Regeling vervallen per 29-10-2020

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland houdende Openstelling en nadere regels subsidieaanvragen "Samenwerking voor innovatie Deltaplan Agrarisch Waterbeheer" Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020

Geldend van 20-03-2017 t/m 28-10-2020

Intitulé

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland houdende Openstelling en nadere regels subsidieaanvragen "Samenwerking voor innovatie Deltaplan Agrarisch Waterbeheer" Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020

Bekendmaking van het besluit van 21 februari 2017 – zaaknummer 2017-000406 tot vaststelling van een regeling

GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Gelet op artikel 1.3 van Hoofdstuk 1 en paragraaf 7 van Hoofdstuk 2 van de Verordening POP3 subsidies provincie Gelderland

BESLUITEN

  • I.

    Open te stellen voor het indienen van aanvragen van subsidies op grond van paragraaf 7 van hoofdstuk 2 van de Verordening POP3 subsidies provincie Gelderland (hierna: de Verordening): Samenwerking voor innovatie Deltaplan Agrarisch Waterbeheer.

  • II.

    De openstelling te laten gelden voor de periode 20 maart 2017 tot en met 17 april 2017 voor het indienen van aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 2.7.1, eerste lid, aanhef, onder a en b van de Verordening.

  • III.

    Het subsidieplafond als volgt vast te stellen:

    • a.

      voor het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel €170.000,-, waarvan €85.000,- uit middelen van ELFPO, €42.500,- uit middelen van de provincie en €42.500,- uit middelen van het Waterschap Rijn en IJssel;

    • b.

      voor het beheersgebied van het Waterschap Vallei en Veluwe € 170.000,-, waarvan €85.000,- uit middelen van ELFPO, €42.500,- uit middelen van de provincie en €42.500,- uit middelen van het WaterschapVallei en Veluwe;

    • c.

      voor het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland €170.000,-; waarvan €85.000,- uit middelen van ELFPO, €42.500,- middelen van de provincie en €42.500,- uit middelen van het Waterschap Rivierenland.

  • IV.

    De bij dit besluit als bijlage gevoegde Nadere regels Samenwerking voor innovatie Deltaplan Agrarisch Waterbeheer vast te stellen als integraal onderdeel van dit Openstellingsbesluit.

  • V.

    Dit besluit treedt in werking op 20 maart 2017

Ondertekening

Gepubliceerd te Arnhem

Gedeputeerde Staten van Gelderland

C.G.A. Cornielje - Commissaris van de Koning

P.G.G. Hilhorst - secretaris

Bijlage bij het Openstellingsbesluit Samenwerking voor Innovatie Deltaplan Agrarisch Waterbeheer

Nadere regels Samenwerking voor Innovatie Deltaplan Agrarisch Waterbeheer

Artikel 1 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Subsidie kan alleen worden verstrekt voor de activiteiten zoals genoemd onder 2.7.1, eerste lid, aanhef en onder a en b van de Verordening en die gericht zijn op het realiseren van wateropgaven en doelen die door waterschappen worden nagestreefd.

  • 2.

    Subsidie wordt uitsluitend verleend indien de activiteit betrekking heeft op een of meer van de thema’s zoals genoemd in artikel 2.7.1, tweede lid, aanhef en onder c, e en g.

  • 3.

    Subsidie wordt uitsluitend verleend voor de kosten genoemd onder artikel 2.7.6, aanhef en onder a, b, c g, h en i van de Verordening.

  • 4.

    In aanvulling op artikel 2.7.6, eerste lid van de Verordening kan ook subsidie worden verleend voor personeelskosten.

  • 5.

    De subsidiabele kosten dienen ten minste € 30.000,- per aanvraag te bedragen.

Artikel 2 Selectiecriteria

  • 1.

    Gedeputeerde Staten rangschikken de volledige aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de kosteneffectiviteit van het project, hetgeen blijkt uit de totale aangevraagde subsidiabele kosten in relatie tot de geplande prestatie inclusief de bijdrage ervan aan de doelstelling van de openstelling;

    • b.

      de kans op succes van het project hetgeen blijkt uit:

      • 1°.

        het aantal deelnemers dat aan de samenwerking deelneemt en de verdeling van de deelnemers over de verschillende ketenpartijen

      • 2°.

        de kwaliteit van de deelnemers in relatie tot de innovatie

      • 3°.

        de kwaliteit van het projectplan;

      • 4°.

        de verdeling van de deelnemers over de verschillende ketenpartijen;

      • 5°.

        de mate waarin de activiteit kans van slagen heeft waarbij gelet wordt op de wijze waarop het innovatieproces wordt ingericht en gecommuniceerd;

    • c.

      de effectiviteit van het project hetgeen blijkt uit de bijdrage die wordt geleverd aan het realiseren van wateropgaven en doelen die door waterschappen, als bedoeld onder III van het openstellingsbesluit, worden nagestreefd, blijkend uit:

      • 1°.

        de mate waarin de samenwerking leidt tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een emissievermindering van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlaktewater en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

      • 2°.

        de mate waarin de samenwerking bijdraagt aan klimaatadaptie;

      • 3°.

        de mate waarin de samenwerking bijdraagt aan behoud en versterking van biodiversiteit en omgevingskwaliteit gericht op waterbeheer;

      • 4°.

        de mate waarin de samenwerking de onder 1°, 2° en 3° genoemde doelen bijdraagt aan een of meer beleidsdoelen zoals opgenomen in een of meer van de navolgende Waterprogramma’s:

        • i.

          Waterprogramma waterschap Rijn IJssel zoals vastgesteld door het Algemeen bestuur 3 november 2015;

        • ii.

          Waterprogramma Waterschap Rivierengebied zoals vastgesteld door het Algemeen bestuur op 27 november 2015;

        • iii.

          Waterprogramma Vallei en Veluwe zoals vastgesteld door het Algemeen bestuur d.d. 30 september 2015.

      • 5°.

        de mate waarin er sprake is van een verbinding tussen onderzoek en praktijk, hetgeen blijkt uit het feit dat binnen het project wordt samengewerkt met kennisinstellingen;

      • 6°.

        de mate waarin maatschappelijke organisaties en partijen de samenwerking ondersteunen;

      • 7°.

        de mate waarin het project onderdeel is van een groter programma.

      • 8°.

        de mate waarin het project bijdraagt aan duurzame nieuwe samenwerkingsverbanden

      • 9°.

        de mate van geschiktheid van de beoogde innovatie voor een brede toepasbaarheid.

    • d.

      de innovativiteit van het project hetgeen blijkt uit de mate waarin de samen-werking al bij de doelgroep in de praktijk wordt toegepast, in samenhang met de mate waarin toepassing van de samenwerking leidt tot een grotere verandering ten opzichte van de bestaande gangbare werkwijze.

  • 2.

    Voor de beoordeling van de selectiecriteria, genoemd in het eerste lid, worden de volgende wegingsfactoren gehanteerd:

    • a.

      wegingsfactor 3 voor kosteneffectiviteit;

    • b.

      wegingsfactor 3 voor kans op succes;

    • c.

      wegingsfactor 2 voor effectiviteit;

    • d.

      wegingsfactor 2 voor innovativiteit.

  • 3.

    Voor de beoordeling van de selectiecriteria, genoemd in het eerste lid, wordt per onderdeel de volgende puntentoekenning gehanteerd:

    • a.

      1 punt, indien de beoordeling onvoldoende is;

    • b.

      2 punten, indien de beoordeling gemiddeld is;

    • c.

      3 punten, indien de beoordeling goed is;

    • d.

      4 punten, indien de beoordeling zeer goed is.

  • 4.

    Indien na toepassing van het eerste tot en met derde lid, blijkt dat de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen de vastgestelde subsidiedeelplafonds, te boven gaan, worden de gerangschikte aanvragen behandeld op volgorde van het puntenaantal beginnend bij de aanvraag met de meeste punten.

  • 5.

    Indien toepassing van het eerste tot en met derde lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen en het subsidieplafond te boven gaan, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door het puntenaantal van het selectiecriterium voor effectiviteit. Indien dit puntenaantal ook gelijk is, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door de hoogte van de gevraagde subsidie, waarbij aanvragen met een lagere subsidiabele kosten als eerste worden behandeld.

  • 6.

    Indien er minder dan 22 punten worden behaald, wordt de aanvraag om subsidie geweigerd.

Artikel 3 Weigeringsgronden

Een aanvraag wordt geweigerd indien in het samenwerkingsverband geen waterschap in Gelderland deelneemt.

Artikel 4 Adviescommissie

Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden als uitwerking van artikel 1.14, tweede lid van de Verordening, voorgelegd aan een door Gedeputeerde Staten ingestelde adviescommissie.

Toelichting

Algemeen kader

De provincie wenst het landelijk gebied economisch en sociaal vitaal te houden en acht daarvoor een concurrerende landbouw noodzakelijk. De landbouwsector moet economisch gezond kunnen functioneren en tegelijkertijd verder verduurzamen ten aanzien van milieu, dieren-welzijn, volksgezondheid, voedselveiligheid én klimaat. In het coalitieakkoord ‘Ruimte voor Gelderland’ is aangegeven dat innovatie een belangrijk middel is om te komen tot een duurzame landbouw.

Om de innovatie in de landbouw op het gebied van water op een hoger plan te trekken is het van belang dat de landbouwsector gaat samenwerken met de waterschappen. Op grond van onderhavige nadere regels kan subsidie worden verstrekt voor projecten die gericht zijn op het organiseren van samenwerking ten behoeve van het realiseren van innovaties die gericht zijn op het bereiken van wateropgaven en doelen die door de waterschappen worden nagestreefd. Zo kan bijvoorbeeld subsidie worden verstrekt voor het organiseren van een samenwerking tussen boeren en het waterschap gericht op het tegen gaan van verdroging door bijvoorbeeld het plaatsen en beheren van boerenstuwen. Het uiteindelijke doel van de samenwerking is dat er maatregelen worden getroffen door boeren of door boeren samen met anderen. Voorbeelden van maatregelen zijn opgenomen in de zogenoemde BOOT-lijst, zoals vastgesteld door het Bestuurlijk Overleg Open Teelten.

http://agrarischwaterbeheer.nl/document/pop3-financiering-icm-daw-boot-lijst .

De Provincie heeft voor aanvragen op grond van deze nadere regels, een bedrag ter hoogte van totaal € 510.000,- beschikbaar gesteld. Dit bedrag bestaat uit drie deelplafonds:

  • a.

    voor het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel €170.000,-, waarvan €85.000,- uit middelen van ELFPO, €42.500,- uit middelen van de provincie en €42.500,- uit middelen van het Waterschap Rijn en IJssel;

  • b.

    voor het beheersgebied van het Waterschap Vallei en Veluwe €170.000,-, waarvan €85.000,- uit middelen van ELFPO, €42.500,- uit middelen van de provincie en €42.500,- uit middelen van het WaterschapVallei en Veluwe;

  • c.

    voor het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland €170.000,-, waarvan €85.000,- uit middelen van ELFPO, €42.500,- uit middelen van de provincie en € 42.500,- uit middelen van het Waterschap Rivierenland.

De Adviescommissie beoordeelt via de aanvraag of het project voldoende bijdraagt aan de doelen van de waterprogramma’s:

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Lid 1

De activiteiten waar subsidie voor kan worden verkregen zijn:

de oprichting van een projectmatig samenwerkingsverband of het gezamenlijk formuleren van een projectplan gericht op een innovatie.

Innovaties als bedoeld in artikel 2.7.1, eerste lid, onder b van de Verordening, bestaan in dit kader vaak uit nieuwe samenwerkingsverbanden of samen zaken logischer en slimmer aanpakken. Fundamenteel of industrieel basisonderzoek kunnen geen deel uitmaken van het project omdat dit niet is gericht op een toepassing in de praktijk van een landbouwbedrijf.

Ook exploitatiekosten en wettelijke verplichte maatregelen worden niet gesubsidieerd.

Lid 2

Subsidie als bedoeld in artikel 2.7.1, eerste lid, onder a en b van de Verordening, wordt alleen verleend als de activiteiten betrekking hebben op de volgende thema’s:

  • 1.

    maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlakte water en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

  • 2.

    klimaatadaptatie;

  • 3.

    aan klimaatadaptatie kan bijgedragen worden door uitvoering van activiteiten die leiden tot het tegen gaan van dan wel het verminderen van de effecten van grotere watertekorten en –overschotten en toenemende verzilting;

  • 4.

    behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit.

Lid 3

De subsidiabele kosten kunnen bestaan, met verwijzing naar onderstaande artikelen in de POP verordening, uit:

  • 1.

    kosten voor het werven van deelnemers en het schrijven van een projectplan (2.7.6.1a);

  • 2.

    coördinatiekosten voor het samenwerkingsverband (2.7.6.1b);

  • 3.

    kosten voor het verspreiden van resultaten van het project (2.7.6.1c);

  • 4.

    kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs (2.7.6.1g);

  • 5.

    kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied (2.7.6.1h);

  • 6.

    kosten voor haalbaarheidsstudies (2.7.6.1i); of

  • 7.

    personeelskosten (2.7.6.2e).

Er is voor gekozen om de onbetaalde arbeid van de agrarische ondernemer niet als subsidiabele kosten aan te merken omdat er ook een eigen inbreng van de ondernemer zelf wordt verwacht. Met deze regeling is het mogelijk subsidie te verstrekt voor de kosten van medewerkers van adviesbureaus en organisaties en voor de externe kosten ten behoeven van het organiseren van de samenwerking tussen de boeren.

Lid 4

Daarnaast kan ook subsidie worden verleend aan personeelskosten. Het gaat hierbij om de kosten die gemaakt worden ten behoeve van de inzet van personeel dat bij de aanvrager in dienst is. Indien er sprake is van een parttime dienstverband worden de personeelskosten per uur naar rato berekend.

Personeelskosten zijn subsidiabel tot maximaal 1.720 uur per persoon per jaar. Voor aanvragers die gebruik willen maken van een integraal kostprijstarief volgens de Integrale Kostprijs Systematiek (IKS) wordt ruimte geboden voor zover de EC dit toelaat. IKS is een manier om directe en indirecte kosten toe te rekenen aan kostendragers, zoals arbeidsuren of machine-uren. IKS is ingevoerd om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de administratie van de organisatie die de subsidie aanvraagt. Het voordeel is dat u uw eigen systematiek voor kostenberekening kunt hanteren bij al uw subsidieaanvragen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Een voorwaarde waaraan u moet voldoen is dat u uw IKS stelselmatig gebruikt in uw bedrijf of organisatie. Het is niet de bedoeling dat u IKS alleen opzet voor het aanvragen van subsidies bij RVO.nl. Voor meer informatie kunt u kijken op http://www.rvo.nl/subsidies-regelingen/subsidiespelregels/integrale-kostensystematiek-iks

Lid 5

Om de administratieve lasten te bepreken voor de provincie wordt een minimum van € 30.000,- gehanteerd voor de subsidiabele kosten.

De maximale hoogte van de subsidie is geregeld in de Verordening. Van toepassing zijn de volgende maximale percentages voor zover relevant:

- Indien de activiteit betrekking heeft op de handel in en de voortbrenging van landbouw-producten bedraagt de hoogte van subsidie:

  • a.

    70% van subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.7.6, eerste lid onderdelen b en c, en de kosten als bedoeld in artikel 2.7.6, tweede lid onderdeel e;

  • b.

    100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.7.6, eerste lid onderdeel d tot en met j, en de kosten als bedoeld in artikel 2.7.6, tweede lid, voor zover het kosten van niet-productieve investeringen betreft;

  • c.

    40% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.7.6, eerste lid onderdeel d tot en met j, en de kosten als bedoeld in artikel 2.7.6, tweede lid, voor zover het kosten van productieve investeringen betreft;

  • d.

    100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.7.6, eerste lid onderdeel a, en de kosten als bedoeld in artikel 2.7.6, tweede lid onderdeel e, voor zover het kosten betreft voor de oprichting van een projectmatige samenwerking en het gezamenlijk formuleren van een projectplan.

- Indien de activiteit geen betrekking heeft op de handel in en de voortbrenging van landbouw- producten bedraagt de hoogte van subsidie:

  • a.

    25% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.7.6, onderdeel a tot en met h en j, en de kosten als bedoeld in artikel 2.7.6, tweede lid, indien de subsidieontvanger een grote onderneming is;

  • b.

    35% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.7.6, onderdeel a tot en met h en j, en de kosten als bedoeld in artikel 2.7.6, tweede lid, indien de subsidieontvanger een middel grote onderneming is;

  • c.

    45% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.7.6, onderdeel a tot en met h en j, en de kosten als bedoeld in artikel 2.7.6, tweede lid, indien de subsidieontvanger een kleine onderneming is;

  • d.

    40% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.7.6 onderdeel i.

Artikel 2 Selectiecriteria

Subsidieverlening verloopt via een tendersysteem. Dit betekent dat gedurende een beperkte periode subsidieaanvragen kunnen worden ingediend. Het project met het hoogste aantal punten staat als hoogste in de ranglijst bij het verdelen van de middelen. De volgende criteria worden gehanteerd.

Artikel 2 eerste lid onder a kosteneffectiviteit

Dit criterium heeft een wegingsfactor 3, met een maximaal te behalen score van 4. Kosteneffectiviteit wordt bepaald door de totaal aangevraagde subsidiabele kosten te relateren aan het effect op of de mate waarin de doelstelling(en) zoals beschreven onder punt I van het Openstellingsbesluit, worden behaald.

Hierbij wordt in samenhang gekeken naar de volgende aspecten:

  • 1.

    Hoogte kosten versus prestatie/redelijkheid van kosten: staat de begroting (uren en tarieven) in een reële verhouding tot de geplande prestatie? Hoe is dit aannemelijk gemaakt? Hierbij wordt gelet op:

    • -

      de omvang van de totale subsidiabele projectkosten in relatie tot de innovatieopgave;

    • -

      het potentiële toepassingsbereik van de innovatie binnen de agrarische sector.

  • 2.

    Relevantie van de kosten: wordt de gevraagde bijdrage aan de juiste zaken besteed?

  • 3.

    Efficiënt gebruik van kennis en arbeid: in hoeverre wordt bestaande kennis goed benut, staat de overhead van het project in redelijke verhouding tot de prestatie?

Artikel 2 eerste lid onder b kans op succes

Dit criterium heeft een wegingsfactor 3 met een maximaal te behalen score van 4. In deze fase wordt de “kans op succes” gedefinieerd als de kans dat de partijen er in slagen een werkbare en vruchtbare samenwerking tot stand te brengen, inclusief goede afspraken over taken en verantwoordelijkheden en over lasten en lusten met betrekking tot de beoogde innovatie en er in slagen om de beoogde innovatie goed scherp te krijgen in termen van technische en organisatorische haalbaarheid en in termen van marktmogelijkheden (behoefte). Of hierover goed is nagedacht blijkt uit de kwaliteit van het projectplan en van het beoogde samenwerkings¬verband zelf: het aantal deelnemers dat aan de samenwerking meewerkt, de verdeling van die deelnemers over de verschillende ketenpartijen, de ‘kwaliteit’ van de deelnemers in relatie tot het innovatie-idee. Deze onderdelen worden in onderlinge samenhang bezien. De kwaliteit van de deelnemers wordt beoordeeld aan de hand van de vraag welke invloed c.q. beslissingsmacht hebben met betrekking tot het daadwerkelijk doen van fysieke investeringen.

Bij het bepalen van het aantal punten wordt gelet op de mate van concreetheid van het projectdoel, de projectopzet en het te verwachten resultaat van het project, alsmede de wijze waarop wordt gecommuniceerd over het project, zowel binnen als buiten het samenwerkingsverband. Hoe concreter de opzet en hoe meer communicatie en kennisuitwisseling, des te groter de slagingskans van het project. Het project moet concreet uitzicht bieden op een wezenlijke vooruitgang in inzichten, producten, technieken, systemen, processen, diensten, organisatievormen of toepassingen.

Artikel 2 eerste lid onder c effectiviteit

Dit criterium heeft een wegingsfactor 2 met een maximaal te behalen score van 4.

Met effectiviteit van de activiteit wordt bedoeld de mate waarin wordt bijgedragen aan het doel dat met de openstelling resp. de samenwerking wordt nagestreefd (‘wat voegt dit project toe’).

Bij het thema samenwerking gaat het niet alleen om het effect van de innovatie, als deze slaagt, maar ook om de meerwaarde van het samenwerkingsproces, dat leidt tot meer kennisdeling regionaal, nationaal, internationaal, ontstaan van nieuwe innovatie-verbindingen en nieuw samenspel tussen ketenpartijen.

De volgende aspecten spelen een rol:

  • 1.

    De mate waarin de maatregelen leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlakte water en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen; Bij het bepalen van het aantal punten wordt gelet op de mate waarin het project bijdraagt aan het verbeteren van de duurzaamheid en het verminderen van de milieubelasting op de omgeving. Het project draagt bij aan het reduceren van het gebruik en/of de uitspoeling van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen.

  • 2.

    De mate waarin de maatregel bijdraagt aan klimaatadaptatie.

    Bij het bepalen van het aantal punten wordt gelet op de mate waarin het project bijdraagt aan het aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering zoals verdroging, vernatting en verzilting van de bodem en de mogelijkheid tot waterberging.

  • 3.

    De mate waarin een maatregel bijdraagt aan behoud en versterking van biodiversiteit en omgevingskwaliteit gericht op waterbeheer.

    Bij het bepalen van het aantal punten wordt gelet op de mate waarin het project bijdraagt aan de toename van de biodiversiteit en of de verbetering van de omgevingskwaliteit. Onder omgevingskwaliteit wordt verstaan “aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap”. Het gaat daarbij zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de intrinsieke waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden en aan dier- en plantensoorten.

  • 4.

    De mate waarin de investering bijdraagt aan één of meer beleidsdoelen zoals opgenomen in één of meer van de navolgende Waterprogramma's:

    • a.

      Waterprogramma waterschap Rijn IJssel;

    • b.

      Waterprogramma waterschap Rivierengebied;

    • c.

      Waterprogramma waterschap Vallei en Veluwe.

  • Bij het bepalen van het aantal punten wordt gelet op de mate waarin het project bijdraagt aan het waterprogramma van het waterschap. In de waterprogramma’s zijn de volgende doelstellingen aangegeven:

    • a.

      Voldoende water (waterkwantiteit)

      Vooral maatregelen die in samenhang en op gebiedsniveau worden ontwikkeld en uitgevoerd passen hierbij. De essentie van de innovatie zit hierbij dan in de verkenning en het praktisch vormgeven in de veranderende rol van de overheid (die meer adviserend en kaderstellen opereert) en de agrariër (die een grotere eigen verantwoordelijkheid heeft).

    • b.

      Schoon water (waterkwaliteit):

      Net als bij het thema voldoende water zit de innovatie niet in het sec toepassen van de genoemde maatregelen maar hoe een innovatie kan bijdragen aan de doelen van de agrariër en het waterbeheer.

    • c.

      Klimaat doelstellingen:

      De maatregelen moeten leiden tot een vergroting van de regionale (grond)watervoorraad én vermindering van schade aan landbouw en natuur door vochttekorten of –overschotten.

    • d.

      Overige innovaties in de landbouw en water

      Deze categorie richt zich op alles met een innovatief karakter, slim combineren, verbeteren van techniek, een bredere uitrol. Verder alles wat op dit moment nog niet bekend is maar wel bijdraagt aan waterdoelen en een goede landbouwpraktijk.

  • 5.

    De verbinding tussen praktijk en onderzoek.

    Bij het bepalen van het aantal punten wordt gelet op de deelname van of samenwerking met kennisinstellingen binnen het project.

  • 6.

    De mate van ondersteuning door maatschappelijke organisaties en partijen van de introductie van de verworven kennis of de verspreiding daarvan.

    Bij het bepalen van het aantal punten wordt gelet op de vertegenwoordiging van maatschappelijke organisaties en andere partijen zoals bedrijfsleven, onderwijs, onderzoek en overheid. Van belang hierbij is in hoeverre zij in hun achterban de kennis verspreiden of de introductie hiervan willen gaan toepassen. Ook wordt gelet op de mate waarin zij draagvlak hebben bij een achterban en met hen communiceren.

  • 7.

    De mate waarin het project onderdeel is van een groter programma.

    Bij het bepalen van het aantal punten wordt gelet op inbedding van het project in een groter geheel en dus de impact op de omgeving. Bovendien is het project een coherent geheel van activiteiten en heeft een brede aanpak vanuit verschillende invalshoeken (samenhang van technische, bestuurlijke, procesmatige en ketengerichte aspecten).

  • 8.

    De mate waarin het project bijdraagt aan duurzame nieuwe samenwerkingsverbanden heeft het project voorbeeldwerking, levert het ervaringen op waarmee andere groepen hun voordeel kunnen doen?

  • 9.

    De mate van geschiktheid van de beoogde innovatie voor een brede toepasbaarheid/uitrol – is er goede kans op snelle vertaling naar de praktijk?

Artikel 2 eerste lid onder d innovativiteit

Dit criterium heeft een wegingsfactor 2, met een maximaal te behalen score van 4. Met innovativiteit wordt hierbij gedoeld op het samenwerkingsproces als zodanig, op het doel van de samenwerking of op beide.

Bij de beoordeling van de innovativiteit van het samenwerkingsproces wordt gekeken in hoeverre de voorgestelde samenwerking nieuwe verbanden / verbintenissen tot stand brengt. Hoe meer gangbaar de samenwerking tussen de partijen is, hoe minder punten er zullen worden toegekend. Het doel van de samenwerking is het daadwerkelijk door boeren investeren in maatregelen of andere werkwijzen die bijdragen aan de waterdoelen. De innovativiteit betekent in dit kader dat het gaat om maatregelen of werkwijzen die voor de groep boeren in de samenwerking nieuw zijn en nog niet wettelijk verplicht zijn

Voor de beoordeling van het onderwerp van de samenwerking / de beoogde innovatie zelf geldt: het gaat om de meerwaarde die de innovatie heeft, in de zin dat het gaat om het verschil dat het de investering of activiteit zelf te weeg kan brengen. Betreft de beoogde innovatie slechts een geringe aanpassing van een bestaande investering of werkwijze (of product, dienst, proces, procedé enz), dan wordt er 1 punt toegekend. Betreft de beoogde innovatie een geheel of vrijwel geheel nieuwe samenwerking, investering of werkwijze, dan worden vier punten toegekend.

In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

  • a.

    Organisatorisch of sociaal grensverleggend karakter van de innovatie (investering, werkwijze, product, procedé, techniek, concept, aanpak); hoe bijzonder is het idee cq de samenwerking?

  • b.

    Draagt de innovatie bij aan realisatie van de waterdoelen dat wil zeggen inzet op maatregelen die een langjarig effect hebben of die breder toepasbaar zijn in de sector?

  • c.

    Innovatieve waarde van het samenwerkingsverband: ontstaat er nieuwe samenwerking tussen boeren of tussen boeren, waterschappen, ketenpartners en andere belang-hebbenden?

  • d.

    Toepassingsgebied: is er al een samenwerking maar heeft deze onvoldoende effect en is het project er op gericht om belemmeringen weg te nemen?

Landelijk is afgesproken dat het minimaal aantal punten 55% bedraagt van het maximaal aantal punten. Het maximaal aantal punten bedraagt in deze Nadere regels 4x3+4x3+4x2+4x2=40. 55% van 40 is 22. Als een project minder dan 22 punten scoort zal de aanvraag om subsidie worden geweigerd..

Artikel 3 weigeringsgronden

Omdat het wenselijk is dat de waterschappen op enigerlei betrokken zijn bij de samen-werkings¬projecten is bepaald dat geen subsidie wordt verstrekt aan projecten waarin niet tenminste één van de waterschappen in Gelderland participeert. De samenwerking kan blijken uit een actieve rol in het organiseren van de samenwerking of in een minder actieve rol door deel te nemen in een klankbordgroep of een begeleidingsgroep.