Regeling vervallen per 11-10-2023

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Scherpenzeel houdende regels voor financiën Financiële verordening gemeente Scherpenzeel 2017

Geldend van 21-04-2017 t/m 10-10-2023

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Scherpenzeel houdende regels voor financiën Financiële verordening gemeente Scherpenzeel 2017

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en ver-strekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en be-heersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

  • -

    afdeling: iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college;

  • -

    inkomsten: totaal van de baten voor toevoegingen en onttrekkingen van reser-ves;

  • -

    netto schuld per inwoner: bruto schuld minus de omvang van de geldelijke be-zittingen gedeeld door het aantal inwoners op 31 december van het begrotings-jaar. Onder bruto schuld wordt verstaan het totaal van langlopende leningen, kortlopende schulden, crediteurenvorderingen en overlopende passiva. Onder geldelijke bezittingen wordt verstaan het totaal van leningen aan deelnemingen, leningen aan overige verbonden partijen, leningen aan derden, langlopende uit-zettingen, kortlopende uitzettingen, debiteurenvorderingen, liquide middelen en overlopende activa;

  • -

    onbenutte belastingcapaciteit onroerende zaakbelasting: verschil tussen de op-brengst onroerende zaakbelasting bij de tarieven die minimaal nodig zijn voor toegang tot de procedure van artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet en de (geraamde) opbrengst onroerende zaakbelasting.

  • -

    overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de ge-meente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechts-personen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deel-neemt;

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1. De raad stelt de programma-indeling vast.

  • 2. De raad stelt de taakvelden per programma vast.

  • 3. De raad stelt op voorstel van het college per programma de beleidsindicatoren vast. Het voorstel van het college bevat ten minste de verplichte beleidsindicato-ren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en ver-antwoording provincies en gemeenten.

  • 4. De raad stelt vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen van de begroting en de jaarstukken kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1. Bij de begroting en jaarstukken worden onder elk van de programma’s, het overzicht van algemene dekkingsmiddelen en het overzicht van de overhead de baten en lasten per taakveld weergegeven.

  • 2. Bij de begroting en jaarstukken wordt een overzicht gegeven van de uitvoeringsin-formatie ingedeeld naar programma’s.

  • 3. Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt van de nieu-we investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergege-ven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskre-diet en de raming van de uitputting van het investeringskrediet in het lopende boekjaar weergegeven.

  • 4. Bij de uiteenzetting van de financiële positie in begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoor-ding provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuld-positie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming, de investeringen en de grondexploitatie.

  • 5. In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautori-seerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven en in-komsten weergegeven.

  • 6. Het college informeert de raad uiterlijk 1 april over het voorlopige financiële saldo van de jaarrekening van het afgelopen jaar. De jaarrekening wordt be-handeld in de raad voorafgaande aan de raad waarin de Kadernota wordt be-handeld.

  • 7. In het jaarverslag wordt een overzicht gegeven van de uitvoeringsinformatie ingedeeld naar programma’s, alsmede een toelichting per taakveld op de ver-schillen vanaf € 12.500 ten opzichte van de meest actuele raming.

Artikel 4. Kaders begroting

  • 1. Het college biedt voor 31 mei aan de raad een nota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begro-tingsjaar en de meerjarenraming. De raad stelt deze nota voor 15 juli vast.

  • 2. In de begroting wordt een post onvoorzien van minimaal € 2,50 per inwoner opgenomen.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per taakveld.

  • 2. Het college voegt bij de Kadernota en de Begroting een lijst van nieuw beleid > 12.500 waarbij wordt aangegeven voor welke autorisatie een raadsvoorstel richting de raad komt.

    Met betrekking tot bestaand beleid ontvangt de raad bij de Kadernota een over-zicht voor welke onderdelen en wanneer een raadsvoorstel verwacht kan wor-den.

  • 3. Het college informeert de raad in de eerst volgende raadsvergadering als ze verwacht, dat de lasten van een taakveld de geautoriseerde lasten dreigen te overschrijden, de investeringsuitgaven van een investeringskrediet het geautori-seerde investeringskrediet dreigen te overschrijden, of de baten van een taak-veld de geautoriseerde baten dreigen te onderschrijden, met meer dan € 50.000.

  • 4. Bij de behandeling van de tussenrapportages in de raad bedoeld in artikel 6b, lid 1, doet het college voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en lasten, het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten en het bijstel-len van het beleid. In geval van investeringen met een meerjarig karakter doet het college indien nodig ook bij iedere begroting op grond van geactualiseerde ramingen voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde investeringskre-dieten.

  • 5. Voor het tussentijds wijzigen van de geautoriseerde baten en lasten en voor het tussentijds wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten handelt het college conform de richtlijnen uit bijlage 1 van deze verordening.

  • 6. Bij investeringen groter dan € 100.000 informeert het college de raad in het voorstel over het effect van de investering op de schuldpositie van de gemeen-te.

  • 7. Als uit artikel 5.5 blijkt dat voor het tussentijds wijzigingen van de begroting een raadsbesluit nodig is, dan wordt dit op voorstel van het college aan de raad voorgelegd. Hierbij gelden de volgende richtlijnen:

    • a.

      Uit het raadsbesluit moet minimaal blijken:

      • Dat het om een wijziging van de begroting gaat;

      • Om welke bedragen het gaat;

      • Wat de structurele doorwerking van de wijziging is;

      • Wat de bijbehorende dekking is.

    • b.

      De financiële toelichting in het raadsvoorstel geeft inzicht in de financiële muta-ties op minimaal programmaniveau.

    • c.

      Er wordt geen fysieke begrotingswijziging meegestuurd bij een raadsvoorstel.

    • d.

      Administratieve en technische begrotingswijzigingen worden op ambtelijk niveau doorgevoerd.

    • e.

      De administratie wordt zo ingericht dat er altijd een specificatie kan worden ver-strekt van de doorgevoerde begrotingswijzigingen.

Artikel 6a. Tussentijdse beleidsmatige rapportage

  • 1. Het college informeert de raad door middel van een tussentijdse Bestuursrapporta-ge over de uitvoering en de bijstelling van het beleid. Deze rapportage wordt be-handeld in de raad voorafgaande aan de raad waarin de Kadernota wordt behan-deld.

  • 2. De indeling van de Bestuursrapportage volgt de programma-indeling van de begro-ting.

  • 3. Indien de realisatie van de beleidsdoelstellingen afwijkt (negatief of positief; tijd en/of kwaliteit), verschaft het college een toelichting over de oorzaken en gevolgen van de afwijking, alsmede eventuele maatregelen.

  • 4. De bestuursrapportage geeft inzicht in de actuele ontwikkelingen op het gebied van bedrijfsvoering.

Artikel 6b. Tussentijdse financiële rapportage

  • 1. Het college rapporteert twee keer per jaar over de realisatie van de begroting van de gemeente middels een Financiële rapportage. De eerste Financiële rapportage wordt tegelijkertijd met de Bestuursrapportage aangeboden, de tweede rapportage wordt behandeld in de raad voorgaande aan de raad waarin de begroting wordt behandeld.

  • 2. De tussenrapportage sluit aan bij de indeling van de begroting en bevat een uiteen-zetting over de stand van zaken en eventuele bijstellingen ten aanzien van:

    • a.

      de baten en de lasten per programma uitgesplitst naar taakvelden;

    • b.

      het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen uitgesplitst naar taakvel-den;

    • c.

      het overzicht van de overhead en de geraamde vennootschapsbelasting;

    • d.

      het totale saldo van de baten en lasten volgend uit de onderdelen a, b en c;

    • e.

      de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma;

    • f.

      het resultaat, volgend uit de onderdelen d en e; en

    • g.

      de realisatie en raming van de uitputting van de investeringskredieten.

    • h.

      de ontwikkeling van de personeelslasten op hoofdlijnen.

  • 3. In de tussenrapportages worden afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten van taakvelden en investeringskredieten in de begroting groter dan € 12.500 toegelicht.

Artikel 7. Informatieplicht

Het college besluit niet over:

  • a.

    de aan- en verkoop van goederen, werken en diensten groter dan € 50.000, welke niet in de begroting zijn geautoriseerd;

  • b.

    het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties afwijkend van wat in het Treasurystatuut is bepaald; en

  • c.

    het verstrekken van kapitaal aan instellingen en ondernemingen,

dan nadat de raad via een raadsvoorstel is geïnformeerd over het voornemen en hiertoe in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen door middel van een raadsbesluit.

Artikel 8. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 9. Waardering en afschrijving vaste activa

Het College biedt tenminste één keer in de vier jaar een (geactualiseerde) nota activa-beleid aan. Deze nota vormt de basis voor het te voeren activabeleid.

Artikel 10. Voorziening voor oninbare vorderingen

Voor de vorderingen op verbonden partijen, bijstandsverstrekkingen, toeristenbelasting en derden wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een indi-viduele beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen.

Artikel 11. Reserves en voorzieningen

  • 1. Het aantal reserves en voorzieningen blijft beperkt tot het hoogst noodzakelijke.

  • 2. Nieuwe reserves en voorzieningen worden ingesteld bij besluit van de gemeente-raad.

  • 3. Toevoeging en aanwending van reserves gebeurt bij een voorafgaand besluit van de gemeenteraad.

  • 4. Toevoeging en aanwendingen van voorzieningen kan gebeuren bij een besluit ach-teraf genomen door de gemeenteraad.

  • 5. Reserves zijn niet rentedragend, tenzij het dekkingsreserves van kapitaallasten betreffen, dan wordt het rentepercentage van de kapitaallasten toegevoegd.

  • 6. Aan een voorziening wordt geen rente toegevoegd.

  • 7. De minimale hoogte van de algemene reserve wordt als volgt bepaald:

    • a.

      Minimale streefwaarde: 20% van de omzet.

    • b.

      Absoluut minimum: 15% van de omzet.

    • c.

      Indien de uitkomst van de risico inventarisatie (incidentele risico’s) vermenigvul-digd met de ratio 2,0 hoger uitkomt dan de waarde genoemd onder artikel 7b dan geldt deze waarde als minimumhoogte van de algemene reserve.

  • 8. Het college biedt jaarlijks bij de Kadernota ter besluitvorming een geactualiseerde lijst van alle reserves en voorzieningen aan, waarbij per reserve en voorziening onderscheid wordt gemaakt tussen:

    • a.

      Actualisatie beleidsmatige kaders;

    • b.

      Actualisatie financiële doorrekening.

Artikel 12. Kostprijsberekening

  • 1. Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.

  • 2. Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de af-schrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensa-bele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.

  • 3. Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kun-nen worden toegerekend aan activiteiten welke geheel of deels worden bekostigd met een specifieke uitkering of subsidie, binnen het taakveld overhead apart ge-administreerd en in de desbetreffende verantwoordingen over de besteding toege-rekend aan die activiteiten.

  • 4. Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kun-nen worden betrokken in de aangifte vennootschapsbelasting, binnen het taakveld overhead apart geadministreerd en voor de belastingaangifte aan de kostprijs van de vennootschapsbelastingplichtige activiteiten toegerekend.

  • 5. Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en hef-fingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken, diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, voor zover dat niet activiteiten als bedoeld in het derde en vierde lid betreffen, wordt uitgegaan van het overheadpercentage dat jaarlijks wordt vastgesteld bij de begroting op ba-sis van de rekenkundige uitkomst door de overheadkosten (taakveld 0.4) te delen door de geraamde directe kosten van de economische categorieën 1.1 Salarissen en sociale lasten. Dit overheadpercentage wordt vervolgens vermenigvuldigd met de geraamde directe kosten van de economische categorieën 1.1 Salarissen en so-ciale lasten die worden besteed aan de desbetreffende goederen, werken, dien-sten, rechten en heffingen. Hierbij vind geen nacalculatie plaats.

  • 6. Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente voor de finan-ciering van de in gebruik zijn de activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. De omslagrente wordt berekend door de aan de taakvelden toe te rekenen rente (in Euro’s) te delen door de boekwaarde per 1 ja-nuari van de vaste activa die integraal zijn gefinancierd. De uitkomst van dit per-centage van de omslagrente wordt binnen een marge van een half procent afge-rond.

  • 7. Indien de werkelijke rentelasten in euro’s die over een jaar aan taakvelden hadden moeten worden doorbelast afwijken van de rentelasten in euro’s die op basis van de voor gecalculeerde renteomslag aan de taakvelden zijn toegerekend, vindt er geen correctie plaats, tenzij deze afwijking groter is dan toegestaan is in het BBV.

  • 8. In afwijking van het zevende lid wordt bij een verstrekte lening voor de bepaling van de rentekosten van de inzet van vreemd vermogen in de kostprijs uitgegaan van de rente van de lening die voor de financiering van de verstrekte lening is aan-getrokken. Deze rente wordt verhoogd met een opslag voor het debiteurenrisico.

  • 9. In afwijking van het eerste lid worden bij vennootschapsbelastingplichtige activitei-ten en grondexploitaties alleen de rentekosten voor de inzet van vreemd vermogen aan de kostprijs toegerekend. Bij projectfinanciering worden dan de werkelijke rentekosten toegerekend. In andere gevallen wordt uitgegaan van het gewogen gemiddelde rentepercentage van de portefeuille leningen.

Artikel 13. Prijzen economische activiteiten

  • 1. Voor de levering van goederen, diensten of werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met markt-partijen treedt, wordt ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de levering van de desbetreffende goederen, diensten of werken wordt gemotiveerd.

  • 2. Bij het verstrekken van leningen of garanties door de gemeente aan overheids-bedrijven en derden worden ten minste de geraamde integrale kosten in reke-ning gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening of de garantie wordt gemotiveerd.

  • 3. Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van ten minste de geraamde in-tegrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.

  • 4. Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in de vori-ge leden zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en sprake is van:

    • a.

      leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van lenin-gen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

    • b.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

    • c.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

    • d.

      een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

    • e.

      een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

    • f.

      een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

    • g.

      een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

Artikel 14. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1. Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelij-ke tarieven voor de belastingen, de rioolheffingen, de afvalstoffenheffing en rech-ten.

  • 2. Het uitgangspunt bij het vaststellen van de tarieven voor afvalstoffenheffing, rioolheffing en rechten is dat deze volledig de kosten dekken, tenzij zwaarwegende redenen een afwijking van dit uitgangspunt rechtvaardigen.

  • 3. Periodiek beoordeelt het college of de tarieven voor afvalstoffenheffing, rioolhef-fing en rechten aan het genoemde uitgangspunt voldoen.

  • 4. De besluiten voor het vaststellen en/of wijzigen van prijzen worden ter kennisne-ming aan de raad aangeboden.

Artikel 15. Financieringsfunctie

Het college stelt één keer in de vier jaar een treasurystatuut op dat door de raad wordt vastgesteld. In de nota staan de richtlijnen die bij het uitvoeren van de financiële func-tie in acht worden genomen.

Hoofdstuk 4. Paragrafen

Artikel 16. Lokale heffingen

Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf lokale hef-fingen naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 10 van het Besluit begro-ting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    de berekening van het rentepercentage voor de omslagrente voor het bepalen van de kostprijzen, bedoeld in artikel 12, zevende lid;

  • b.

    de kostentoerekening van de geraamde rentekosten en de geraamde over-headkosten aan de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht; en

  • c.

    de (ontwikkeling van de) lokale lastendruk voor eenpersoonshuishoudingen en meerpersoonshuishoudingen.

Artikel 17. Financiering

In de paragraaf financiering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 13 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    Het renteschema uit de BBV notitie rente (2016).

Artikel 18. Weerstandsvermogen & risicobeheersing

  • 1. In de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van ar-tikel 11 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

    • a.

      de ontwikkeling van de netto schuld per inwoner;

    • b.

      het saldo van de baten en lasten voor toevoegingen en onttrekkingen van reser-ves als percentage van de inkomsten;

    • c.

      de onbenutte belastingcapaciteit onroerende zaakbelasting als percentage van de inkomsten;

    • d.

      de risico’s van materieel belang en tevens een inschatting van de kans dat deze risico’s zich voordoen. Het college brengt hierbij in elk geval de risico’s in beeld en geeft daarbij aan in hoeverre schade en verliezen als gevolg van de risico’s van materieel belang met de weerstandscapaciteit kunnen worden opgevangen.

    • e.

      Het college beoordeelt of er sprake is van een materieel belang. Er is in ieder geval sprake van een materieel belang als het bedrag waarvoor de gemeente aansprakelijk wordt gesteld door derden € 50.000 of meer is.

  • 2. De beoordeling van de opgenomen kengetallen vindt plaats op basis van de door de Provincie Gelderland gebruikte normering.

Artikel 19. Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf onder-houd kapitaalgoederen naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 12 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

    • a.

      verslag over de voortgang van het geplande onderhoud en het eventuele achterstallige onderhoud op de terreinen waarop de in lid 1 bedoelde kapi-taalgoederen betrekking hebben. Tevens wordt hierbij inzicht gegeven in de mutaties aan de voorzieningen.

  • 2. Het college biedt de raad ten minste eens in de vier jaar een onderhoudsplan openbare ruimte aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onder-houdsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, water, wegen, kunstwerken en straatmeubilair. De raad stelt het plan vast.

  • 3. Het college biedt de raad ten minste eens in de vier jaar een rioleringsplan aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onder-houd en de eventuele uitbreidingen. De raad stelt het plan vast.

  • 4. Het college biedt de raad ten minste eens in de vier jaar een onderhoudsplan gebouwen aan. Het plan bevat voorstellen voor het te plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de gemeentelijke gebouwen. De raad stelt het plan vast.

Artikel 20. Bedrijfsvoering

In de paragraaf bedrijfsvoering bij de begroting en de jaarstukken neemt het colle-ge naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    de onderzoeken naar de doelmatigheid en doeltreffendheid, bedoeld in artikel 213a Gemeentewet. Daarnaast rapporteert het college in deze paragraaf over interne onderzoeken (audits) en procesoptimalisties.

Artikel 21. Verbonden partijen

Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf verbonden partijen de verplichte onderdelen op grond van artikel 15 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

Artikel 22. Grondbeleid

  • 1. In de paragraaf grondbeleid bij de begroting en de jaarstukken neemt het colle-ge de verplichte onderdelen op grond van artikel van 16 van het Besluit begro-ting en verantwoording provincies en gemeenten op.

  • 2. Het college biedt de raad ten minste eens in de vier jaar een nota grondbeleid aan. De raad stelt de nota vast. In de nota wordt aandacht besteed aan;

    • a.

      de strategische visie voor het toekomstig grondbeleid van de gemeente;

    • b.

      te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;

    • c.

      het verloop van de grondvoorraad;

    • d.

      de uitgangspunten voor de verkoopprijzen van gronden;

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 23. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden, contracten;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeen-telijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleids-doelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving; en

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ont-leende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelma-tigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestel-de beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 24. Financiële organisatie

Het college draagt zorgt voor:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toe-wijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijk-heden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de te maken afspraken met de afdelingen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • f.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van baten en lasten aan de taakvelden;

  • g.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goe-deren, werken en diensten;

  • h.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen; en

  • i.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

Artikel 25. Interne controle

  • 1. Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a, van de Gemeentewet, en de rechtma-tigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b, van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de be-heershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2. Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ont-wikkeling van de bezittingen en het financieel vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlo-pende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontro-leerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen ten minste eenmaal in de vier jaar. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor her-stel van de tekortkomingen.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 26. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

De Financiele Verordening gemeente Scherpenzeel 2014 wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt en op de begroting, jaarrekening en jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar dat samenvalt met het jaar waarin deze verordening in werking treedt.

Artikel 27. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening gemeente Scherpenzeel 2017.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van 23 februari 2017,

B.S. van Ginkel-Schuur

Griffier

B. Visser

voorzitter

Bijlage 1 Autorisatie begroting en investeringskredieten en begrotingswijzigingen

In onderstaande tabel wordt bepaald hoe er verantwoording wordt afgelegd bij budgetuitgaven en investeringen die niet in de begroting zijn opgenomen zoals door de raad is vastgesteld.

 

College

Raad

Nieuw beleid:

 

 

< € 12.500

Collegevoorstel (vooraf*)

Firap/Jaarrekening (achteraf)

> € 12.500

Collegevoorstel of de eerstvolgende Kadernota (vooraf).

Apart raadsvoorstel of de eerstvolgende Kadernota (vooraf).

Bestaand beleid:

 

 

< € 5.000

Firap/ jaarrekening (achteraf)

Firap/ jaarrekening (achteraf)

€ 5.000- € 50.000 (niet politiek relevant)

Collegevoorstel (vooraf)

Firap/ jaarrekening (achteraf)

€ 5.000- € 50.000 (Politiek relevant) of

> € 50.000 (Beïnvloedbaar)

Collegevoorstel (vooraf)

Raadsvoorstel (vooraf)

 

> € 50.000 (Niet beïnvloedbaar)

Collegevoorstel

Raadsmemo (actieve informatieplicht) en Firap/Jaarrekening (achteraf)

Bestaande investeringen/kredieten:

 

 

Afwijking < 10%

Firap/ jaarrekening (achteraf)

Firap/ jaarrekening (achteraf)

Afwijking 10% - 20% (vanaf € 5.000)

Collegevoorstel (vooraf)

Firap/ jaarrekening (achteraf)

Afwijking > 20% (vanaf € 25.000)

Collegevoorstel (vooraf)

Raadsvoorstel (vooraf)

Nieuwe investeringen/kredieten:

 

 

< € 12.500

Collegevoorstel (vooraf)

Firap/Jaarrekening (achteraf)

> € 12.500

Collegevoorstel of de eerstvolgende Kadernota (vooraf).

Apart raadsvoorstel of de eerstvolgende Kadernota (vooraf).

*‘Vooraf’ betekent voordat een verplichting wordt aangegaan.

 

Bestaand beleid:

Onder het bestaand beleid wordt verstaan het beleid én de bijbehorende budgetten zoals opgenomen in de vastgestelde begroting.

Het onderscheidt of de financiele mutatie beïnvloedbaar is of niet wordt gemaakt door de vraag: ‘Is er een keuze door de raad te maken die effect heeft op de financiele mutatie’?

 

In sommige gevallen kan een financiële mutatie kleiner dan € 50.000 een grote politieke impact hebben. Hierbij wordt rekening gehouden in de keuze voor informatieverstrekking via een memo of een raadsvoorstel. Het is ter beoordeling van het college of hier sprake van is.

 

Nieuw beleid:

Onder nieuwe beleid kan worden verstaan zaken die nog niet eerder in de vorm van voorstellen onder de aandacht van het bestuur zijn gebracht (er moet dus sprake zijn van een beslismoment). Daarnaast kan het gaan om ontwikkelingen die tot gevolg kunnen hebben dat heroverweging van bestaand beleid wenselijk is. Alles wat geen bestaand beleid is, valt onder nieuw beleid.

 

Spoedeisend:

In sommige gevallen kan het vanwege een spoedeisende karakter nodig zijn dat het wachten op een eerstvolgende of tussentijdse raadsvergadering niet mogelijk is. Het college kan dan op basis van het spoedeisende karakter besluiten om tot het doen van uitgaven over te gaan. Het is ter beoordeling van het college of hier sprake van is. In de eerst volgende raadsvergadering en/of de eerst volgende Firap/jaarrekening legt het college hier verantwoording over af.

 

Investeringen/kredieten:

Het percentage wordt gerekend over de laatst vastgestelde som van het investeringskrediet. Indien het drempelbedrag niet wordt gehaald geldt de voorgaande bepaling.

Bijlage 2 BBV artikelen waarna verwezen wordt in deze verordening

Artikel 10

De paragraaf betreffende de lokale heffingen bevat ten minste:

  • a.

    de geraamde inkomsten;

  • b.

    het beleid ten aanzien van de lokale heffingen;

  • c.

    een overzicht op hoofdlijnen van de diverse heffingen, waarin inzichtelijk wordt gemaakt hoe bij de berekening van tarieven van heffingen, die hoogstens kostendekkend mogen zijn, wordt bewerkstelligd dat de geraamde baten de ter zake geraamde lasten niet overschrijden, wat de beleidsuitgangspunten zijn die ten grondslag liggen aan deze berekeningen en hoe deze uitgangspunten bij de tariefstelling worden gehanteerd;

  • d.

    een aanduiding van de lokale lastendruk;

  • e.

    een beschrijving van het kwijtscheldingsbeleid.

Artikel 11

1. Het weerstandsvermogen bestaat uit de relatie tussen:

  • a.

    de weerstandscapaciteit, zijnde de middelen en mogelijkheden waarover de provincie onderscheidenlijk gemeente beschikt of kan beschikken om niet begrote kosten te dekken;

  • b.

    alle risico's waarvoor geen maatregelen zijn getroffen en die van materiële betekenis kunnen zijn in relatie tot de financiële positie.

2. De paragraaf betreffende het weerstandsvermogen en risicobeheersing bevat ten minste:

  • a.

    een inventarisatie van de weerstandscapaciteit;

  • b.

    een inventarisatie van de risico's;

  • c.

    het beleid omtrent de weerstandscapaciteit en de risico's;

  • d.

    een kengetal voor de:

    • 1a°.

      netto schuldquote;

    • 1b°.

      netto schuldquote gecorrigeerd voor alle verstrekte leningen;

    • 2°.

      solvabiliteitsratio;

    • 3°.

      grondexploitatie;

    • 4°.

      structurele exploitatieruimte; en

    • 5°.

      belastingcapaciteit.

  • e.

    een beoordeling van de onderlinge verhouding tussen de kengetallen in relatie tot de financiële positie.

3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de wijze waarop de kengetallen, genoemd in het tweede lid, onderdeel d, door provincies en gemeenten worden vastgesteld en in de begroting en het jaarverslag worden opgenomen.

Artikel 12

1. De paragraaf betreffende het onderhoud van kapitaalgoederen bevat ten minste de volgende kapitaalgoederen:

  • a.

    wegen;

  • b.

    riolering;

  • c.

    water;

  • d.

    groen;

  • e.

    gebouwen.

2. Van de kapitaalgoederen, bedoeld in het eerste lid, wordt aangegeven:

  • a.

    het beleidskader;

  • b.

    de uit het beleidskader voortvloeiende financiële consequenties;

  • c.

    de vertaling van de financiële consequenties in de begroting.

Artikel 13

De paragraaf betreffende de financiering bevat in ieder geval de beleidsvoornemens ten aanzien van het risicobeheer van de financieringsportefeuille en geeft inzicht in de rentelasten, het renteresultaat, de wijze waarop rente aan investeringen, grondexploitaties en taakvelden wordt toegerekend en de financieringsbehoefte.

Artikel 14

De paragraaf betreffende de bedrijfsvoering geeft ten minste inzicht in de stand van zaken en de beleidsvoornemens ten aanzien van de bedrijfsvoering.

Artikel 15

1. De paragraaf betreffende de verbonden partijen bevat ten minste:

  • a.

    de visie op en de beleidsvoornemens omtrent verbonden partijen;

  • b.

    de lijst van verbonden partijen, die wordt onderverdeeld in:

    • 1°.

       gemeenschappelijke regelingen;

    • 2°.

      vennootschappen en coöperaties;

    • 3°.

      stichtingen en verenigingen, en,

    • 4°.

      overige verbonden partijen;

  • c.

    de lijst van verbonden partijen.

2. In de lijst van verbonden partijen wordt ten minste de volgende informatie opgenomen:

  • a.

    de wijze waarop de provincie onderscheidenlijk de gemeente een belang heeft in de verbonden partij en het openbaar belang dat ermee gediend wordt;

  • b.

    het belang dat de provincie onderscheidenlijk de gemeente in de verbonden partij heeft aan het begin en de verwachte omvang aan het einde van het begrotingsjaar;

  • c.

    de verwachte omvang van het eigen vermogen en het vreemd vermogen van de verbonden partij aan het begin en aan het einde van het begrotingsjaar;

  • d.

    de verwachte omvang van het financiële resultaat van de verbonden partij in het begrotingsjaar;

  • e.

    de eventuele risico’s, als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van de verbonden partij voor de financiële positie van de provincie onderscheidenlijk gemeente.

Artikel 16

De paragraaf betreffende het grondbeleid bevat ten minste:

  • a.

    een visie op het grondbeleid in relatie tot de realisatie van de doelstellingen van de programma's die zijn opgenomen in de begroting;

  • b.

    een aanduiding van de wijze waarop de provincie onderscheidenlijk gemeente het grondbeleid uitvoert;

  • c.

    een actuele prognose van de te verwachten resultaten van de totale grondexploitatie;

  • d.

    een onderbouwing van de geraamde winstneming;

  • e.

    de beleidsuitgangspunten omtrent de reserves voor grondzaken in relatie tot de risico's van de grondzaken.

Bijlage 3 Toelichting op de gewijzigde artikelen

Artikel 2: Het is in Scherpenzeel niet gebruikelijk om voor elke raadsperiode de programamindeling vast te stellen.

Artikelen 3.2, 3.6 en 3.7: deze artikelen zijn toegevoegd op basis van de gemeentelijke financiele verordening 2014. De termijn in artikel 3.6 is verschoven van 1 maart naar 1 april. In de praktijk is gebleken dat 1 maart niet haalbaar is.

Artikel 4.2: Toegepast op de huidige Scherpenzeelse situatie.

Artikel 5.3: Er wordt niet met ‘prioriteiten’ gewerkt. Dit woord is daarom in alle artikelen verwijderd.

Artikel 5.5: Opgenomen om helderheid te geven hoe het college moet handelen in het geval van tussentijdse budgetmutaties. Hiervoor is bijlage 1 leidend.

Artikel 5.6: Dit artikel gaat over de financiering van investeringen, niet over de budgettaire effecten op het begrotingssaldo bij een investering. Indien de investering groter is dan € 100.000 informeert het college de raad naast het dekkingsplan ook over het effect op de schuldpositie van de gemeente. Een belangrijke vraag hierbij is of de gemeente een lening moet aantrekken om de investering te kunnen financieren.

Artikel 5.7: Opgenomen om helderheid te geven hoe omgegaan wordt met het wijzigingen van de begroting met een apart raadsvoorstel.

Artikel 6a en 6b. De VNG-modelverordening is aangepast op basis van de gemeenlijke Financiele verordening 2014.

Artikel 7: Dit artikel is onderdeel van de VNG-modelverordening.

Artikel 9: Het beleid over waardering en afschrijving van de vaste activa wordt niet in deze verordening geregeld, maar in een aparte nota.

Artikel 10: Alleen voor de grote vorderningen wordt een individuele beoordeling gemaakt op de (on)inbaarheid. Dit is conform de huidige situatie.

Artikel 11: Het beleid is overgenomen conform de nota Reserves & Voorzieningen en wijkt daarmee af van de VNG-modelverordening. Daarnaast is toegevoegd dat er geen rente aan de reserves wordt toegerekend, tenzij het dekkingsreserves betreffen. Dit -sluit aan bij de huidige praktijk van een rentepercentage van 0,0% (Programmabegroting 2017-2020) en bij de aanbevelingen van de commissie BBV uit de notitie rente 2016.

Artikel 12.5: De keuze voor de berekeningsmethodiek is aan de gemeente. De voorgestelde methodiek sluit zoveel mogelijk aan bij de huidige situatie. Daarnaast is de koppeling tussen overhead en salaris de meest aannemelijke. Personeel maakt in de regel het meeste gebruik van de overhead.

Artikel 12.6: Artikel opgenomen conform de berekeningswijze van de notitie rente van het BBV (juli 2016).

Artikel 12.7 Er wordt om administratieve eenvoud voorgesteld geen nacalculatorisch rentepercentage te verrekenen, tenzij dit verplicht is. In artikel 11 is geregeld dat er geen rente wordt toegerekend aan reserves en voorzieningen. Daarom zijn er hier geen bepalingen voor opgenomen.

Artikel 14: De VNG-modelverordening is aangepast op basis van de gemeenlijke Financiele verordening 2014.

Artikel 15: Het beleid over de financieringsfunctie niet in deze verordening geregeld, maar in een aparte nota.

Artikel 17: Voorgesteld wordt om het aanbevolgen renteschema uit de notitie rente van het BBV op te nemen om inzicht te geven in de totstandkoming van het rente (omslag) percentage.

Artikel 18: Dit betreft een samenvoeging van de VNG modelverordening en de gemeenlijke Financiele verordening 2014. Daarnaast is opgenomen dat de kengetallen worden beoordeeld op basis van de normering van de Provincie Gelderland. Hiermee wordt aansluiting gezocht bij het provinciaal toezicht.

Artikel 19.2-4: Dit is nieuw ten opzichte van de gemeenlijke Financiele verordening 2014, maar is conform de VNG-modelverordening.

Artikel 20: De VNG-modelverordening is aangepast op basis van de gemeenlijke Financiele verordening 2014.

Artikel 26.2: De passage over investeringen met maatschappelijk nut is verwijderd, omdat dit wordt geregeld in de Nota waardering en afschrijving activa.