Gemeenschappelijke Regeling Werkorganisatie Druten Wijchen

Geldend van 13-07-2024 t/m heden

Intitulé

Gemeenschappelijke Regeling Werkorganisatie Druten Wijchen

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Druten en Wijchen, ieder voor zover voor de eigen gemeente bevoegd;

overwegende:

  • a.

    dat een ambtelijke fusie tussen beide gemeenten leidt tot een krachtige positie in de regio en de nieuwe werkorganisatie een aantrekkelijke samenwerkingspartner is voor de regio, provincie en ketenpartners;

  • b.

    dat de kwaliteit van dienstverlening en de bedrijfsvoering nog verder kan worden verbeterd;

  • c.

    dat de kwetsbaarheid wordt verminderd doordat personeel flexibeler kan worden ingezet en er meer mogelijkheden in onderlinge vervangbaarheid ontstaan;

  • d.

    dat een vermindering van kosten kan worden bereikt.

gelet op:

besluiten

de navolgende gemeenschappelijke regeling te treffen:

‘Gemeenschappelijke Regeling Werkorganisatie Druten Wijchen’

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. directie

    twee directeuren van de werkorganisatie;

  • b. bestuur

    het bestuur van de werkorganisatie zoals bedoeld in artikel 14a van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • c. college(s)

    de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten;

  • d. gemeenten

    de gemeenten Druten en Wijchen;

  • e. raden

    de gemeenteraden van de deelnemende gemeenten;

  • f. wet

    de Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • g. werkorganisatie

    de bedrijfsvoeringsorganisatie zoals bedoeld in artikel 2 van de regeling;

  • h. regeling

    onderhavige gemeenschappelijke regeling;

  • i. voorzitter

    de voorzitter van het bestuur, zoals bedoeld in artikel 9 van de regeling;

  • j. gedeputeerde staten

    gedeputeerde staten van de provincie Gelderland.

Artikel 2 Bedrijfsvoeringsorganisatie

  • 1. Er is een bedrijfsvoeringsorganisatie als bedoeld in artikel 8, derde lid van de wet, genaamd ‘Werkorganisatie Druten Wijchen’, hierna in de regeling ‘de werkorganisatie’ genoemd.

  • 2. De werkorganisatie fungeert als gefuseerde ambtelijke organisatie van de gemeenten.

  • 3. De werkorganisatie is gevestigd in Wijchen.

Hoofdstuk 2 Belang, taken en bevoegdheden

Artikel 3 Belang

Het belang van de regeling is het bewerkstelligen van een krachtige en professionele uitvoering van de werkorganisatie van de door de gemeenten opgedragen taken. Daarmee biedt de werkorganisatie een kwalitatief hoogwaardige, efficiënte en innovatieve dienstverlening aan de klanten van de gemeenten: inwoners, bedrijven en instellingen. De werkorganisatie is ‘dienstbaar’ aan beide autonome gemeentebesturen en maakt een zelfstandige beleidskoers voor de gemeenten mogelijk.

Artikel 4 Taken

  • 1. De werkorganisatie is belast met alle taken die de gemeente uitvoert, op basis van wet- en regelgeving en contractuele verplichtingen, met uitzondering van de taken die – al dan niet met toepassing van de wet – aan derden zijn opgedragen. De uitvoering ziet in ieder geval op:

    • a.

      beleidsvoorbereiding;

    • b.

      uitvoering van beleid en wettelijke regelingen;

    • c.

      toezicht op aan derden uitbesteed werk;

    • d.

      handhaving van wet- en regelgeving;

    • e.

      het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen, voor zover de werkorganisatie hiertoe bevoegd dan wel hiervoor is gemachtigd;

    • f.

      het verrichten van feitelijke handelingen;

    • g.

      het verrichten van bedrijfsvoeringstaken op het gebied van personeel, informatie, juridische zaken, organisatie, financiën, administratie, communicatie en huisvesting;

    • h.

      toezicht op de naleving van de Leerplichtwet 1969.

  • 2. Uitvoering van de in dit artikel genoemde diensten voor derden, is slechts toegestaan na een expliciet besluit van de colleges. De colleges kunnen hiertoe niet besluiten, indien de werkorganisatie daarmee minder dan 80% van zijn werkzaamheden voor de gemeenten verricht, zoals bedoeld in artikel 2.24b, eerste lid onder b van de Aanbestedingswet.

Artikel 5 Bevoegdheden

  • 1. De daartoe bevoegde bestuursorganen van de gemeenten zullen in afzonderlijke mandaat, volmacht en machtigingsbesluiten bepalen welke bevoegdheden opgedragen worden aan de directeuren en medewerkers van de werkorganisatie.

  • 2. Ondermandaat is toegestaan, tenzij dat uitdrukkelijk is voorbehouden.

  • 3. Er wordt een register bijgehouden van de overeenkomstig het eerste en tweede lid (onder)gemandateerde bevoegdheden.

  • 4. Het college draagt de bevoegdheid om heffingsambtenaren, invorderingsambtenaren en leerplichtambtenaren aan te wijzen over aan het bestuur van de werkorganisatie.

  • 5. De werkorganisatie is gelet op artikel 31 van de wet niet bevoegd tot de aankoop van onroerend goed.

Hoofdstuk 3 Het bestuur

Artikel 6 Samenstelling bestuur en vergaderingen

  • 1. Het bestuur bestaat uit twee leden per gemeente. De colleges wijzen elk uit hun midden twee leden van het bestuur aan. Het ene lid is de burgemeester van de gemeente en het andere lid een wethouder met een bedrijfsvoeringsportefeuille.

  • 2. De colleges wijzen uit hun midden een plaatsvervanger aan dat het lid bij afwezigheid in het bestuur kan vervangen.

  • 3. Het bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en werkzaamheden vast.

  • 4. Het bestuur vergadert jaarlijks ten minste tweemaal en voorts zo vaak als het daartoe heeft besloten of als een van de bestuursleden daarom verzoekt.

  • 5. Er kan digitaal vergaderd worden.

Artikel 7 Stemming en besluitvorming

  • 1. Bij de stemming van het bestuur heeft ieder bestuurslid één stem.

  • 2. Het bestuur beslist bij unanimiteit.

  • 3. Er geldt een quorum van 100% bij stemming.

Artikel 8 Bevoegdheden bestuur

  • 1. Alle bevoegdheden bij of krachtens enige wet van toepassing op de werkorganisatie komen toe aan het bestuur.

  • 2. Naast de uitoefening van de taken en bevoegdheden op grond van het elders in deze regeling bepaalde is het bestuur in elk geval belast met en bevoegd tot:

    • a.

      het vaststellen en wijzigen van de begroting;

    • b.

      het vaststellen van de jaarrekening;

    • c.

      het vaststellen van de jaarlijkse kadernota;

    • d.

      het vaststellen van bestuursrapportages;

    • e.

      het vaststellen van de benodigde verordeningen en nota’s ten behoeve van de werkorganisatie;

    • f.

      de aanwijzing van een of meer accountants, bedoeld in artikel 35, zevende lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen juncto artikel 213, tweede lid, van de Gemeentewet;

    • g.

      het beheer van de inkomsten en uitgaven van de werkorganisatie;

    • h.

      het vaststellen van arbeidsvoorwaarden regelingen;

    • i.

      aangaan, ontbinden en beëindigen van arbeidsovereenkomsten met het personeel van de werkorganisatie;

    • j.

      het doen van voorstellen tot toetreding alsmede het regelen van de gevolg van uittreding;

    • k.

      het voeren van rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratieve beroepsprocedures, het instellen van bezwaar en beroep alsmede het vragen om een voorlopige voorziening;

    • l.

      het besluiten tot privaatrechtelijke rechtshandelingen ten behoeve van de bedrijfsvoering van de werkorganisatie;

    • m.

      het behartigen van de belangen van de werkorganisatie bij andere overheden, instellingen, bedrijven of personen.

  • 3. Het bestuur benoemt een of meerdere geattribueerde ambtenaren. Deze ambtenaren oefenen de bevoegdheden en verplichtingen uit die bij of krachtens de wet aan hen zijn toegekend.

  • 4. Het bestuur besluit slechts tot het oprichten van of deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen indien dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang en niet voordat de raden in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van het bestuur te brengen.

  • 5. Het bestuur neemt alle conservatoire maatregelen en doet wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit van de werkorganisatie.

Artikel 9 Voorzitter

  • 1. Het bestuur wijst uit zijn midden een burgemeester als voorzitter aan en regelt de vervanging van de voorzitter. Het voorzitterschap rouleert tweejaarlijks per 1 januari, tenzij het bestuur anders besluit. Het bestuur bepaalt de wijze van rouleren.

  • 2. De voorzitter ondertekent de stukken die van het bestuur uitgaan.

  • 3. De voorzitter vertegenwoordigt de werkorganisatie in en buiten rechte. Hij kan deze vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen persoon.

Hoofdstuk 4 Directie, secretaris en personeel

Artikel 10 Directie

  • 1. De directie stuurt de werkorganisatie ambtelijk aan op basis van gelijkwaardigheid en nevengeschiktheid.

  • 2. Als leden van de directie worden door het bestuur benoemd de gemeentesecretarissen van de gemeenten. Het bestuur schorst en ontslaat de leden van de directie onder meer bij gebrek aan vertrouwen. Na het ontslag wordt zo spoedig mogelijk voorzien in de opvulling van de vacature, overeenkomstig het bepaalde in het derde en vierde lid.

  • 3. Wanneer een directielid ophoudt gemeentesecretaris te zijn van een deelnemende gemeente, dan houdt hij tevens op lid te zijn van de directie. Wanneer een gemeentesecretaris ophoudt directielid te zijn van de werkorganisatie, dan houdt hij tevens op gemeentesecretaris te zijn van de deelnemende gemeente.

  • 4. Het betreffende college voorziet zo spoedig mogelijk in de opvulling van de vacature. Indien dit niet het geval is, kan het bestuur in afwijking van het tweede lid tijdelijk een lid van de directie benoemen die geen gemeentesecretaris is van de gemeenten.

  • 5. Het bestuur kan in spoedeisende gevallen tot schorsing van een directielid overgaan. Zij doen daarvan terstond mededeling aan de colleges. De schorsing vervalt, wanneer het bestuur haar niet in zijn eerstvolgende vergadering bekrachtigd.

  • 6. De directie is voor het bestuur ambtelijk opdrachtnemer en is eindverantwoordelijk voor de uitvoering van de taken van de werkorganisatie. Ter uitvoering hiervan draagt de directie zorg voor de kwaliteit van personeel en organisatie, beheer en bedrijfsvoering.

  • 7. De directie is als adviseur bij de vergaderingen van het bestuur aanwezig en staat het bestuur bij in de uitvoering van zijn taken.

  • 8. De taak- en rolverdeling binnen de directie wordt door de directie bepaald.

  • 9. Een van de directieleden is bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden.

  • 10. Het bestuur regelt de bezoldiging en de overige rechtspositie van de directie.

Artikel 11 Secretaris van het bestuur

  • 1. De directie wijst uit zijn midden een secretaris van het bestuur aan en regelt de vervanging. De aanwijzing rouleert tweejaarlijks per 1 januari, tegelijk met de roulatie van de voorzitter, tenzij het bestuur anders besluit.

  • 2. De secretaris is geen lid van het bestuur.

  • 3. De secretaris ondertekent met de voorzitter alle stukken die van het bestuur uitgaan.

Artikel 12 Personeel

  • 1. Het personeel van de gemeenten treedt in dienst bij de werkorganisatie, met uitzondering van de griffiers, griffiemedewerkers en de gemeentesecretarissen.

  • 2. Het bestuur regelt de arbeidsvoorwaarden van het personeel. Op het personeel van de werkorganisatie is de CAO Samenwerkende Gemeentelijke Organisaties van toepassing.

  • 3. Het bestuur regelt het aangaan, ontbinden en beëindigen van arbeidsovereenkomsten met het personeel en bijbehorende ordemaatregelen. Het bestuur kan van deze bevoegdheden volmacht verlenen aan de directie.

Hoofdstuk 5 Verantwoording

Artikel 13 Informatie- en verantwoordingsplichten

  • 1. Een lid van het bestuur legt aan het college dat hem heeft aangewezen verantwoording af over het door hem in het bestuur gevoerde en te voeren beleid, met in achtneming van artikel 16, vijfde lid, van de wet. Het lid kan zowel mondeling als schriftelijk verantwoording afleggen.

  • 2. Een lid van het bestuur verstrekt het college dat hem heeft aangewezen alle door een of meer leden van dat college gevraagde inlichtingen, met inachtneming van artikel 16, vijfde lid, van de wet. De inlichtingen worden mondeling of schriftelijk verstrekt.

  • 3. Het bestuur verstrekt de raden of de door een of meer leden van die raden gevraagde inlichtingen. De inlichtingen worden schriftelijk of mondeling verstrekt.

  • 4. Het bestuur geeft daarnaast aan de raden ongevraagd alle inlichtingen die de raden voor de uitoefening van hun taak nodig hebben. De inlichtingen worden schriftelijk verstrekt.

  • 5. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van raden, onverminderd het bepaalde in artikel 169 van de Gemeentewet.

  • 6. Een lid van het bestuur kan door het college dat hem heeft aangewezen worden ontslagen, indien dit lid niet langer het vertrouwen van dat college bezit.

Artikel 13a Zienswijzen

  • 1. Naast de wettelijke verplichte zienswijze op besluiten, wordt de raden van de deelnemende gemeenten ook een zienswijze gevraagd op de jaarrekening overeenkomstig artikel 18 van deze regeling en op het liquidatieplan overeenkomstig artikel 24 van deze regeling.

  • 2. Het bestuur kan daarnaast, indien zij dat noodzakelijk acht, ook zienswijze over andere besluiten aan de raden vragen.

  • 3. Voorafgaand aan het nemen van de in het eerste en tweede lid van dit artikel genoemde besluiten door het bestuur worden de raden van de deelnemende gemeenten gedurende 8 weken in de gelegenheid gesteld om schriftelijk een zienswijze naar voren brengen.

  • 4. Als op grond van het tweede lid zienswijzen naar voren zijn gebracht, stelt het bestuur voorafgaand aan het nemen van een besluit, de raden schriftelijk en gemotiveerd in kennis van het oordeel over de zienswijze, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

Artikel 13b Participatie

Ingezeten en belanghebbenden kunnen via de reguliere procedures bij de raden en colleges van de deelnemende gemeenten betrokken worden bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid.

Hoofdstuk 6 Financiën

Artikel 14 Gemeentewet

Artikel 15 Financiële verantwoordelijkheid

  • 1. De gemeenten dragen er zorg voor dat de werkorganisatie te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al haar verplichtingen jegens derden te voldoen. De door het bestuur vastgestelde begroting is daarbij leidend.

  • 2. Indien een gemeente weigert deze uitgaven op de gemeentelijke begroting te zetten, doet het bestuur onverwijld aan gedeputeerde staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 van de Gemeentewet.

  • 3. Op basis van de begroting wordt de gemeenten voor 1 februari van het begrotingsjaar door het bestuur een factuur gezonden, voor de bijdrage voor het betreffende jaar. Deze bijdrage wordt in 13 termijnen geïncasseerd, waarbij in de maand mei 2 termijnen tegelijk worden geïncasseerd.

  • 4. De wijze van uitvoering en de daaraan verbonden en begrote kosten per gemeente worden in de dienstverleningsovereenkomst vastgelegd.

  • 5. De uiteindelijke bijdrage per gemeente vindt plaats op basis van nacalculatie.

Artikel 16 Kadernota

Het bestuur zendt voor 30 april van het jaar voorafgaand aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders aan de raden.

Artikel 17 Begroting

  • 1. Het bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.

  • 2. Het bestuur zendt de ontwerpbegroting twaalf weken voordat zij door het bestuur wordt vastgesteld, toe aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 3. De ontwerpbegroting wordt door de colleges voor een ieder ter inzage gelegd en algemeen (digitaal) beschikbaar gesteld.

  • 4. De raden kunnen bij het bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen.

  • 5. Het bestuur stelt de raden van de deelnemende gemeenten voorafgaande aan het vaststellen van de begroting schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het derde lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 6. Terstond na vaststelling van de begroting zendt het bestuur de begroting aan de raden, die ter zake bij gedeputeerde staten hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 7. Het bestuur zendt de begroting binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval voor 15 september van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten.

  • 8. Het bepaalde in het tweede, vierde en vijfde lid van dit artikel is van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, met uitzondering van die wijzigingen van de begroting waarbij geen wijziging wordt gebracht in de bijdragen van de gemeenten.

Artikel 18 Jaarrekening

  • 1. Het bestuur stelt de jaarrekening vast in het jaar volgend op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 2. Het bestuur zendt voor 30 april van het jaar volgend op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, een voorlopige jaarrekening aan de raden.

  • 3. De raden kunnen bij het bestuur van de werkorganisatie hun zienswijze over de voorlopige jaarrekening naar voren brengen.

  • 4. Het bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval voor 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan gedeputeerde staten.

Artikel 19 Reserves en voorzieningen

Reserves en voorzieningen worden overeenkomstig de door het bestuur daartoe uitgevaardigde richtlijnen gevormd. Deze richtlijnen zijn opgenomen in de door het bestuur vast te stellen Nota reserves en voorzieningen.

Hoofdstuk 7 Duur, wijziging, toe- en uittreding en opheffing

Artikel 20 Duur

Deze regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 21 Wijziging

  • 1. De colleges en het bestuur kunnen voorstellen doen voor wijziging van deze regeling.

  • 2. De regeling wordt gewijzigd bij unaniem besluit van de colleges.

  • 3. De colleges besluiten niet tot wijziging dan nadat zij ingevolge artikel 1, vierde lid van de wet toestemming hebben gekregen van hun raden.

Artikel 22 Toetreding

  • 1. Tot deze regeling kunnen uitsluitend colleges van andere gemeenten toetreden.

  • 2. Toetreding tot deze regeling vindt plaats bij daartoe strekkende besluiten van de colleges, rekening houdend met de ontwikkelingsfase waarin de organisatie zich bevindt, alsmede het college van de potentieel deelnemende gemeente. Voor toetreding is wijziging van de regeling nodig conform artikel 21 van deze regeling.

  • 3. Het bestuur doet een voorstel tot toetreding en regelt daarbij de voorwaarden die aan de toetreding zijn verbonden.

  • 4. Het bestuur stelt een toetredingssom vast voor de toetreding.

  • 5. De toetreding treedt in werking op een in overleg tussen het bestuur en de toetredende deelnemer te bepalen tijdstip, dat niet ligt vóór het tijdstip waarop de in het eerste lid genoemde besluiten zijn genomen en bekendgemaakt.

Artikel 23 Uittreding

  • 1. Iedere deelnemer kan besluiten tot uittreding uit deze regeling. Bij het nemen van het besluit wordt artikel 1 van de wet in acht genomen.

  • 2. Een college zendt het besluit tot uittreding aangetekend aan het bestuur. Daarbij wordt een opzegtermijn van 2 jaar, ingaande op 1 januari van het eerstvolgende kalenderjaar, in acht genomen, tenzij de colleges unaniem een andere opzegtermijn overeenkomen.

  • 3. Alvorens een college tot een besluit tot uittreding komt, wordt over het voornemen daartoe eerst overleg met de andere colleges gevoerd.

  • 4. In het voornemen als bedoeld in het derde lid worden de motieven gegeven op grond waarvan de deelnemer wenst uit te treden.

  • 5. Het bestuur inventariseert de gevolgen van de uittreding, de wijze waarop met deze gevolgen kan of moet worden omgegaan en de voorwaarden voor uittreding, welke nadien worden vastgelegd in een door het bestuur vast te stellen uittredingsplan.

  • 6. Uiterlijk zes maanden na het besluit tot uittreding stelt het bestuur het uittredingsplan vast. De daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële verplichtingen zijn bindend.

  • 7. Nadat het uittredingsplan is vastgesteld, is de uittredende deelnemer gehouden om binnen zes maanden de daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële verplichtingen aan de regeling te voldoen.

Artikel 23a Procedure en inhoud van het uittredingsplan

  • 1. Het in artikel 23 derde lid, bedoelde uittredingsplan bevat de financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties die gedurende een periode van vijf jaar het directe gevolg zijn van de uittreding. Tevens bevat het uittredingsplan de uittreedsom die betaald moet worden door de uittredende deelnemer.

  • 2. Voor het opstellen van het uittredingsplan wijst het bestuur een onafhankelijke adviseur aan die in opdracht van het bestuur het concept-uittredingsplan voorbereidt. De kosten voor het uittredingsplan komen voor rekening van de uittredende deelnemer.

  • 3. De onafhankelijke adviseur neemt bij het bepalen van de uittreedsom het bepaalde in dit artikel en in artikel 23 in acht en baseert zich daarbij op de jaarrekening van het begrotingsjaar direct voorafgaand aan het moment van uittreding. Tevens past de onafhankelijke adviseur bij de berekening van de uittreedsom een risico-opslag van 5% op de uittreedsom toe om eventueel onvoorziene toekomstige kosten gerelateerd aan de uittreding te ondervangen. Deze opslag vrijwaart de uittredende deelnemer van alle toekomstige onvoorzienbare kosten.

  • 4. Het bestuur is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittreedsom zo laag mogelijk te houden. Het bestuur onderzoekt in dat kader met de uittredende deelnemer de mogelijkheid tot overname van personeel, activa en contracten. Het voorgaande behoeft echter niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het bestuur van het besluit tot uittreding van de deelnemer.

Artikel 24 Opheffing

  • 1. De regeling kan worden opgeheven bij daartoe strekkende besluiten van de colleges, met inachtneming van artikel 1 van de wet.

  • 2. Het bestuur stelt, gehoord de raden van de gemeenten, binnen zes maanden na besluitvorming een liquidatieplan vast en is belast met de uitvoering van de liquidatie.

  • 3. Het liquidatieplan voorziet ook in de gevolgen die de beëindiging heeft voor het personeel als bedoeld in hoofdstuk 4 van deze regeling.

  • 4. De werkorganisatie en daaronder vallende organen blijven, zo nodig, na het tijdstip van de opheffing in functie totdat de liquidatie is afgerond.

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

Artikel 25 Archiefbeheer

  • 1. Het bestuur is belast met de zorg voor de archiefbescheiden van de gemeenschappelijke regeling, met inachtneming van het bepaalde in de Archiefwet 1995.

  • 2. Ter uitvoering van het in het eerste lid bepaalde, stelt het bestuur een archiefverordening vast, die aan gedeputeerde staten wordt medegedeeld.

  • 3. De kosten, verbonden aan de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde zorg, komen ten laste van de werkorganisatie.

  • 4. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid, en artikel 13, eerste lid, van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden wijst het bestuur een archiefbewaarplaats en een e-depot aan.

  • 5. De bestuurssecretaris is belast met het beheer van de archiefbescheiden van de gemeenschappelijke regeling, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats of het e-depot.

  • 6. Ten aanzien van de in het vorige lid genoemde archiefbescheiden, is, onder de bevelen van het bestuur, de archivaris belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Archiefwet 1995. Met betrekking tot dit toezicht bevat de verordening als bedoeld in het tweede lid de nodige bepalingen.

  • 7. De archivaris wordt door het bestuur aangewezen.

Artikel 26 Klachtenregeling

Artikel 27 Geschillenregeling

  • 1. In geval van geschillen als bedoeld in artikel 28 van de wet, geldt eerst de in dit artikel beschreven procedure, alvorens het geschil wordt voorgelegd aan gedeputeerde staten.

  • 2. Indien een geschil ontstaat treden het bestuur en het college van de betreffende gemeente(n) terstond met elkaar in overleg om het geschil verder te verkennen en op te lossen.

  • 3. Als onderling het geschil niet opgelost kan worden, wijst iedere partij een deskundige aan. Deze deskundigen brengen, als zijnde een geschillencommissie, gezamenlijk een advies uit aan het bestuur over de mogelijkheden om partijen tot overeenstemming te brengen. Voorafgaand aan het uitbrengen van het advies hoort de commissie de bij het geschil betrokken bestuursorganen.

  • 4. Na ontvangst van het advies treden de in het tweede lid bedoelde partijen nogmaals in overleg om te trachten tot een oplossing van het geschil te komen. Indien het overleg niet tot een oplossing leidt, is elk der partijen vrij om het geschil overeenkomstig het gestelde in artikel 28 van de wet, voor te leggen aan gedeputeerde staten.

  • 5. De kosten voor de geschillencommissie worden door de werkorganisatie en de betreffende deelnemer(s) ieder in gelijke delen gedragen.

Artikel 27a Evaluatie

  • 1. Elke deelnemer kan een verzoek om evaluatie van de regeling bij het bestuur indienen.

  • 2. Het bestuur beslist op het verzoek en stelt de onderzoeksopdracht vast.

Artikel 28 Onvoorziene gevallen

In alle gevallen waarin deze regeling of de Wet gemeenschappelijke regelingen niet voorziet, beslist het bestuur.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 29 Bekendmaking

  • 1. Het college van de gemeente Wijchen maakt deze regeling tijdig overeenkomstig het bepaalde in artikel 26 van de wet bekend in het gemeenteblad.

  • 2. Het college zoals genoemd in het eerste lid voegt de gegevens van deze regeling toe in het register zoals bedoeld in artikel 136, lid 1 Wgr.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn van toepassing op besluiten tot wijziging of opheffing van de regeling, alsmede op besluiten tot toetreding en uittreding.

Artikel 30 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2018.

Artikel 31 Citeerwijze

De regeling wordt aangehaald als ‘Gemeenschappelijke Regeling Werkorganisatie Druten Wijchen’.

Ondertekening

Wijchen, 11 april 2017,

burgemeester en wethouders van Wijchen

dr. G.W. Goedmakers

gemeentesecretaris

mr. J.Th.C.M. Verheijen

burgemeester

Druten, 11 april 2017,

burgemeester en wethouders van Druten

mr. drs. A.J.E.M. Buise-Jansen

gemeentesecretaris

drs. L.J.E.M. van Riswijk

burgemeester

Toelichting op de Gemeenschappelijke Regeling

De juridische basis van de werkorganisatie is vastgelegd in de ‘Gemeenschappelijke Regeling Werkorganisatie Druten Wijchen’. De regeling regelt dat wat in juridische zin geregeld moet worden rondom de samenwerking. Tegelijk laat zij ruimte, waar dat mogelijk en wenselijk is, zodat de organisatie flexibel blijft en afspraken in afzonderlijke verordeningen kunnen worden vastgelegd.

In de Gemeenschappelijke Regeling Werkorganisatie Druten Wijchen zijn, op een enkele uitzondering na en om misverstanden te voorkomen, alleen bepalingen opgenomen, waarvan de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) bepaalt dat dat deze onderwerpen moeten worden geregeld in de regeling of waarvan niets is bepaald in de Wgr. Dit impliceert niet dat voor de gemeenschappelijke regeling geen andere regels gelden; de Wgr stelt nog meer regels voor de regeling en de werking van de bedrijfsvoeringsorganisatie. Deze zijn niet opgenomen in de regeling. Enerzijds wordt daarmee beoogd de regeling niet te omvangrijk te maken. Anderzijds behoeft bij eventuele wetswijzigingen in de Wgr de gemeenschappelijke regeling op die punten niet te worden gewijzigd.

Artikelsgewijze toelichting

Hieronder is een toelichting op de artikelen uit de Gemeenschappelijke Regeling Werkorganisatie Druten Wijchen opgenomen. Daarin wordt meerdere malen verwezen naar bepalingen uit de Wgr.

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel is een aantal begrippen met bijbehorende definities opgenomen die in de gehele gemeenschappelijke regeling regelmatig voorkomen. De begrippen moeten steeds met deze definities in het achterhoofd gelezen worden. De voorzitter wordt apart gedefinieerd omdat, anders dan bij een openbaar lichaam (art. 12 Wgr), de bedrijfsvoeringsorganisatie geen voorzitter kent als apart orgaan. Wel kan een voorzitter aan worden gewezen voor de vergaderingen van het bestuur. Om niet steeds ‘voorzitter van het bestuur’ te hoeven uitschrijven is deze begripsbepaling opgenomen.

Artikel 2 Bedrijfsvoeringsorganisatie

Dit artikel betreft de daadwerkelijke instelling van de rechtspersoon, de bedrijfsvoeringsorganisatie (art. 8 lid 3 Wgr). De bedrijfsvoeringsorganisatie is genaamd ‘Werkorganisatie Druten Wijchen’ en wordt ook in deze toelichting ´werkorganisatie´ genoemd.

Het artikel benoemt ook de vestigingsplaats. Er is gekozen voor Wijchen. Met het benoemen van de juridische vestigingsplaats is duidelijk welke rechter bevoegd is van geschillen kennis te nemen. De vestigingsplaats heeft geen enkele relatie met de huisvesting van de werkorganisatie; dit is een vrije keuze van de deelnemende gemeenten.

Artikel 3 Belang

Een gemeenschappelijke regeling wordt getroffen ter behartiging van een of meer belangen van de betrokken gemeenten (art. 1 lid 1 Wgr). De belangen waarvoor de gemeenschappelijke regeling wordt getroffen, moeten in de gemeenschappelijke regeling zelf zijn opgenomen (art. 10 lid 1 Wgr). Met het in art. 3 beschreven belang wordt aangesloten bij de visie van de gemeenten op de Werkorganisatie Druten Wijchen.

Artikel 4 Taken

De werkorganisatie fungeert als gezamenlijke ambtelijke werkorganisatie van de gemeenten. Bij een bedrijfsvoeringsorganisatie mag het slechts gaan om ondersteunende en uitvoerende taken (art. 8 lid 3 Wgr). In dit artikel wordt het takenpakket van de werkorganisatie benoemd, dat dan ook ondersteunende en uitvoerende taken betreft. Beleidsvoorbereiding kan ook worden gevat onder het begrip ‘ondersteunende en uitvoerende taken’. Besluitvorming en vaststelling van het beleid vindt immers niet plaats binnen het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie, maar is en blijft belegd bij de bestuursorganen (burgemeester, college van burgemeester en wethouders en gemeenteraad) van de twee zelfstandig blijvende gemeenten.

Opgenomen is dat de werkorganisatie in beginsel – tenzij de colleges anders besluiten – uitsluitend taken uitvoert voor de colleges en niet voor derden. Dit sluit overigens niet uit dat de raad en zijn leden recht hebben op ambtelijke bijstand (op grond van art. 33 van de Gemeentewet).

Met het oog op de aanbestedingsregels is in lid 2 van art. 4 bepaald dat de colleges niet kunnen besluiten tot de uitvoering van taken voor derden indien dat ertoe leidt dat de werkorganisatie niet meer valt aan te merken als een inbestedende dienst voor de gemeenten.

Artikel 5 Bevoegdheden

Art. 10 lid 2 Wgr vereist dat de gemeenschappelijke regeling bepaalt welke bevoegdheden bij het treffen van de gemeenschappelijke regeling door de deelnemende colleges worden overgedragen aan de bedrijfsvoeringsorganisatie.

Er worden in deze gemeenschappelijke regeling in beginsel geen bevoegdheden middels delegatie overgedragen. De daartoe bevoegde bestuursorganen van de gemeenten zullen in afzonderlijke mandaat, volmacht en machtigingsbesluiten bepalen welke bevoegdheden opgedragen worden aan de directeuren van de werkorganisatie.

Om overzicht te houden over de (onder)gemandateerde bevoegdheden, is in lid 3 opgenomen dat hiervoor een register wordt bijgehouden.

De enige uitzondering op het uitgangspunt dat geen bevoegdheden worden overgedragen, betreft de overdracht van de benoemingsbevoegdheid van enkele geattribueerde ambtenaren. Deze bevoegdheid draagt het college over aan het bestuur van de werkorganisatie. Het betreft hier de aanwijzing van de heffingsambtenaren, invorderingsambtenaren zoals bedoeld in artikel 231 en 232 van de Gemeentewet en de leerplichtambtenaren. Omdat het hier om geattribueerde functies gaat met eigen taken en bevoegdheden, past dit binnen het uitgangspunt.

Artikel 6 Samenstelling bestuur

Dit artikel gaat over de samenstelling van het bestuur en de plaatsvervanging van bestuurders. Dit moet in de gemeenschappelijke regeling geregeld worden (art. 10 lid 3 Wgr). Daarbij is rekening gehouden met de wettelijke bepaling dat de leden van het bestuur door en uit de deelnemende colleges van burgemeester en wethouders moeten worden aangewezen (art. 14a Wgr). Er is voor gekozen om ieder college twee leden aan te laten wijzen (lid 1), waarbij een lid de burgemeester betreft en het andere lid een wethouder met een bedrijfsvoeringsportefeuille. Het geniet de voorkeur dat deze bedrijfsvoeringsportefeuille Financiën en/of P&O betreft.

Mocht het voorkomen dat een lid van het bestuur verhinderd is, dan kan dat lid vervangen worden door de door het betreffende college aangewezen plaatsvervanger.

Artikel 22 lid 2 Wgr schrijft voor dat het bestuur van een bedrijfsvoeringsorganisatie ten minste tweemaal per jaar moet vergaderen.

Anders dan bij het openbaar lichaam gelden op grond van de Wgr geen andere eisen voor de vergaderingen van het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie. Ook op grond van andere wetten gelden geen vereisten voor vergaderingen van het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

Dat maakt dat de deelnemers aan de gemeenschappelijke regeling afspraken kunnen maken omtrent de werkwijze in dat bestuur.

Gekozen wordt voor een reglement van orde, omdat het duidelijkheid en kaders biedt voor de vergaderingen van het bestuur en zijn andere werkzaamheden.

In lid 4 is aanvullend op het bepaalde van artikel 22, lid 2 Wgr bepaald dat het bestuur tevens vergadert indien een of meer leden van het bestuur - hieronder tevens te verstaan de voorzitter - daarom verzoekt.

Tot slot is in het vijfde lid bepaald dat er ook digitaal vergaderd kan worden. Hierbij kan gedacht worden aan vergaderen middels digitale kanalen, zoals video-conference, face-time, skype, etc.

Daarnaast ligt het wel voor de hand dat aan het eind van de digitale vergadering een besluitenlijst wordt vastgesteld die openbaar gemaakt wordt. Dit is immers een openbaarmakingsplicht die ook op het college van burgemeester en wethouders rust (art. 60 lid 3 Gemeentewet). Uitgangspunt van de Wet gemeenschappelijke regelingen is dat het samenwerken in een gemeenschappelijke regeling dit soort uitgangspunten niet mag ondermijnen. (zie Kamerstukken II 1980/81, 16538, 3, p.22)

Vanzelfsprekend moeten ook andere in de gemeenschappelijke regeling opgenomen waarborgen (zoals de in artikel 7 genoemde stemverhoudingen en quorum van 100%) gewaarborgd blijven. Die zijn immers vereist om tot besluitvorming te komen.

Het digitaal vergaderen moet in de gemeenschappelijke regeling zelf worden vastgelegd, omdat het hier immers gaat om belangrijke bevoegdheden over de werkwijze en daarmee van de controlemogelijkheden op dat bestuur. Een toelichting is daarvoor niet voldoende. Het bestuur heeft in elk geval geen eigen regelgevende bevoegdheid om dit in een reglement van orde te regelen.

Artikel 7 Stemming en besluitvorming

Elk lid van het bestuur heeft één stem zodat er sprake is van een gelijke stemverdeling over de twee gemeenten (elke gemeente heeft twee stemmen). Door de gehanteerde stemverhouding, die uitgaat van een gelijke stemverdeling tussen de gemeenten, wordt de samenwerkingsgedachte achter de regeling benadrukt en wordt aangesloten bij het principe van ‘gelijkwaardigheid’ binnen de werkorganisatie.

Alle besluitvorming geschiedt op basis van unanimiteit. Van unanimiteit spreekt men als alle stemmen voor of alle stemmen tegen zijn. Een besluit is dan unaniem aangenomen of afgewezen.

Er is gekozen voor een quorum van 100% bij stemming. Hiermee wordt bereikt dat alle leden van het bestuur aanwezig moeten zijn om te kunnen stemmen.

Artikel 8 Bevoegdheden bestuur

In lid 1 van dit artikel is bepaald dat alle bevoegdheden bij of krachtens enige wet van toepassing op de werkorganisatie toekomen aan het bestuur.

In lid 2 zijn de bevoegdheden die het bestuur in ieder geval heeft op een rij gezet. Voor het merendeel betreffen dat bevoegdheden die ook elders in de regeling zijn opgenomen.

Alle bevoegdheden moeten gelezen worden in directe relatie tot het samenwerkingsverband. Zo wordt met ‘de begroting’ (sub a) de begroting van de werkorganisatie bedoeld en zien de rechtspositionele regelingen (sub h) enkel op rechtspositionele regelingen betreffende het personeel van de werkorganisatie. Ook de verordeningen (sub e) hebben enkel betrekking op de verordeningen die specifiek voor de organisatie van de werkorganisatie bedoeld zijn, zoals de financiële verordeningen. Zodoende omvat lid 2 sub e niet verordeningen die rechtstreeks verband houden met de beleidsvelden. Dergelijke verordeningen worden door de individuele gemeenten vastgesteld.

De in lid 3 genoemde ambtenaren betreffen de leerplichtambtenaar, de heffings- en invorderingsambtenaar en de belastingdeurwaarder.

Er is bepaald dat het bestuur van de werkorganisatie deze ambtenaren aanwijst.

De gemeenschappelijke regeling krijgt zijn eigen bijzondere ambtenaren en dit artikel bevestigt dat de bevoegdheden van deze ambtenaren bij of krachtens de wet rechtsreeks aan hen toekomen. Het betreft hier de volgende wetten: Leerplichtwet 1969, de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Wet waardering onroerende zaken, de Gemeentewet en de Wet milieubeheer.

Voor de ambtenaren van de burgerlijke stand geldt dat zij op grond van het Burgerlijk Wetboek (art. 1:16 lid 3 BW) in dienst moeten zijn van een gemeente. Deze ambtenaren zullen, naast de aanstelling bij de werkorganisatie, ook een 0-uren aanstelling bij de gemeente krijgen. Aanwijzing geschiedt door het college van de gemeente.

Voor de gemeentesecretarissen geldt juist dat zij een aanstelling bij de gemeente blijven houden en een 0-uren aanstelling bij de werkorganisatie krijgen.

Met het bepaalde in lid 4 heeft het bestuur de mogelijkheid om te besluiten tot de oprichting van en de deelneming in privaatrechtelijke rechtspersonen, indien dit in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang. Op grond van art. 31a Wgr is hiervoor vereist dat de regeling in deze mogelijkheid voorziet als het bestuur hiertoe wil besluiten.

Het bepaalde in lid 5 is op grond van de Wgr verplicht voor het dagelijks bestuur van een openbaar lichaam (zie art. 33b lid 2 Wgr). Door dit in deze regeling op te nemen is het ook van toepassing voor het bestuur van de werkorganisatie.

Artikel 9 Voorzitter

Het bestuur wijst uit zijn midden een burgemeester als voorzitter aan, die de leiding heeft over de vergaderingen van het bestuur. Dit voorzitterschap rouleert tweejaarlijks per 1 januari tussen de beide burgemeesters van de gemeenten. Zodoende is de zittingsduur van de voorzitter van het bestuur twee jaar.

Met het opnemen van de passage ‘tenzij het bestuur anders besluit’, geeft de regeling het bestuur de mogelijkheid om in een bepaalde situatie anders te besluiten. Bijvoorbeeld indien een bepaalde continuïteit middels het voorzitterschap van het bestuur wenselijk is.

Met het voorzitterschap rouleert ook de secretaris van bestuur in beginsel tweejaarlijks. Afgesproken is dat wanneer de voorzitter afkomstig is uit Wijchen, de secretaris van bestuur afkomstig is uit Druten en vice versa. (zie ook artikel 11)

Het bestuur bepaalt hoe de voorzitter bij afwezigheid vervangen wordt.

Op grond van lid 2 ondertekent de voorzitter de stukken die van het bestuur uitgaan. In artikel 11 lid 3 is aangegeven dat de stukken medeondertekend worden door de secretaris van bestuur.

Met lid 3 wordt aangesloten bij de bevoegdheid tot vertegenwoordiging die een voorzitter van een openbaar lichaam ook heeft (art. 33d lid 2 Wgr).

Artikel 10 Directie

Er is gekozen voor een directie bestaande uit twee leden, tevens ieder zijnde gemeentesecretaris van de participerende gemeenten in de samenwerking. Doordat de secretarissen qualitate qua deelnemen aan de collegevergadering en daarnaast als lid van de directie verantwoordelijkheid dragen voor de ambtelijke organisatie, is de nabijheid met enerzijds de individuele gemeenten en anderzijds de ambtelijke organisatie sterk belegd. De gemeentesecretarissen blijven voor hun eigen college de verbindende schakel tussen beleidsbepaling en ambtelijke uitvoering. Zodoende blijven de gemeentesecretarissen ook voor het eigen college aanspreekbaar op de prestaties van de gefuseerde ambtelijke organisatie.

De gemeentesecretarissen blijven in dienst bij de gemeenten en krijgen een 0-uren aanstelling bij de werkorganisatie.

Binnen de directie is sprake van gelijkwaardigheid en nevengeschiktheid. De gemeentesecretarissen maken in gezamenlijk overleg een onderlinge taakverdeling op basis van portefeuilles. Deze taakverdeling wordt vastgelegd in een directiestatuut. Hierbij wordt uitgegaan van het gebruik van ieders kernkwaliteiten en competenties bij de onderlinge taakverdeling. Het voorzitterschap van de directie rouleert in beginsel tweejaarlijks.

Een van de directieleden treedt op als WOR-bestuurder in de zin van art. 1 onder e Wet op de ondernemingsraden (Wor).Hier vindt ook roulatie plaats. Het lid van de directie dat geen secretaris van het bestuur is, is Wor-bestuurder.

Voorts is in dit artikel vastgelegd dat wanneer een directielid ophoudt gemeentesecretaris te zijn van een deelnemende gemeente, hij dan tevens ophoudt lid te zijn van de directie. Andersom geldt dat ook. Wanneer een gemeentesecretaris ophoudt directielid te zijn van de werkorganisatie, dan houdt hij tevens op gemeentesecretaris te zijn van de deelnemende gemeente. De insteek hiervan is dat de functies van directielid en gemeentesecretaris (q.q.) samenvallen. Daarmee hebben benoeming/schorsing/ontslag van een directielid direct gevolgen het gemeentesecretaris zijn van een college, en omgekeerd.

Artikel 11 Secretaris van het bestuur

De directie wijst uit zijn midden een secretaris aan en regelt de vervanging. De aanwijzing rouleert tweejaarlijks per 1 januari. Zodoende is de zittingsduur van de secretaris van het bestuur in beginsel twee jaar. Met het opnemen van de passage ‘tenzij het bestuur anders besluit’, geeft de regeling het bestuur de mogelijkheid om in een bepaalde situatie anders te besluiten. Bijvoorbeeld indien een bepaalde continuïteit middels het secretarisschap van het bestuur wenselijk is.

De aanwijzing van secretaris rouleert met het voorzitterschap van bestuur tweejaarlijks. Afgesproken is dat wanneer de voorzitter afkomstig is uit Wijchen, de secretaris van het bestuur afkomstig is uit Druten en vice versa. (zie ook artikel 9)

De secretaris van het bestuur ondertekent mede de stukken die van het bestuur uitgaan. In artikel 9 is aangegeven dat de voorzitter de stukken van het bestuur ondertekent. Het is aan het bestuur om verdere invulling te geven aan de functie van secretaris.

Artikel 12 Personeel

Het personeel van de gemeenten treedt met behoud van zijn ambtelijke status in dienst van werkorganisatie. Uitgezonderd hiervan zijn de gemeentesecretarissen, de griffiers en de griffiemedewerkers. Zij blijven een arbeidsovereenkomst met de gemeenten houden. Voor de ambtenaren van de burgerlijke stand geldt dat zij in dienst komen van de werkorganisatie, maar dat zij tevens een 0-uren overeenkomst met de gemeente krijgen. Dit is nodig omdat het Burgerlijk Wetboek verplicht dat deze ambtenaren in dienst zijn van de gemeente.

Sinds 1 januari 2020 geldt de Wet normalisatie rechtspositie ambtenaren (Wnra) in werking. De huidige arbeidsvoorwaardenregeling CAR/UWO wordt vervangen door de Cao gemeenten. De Cao gemeenten is afgesloten door de VNG, als werkgeversvereniging van gemeenten.

Gemeenschappelijke regelingen mogen na inwerkingtreding van de Wnra niet meer vertegenwoordigd worden door de VNG. De Cao gemeenten is daarom na 1 januari 2020 niet (direct) van toepassing op de medewerkers van gemeenschappelijke regelingen. Daarom moet de tekst van de GR op dit punt worden aangepast.

Om een gelijke Cao voor personeel van gemeentelijke gemeenschappelijke regelingen mogelijk te maken, richtte de VNG een werkgeversvereniging voor gemeentelijke gemeenschappelijke regelingen op. Deze heet Werkgeversvereniging Samenwerkende Gemeentelijke Organisaties (WSGO).

De nieuwe Werkgeversvereniging GR-en heeft als doel om in de Cao van niet-gemeenten dezelfde arbeidsvoorwaarden vast te stellen als in de Cao Gemeenten. Hierdoor wordt de gemeenschappelijke regeling gebonden aan de af te sluiten Cao waarin dezelfde arbeidsvoorwaarden worden vastgesteld als in de Cao Gemeenten. De Cao voor gemeentelijke gemeenschappelijke regelingen luidt: Cao Samenwerkende Gemeentelijke Organisaties. Deze Cao zal op 1 januari 2020 gelden voor het personeel van de werkorganisatie.

Gelet op de Wnra is de redactie van lid 3 aangepast aan het private arbeidsrecht dat nu van toepassing is op de medewerkers.

Artikel 13 Informatie- en verantwoordingsplichten

Dit artikel werkt de informatie- en verantwoordingsplichten van art. 16 t/m 19 Wgr uit. Dat betekent dat het bestuur als orgaan alleen inlichtingen hoeft te verschaffen en dat ieder individueel lid verantwoording moet afleggen aan het college dat hem heeft aangewezen en aan de eigen raad. In dat kader moet het lid ook alle inlichtingen verschaffen die hem gevraagd worden.

Aanvullend op de informatie- en verantwoordingsplichten van art. 16 t/m 19 Wgr, is met lid 4 een actieve inlichtingenplicht opgenomen. Deze sluit aan op art. 169 lid 2 van de Gemeentewet. Daardoor ontvangen de raden niet alleen inlichtingen op het moment dat zij erom verzoeken, maar ook op het moment dat het bestuur dat in het kader van lid 4 nodig acht.

Met het bepaalde in lid 5 wordt tot uitdrukking gebracht dat de leden van het bestuur niet zonder last of ruggespraak hun taak uitoefenen. Zij zijn immers verantwoording verschuldigd aan hun eigen college van burgemeester en wethouders.

De gemeenschappelijke regeling in de vorm van een bedrijfsvoeringsorganisatie maakt het niet mogelijk om in deze gemeenschappelijke regeling een soortgelijke ontslagregeling voor de gemeenteraden op te nemen. Immers, het gaat hier om een gemeenschappelijke regeling op het niveau van de colleges van burgemeester en wethouders. Dat neemt overigens niet weg dat ook de gemeenteraden een in de Gemeentewet neergelegde algemene bevoegdheid heeft wethouders te ontslaan of een burgemeester voor te dragen voor ontslag. De gemeenteraden hebben (voor hun eigen bestuurders) dus materieel gezien dezelfde mogelijkheid als opgenomen in art. 13 lid 6.

Artikel 13a Zienswijzen

Met de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) van 1 juli 2022 is in artikel 10, lid 5 Wgr de verplichting geïntroduceerd om in de gemeenschappelijke regeling te regelen over welke besluiten de raden vooraf om zienswijzen kan worden gevraagd en de wijze waarop de zienswijze kan worden gegeven. Hiermee wordt bereikt dat gemeenteraden hun opvatting vooraf kenbaar kunnen maken voordat het besluit is genomen.

Gekozen is om de zienswijzen van toepassing te laten zijn op de jaarrekening en liquidatieplan. Dit is al huidige praktijk. Tevens mag het bestuur ook bij andere besluiten (als zij dat noodzakelijk/wenselijk vindt) zienswijzen vragen.

Artikel 13b Participatie

Met de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) van 1 juli 2022 is in artikel 10, lid 7 Wgr de verplichting geïntroduceerd dat in de gemeenschappelijke regeling moet worden vastgelegd hoe ingezetenen en belanghebbenden worden betrokken bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid op grond van de regeling.

Omdat de Werkorganisatie een uitvoerende organisatie is en zelf geen beleid maakt, wordt ervoor gekozen om in de regeling te verwijzen naar de reguliere procedures voor participatie bij de gemeenten zelf. Immers het beleid stellen de beide gemeenten zelf vast. Het is dan ook logisch om daar de participatie te laten plaatsvinden.

Artikel 14 t/m 19 Algemeen

De artikelen 14 tot en met 19 van de regeling hebben betrekking op de financiën van de bedrijfsvoeringsorganisatie. Voor een goed begrip van deze bepalingen is het volgende van belang.

In de artikelen 14 t/m 19 van de regeling wordt aan het bestuur van de gemeenschappelijke regeling de bevoegdheid toegekend tot vaststelling van verschillende documenten (verordeningen, kadernota, begroting, jaarrekening en een Nota reserves en voorzieningen). Deze bevoegdheden en verantwoordelijkheden zijn wettelijk verankerd in de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Met de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) van 1 juli 2022 zijn de artikelen 34, 34 b en 35 Wgr op onderdelen aangepast. De termijnen zijn gewijzigd en er is een nieuwe verplichting geïntroduceerd.

Het gaat hier nadrukkelijk niet om de bevoegdheid tot vaststelling van bijvoorbeeld de gemeentebegroting. De bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het bestuur heeft betrekking op de bedrijfsvoeringstaken (personeel, informatievoorziening, organisatie, administratieve organisatie, communicatie, huisvesting en de daarmee samenhangende financiële aspecten) van de werkorganisatie.

Als het gaat om de beleidsinhoudelijke kaders en de daarin te maken keuzes berust de verantwoordelijkheid en bevoegdheid volledig en onverkort bij de individuele colleges en gemeenteraden.

Op grond van de taakopdracht van de werkorganisatie (zie artikel 4) wordt het beleidsdeel van de gemeentelijke kadernota, begroting en jaarrekening voorbereid door de werkorganisatie.

De door het bestuur van de regeling vastgestelde begroting voor de gemeenschappelijke regeling (het bedrijfsvoeringdeel) moet door de twee individuele gemeenten – conform de wettelijke bepalingen – worden opgenomen als verplichte uitgave in de respectievelijke gemeentebegrotingen.

Artikel 14 Gemeentewet

Op de financiën van de bedrijfsvoeringsorganisatie zijn de genoemde artikelen uit de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing (art. 35 lid 6 Wgr). Dat is in dit artikel herhaald. Met de toepassing van de Gemeentewet is ook het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten van toepassing.

Ingevolge de artikelen 212 en 213 van de Gemeentewet dient het bestuur een (of meerdere) verordening(en) vast te stellen waarin de uitgangspunten van het financiële beleid zijn opgenomen alsmede regels voor het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie van de werkorganisatie, inclusief regels over de wijze van de controle daarop.

Artikel 15 Financiële verantwoordelijkheid

De werkorganisatie moet over voldoende middelen beschikken om aan zijn verplichtingen jegens derden te voldoen (art. 35 lid 6 Wgr jo. art. 194 Gemeentewet). Om die reden moeten gemeenten verplicht meewerken aan de uitvoering van de begroting (art. 10a Wgr jo. art. 194 en 195 Gemeentewet).

Bij de verplichtingen aan derden gaat het bijvoorbeeld om kosten als salaris- en huisvestingslasten en inkoopcontracten. De kostenverdeelsleutel en de financiële systematiek worden vastgelegd in de dienstverleningsovereenkomst die beide gemeenten met de werkorganisatie afsluiten (lid 4).

Artikel 16 Kadernota

Dit artikel is gebaseerd op art. 34b Wgr.

Artikel 17 Begroting

Het begrotingsjaar valt samen met het kalenderjaar, overeenkomstig art. 189 lid 4 Gemeentewet.

De overige leden van dit artikel zijn gebaseerd op art. 34 en 35 Wgr.

Nieuw is de verplichting in artikel 35, lid 4 Wgr. Wanneer raden zienswijzen op de ontwerpbegroting kenbaar hebben gemaakt, moet het bestuur van de werkorganisatie voorafgaande aan het vaststellen van de begroting, de raden schriftelijk en gemotiveerd in kennis stellen van zijn oordeel over de zienswijze en van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

Artikel 35 lid 6 Wgr bepaalt dat de gemeenschappelijke regeling kan bepalen dat van de artikelleden die van toepassing zijn bij een begrotingswijziging, kan worden afgeweken. Het staat de aan de regeling deelnemende colleges zodoende vrij te bepalen bij welke categorieën begrotingswijzigingen van de van toepassing zijnde leden wordt afgeweken. In lid 8 is hier gebruik van gemaakt door te bepalen dat het eerste zinsdeel van lid 8 niet van toepassing is op wijzigingen van de begroting waarbij geen wijziging wordt gebracht in de bijdragen van de gemeenten. Zodoende hoeft voor dergelijke wijzigingen niet het ‘standaard’ begrotingstraject te worden doorlopen. De eis dat de begrotingswijziging binnen twee weken na vaststelling aan gedeputeerde staten moet worden gezonden (lid 8 jo. lid 7) geldt wel onverkort.

Artikel 18 Jaarrekening

Dit artikel is gebaseerd op art. 34 en 34b Wgr.

Artikel 19 Reserves en voorzieningen

De Nota reserves en voorzieningen bevat bepalingen over de wijze van totstandkoming en het omgaan met reserves en voorzieningen.

Artikel 20 Duur

Dit artikel bepaalt de duur van de regeling, in casu wordt de regeling voor onbepaalde tijd aangegaan.

Artikel 21 Wijziging

Gewijzigde omstandigheden kunnen aanleiding geven om de regeling te wijzigen. Daarvoor is met deze bepaling een voorziening getroffen. Het bestuur dan wel een van de colleges kan voorstellen voor wijziging van de gemeenschappelijke regeling doen. De colleges besluiten hierover unaniem (art. 1 lid 5 jo. lid 1 Wgr), na toestemming van hun raden (art. 1 lid 5 jo. lid 4 Wgr). De wijziging regelt zelf wanneer deze in werking treedt. Dit kan op grond van art. 26 lid 3 van de Wgr niet eerder dan nadat de regeling bekend is gemaakt. De wijze van bekendmaking is voorgeschreven in art. 26 lid 1 van de Wgr. De bekendmaking is op grond van art. 29 lid 2 van de regeling belegd bij de gemeente Wijchen.

Artikel 22 Toetreding

Dit artikel regelt de procedure voor toetreding van nieuwe partijen, voor zover die partijen daartoe op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen bevoegd zijn. Toetreding kan geschieden bij gelijksluidend besluit van de colleges én het potentieel deelnemende college (art. 1 lid 3 jo. lid 1 Wgr). De colleges moeten daarvoor toestemming van hun raden hebben (art. 1 lid 3 jo. lid 2 Wgr), zoals ook het potentieel toetredende college dat nodig heeft. In het toetredingsbesluit wordt bepaald wanneer de toetreding ingaat, waarbij rekening wordt gehouden met de ontwikkelingsfase waarin de werkorganisatie zich bevindt.

Artikel 23 en 23a Uittreding en Procedure en inhoud van het uittredingsplan

Met de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) van 1 juli 2022 is in artikel 9 Wgr expliciet bepaald dat er nu in de regeling (voor zowel bepaalde als onbepaalde tijd) bepalingen moeten worden opgenomen over de voorwaarden waaronder kan worden uitgetreden en de gevolgen van uittreding, waaronder bepalingen omtrent de gevolgen voor het vermogen van de rechtspersoon (GR) en de deelnemende gemeenten.

Per regeling moet daarom worden opgenomen op welke wijze (proces en inhoud) wordt bepaald wat de gevolgen van de uittreding zijn en op welke manier het vermogen van de deelnemers wordt beïnvloed.

Met de artikelen 23 en 23a wordt dit geregeld. In deze artikelen wordt de procedure, de voorwaarden en de gevolgen van uittreding beschreven. Hiermee is het voor deelnemers op voorhand duidelijk hoe de procedure tot uittreding verloopt, hoe de uittreedsom wordt bepaald en dat de uittredende deelnemer deze moet betalen.

Een uittredende deelnemer is verantwoordelijk voor de kosten die met de uittreding gepaard gaan. Daarbij valt te denken aan frictie-, desintegratie- en projectkosten. Om de uittredingssom onafhankelijk te laten vaststellen is gekozen voor het aanwijzen van een onafhankelijke deskundige door het bestuur.

Artikel 24 Opheffing

Dit artikel regelt de opheffing van de werkorganisatie. Daartoe zijn gelijkluidende besluiten van de individuele colleges vereist (lid 1), inclusief de benodigde toestemming van de raden. Het bestuur stelt vervolgens een liquidatieplan op (lid 2). Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de gemeenten tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing. Het liquidatieplan voorziet ook in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel. Indien de werkorganisatie alle op haar rustende verplichtingen is nagekomen en een batig saldo resteert, dan wordt dit batig saldo aan de hand van de gehanteerde verdeelsleutel aan gemeenten uitgekeerd. Resteert een negatief saldo, dan zijn gemeenten naar rato van de gehanteerde verdeelsleutel gehouden deze verplichtingen op zich te nemen. De werkorganisatie blijft bestaan, zolang dat voor liquidatie noodzakelijk is (lid 3; art. 9 lid 3 Wgr).

De werkorganisatie blijft op grond van de Wgr zo nodig na het tijdstip van opheffing in functie totdat de liquidatie is afgerond.

Artikel 25 Archiefbeheer

Dit artikel is gebaseerd op artikel 40 Archiefwet 1995. Artikel 3 van de Archiefwet verplicht overheidsorganen de onder hen berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren, alsmede zorg te dragen voor de vernietiging van de daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden. In dit artikel is bepaald dat het bestuur is belast met de zorg voor de archiefbescheiden van de gemeenschappelijke regeling. Ten aanzien van de zorg voor de archiefbescheiden voortkomend uit de door de deelnemende gemeenten aan de gemeenschappelijke regeling gemandateerde taken berust de zorg bij de colleges van deze gemeenten.

De kosten voor de uitvoering van de in lid 1 bedoelde taak, worden doorberekend aan de deelnemers op basis van de gehanteerde verdeelsleutel.

Op grond van lid 5 is de secretaris van het bestuur belast met het beheer van de archiefbescheiden van de gemeenschappelijke regeling, voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats of het e-depot. De aan te wijzen archivaris van de gemeenschappelijke regeling is belast met het toezicht op dit beheer.

Artikel 26 Klachtenregeling

Dit artikel regelt het klachtrecht ten aanzien van de werkorganisatie overeenkomstig hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor het externe klachtrecht is de gemeentelijke ombudsman, zoals aangewezen voor de gemeenten Wijchen en Druten, bevoegd tot behandeling van klachten. De regeling zal naar de Nationale Ombudsman worden gezonden conform art. 10 lid 4 Wgr.

Artikel 27 Geschillenregeling

Geschillen omtrent de gemeenschappelijke regeling moeten aan gedeputeerde staten worden voorgelegd (art. 28 Wgr). Dit artikel voorziet in een voorprocedure om geschillen snel te kunnen oplossen, voordat geformaliseerd wordt.

Artikel 27a Evaluatie

Met de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) van 1 juli 2022 is in artikel 11a Wgr de verplichting geïntroduceerd dat in de gemeenschappelijke regeling bepalingen omtrent de evaluatie van de regeling moeten worden opgenomen.

Met twee deelnemers vindt er al veel overleg plaats en kan er snel ingespeeld worden op zaken. Vastleggen dat er structureel een evaluatie moet plaatvinden, wordt daarom niet voorgesteld. Volstaan kan worden met om alleen op verzoek te evalueren.

Artikel 28 Onvoorziene gevallen

De regeling beoogt zo volledig mogelijk te zijn. In gevallen waarin deze regeling of de Wgr niet voorziet, beslist het bestuur.

Artikel 29 Bekendmaking

De gemeente Wijchen is belast met de bekendmaking van de regeling alsmede met het toevoegen van de gegevens in het register zoals bedoeld in artikel 136, lid 1 Wgr. Deze bepaling is gebaseerd op art. 26 Wgr.

Artikel 30 Inwerkingtreding

Dit artikel is gebaseerd op art. 26 lid 3 Wgr. In de regeling is vermeld dat deze op 1 januari 2018 in werking treedt. Overigens moet de regeling wel op de juiste wijze bekend worden gemaakt (zie artikel 29) anders treedt de regeling niet in werking.

Artikel 31 Citeerwijze

Dit artikel regelt de citeerwijze (de officiële naam) van de gemeenschappelijke regeling.