieve bevestiging van de melding is daarmee ook niet een besluit dat voor bezwaar of beroep vatbaar is. Een melding heeft, met uitzondering van de melding voor een gedenkteken, een geldigheid voor onbepaalde tijd. Artikel 3 blijft echter toepasselijk (tussentijdse intrekking of voorwaarden, zie aldaar).

Artikel 5. Ontheffing voor aanduiding van toeristisch-recreatieve objecten

Hier worden alleen de objecten beoogd die buiten de bebouwde kom zijn gelegen en een bovenlokaal belang hebben. Dit houdt in dat de objecten voornamelijk bezoekers van buiten de gemeente aantrekken. De meeste bezoekers zijn dan niet of onvoldoende bekend met de lokale infrastructuur. Om zoekend verkeer te voorkomen en de bereikbaarheid te verbeteren, komen deze objecten voor een aanduiding aan de provinciale weg in aanmerking.

Bovendien geldt de voorwaarde dat het object op maximaal vijfhonderd meter hemelsbreed van de provinciale weg is gelegen.

Aanduidingen moeten worden geplaatst conform de Richtlijn toeristische bewegwijzering (CROW publicatie 322). Omdat de bermen van de provinciale stroomwegen en gebiedsontsluitingswegen ten opzichte van het landelijke beeld vaak minder breed zijn, wordt in deze regeling daarop een uitzondering gemaakt (derde lid). Overigens wordt steeds ook door plaatselijke omstandigheden bepaald wat de adequate afmetingen zijn, zoals ook volgt uit artikel 3.

De toets van de 70 km/u-snelheid is ingevoerd omdat bij een lagere toegestane snelheid een verwijzing naar een object vanwege verkeersveiligheid niet nodig is.

Artikel 6. Ontheffing voor aanduiding van verzorgingsplaatsen

De provincie bezit en beheert enkele parkeerplaatsen als verzorgingsplaats voor de weggebruiker. Daarvoor geldt op grond van artikel 5.1.3., vierde lid, geen ontheffingsregime, omdat de provincie wegbeheerder is. In dit artikel gaat het echter om verzorgingsplaatsen van derden zoals een benzinepompstation of een wegrestaurant. Ook hier gelden de normen zoals opgenomen in de richtlijn CROW 322.

Artikel 7. Ontheffing voor informatiepanelen en activiteitenborden van gemeenten

Een gemeente kan een aanvraag doen voor het plaatsen van zogenaamde informatiepanelen., waarop het gemeentelijk stratenbeeld is weergegeven en de belangrijkste bestemmingen zijn aangeduid.

Het plaatsen van deze informatiepanelen gaat vaak samen met het aanleggen van parkeergelegenheid en soms het aanleggen van kabels voor stroomvoorziening. Hiervoor is goed overleg met de wegbeheerder noodzakelijk. Daarnaast kan er behoefte bestaan aan de aankondiging van plaatselijke activiteiten (activiteitenborden). Alleen gemeenten kunnen hiervoor een aanvraag indienen.

Artikel 8 Melding van speciale aanduidingen

Het gaat hier veelal om borden die een oriënterende functie hebben, zoals buurtschapsborden, gemeentegrensborden, gebiedsaanduidingsborden, e.d., die normaliter door de gemeenten worden geplaatst. Als bepaalde aanduidingen, zoals straatnaamborden en huisnummering op particulier terrein niet goed genoeg vanaf de provinciale weg waarneembaar zijn, kan plaatsing op provinciale grond een optie zijn. Daarnaast zijn er bijv. recreatieve fietsroutes die (gezamenlijk) door privaat/publiekrechtelijke organisaties worden opgezet. Voor al deze aanduidingen zijn de CROW-richtlijnen toepasselijk.

Een aparte categorie zijn de “mottoborden”, in artikel 1 gedefinieerd als “aanduidingen met het doel het gedrag van de weggebruiker te beïnvloeden”. Deze aanduidingen gaan over verkeersveiligheid en de mobiliteit, en zijn om die reden in beginsel toelaatbaar.

In de tot nu toe geldende regeling werden ook “ideële aanduidingen” genoemd. Deze zijn, net als (commerciële) reclame in beginsel niet gerelateerd aan weggebruik, verkeersveiligheid of bewegwijzering. Dit in tegenstelling tot mottoborden. Het begrip “ideële aanduiding” is bovendien erg breed, zodat het niet goed hanteerbaar is om het aantal borden te beperken. De CROW-richtlijnen geven aan dat uiterste terughoudendheid bij niet-verkeersgerelateerde aanduidingen moet worden betracht. Dit heeft te maken met het afleidende karakter daarvan. Ideële aanduidingen worden in deze regeling daarom niet gehanteerd als onderscheidende categorie.

Het gaat hier niet om de beperking van meningsuiting. Ongeacht de aard en strekking van een tekst of tekening mogen borden langs de weg niet de verkeersveiligheid in gevaar brengen, noch de bruikbaarheid of de instandhouding van de weg belemmeren.

Een melding voor de aanduidingen in dit artikel is in beginsel voldoende. Alleen in bijzondere situaties kan er aanleiding zijn om aanvullende voorwaarden te stellen.

De algemene meldingsvoorwaarden zijn geregeld in artikel 3.

Artikel 9. Melding van gedenktekens

Er blijkt soms behoefte te zijn om plaatsen waar een noodlottig ongeval met dodelijke afloop heeft plaatsgevonden langs een weg te markeren. De “meest naaste familie” wordt genoemd als mogelijke melder. Hiermee wordt beoogd, dat overleg met de familie wordt onderhouden. Per situatie moet worden beoordeeld wat passend is in de verhoudingen, ook waar het niet-familiaire relaties betreft.

Het plaatsen van deze gedenktekens is uit een oogpunt van piëteit met de nabestaanden toe te staan, mits wordt voldaan aan voorwaarden van verkeersveiligheid en het wegonderhoud, en voor een beperkte periode van maximaal vijf jaar. Bij dringende aanleiding kan opnieuw een melding worden gedaan voor een beperkte periode. Bovendien mag een gedenkteken langs de weg niet het onderhoud daarvan belemmeren. Daarbij wordt bijvoorbeeld ook gekeken naar de soort materialen die wordt gebruikt.

Belangrijk is, dat er altijd voorafgaand overleg is met een provinciaal toezichthouder, alvorens tot plaatsen, onderhouden en verwijdering van een gedenkteken wordt overgegaan. Er dienen immers veilige omstandigheden te zijn om zich langs de weg te begeven. Artikel 10 voorziet daar in algemene termen in, en is voor alle ontheffingen en meldingen toepasselijk.

Artikel 10. Het langs de weg plaatsen van aanduidingen

Het plaatsen van een aanduiding gebeurt op verzoek van een aanvrager of melder. Ervan uitgaande dat hier geen provinciale taak in het geding is, zijn de kosten voor de aanschaffing, plaatsing, onderhoud en verwijdering daarom voor rekening van die aanvrager of melder.

Veiligheid op en aan de weg staat voorop in het provinciaal beleid. Voor aanvang van werkzaamheden dienen daarom veiligheidsnormen in acht te worden genomen. Daarvoor zijn richtlijnen van de CROW beschikbaar (publicatie 96b "Maatregelen bij werken in uitvoering op niet-autosnelwegen en wegen binnen de bebouwde kom"). Ook kunnen voor of tijdens de werkzaamheden aanvullende of andere verkeerstekens nodig zijn, en dient bij werkzaamheden langs de weg veiligheidskleding te worden gedragen.

Voorts is bij graven in (provinciale) grond een zgn. “klic-melding” nodig, waardoor de benodigde informatie beschikbaar is over het gebruik van de ondergrond voor kabels en leidingen.

In te verlenen ontheffingen worden hiertoe standaardvoorwaarden opgelegd. Vanwege de meldingsmogelijkheid is in dit artikel aangegeven, dat de aanwijzingen van de provinciaal toezichthouder moeten worden opgevolgd. Bij te ontvangen meldingen zal daarop nadrukkelijk worden gewezen. Bij ontheffingen worden daartoe voorwaarden vastgesteld.

Artikel 11. Overgangsbepaling

Ontheffingen die zijn verleend op grond van eerdere regelingen en die passen binnen de actueel geldende regeling blijven van kracht. Artikel 3 is daarbij wel van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat deze ontheffingen gelden voor maximaal tien jaar vanaf het moment van inwerkingtreding van de onderhavige regeling, en dat deze steeds met een periode van één jaar stilzwijgend wordt verlengd.

Deze regeling heeft ook tot gevolg, dat aanduidingen die niet voldoen aan het gestelde in deze regeling op termijn verdwijnen, ermee rekening houdend dat de belangen van (o.a.) de eigenaar van het bord niet onevenredig worden geschaad. Er dient namelijk rekening te worden gehouden met de uniforme toepassing van de CROW-richtlijnen. Voor bestaande aanduidingen die zijn geplaatst met een ontheffing (of anderszins goedgekeurd) wordt een overgangstermijn van maximaal vijf jaar gesteld. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval, moet worden beoordeeld of de ontheffing wordt aangepast, of dat de provincie aan de belanghebbende(n) een alternatief of compensatie heeft aan te bieden.