Regeling vervallen per 22-10-2024

Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst IJsselland

Geldend van 13-08-2020 t/m 21-10-2024 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2020

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst IJsselland

Overwegingen

Overwegende dat:

  • de regio IJsselland op dit moment samenwerkt in een zogenaamde netwerk-RUD;

  • de basis voor deze samenwerking wordt gevormd door een bestuursconvenant;

  • in verband met de wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)1 deze wijze van samenwerking niet meer volstaat omdat

  • per 1 januari 2018 samenwerking in een gemeenschappelijke regeling met openbaar lichaam verplicht is voorgeschreven (artikel 5.3 WABO);

  • deze regeling voor wat betreft de deelnemers gebiedscongruent moet zijn aan de veiligheidsregio.

en gelet op het bepaalde in artikel 51 van de Wet gemeenschappelijke regelingen en de verkregen toestemming van de gemeenteraden respectievelijk provinciale staten;

BESLUITEN

 

de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Olst-Wijhe, Ommen, Staphorst, Steenwijkerland, Raalte, Zwartewaterland, Zwolle; het college van gedeputeerde staten van de provincie Overijssel

 

vast te stellen de navolgende gemeenschappelijke regeling voor de Omgevingsdienst IJsselland van de deelnemende gemeenten en de provincie, inclusief bijbehorende toelichting.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Waar in de regeling met betrekking tot personen, een mannelijk voornaamwoord of een mannelijk functionarisbegrip wordt gebruikt, worden zowel mannelijke als vrouwelijke personen bedoeld.

Artikel 1 Begripsbepaling

  • 1. In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

    • a. Basistakenpakket:

      het Basistakenpakket zoals bedoeld in het (toekomstige) Besluit tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht (verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving). Bij de wijziging van het basistakenpakket door wet- en regelgeving, geldt het basistakenpakket na die wijziging;

    • b. colleges:

      de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten en het college van gedeputeerde staten van de provincie Overijssel;

    • c. deelnemers:

      alle aan de regeling deelnemende gemeenten en de provincie dan wel hun colleges;

    • d. de Wet:

      de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • e. fysieke leefomgeving:

      de fysieke leefomgeving zoals genoemd in de relevante wet- en regelgeving, in het bijzonder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

    • f. gelijk speelveld (‘level playingfield’):

      het stellen van zo veel mogelijk gelijke eisen en normen bij de verlening van vergunningen, het verrichten van toezicht en het uitvoeren van handhavingsacties door de deelnemers in de gemeenschappelijke regeling;

    • g. gemeenteraden:

      de raden van de aan deze gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten;

    • h. inbesteden:

      het zonder aanbesteden onderhands gunnen van opdrachten aan de Omgevingsdienst IJsselland door de deelnemende gemeenten en de provincie;

    • i. openbaar lichaam:

      het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2 van deze regeling;

    • j. provinciale staten:

      provinciale staten van de provincie Overijssel;

    • k. regeling:

      deze gemeenschappelijke regeling;

    • l. schriftelijk:

      alle vormen van geschreven taal, zowel papier, fax als digitaal;

    • m. vertegenwoordigende organen:

      de gemeenteraden van de gemeenten en provinciale staten.

  • 2. Waar in deze regeling artikelen van de Gemeentewet of Provinciewet, dan wel andere wettelijke regelingen van overeenkomstige toepassing worden verklaard, wordt, tenzij anders vermeld, in die artikelen voor de gemeente, de gemeenteraad, burgemeester en wethouders, de burgemeester, respectievelijk de provincie, provinciale staten, gedeputeerde staten en de commissaris van de Koning, gelezen: het openbaar lichaam, het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

Artikel 2 Instelling

  • 1. Er is een openbaar lichaam welke rechtspersoonlijkheid bezit als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wet, genaamd Omgevingsdienst IJsselland.

  • 2. Het openbaar lichaam is gevestigd in Zwolle.

Artikel 3 Belang

  • 1. Het openbaar lichaam is ingesteld ter behartiging van de individuele en gezamenlijke belangen van de deelnemers op het gebied van de fysieke leefomgeving en ziet op de vergunningverlening, het toezicht op de naleving en de handhaving van de voorschriften zoals opgenomen in de relevante regelgeving, voor zover de bevoegdheid daartoe de deelnemer toekomt en voor zover deze aan de Omgevingsdienst IJsselland is gemandateerd.

  • 2. De Omgevingsdienst IJsselland draagt zorg voor een organisatie ter behartiging van de in het eerste lid genoemde belangen en richt zich daarbij op:

    • het bieden van een structuur waarin de deelnemers voldoen aan de wettelijke eisen van kwaliteit, effectiviteit en robuustheid en organisatie voor de uitvoering van hun taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving;

    • advisering aan en uitvoering voor de deelnemers ten behoeve van vergunningverlening, toezicht en handhaving;

    • de inzet van kennis en kunde;

    • de realisatie van een centraal aanspreekpunt voor externe partners;

    • het creëren van een gelijk speelveld voor burgers en bedrijven in het werkgebied van de Omgevingsdienst IJsselland.

Hoofdstuk 2 Taken

Artikel 4 Basistaken voor deelnemers

De taken die de Omgevingsdienst IJsselland uitvoert voor alle deelnemers betreffen:

  • het Basistakenpakket;

  • de uitoefening van de taken zoals vermeld in het convenant zoals opgenomen in de bijlage bij deze regeling.

Artikel 5 Structurele facultatieve taken voor deelnemers op basis van inbreng personeel

  • 1. Het algemeen bestuur kan besluiten op verzoek van een deelnemer ook andere taken dan vermeld onder artikel 4 op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving in de fysieke leefomgeving ten behoeve van deze deelnemer te verrichten.

  • 2. Deze dienstverlening wordt als structureel gezien indien deze op basis van inbreng van personeel en met inachtneming van het door de betreffende deelnemer vastgestelde beleid plaatsvindt. Artikel 37 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het uitgangspunt voor de uitvoering van deze taken is inbreng en bekostiging op basis van de bijbehorende formatie, vermeerderd met een percentage voor overhead. Artikel 29 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6 Facultatieve taken voor deelnemers op basis van overeenkomst

  • 1. Het algemeen bestuur kan op verzoek besluiten bij overeenkomst andere taken dan vermeld onder artikel 4 ten behoeve van een deelnemer te verrichten op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving in de fysieke leefomgeving en met inachtneming van het door de desbetreffende deelnemer vastgestelde beleid.

  • 2. Het algemeen bestuur kan alleen besluiten tot het uitvoeren van facultatieve taken zoals genoemd in het eerste lid indien de uitvoering van deze taken aanvullend is op de uitvoering van de taken zoals genoemd in artikel 4.

  • 3. Voor de facultatieve taken voor deelnemers wordt een tenminste kostendekkend tarief in rekening gebracht.

Artikel 7 Facultatieve taken voor derden

  • 1. Het algemeen bestuur kan besluiten dat de Omgevingsdienst IJsselland op basis van overeenkomst werkzaamheden voor andere publiekrechtelijke organisaties kan verrichten.

  • 2. Het algemeen bestuur kan alleen besluiten tot het uitvoeren van facultatieve taken zoals genoemd in het eerste lid indien de uitvoering van deze taken aanvullend is op de uitvoering van de taken zoals genoemd in artikel 4.

  • 3. Voor de facultatieve taken voor derden wordt een tenminste kostendekkend tarief in rekening gebracht.

  • 4. De omvang van de facultatieve taken voor derden mag niet meer zijn dan toelaatbaar is op basis van de criteria voor inbesteding volgens het vigerende aanbestedingsregime.

Artikel 8 Overige bepalingen taken

  • 1. Ter uitvoering en nadere invulling van de in artikel 4, 5 en 6 bedoelde taken, stelt het algemeen bestuur voor de duur van de gemeenschappelijke regeling een dienstverleningsovereenkomst vast, waarin de algemene voorwaarden van de Omgevingsdienst IJsselland worden vastgelegd, waarbij in elk geval wordt geregeld:

    • a.

      de voorwaarden voor de taakuitvoering;

    • b.

      de voorwaarden voor uitvoering van facultatieve taken;

    • c.

      de aansprakelijkheid, verzekering en geschillen met betrekking tot de taakuitoefening;

    • d.

      een regeling in geval van niet voldoen aan de door de deelnemers gestelde eisen.

  • 2. Binnen de kaders van de dienstverleningsovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, maakt de Omgevingsdienst IJsselland met alle deelnemers werkafspraken per deelnemer die voor elke deelnemer worden vastgelegd in een jaaropdracht.

  • 3. In de jaaropdracht worden per deelnemer de van de Omgevingsdienst IJsselland af te nemen omvang van en het kwaliteitsniveau voor alle af te nemen taken vastgelegd. Per jaar kan de omvang van de door de deelnemers af te nemen facultatieve taken onder bepaalde, in de dienstverleningsovereenkomst vastgelegde voorwaarden, worden gewijzigd. Ook kunnen, onverminderd het bepaalde in de dienstverleningsovereenkomst, tussentijds aanvullende facultatieve taken worden overeengekomen.

  • 4. De dienstverleningsovereenkomst en de jaaropdracht komen niet te vervallen door wijziging van de regeling.

  • 5. Het eerste tot en met het vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op het verrichten van facultatieve taken voor derden zoals genoemd in artikel 7.

Hoofdstuk 3 Bevoegdheden

Artikel 9 Bevoegdheden

  • 1. Aan het algemeen en dagelijks bestuur noch de directeur worden bevoegdheden overgedragen door de deelnemers.

  • 2. Voor de uitvoering van zowel de basistaken als de facultatieve taken wordt bij separaat besluit door de colleges mandaat, machtiging en/of volmacht verleend aan de directeur van de Omgevingsdienst IJsselland.

Hoofdstuk 4 Het bestuur

§ 1 Het algemeen bestuur

Artikel 10 Samenstelling algemeen bestuur

  • 1. De colleges wijzen in de eerste vergadering van de colleges in een nieuwe samenstelling uit hun midden ieder één lid van het algemeen bestuur aan.

  • 2. De colleges wijzen uit hun midden één vervangend lid van het algemeen bestuur aan dat de door hen benoemde leden bij ontstentenis of verhindering vervangt.

  • 3. Een college kan het door hem aangewezen (vervangend) lid vervangen als het lid niet langer zijn vertrouwen geniet.

  • 4. Indien tussentijds de plaats van een (vervangend) lid vacant komt, wijst het college van de betrokken deelnemer zo spoedig mogelijk een nieuw (vervangend) lid aan.

Artikel 11 Incompatibiliteiten algemeen bestuur

Onverminderd het bepaalde in artikel 20 van de Wet is het lidmaatschap van het algemeen bestuur onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar, door of vanwege het bestuur van één van de deelnemers dan wel door of vanwege het bestuur van het openbaar lichaam in dienst genomen of daaraan ondergeschikt. Met ambtenaar worden voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld zij die in dienst van één van de deelnemers dan wel van het openbaar lichaam op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam zijn of op basis van inhuur werkzaam zijn voor het openbaar lichaam of een van de deelnemers.

Artikel 12 Werkwijze vergaderingen algemeen bestuur

  • 1. Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast.

  • 2. Het algemeen bestuur vergadert jaarlijks tenminste tweemaal en voorts zo vaak als het daartoe beslist.

  • 3. Voorts vergadert het indien de voorzitter of het dagelijks bestuur het nodig oordeelt of indien ten minste een lid van het algemeen bestuur schriftelijk, met opgave van redenen, daarom verzoekt.

  • 4. De voorzitter roept de leden van het algemeen bestuur schriftelijk tot de vergadering op. Tegelijkertijd met de oproeping brengt de voorzitter dag, tijdstip en plaats van de vergadering ter openbare kennis. De agenda en de daarbij behorende voorstellen, met uitzondering van de stukken waaromtrent geheimhouding is opgelegd, worden tegelijkertijd met de oproeping en op een bij openbare kennisgeving aan te geven wijze ter inzage gelegd.

  • 5. De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar.

  • 6. In afwijking van het bepaalde in het vijfde lid worden de deuren gesloten wanneer ten minste een vijfde van het aantal aanwezige leden daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt. Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

  • 7. De stukken die van het algemeen bestuur uitgaan worden door de voorzitter en de directeur ondertekend.

Artikel 13 Vergaderquorum algemeen bestuur

  • 1. Het algemeen bestuur kan slechts vergaderen en besluiten nemen indien meer dan de helft van het aantal leden van het algemeen bestuur aanwezig is.

  • 2. Bij het bestaan van één of meer vacatures blijft het algemeen bestuur bevoegd besluiten te nemen indien meer dan de helft van de deelnemende leden vertegenwoordigd is in het algemeen bestuur.

  • 3. Indien het vereiste aantal leden als bedoeld in het eerste lid niet aanwezig is bij een vergadering, kan de voorzitter een nieuwe vergadering beleggen, welke binnen twee weken dient plaats te vinden.

  • 4. Op vergaderingen als bedoeld in het derde lid is het bepaalde van het eerste lid niet van toepassing, met dien verstande dat het algemeen bestuur over de begroting, een begrotingswijziging en de jaarstukken alleen kan beraadslagen en daarover voorlopige besluiten kan nemen. De niet aanwezige leden hebben de mogelijkheid om binnen tien werkdagen te reageren op de voorlopige besluiten van de vergadering. Indien er niet wordt gereageerd, wordt men geacht ingestemd te hebben met de voorlopige besluiten. De voorlopige besluiten worden binnen tien werkdagen omgezet in definitieve besluiten als vaststaat dat de vereiste meerderheid van het algemeen bestuur daar mee instemt.

Artikel 14 Stemverdeling en besluitvorming algemeen bestuur

  • 1. Ieder lid van het algemeen bestuur heeft in de vergadering één stem.

  • 2. Besluiten worden genomen met een meerderheid van stemmen, tenzij in de regeling anders is bepaald.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid is voor de volgende besluiten minimaal vijfenzeventig procent van de stemmen nodig:

    • a.

      het besluit dat voor een bepaald besluit een gekwalificeerde meerderheid is vereist;

    • b.

      het besluit tot ontslag van een lid van een dagelijks bestuur;

    • c.

      het besluit tot terugbrengen van het aantal leden van het dagelijks bestuur;

    • d.

      het besluit tot vaststelling en wijziging van de Bijdrageverordening;

    • e.

      het besluit tot de vaststelling en wijziging van de begroting;

    • f.

      het besluit tot het vaststellen van een ontwerpbesluit tot wijziging van de regeling;

    • g.

      het besluit tot het vaststellen van een ontwerpbesluit tot opheffing van de regeling;

    • h.

      een besluit tot wijzigen van de basistaken zoals genoemd in artikel 4 van de regeling;

    • i.

      het besluit tot vaststelling van het liquidatieplan als bedoeld in artikel 39;

    • j.

      het besluit tot toetreding van een deelnemer, inclusief de toetredingsvergoeding;

    • k.

      het besluit over de uittreedvergoeding van een deelnemer.

  • 4. Indien de stemmen met betrekking tot een bepaald voorstel staken, wordt het betrokken onderwerp aangehouden tot de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur.

    Indien de stemmen wederom staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Ingeval de stemmen bij herstemming over besluiten met betrekking tot benoeming, voordracht of aanbeveling van personen staken, beslist de voorzitter.

  • 5. Bij het doen van benoemingen, keuzen, voordrachten en aanbevelingen betreffende personen wordt schriftelijk gestemd, in de overige gevallen mondeling.

Artikel 15 Bevoegdheden algemeen bestuur

  • 1. Aan het algemeen bestuur komen alle taken en bevoegdheden toe die bij of krachtens de regeling aan de Omgevingsdienst IJsselland zijn opgedragen, en niet bij of krachtens de wet of deze regeling aan het dagelijks bestuur of de voorzitter zijn opgedragen. Tot deze taken en bevoegdheden behoren in ieder geval:

    • a.

      het houden van toezicht op het financiële beheer van de Omgevingsdienst IJsselland;

    • b.

      het vaststellen van een bedrijfsplan en beleidsplannen;

    • c.

      het vaststellen van een jaarplan op basis van de jaaropdrachten;

    • d.

      het vaststellen van de kadernota, begroting en de jaarstukken;

    • e.

      het vaststellen van uitvoeringsregels die de andere organen van de Omgevingsdienst IJsselland moeten opvolgen bij de uitoefening van hun bevoegdheden;

    • f.

      het doen van uitgaven voordat de begroting of begrotingswijziging, waarbij deze uitgaven zijn geraamd, is vastgesteld;

    • g.

      het doen van voorstellen aan de deelnemers omtrent toetreding tot, uittreding uit, wijziging van of opheffing van de regeling;

    • h.

      het oprichten van en deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen.

  • 2. Het algemeen bestuur besluit slechts tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen, voor zover dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang.

  • 3. Het besluit als bedoeld in het tweede lid wordt niet genomen dan nadat aan de gemeenteraden en provinciale staten een ontwerpbesluit is toegezonden en deze in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen kenbaar te maken aan het algemeen bestuur.

Artikel 16 Inlichtingen- en verantwoordingsplicht algemeen bestuur

  • 1. Het algemeen bestuur verstrekt aan de gemeenteraden en provinciale staten alle inlichtingen die door één of meer leden van die organen worden verlangd.

  • 2. Een lid van het algemeen bestuur verschaft aan het college dat hem heeft aangewezen alle inlichtingen die door dit college of één of meer leden daarvan worden verlangd.

  • 3. Een lid van het algemeen bestuur is aan het college dat hem heeft aangewezen verantwoording verschuldigd voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid.

  • 4. De colleges bepalen op welke wijze de door hen aangewezen leden aan hun plichten genoemd in de leden twee en drie van dit artikel moeten voldoen.

  • 5. Het tweede, derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de gemeenteraden en de provinciale staten respectievelijk een of meer leden van die vertegenwoordigende organen.

Artikel 17 Commissies

  • 1. Het algemeen bestuur kan adviescommissies als bedoeld in artikel 24 van de Wet en bestuurscommissies als bedoeld in artikel 25 van de Wet instellen.

  • 2. Bij de instelling wordt in ieder geval geregeld:

    • a.

      de samenstelling;

    • b.

      de bevoegdheid/bevoegdheden;

    • c.

      de werkwijze;

    • d.

      de openbaarheid van vergaderingen;

    • e.

      de voorbereiding, de uitvoering en de openbaarmaking van de besluiten van de commissie;

    • f.

      het toezicht van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur;

    • g.

      de verhouding van de toegekende bevoegdheden tot die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur;

    • h.

      de verantwoording aan het algemeen bestuur;

    • i.

      wanneer de commissie is ingesteld voor bepaalde tijd, wordt tevens de einddatum van de commissie geregeld.

§ 2 Het dagelijks bestuur

Artikel 18 Samenstelling dagelijks bestuur

  • 1. Het aantal door en uit het algemeen bestuur aangewezen leden van het dagelijks bestuur, onder wie de voorzitter, bedraagt vijf.

  • 2. De leden van het dagelijks bestuur worden in de eerste vergadering van elke zittingsronde van de raden door het algemeen bestuur aangewezen voor een periode van vier jaren.

  • 3. Na de evaluatie van het functioneren van de regeling kan het algemeen bestuur besluiten het aantal leden terug te brengen naar drie.

  • 4. De leden van het dagelijks bestuur kunnen te allen tijde zelf ontslag nemen. Van dit ontslag stellen zij de voorzitter onverwijld schriftelijk op de hoogte

  • 5. Het algemeen bestuur kan een lid van het dagelijks bestuur ontslaan als dit lid niet langer het vertrouwen van het algemeen bestuur geniet.

  • 6. De aanwijzing van leden van het dagelijks bestuur ter vervulling van plaatsen die door ontslag of om andere redenen openvallen, vindt plaats uiterlijk acht weken na dat openvallen.

Artikel 19 Werkwijze vergaderingen dagelijks bestuur

  • 1. Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls de voorzitter of ten minste twee leden dit nodig oordelen.

  • 2. De vergaderingen van het dagelijks bestuur worden met gesloten deuren gehouden, tenzij het dagelijks bestuur anders bepaalt.

  • 3. Bij het doen van keuzen, voordrachten en aanbevelingen betreffende personen wordt schriftelijk gestemd, in de overige gevallen mondeling.

  • 4. Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen. Dit reglement wordt medegedeeld aan het algemeen bestuur.

  • 5. Het dagelijks bestuur kan een portefeuilleverdeling vaststellen.

  • 6. De stukken die van het dagelijks bestuur uitgaan, worden door de voorzitter en de directeur ondertekend.

Artikel 20 Stemverdeling en vergaderquorum dagelijks bestuur

  • 1. De voorzitter en elk lid hebben één stem. In het geval de stemmen staken, heeft de voorzitter een doorslaggevende stem.

  • 2. Besluiten worden genomen met meerderheid van stemmen.

  • 3. In de vergaderingen van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 4. Indien het vereiste aantal leden niet tegenwoordig is, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering.

  • 5. Op de vergadering, bedoeld in het vierde lid, is het derde lid niet van toepassing. Het dagelijks bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerste vergadering was belegd alleen beraadslagen en besluiten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

Artikel 21 Bevoegdheden dagelijks bestuur

Aan het dagelijks bestuur komen in elk geval de volgende taken en bevoegdheden toe:

  • a.

    het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst IJsselland te voeren, voor zover daarmee niet het algemeen bestuur op grond van de wet of deze regeling is belast;

  • b.

    de beslissingen van het algemeen bestuur voor te bereiden en uit te voeren;

  • c.

    regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van het openbaar lichaam;

  • d.

    ambtenaren, onder wie de directeur, in dienst te nemen, te schorsen en ontslaan;

  • e.

    te besluiten tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van het openbaar lichaam met uitzondering van de rechtshandelingen als bedoeld in artikel 55a van de Wet;

  • f.

    het namens de Omgevingsdienst IJsselland voeren van rechtsgedingen, handelingen ter voorbereiding daarop alsmede het namens de Omgevingsdienst IJsselland maken van bezwaar, tenzij het algemeen bestuur in voorkomende gevallen anders beslist;

  • g.

    het vaststellen van een regeling met betrekking tot de behandeling van klachten als bedoeld in Hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 22 Inlichtingen- en verantwoordingsplicht dagelijks bestuur

  • 1. De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

  • 2. Zij geven het algemeen bestuur mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het openbaar belang.

  • 3. Het algemeen bestuur kan regelen van welke besluiten van het dagelijks bestuur kennisgeving wordt gedaan aan de leden van het algemeen bestuur. Daarbij kan het algemeen bestuur de gevallen bepalen waarin met terinzagelegging kan worden volstaan.

  • 4. Het dagelijks bestuur verschaft de gemeenteraden en de provinciale staten respectievelijk een of meer leden van die vertegenwoordigende organen alle inlichtingen die door deze organen of een of meer van hun leden worden gevraagd.

  • 5. De colleges bepalen op welke wijze het dagelijks bestuur aan zijn plichten genoemd in het vierde lid van dit artikel moeten voldoen.

§ 3 De voorzitter

Artikel 23 De voorzitter

  • 1. De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter worden in de eerste vergadering van elke zittingsperiode van de raden door en uit het algemeen bestuur gekozen voor een periode van vier jaren.

  • 2. Bij afwezigheid of ontstentenis van de voorzitter wordt hij vervangen door de plaatsvervangend voorzitter.

  • 3. Het algemeen bestuur kan de (vervangend) voorzitter ontslaan als deze niet langer het vertrouwen van het algemeen bestuur geniet.

  • 4. De verkiezing van de (vervangend) voorzitter ter vervulling van een plaats die door ontslag of om andere redenen openvalt, vindt plaats uiterlijk acht weken na dat openvallen.

Artikel 24 Bevoegdheden voorzitter

  • 1. De voorzitter is bevoegd tot:

    • a.

      het leiden van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur;

    • b.

      het in en buiten rechte vertegenwoordigen van de Omgevingsdienst IJsselland. De voorzitter kan deze vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen persoon.

  • 2. Indien de voorzitter lid is van het college van burgemeester en wethouders of van Gedeputeerde staten dat partij is in een geding waarbij de Omgevingsdienst IJsselland is betrokken, draagt hij een ander door het dagelijks bestuur aan te wijzen lid van het dagelijks bestuur op om de in het eerste lid onder b bedoelde bevoegdheid uit te oefenen.

Artikel 25 Verantwoordings- en inlichtingenplicht voorzitter

  • 1. De voorzitter geeft aan de gemeenteraden en de provinciale staten, indien daartoe door een of meer leden van deze organen wordt gevraagd, dan wel ongevraagd, alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door hem gevoerde en te voeren bestuur nodig zijn.

  • 2. De voorzitter verstrekt het algemeen bestuur de door een of meer leden van het algemeen bestuur gevraagde inlichtingen, tenzij het openbaar belang zich hiertegen verzet.

  • 3. De voorzitter legt op verzoek van een of meer leden van het algemeen bestuur verantwoording af voor het door hem gevoerde bestuur.

Hoofdstuk 5 Personeel

Artikel 26 De directeur

  • 1. De Omgevingsdienst IJsselland heeft een directeur die onder verantwoordelijkheid van het dagelijks bestuur belast is met de leiding van de Omgevingsdienst IJsselland.

  • 2. De directeur handelt bij de uitoefening van de taken genoemd in hoofdstuk 2 binnen de grenzen van het door de deelnemer(s) verstrekte mandaat.

  • 3. De directeur van het openbaar lichaam fungeert als secretaris van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 4. Het dagelijks bestuur legt de instructie voor de directeur vast in een organisatiereglement.

  • 5. Het dagelijks bestuur beslist over benoeming, ontslag en schorsing van de directeur op voordracht van tenminste een meerderheid van de leden van het dagelijks bestuur.

Artikel 27 Personeel

  • 1. Het dagelijks bestuur is belast met het tewerkstellen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en met het schorsen en ontslaan van het personeel van het openbaar lichaam.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden volmachtigen aan de directeur van de dienst.

Artikel 28 Arbeidsvoorwaardenregeling.

  • 1. Er is een ondernemingsraad.

  • 2. Het dagelijks bestuur bepaalt, na overeenstemming met het georganiseerd overleg en met inachtneming van de bepalingen uit de Wet op de ondernemingsraden, onder welke voorwaarden arbeidsovereenkomsten worden aangegaan en welke CAO op het personeel in dienst van de Omgevingsdienst van toepassing is.

Hoofdstuk 6 Kostentoedeling, begroting en jaarrekening

Artikel 29 Kostentoedeling en Bijdrageverordening

  • 1. Het algemeen bestuur stelt een Bijdrageverordening vast met betrekking tot de door de deelnemers te betalen financiële bijdragen voor de basistaken als genoemd in artikel 4.

  • 2. Uitgangspunt voor de Bijdrageverordening voor het onderdeel basistaken zijn de taken en de kosten van de bijbehorende formatie die door elke deelnemer jaarlijks worden ingebracht, vermeerderd met een percentage voor overhead.

  • 3. De Bijdrageverordening omvat een systematiek voor de toerekening van kosten aan facultatieve taken zoals genoemd in de artikelen 5 en 6.

  • 4. De Bijdrageverordening omvat een regeling over de toerekening van het exploitatiesaldo als bedoeld in artikel 30.

  • 5. De Bijdrageverordening omvat een regeling over de toerekening van desintegratiekosten bij uittreding van deelnemers zoals bedoeld in artikel 36.

Artikel 30 Resultaatsbestemming

  • 1. Indien enig jaar een batig saldo oplevert, wordt dit saldo toegevoegd aan het weerstandsvermogen van de Omgevingsdienst IJsselland met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid.

  • 2. Het weerstandsvermogen mag worden aangehouden tot een door het algemeen bestuur bepaald maximaal noodzakelijk niveau, passend bij het risicoprofiel van de Omgevingsdienst. Het meerdere wordt terugbetaald aan de deelnemers op de wijze als geregeld in de Bijdrageverordening als bedoeld in artikel 29.

  • 3. Wanneer het algemeen bestuur een besluit heeft genomen omtrent het bijdragen door de deelnemers in het nadelig exploitatiesaldo, wordt het nadelig exploitatiesaldo door de deelnemers gedragen op de wijze als geregeld in de Bijdrageverordening als bedoeld in artikel 29.

Artikel 31 Garantiebepaling

  • 1. De deelnemers dragen er steeds zorg voor dat de Omgevingsdienst IJsselland te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 2. Indien aan het algemeen bestuur blijkt dat een gemeente weigert deze uitgaven op haar begroting te zetten, doet het algemeen bestuur onverwijld aan de gedeputeerde staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 van de Gemeentewet.

  • 3. Indien aan het algemeen bestuur blijkt dat de provincie weigert deze uitgaven op haar begroting te zetten, doet het algemeen bestuur onverwijld aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 198 en 199 van de Provinciewet.

Artikel 32 Begroting

  • 1. Het dagelijks bestuur zendt jaarlijks vóór 15 april de algemene financiële en beleidsmatige kaders aan provinciale staten en de raden van de deelnemers.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting acht weken voordat deze ter vaststelling aan het algemeen bestuur wordt toegezonden, doch uiterlijk 5 juni, toe aan de provinciale staten en de raden van de deelnemers.

  • 3. In de ontwerpbegroting wordt onder andere aangegeven welke bijdrage elke deelnemer verschuldigd is voor de uitvoering van de taken van het openbaar lichaam.

  • 4. De deelnemers kunnen binnen acht weken na toezending van de ontwerpbegroting van hun zienswijzen doen blijken. Het dagelijks bestuur voegt, alvorens verzending van de ontwerpbegroting aan het algemeen bestuur plaatsvindt, de commentaren en zienswijzen van de deelnemers toe.

  • 5. Binnen twee weken na de vaststelling zendt het dagelijks bestuur de begroting aan de deelnemers, tenzij er geen wijzigingen zijn ten opzichte van de ontwerpbegroting.

  • 6. Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na vaststelling, en in ieder geval vóór 1 augustus, aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 7. De bepalingen van artikel 59, eerste, derde en vierde lid van de Wet zijn niet van toepassing op wijzigingen van de begroting indien deze wijzigingen niet leiden tot een verhoging van de door de deelnemers verschuldigde bijdragen aan de Omgevingsdienst IJsselland.

Artikel 33 Jaarrekening

  • 1. Het dagelijks bestuur biedt de voorlopige jaarrekening over het afgelopen kalenderjaar, met alle bijbehorende bescheiden, jaarlijks vóór 15 april aan aan het algemeen bestuur ter voorlopige vaststelling en aan provinciale staten en de raden van de deelnemers.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, maar in ieder geval vóór 15 juli volgend op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan Onze Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties en de deelnemers.

  • 3. Het algemeen bestuur kan besluiten de volgens de jaarrekening behaalde negatieve resultaten geheel of ten dele:

    • a.

      af te boeken van het weerstandsvermogen voor zover toereikend;

    • b.

      met in achtneming van de op grond van artikel 29 vastgestelde regeling ten laste te brengen van de deelnemers.

  • 4. Het algemeen bestuur kan besluiten de volgens de jaarrekening behaalde positieve resultaten geheel of ten dele:

    • a.

      tot het op basis van artikel 30 vastgestelde maximum toe te voegen aan het weerstandsvermogen;

    • b.

      met in achtneming van de op grond van artikel 29 vastgestelde regeling uit te keren aan de deelnemers.

Hoofdstuk 7 Wijziging, toetreding, uittreding en opheffing

Artikel 34 Wijziging

  • 1. Deze regeling kan op voorstel van het algemeen bestuur worden gewijzigd door een daartoe strekkend besluit van alle deelnemende colleges met toestemming van hun gemeenteraden dan wel provinciale staten.

  • 2. Indien het algemeen bestuur een wijziging van deze regeling wenselijk acht, zendt het dagelijks bestuur de door het algemeen bestuur vastgestelde ontwerpwijziging met een toelichting aan de colleges van de deelnemende gemeenten en de provincie.

  • 3. De colleges hebben de gelegenheid binnen acht weken na dagtekening hun zienswijzen naar voren te brengen dan wel toestemming als bedoeld in artikel 51 van de Wet te vragen aan hun gemeenteraden dan wel provinciale staten en een besluit te nemen.

  • 4. Een wijziging van de regeling is tot stand gekomen wanneer ter vergadering van het algemeen bestuur blijkt dat alle colleges van de deelnemende gemeenten en de provincie tot de wijziging hebben besloten.

Artikel 35 Toetreding

  • 1. Tot de regeling kunnen uitsluitend colleges van gemeenten, de provincie, dagelijkse besturen van waterschappen en dagelijkse besturen van andere openbare lichamen toetreden.

  • 2. De deelname gaat in met ingang van een nader te bepalen datum, vastgesteld door het algemeen bestuur en het orgaan van de deelnemer.

  • 3. Het algemeen bestuur stelt voor de nieuwe deelnemer een toetredingsvergoeding vast gerelateerd aan de stand van het weerstandsvermogen.

Artikel 36 Uittreding

  • 1. Indien een deelnemer na verkregen toestemming van zijn gemeenteraad/staten heeft besloten uit de regeling te treden, doet deze van het voornemen hiertoe mededeling aan het algemeen bestuur. Het algemeen bestuur zendt het voorgenomen besluit onverwijld aan de andere deelnemers.

  • 2. Indien een deelnemer wil uittreden, zal in het kader van de afwikkeling van de financiële gevolgen daarvan een toewijzing van personeel aan deze deelnemer plaatsvinden en/of zal er een compensatie verschuldigd zijn voor de rechten en verplichtingen die de Omgevingsdienst IJsselland voor de uitvoering van taken voor deze deelnemer is aangegaan. De hoogte van deze compensatie wordt nader bepaald door het algemeen bestuur op basis van de begroting over het jaar voorafgaand aan het jaar van uittreding en met inachtneming van de Bijdrageverordening.

  • 3. Op basis van de vastgestelde compensatie neemt de betreffende deelnemer een definitief besluit over uittreding uit de regeling. Hij zendt het definitieve besluit aan het algemeen bestuur. Het algemeen bestuur zendt het definitieve besluit van de deelnemer onverwijld aan de andere deelnemers.

  • 4. De uittreding uit de regeling treedt in werking met inachtneming van een termijn van een jaar, te rekenen vanaf 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin het uittredingsbesluit, zoals bedoeld in het derde lid is toegezonden.

  • 5. Na uittreding wordt de dienstverleningsovereenkomst als bedoeld in artikel 8 ontbonden, tenzij anders wordt overeengekomen.

Artikel 37 Beëindiging structurele facultatieve taken

  • 1. Een deelnemer kan het afnemen van facultatieve taken op basis van inbreng zoals genoemd in artikel 5 beëindigen.

  • 2. Op deze beëindiging zijn de bepalingen van artikel 36 tweede lid tot en met vierde lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 38 Beëindiging facultatieve taken op basis van overeenkomst

  • 1. Een deelnemer of een derde kan het afnemen van facultatieve taken als genoemd in artikel 6 en 7 van deze regeling verminderen of beëindigen.

  • 2. Vermindering dan wel beëindiging van het afnemen van facultatieve taken kan slechts plaatsvinden met inachtneming van de opzegtermijn die bij overeenkomst is vastgelegd.

Artikel 39 Opheffing en liquidatie

  • 1. Indien de wet dit toelaat, kan deze gemeenschappelijke regeling op voorstel van het algemeen bestuur worden opgeheven door een daartoe strekkend besluit van de betrokken bestuursorganen van de deelnemers met toestemming van hun gemeenteraad dan wel provinciale staten.

  • 2. Door het algemeen bestuur wordt een liquidatieplan vastgesteld na alle deelnemers te hebben geraadpleegd. In het liquidatieplan worden de financiële verplichtingen en de overige gevolgen van de opheffing geregeld.

  • 3. Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemers tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing.

  • 4. Het liquidatieplan omvat een sociaal plan en voorziet in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel dat in dienst is van de Omgevingsdienst IJsselland.

  • 5. Bij de ontbinding van het openbaar lichaam in verband met opheffing van de regeling of anderszins, blijft het openbaar lichaam voortbestaan voor zover dat voor de vereffening van het vermogen noodzakelijk is.

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

Artikel 40 Archief en Inrichtingenbestand

  • 1. De deelnemers zijn als bevoegd gezag verantwoordelijk voor het beheer van hun eigen archiefbescheiden.

  • 2. De Omgevingsdienst is verantwoordelijk voor een overdracht van archiefbescheiden die toekomen aan het bevoegd gezag op een zodanige wijze dat het bevoegd gezag in staat is om aan de wettelijke eisen voor archiefzorg te voldoen.

  • 3. Overeenkomstig een door het algemeen bestuur vast te stellen regeling draagt het dagelijks bestuur zorg voor de eigen archiefbescheiden van de Omgevingsdienst.

  • 4. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid, en artikel 13, eerste lid, van de Archiefwet over te brengen archiefbescheiden van de Omgevingsdienst wijst het dagelijks bestuur een archiefbewaarplaats aan.

  • 5. De Omgevingsdienst is bevoegd tot het beheer van het inrichtingenbestand dat in eigendom is van het bevoegd gezag.

Artikel 41 Geschillen

  • 1. Een eventueel geschil tussen een deelnemer en de Omgevingsdienst IJsselland wordt door de ene partij schriftelijk voorgelegd aan de andere partij met het doel om gezamenlijk tot overeenstemming te komen.

  • 2. Het algemeen bestuur kan ten behoeve van de beslechting van geschillen als bedoeld in het vorige lid een regeling vaststellen, onverminderd het bepaalde in artikel 136 van de Grondwet.

  • 3. Indien zich zaken voordoen waarin de gemeenschappelijke regeling of de reglementen van orde niet voorzien, treft het algemeen bestuur de nodige voorzieningen. Het algemeen bestuur doet van deze voorzieningen onverwijld mededeling aan de deelnemers.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 42 Evaluatie

Het algemeen bestuur voert een evaluatie uit van het functioneren van de regeling uiterlijk drie jaren na inwerkingtreding.

Artikel 43 Looptijd

Deze regeling wordt getroffen voor onbepaalde tijd.

Artikel 44 Bekendmaking

  • 1. Gedeputeerde staten zijn belast met de tijdige bekendmaking overeenkomstig artikel 53, eerste lid van de Wet.

  • 2. Deze regeling treedt in werking de dag volgend op die van bekendmaking.

Artikel 45 Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst IJsselland.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 22 december 2016 door de colleges van burgemeester en wethouders van de Overijsselse gemeenten en het college van gedeputeerde staten van de provincie Overijssel.

Handtekeningenblad

Aldus vastgesteld te Zwolle op 22 december 2016

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Dalfsen, te dezen vertegenwoordigd door

de heer N.L. Agricola

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Deventer, te dezen vertegenwoordigd door

de heer F. Rorink

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hardenberg, te dezen vertegenwoordigd door

de heer P. Snijders

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Kampen, te dezen vertegenwoordigd door

de heer B. Koelewijn

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Olst-Wijhe, te dezen vertegenwoordigd door

de heer M. Blind

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Ommen, te dezen vertegenwoordigd door

de heer M. Bouman

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Raalte, te dezen vertegenwoordigd door

de heer W.J.M. Wagenmans

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Staphorst, te dezen vertegenwoordigd door

de heer B. Krale

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Steenwijkerland, te dezen vertegenwoordigd door

de heer J. Wagteveld

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zwartewaterland, te dezen vertegenwoordigd door

de heer G. Knol

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zwolle, te dezen vertegenwoordigd door

de heer H.J. Meijer

Het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel, vertegenwoordigd door

de heer E. Lievers

Toelichting algemeen

Met deze gemeenschappelijke regeling wordt het openbaar lichaam Omgevingsdienst IJsselland in het leven geroepen.

Het juridisch kader voor het instellen van een openbaar lichaam wordt bepaald door de Wet gemeenschappelijke regelingen en de organieke wetten (Gemeentewet en Provinciewet).

In principe hoeven de onderwerpen die al in deze wetten zijn beschreven niet nog een keer in de gemeenschappelijke regeling te worden opgenomen. Bij het opstellen van deze regeling is dan ook zoveel mogelijk gepoogd het overschrijven van wettelijke bepalingen te vermijden. Dat neemt niet weg dat toch een aantal essentiële wettelijke bepalingen zijn overgenomen. Op die manier is de regeling beter zelfstandig leesbaar en is het niet nodig om steeds het wetboek erbij te pakken.

De regeling wordt aangegaan door de colleges van de gemeenten en de provincie Overijssel, volgens de strikte voorschriften die daartoe in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving) zijn opgenomen: er dient een openbaar lichaam te zijn waarin de colleges deelnemen. Het is dus een collegeregeling waarop met name de bepalingen van hoofdstuk IV van de Wet gemeenschappelijke regelingen van toepassing zijn.

Deze toelichting maakt onlosmakelijk deel uit van de gemeenschappelijke regeling.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Algemene bepalingen

In deze bepaling zijn verschillende begripsomschrijvingen opgenomen. Begrippen die op grond van onder meer de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) of de Gemeentewet/Provinciewet reeds gelden, zijn niet opnieuw opgenomen. Om die reden worden termen als mandaat (art. 10:1 Awb) niet gedefinieerd, maar ook termen als algemeen bestuur, dagelijks bestuur en voorzitter niet (art. 52 eerste lid jo. art. 12 eerste lid e.v. Wgr). Onder fysieke leefomgeving wordt o.g.v. de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht verstaan (Wabo): ‘een breed begrip dat ziet op alle fysieke waarden in de leefomgeving, zoals milieu, natuur, landschappelijke of cultuurhistorische waarden’.

Artikel 2 Instelling

Bij de gemeenschappelijke regeling wordt een openbaar lichaam ingesteld (eerste lid), overeenkomstig artikel 52 eerste lid en art. 8 eerste lid Wgr. Dit openbaar lichaam bezit rechtspersoonlijkheid (art. 52 eerste lid jo. art. 8 eerste lid Wgr jo. art. 2:1 tweede lid BW). Dat betekent dat het openbaar lichaam in eigen naam rechtshandelingen kan verrichten, bijvoorbeeld het aangaan van contracten.

Het openbaar lichaam heet Omgevingsdienst IJsselland (eerste lid).

De gemeenschappelijke regeling moet bepalen waar het openbaar lichaam wordt gevestigd (art. 52 eerste lid jo. art. 10 derde lid Wgr). De ratio hiervan is dat deze plaatsnaam bepalend is voor de competentie van de Rechtbank bij beroepschriften die worden ingediend tegen het openbaar lichaam.

Artikel 3 Belang

Een gemeenschappelijke regeling wordt altijd getroffen ter behartiging van een of meer belangen van de deelnemende gemeente- of provinciebesturen (art. 51 eerste lid Wgr). Deze belangen moeten in de gemeenschappelijke regeling worden opgenomen (art. 52 eerste lid jo. art. 10 eerste lid Wgr). Artikel 3 voorziet in deze verplichting. Het belang ziet op de fysieke leefomgeving en is gekoppeld aan de relevante wet- regelgeving in dit domein. Hierbij wordt met name gedoeld op de Wet algemene bepalingen omgevingrecht, maar ook andere regelingen zoals de drank- en horecawet.

Hoofdstuk 2 Taken

In dit hoofdstuk is onderscheid gemaakt naar (1) de basistaken die voor alle deelnemers worden uitgevoerd, (2) facultatieve extra taken voor deelnemers en (3) facultatieve extra taken voor derden.

Artikel 4 Basistaken voor deelnemers

De basistaken bestaan uit (1) het wettelijk verplichte basistakenpakket en (2) een aantal extra taken waarvan door de deelnemers is besloten dat deze voor alle deelnemers worden uitgevoerd. Het basistakenpakket is gedefinieerd onder de algemene begripsomschrijvingen en sluit aan bij de definiëring in het (vooralsnog toekomstige) Besluit tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht (verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving).

Aanvullend hierop is een aantal extra taken bepaald dat elke deelnemer van de Omgevingsdienst IJsselland zal afnemen (tweede lid). Deze zijn opgenomen in de bijlage.

Artikel 5 en 6 Facultatieve taken voor deelnemers

De facultatieve taken zijn optionele taken die door de deelnemers kunnen worden afgenomen.

Door ook het facultatieve pakket op te nemen in de regeling, kan gekozen worden voor een breder takenpakket van de Omgevingsdienst IJsselland.

Daarbij zijn twee mogelijkheden. Artikel 5 regelt de mogelijkheid om facultatieve taken af te nemen op basis van inbreng van personeel. Dit ligt voor de hand indien het de wens is om structureel taken door de Omgevingsdienst IJsselland te laten uitvoeren. Voor deze taken geldt eenzelfde koppeling van taken, formatie en medewerkers die ook voor het wettelijk takenpakket is bepaald.

Artikel 6 voorziet in de mogelijkheid om facultatieve taken af te nemen op basis van een overeenkomst. Voor deze facultatieve taken ten behoeve van deelnemers geldt, dat deze alleen kunnen worden uitgevoerd als deze aanvullend zijn. Dat betekent dat deze de basistaken niet mogen verdringen en dat een tenminste kostendekkend tarief in rekening wordt gebracht. Het doel is dat andere deelnemers noch organisatorisch noch financieel nadeel ondervinden van de uitvoering van de facultatieve taken door de Omgevingsdienst IJsselland. Het algemeen bestuur kan besluiten dat bepaalde facultatieve taken bij overeenkomst kunnen worden uitgevoerd. Dit zal doorgaans op verzoek van een deelnemer zijn. Als zo’n besluit eenmaal is genomen, dan kunnen ook andere deelnemers een overeenkomst voor dezelfde diensten afnemen. Dit hoeft dus niet per deelnemer afzonderlijk te worden besloten.

Artikel 7 Facultatieve taken voor derden

De Omgevingsdienst IJsselland kan in voorkomende gevallen ook werkzaamheden voor derden verrichten. Deze mogelijkheid is beperkt tot publiekrechtelijke organisaties die niet deelnemen aan de gemeenschappelijke regeling. Er kunnen dus geen taken worden uitgevoerd voor niet publiekrechtelijke organisaties. Ook hier geldt dat deze werkzaamheden de basistaken niet mogen verdringen en dat er een kostendekkend tarief in rekening moet worden gebracht.

Bij het uitvoeren van taken voor derden moet rekening worden gehouden met het aanbestedingsregime. Volgens het huidige aanbestedingsregime mogen eigenaren van een organisatie zonder aanbesteding opdrachten aan deze organisatie gunnen, mits deze organisatie niet meer dan 20% van zijn werkzaamheden verrichten voor derden. Dit vloeit voort uit de criteria van de zogenoemde inbesteding in de Aanbestedingswet. Indien een organisatie meer dan 20% van zijn werkzaamheden verricht voor derden, dan wordt niet langer voldaan aan de inbestedingscriteria en moeten ook deelnemers zodoende hun taken in principe gaan aanbesteden. Er zijn overigens wel nog wat uitzonderingen mogelijk op dit regime. Zekerheidshalve is nu deze voorwaarde opgenomen. In de praktijk zal dit betekenen dat dienstverlening aan derden mogelijk is, zolang de hieruit voortvloeiende omzet onder de kritische grens van 20% van de totale omzet blijft.

Artikel 8 Overige bepalingen taken

Het algemeen bestuur stelt een dienstverleningsovereenkomst vast voor de dienstverlening aan deelnemers en derden (eerste lid). Deze dienstverleningsovereenkomst functioneert als de algemene voorwaarden van de Omgevingsdienst IJsselland en regelt de belangrijkste afspraken omtrent de taakuitvoering door de Omgevingsdienst IJsselland en de verplichtingen van de deelnemers.

Binnen de kaders van de dienstverleningsovereenkomst wordt met iedere deelnemer afzonderlijk een jaaropdracht afgesloten (tweede en vierde lid).

De dienstverleningsovereenkomst bindt deelnemers en derden overigens pas op het moment dat deze in de betreffende jaaropdracht van toepassing is verklaard (zoals dat altijd geldt voor algemene voorwaarden). Ze worden dus niet eenzijdig door het algemeen bestuur opgelegd, maar het is evenmin de bedoeling dat er steeds van wordt afgeweken.

Hoofdstuk 3 Bevoegdheden

Artikel 9 Bevoegdheden

Een gemeenschappelijke regeling moet bepalen welke bevoegdheden bij het aangaan worden overgedragen door de deelnemers (art. 52 eerste lid jo. art. 10 tweede lid Wgr). In de wet VTH is het uitgangspunt dat de colleges van burgemeester en wethouders respectievelijk gedeputeerde staten bevoegd gezag blijven. Daarmee is voor de Omgevingsdienst het overdragen van bevoegdheden in de vorm van delegatie uitgesloten.

Om die reden wordt mandaat verleend aan de directeur om de benoemde taken te kunnen uitoefenen. Dit kan in een apart mandaatbesluit. In dat geval blijft de bevoegdheid bij de deelnemers zelf berusten en neemt de directeur de besluiten in naam van de deelnemers. Dit gebeurt door mandaatbesluiten van de deelnemers aan de directeur. Het is vanuit een efficiënte bedrijfsvoering wenselijk dat de deelnemers hun mandaatbesluiten zoveel mogelijk identiek laten zijn, maar het is uiteindelijk aan de deelnemers welk mandaat wordt verstrekt en onder welke voorwaarden.

Hoofdstuk 4 Het bestuur

In dit hoofdstuk zijn zowel de samenstelling, de werkwijze, de bevoegdheden en de verantwoordingsverplichtingen van het bestuur beschreven. Het bestuur van de gemeenschappelijke regeling bestaat uit drie (bestuurs) organen: een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter.

Artikel 10 Algemeen bestuur

Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van het openbaar lichaam (art. 12 tweede lid Wgr) en is eindverantwoordelijk voor alles wat er binnen het openbaar lichaam gebeurt en legt hierover verantwoording aan de deelnemers.

Omdat de Omgevingsdienst IJsselland een collegeregeling is, bestaat het bestuur uit leden van de colleges van burgemeester en wethouders en van gedeputeerde staten.

Volgens de Wet gemeenschappelijke regelingen mag in de gemeenschappelijke regeling zelf worden bepaald hoeveel leden iedere deelnemer mag aanwijzen (artikel 52 eerste lid jo 13 zesde lid juncto derde lid WGR). In deze regeling is gekozen voor een vertegenwoordiging van alle deelnemers in het algemeen bestuur van de Omgevingsdienst IJsselland met een lid. Deze worden aangewezen in de eerste vergadering waarin de colleges in een nieuwe samenstelling bijeen zijn. Dit is doorgaans de eerste vergadering van het nieuw gevormde college na de verkiezingen (constituerend beraad) of bij een tussentijdse wijziging in de samenstelling van het college.

Er kan een vacature ontstaan doordat een lid ontslag neemt of van rechtswege ophoudt lid te zijn (zie Wgr artikel 52 eerste lid).

Ingeval een vacature ontstaat, wijst het college van de betrokken deelnemer zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan.

Artikel 11 Incompatibiliteiten

In de Wgr is een aantal functies en activiteiten genoemd die onverenigbaar zijn met het lidmaatschap van het bestuur. In aanvulling hierop is bepaald dat iemand die werkzaam is onder verantwoordelijkheid van een van de deelnemers geen deel kan uitmaken van het bestuur. Dit geldt zowel voor personeel werkzaam voor de gemeenten, de provincie, de Omgevingsdienst IJsselland en de bestuursdienst Ommen-Hardenberg.

Artikel 12 Werkwijze algemeen bestuur

In de Wgr is met verwijzing naar de Provinciewet en de Gemeentewet het een en ander vastgelegd over de werkwijze rond de vergaderingen en de besluitvorming van het algemeen bestuur (zie artikel 22 e.v. jo 52 Wgr). De bepalingen in dit artikel omvatten de meest belangrijke wettelijke bepalingen over de vergaderfrequentie en de openbaarheid van de vergaderingen. Het algemeen bestuur stelt voor de verdere uitwerking een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen.

Artikel 13 Vergaderquorum algemeen bestuur

Wettelijk is bepaald dat het bestuur alleen maar kan vergaderen als de helft van het aantal leden aanwezig is. Het besluitvormingsproces kan echter gehinderd worden doordat er niet voldoende leden van het algemeen bestuur aanwezig zijn bij vergaderingen. Dit probleem wordt ondervangen door een bepaling in de gemeenschappelijke regeling op te nemen dat een nieuwe vergadering wordt belegd, en onafhankelijk van het aantal aanwezigen, dan alsnog over dat onderwerp kan worden beslist. Dan kunnen de leden die niet aanwezig zijn alsnog hun zienswijzen naar voren brengen binnen een vastgestelde termijn. In het voorstel is uitgegaan van het principe, ‘wie niet reageert stemt toe’. Dat geldt dus alleen wanneer er al sprake is van een vergadering die voor de tweede keer wordt uitgeschreven, omdat er eerder geen quorum was.

Artikel 14 Stemverdeling en besluitvorming algemeen bestuur

In een gemeenschappelijke regeling kan de stemverhouding vrij ingevuld worden, met dien verstande, gelet op artikel 14, derde lid Wgr, dat het dagelijks bestuur via bepaalde stemverhoudingen niet de meerderheid van het algemeen bestuur mag uitmaken. In deze regeling is gekozen voor het beginsel van ‘one man, one vote’.

De besluiten worden genomen met een gewone meerderheid, tenzij in de regeling anders is bepaald (tweede lid). In het derde lid worden de uitzonderingssituaties genoemd waarin met gekwalificeerde meerderheid (75%) wordt beslist.

In deze lijst van besluiten staat overigens ook een aantal collegebesluiten waarvoor de wettelijke voorhangprocedure verplicht is (toestemming raden en staten), zoals de besluiten tot wijziging van de regeling. In de regeling is bepaald dat het algemeen bestuur bevoegd is een ontwerpbesluit hiervoor vast te stellen dat vervolgens ter besluitvorming aan alle deelnemers wordt aangeboden.

Artikel 15 Bevoegdheden algemeen bestuur

Uitgangspunt is artikel 57 Wgr volgens welke de bevoegdheden berusten bij het algemeen bestuur tenzij bij wet of in de gemeenschappelijke regeling anders is bepaald. Het algemeen bestuur is wettelijk in elk geval bevoegd tot het toezicht op het financiële beheer van de Omgevingsdienst IJsselland en het vaststellen van de kadernota, de begroting(swijziging) en de jaarstukken.

Artikel 16 Inlichtingen en verantwoordingsplicht algemeen bestuur

Op grond van de Wgr moeten in de regeling bepalingen worden opgenomen over het geven van inlichtingen en het afleggen van verantwoording van het bestuur aan de raden en de staten van de deelnemers.

De inlichtingenplicht van het algemeen bestuur houdt in dat het inlichtingen moet geven aan de raden van de deelnemende gemeenten en aan provinciale staten wanneer een of meer leden van de gemeenteraad of provinciale staten inlichtingen vragen (art. 17 Wgr).

De afzonderlijke leden van het algemeen bestuur hebben ingevolge artikel 18 Wgr een inlichtingenplicht tegenover het college dat hen heeft aangewezen en ingevolge artikel 19 Wgr tegenover de gemeenteraad van de deelnemer wanneer een of meer leden daarvan om inlichtingen vragen.

De verantwoordingsplicht van het algemeen bestuur houdt in dat de afzonderlijke leden van het algemeen bestuur verantwoording moeten afleggen aan het college dat hen heeft aangewezen (art. 18 Wgr) en ingevolge artikel 19 Wgr aan de gemeenteraad. De verantwoordingsplicht geldt dus voor de afzonderlijke leden en niet voor het voltallig algemeen bestuur tegenover een deelnemer.

In deze regeling is ervoor gekozen om de colleges respectievelijk de raden/staten van de deelnemers te laten bepalen hoe aan deze inlichtingen en verantwoordingsplicht moet worden voldaan.

Artikel 17 Commissies

Het Algemeen Bestuur kan twee soorten commissies instellen: (1) een adviescommissie (artikel 24 Wgr) en (2) een bestuurscommissie (artikel 52 eerste lid jo 25 Wgr).

Een adviescommissie is een (tijdelijke) commissie die adviseert over onderwerpen waarvoor zij is opgericht. Aan de oprichting hiervan zijn verder geen formele vereisten verbonden.

Aan bestuurscommissies kunnen een aantal bevoegdheden worden overgedragen die de commissie dan uitvoert in plaats van het algemeen bestuur. Een bestuurscommissie kan alleen worden ingesteld indien de gemeenschappelijke regeling in deze mogelijkheid voorziet. Door artikel 17 wordt aan dit vereiste voldaan. Een bestuurscommissie voor het behartigen van bepaalde belangen mag gelet op artikel 52, jo. artikel 25 Wgr alleen worden ingesteld na verkregen toestemming van de raden/staten.

Artikel 18 Samenstelling vergaderingen dagelijks bestuur

Het dagelijks bestuur wordt gekozen door en uit het algemeen bestuur moet op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen bestaan uit de voorzitter en ten minste twee andere leden (art. 52 eerste lid jo. art. 14 eerste lid Wgr). In IJsselland bestaat het dagelijks bestuur bij de start uit de voorzitter en vier andere leden (eerste lid). Het is de bedoeling de regeling na drie jaar te evalueren. In de regeling is bepaald dat het algemeen bestuur op basis van deze evaluatie kan besluiten het aantal leden van het dagelijks bestuur terug te brengen tot drie.

Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt volgens artikel 13, tweede lid in samenhang met het zesde lid, Wgr van rechtswege zodra het lid, dat immers tevens lid is van het algemeen bestuur, geen lid meer is van het algemeen bestuur. Daarnaast kan wegens een vertrouwensbreuk ontslag plaatsvinden door het algemeen bestuur of kan een lid zelf zijn ontslag indienen. In al die gevallen moet het algemeen bestuur uiterlijk na acht weken een nieuw lid voor het dagelijks bestuur aanwijzen.

Artikel 19 Werkwijze dagelijks bestuur

De werkwijze rond de vergaderingen van het dagelijks bestuur is vrij invulbaar. Het uitgangspunt is collegiaal bestuur, maar het is wel mogelijk om een portefeuilleverdeling vast te stellen en hiertoe elkaar een machtiging te verlenen. Elke portefeuillehouder blijft dan wel namens het dagelijks bestuur handelen.

Het dagelijks bestuur vergadert achter gesloten deuren, tenzij anders wordt besloten. De verdere uitwerking van de werkwijze rond de vergaderingen vindt plaats in het reglement van orde.

Artikel 20 Stemverdeling en quorum

In het dagelijks bestuur geldt zonder uitzondering het uitgangspunt van ‘One man, one vote’. Daarbij is wel vereist dat minimaal meer dan de helft van het aantal leden aanwezig is. In het derde lid wordt een voorziening getroffen voor de situatie dat het tot tweemaal niet lukt om dit quorum te bereiken. De besluitvorming vindt plaats bij gewone meerderheid van stemmen.

Artikel 21 Bevoegdheden dagelijks bestuur

Het dagelijks bestuur voert het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst IJsselland. Op grond van de wet zijn aan het dagelijks bestuur de meer beheersmatige en uitvoerende bevoegdheden toebedeeld (zie artikel 57b). Daarnaast bereidt het dagelijks bestuur beslissingen van het algemeen bestuur voor en voert het de beslissingen van het algemeen bestuur uit.

Verder is in de regeling de bevoegdheid opgenomen voor het dagelijks bestuur om een klachtenregeling op stellen.

Het dagelijks bestuur is op grond van de Wet bevoegd tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen namens de gemeenschappelijke regeling, zoals het aangaan van overeenkomsten (m.u.v. besluiten tot oprichten privaatrechtelijke rechtspersonen). Het is mogelijk dat het algemeen bestuur deze bevoegdheid beperkt, bijvoorbeeld tot een financieel maximum bij het aangaan van een verplichting. Deze regeling voorziet niet in een dergelijke beperking. Het uitgangspunt is dat het dagelijks bestuur zelf voldoende in staat is om te beoordelen op welke momenten het algemeen bestuur vooraf of achteraf actief moet worden ingelicht over een (voorgenomen) privaatrechtelijke rechtshandeling. Zie ook de bepalingen over inlichtingen en verantwoording.

Artikel 22 Inlichtingen en verantwoordingsplicht dagelijks bestuur

Het dagelijks bestuur en de afzonderlijke leden hebben een inlichtingen en een verantwoordingsplicht jegens het algemeen bestuur (artikel 19a Wgr).

Het dagelijks bestuur als orgaan heeft een inlichtingenplicht aan de raden en provinciale staten (artikel 17 juncto artikel 52 Wgr). In deze regeling is ervoor gekozen om de colleges van de deelnemers te laten bepalen hoe door de door hen aangewezen leden aan deze inlichtingenplicht moet worden voldaan.

Het algemeen bestuur kan in haar reglement van orde bepalen van welke besluiten kennisgeving aan het algemeen bestuur wordt gedaan en orde termijnen opnemen met betrekking tot het verschaffen van inlichtingen.

Op grond van artikel 19b Wgr heeft het dagelijks bestuur de verplichting de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het provinciebestuur bericht en raad te geven als daarom wordt gevraagd. Daarvan dient het dagelijks bestuur de deelnemers mededeling te doen.

Artikel 23 Voorzitter

Ingevolge artikel 12 Wgr is de voorzitter een afzonderlijk bestuursorgaan en is hij tevens voorzitter van het algemeen en het dagelijks bestuur. Volgens artikel 13 negende lid Wgr wordt de voorzitter door en uit het algemeen bestuur aangewezen. Bij gebrek aan vertrouwen kan het algemeen bestuur besluiten de voorzitter te ontslaan (zie tekst en commentaar Awb bij artikel 19a).

Artikel 24 Bevoegdheden voorzitter

Ingevolge artikel 57d vertegenwoordigt de voorzitter de Omgevingsdienst IJsselland in en buiten rechte. Deze bevoegdheid kan hij opdragen (volmachtigen) aan een ander.

Artikel 25 Inlichtingen en verantwoordingsplicht voorzitter

De wet gemeenschappelijke regelingen heeft geen bepalingen over de verantwoordingsplicht van de voorzitter. Nu de voorzitter een apart bestuursorgaan is, ligt het voor de hand om dit toch te regelen. Dit gebeurt in artikel 25.

Hoofdstuk 5 Personeel

Artikel 26 Directeur

Het dagelijks bestuur is bevoegd de directeur te benoemen. Deze is belast met de dagelijkse leiding.

De directeur vervult zijn taken op basis van het mandaat dat hij van de deelnemers heeft gekregen Daarnaast vervult de directeur de rol van secretaris van het openbaar lichaam die het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur bijstaat.

Artikel 27 Personeel

Het dagelijks bestuur is op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen bevoegd tot het aanstellen van personeel (Wgr artikel 57 b onder d). Om praktische redenen verdient het de voorkeur om deze bevoegdheid te mandateren/volmachtigen aan de directeur.

Artikel 28 Arbeidsvoorwaardenregeling

In dit artikel wordt onderstreept dat de Wet op de ondernemingsraden (Wor) van toepassing is.

Hoofdstuk 6 Kostentoedeling, begroting en jaarrekening

Artikel 29 Kostentoerekening en Bijdrageverordening

In artikel 29 is bepaald dat het algemeen bestuur nadere regels kan stellen met betrekking tot de door de deelnemers te betalen bijdragen: de Bijdrageverordening.

Het uitgangspunt voor nu is een verdeling op basis van de bij de oprichting ingebrachte taken behorende formatie, vermeerderd met een percentage voor overhead.

Elke iedere deelnemer zal gevraagd worden om te bepalen welke taken hij inbrengt, en met welke formatie dat gepaard zal gaan. Het resultaat daarvan is inputfinanciering. Het doel is om na verloop van tijd deze door te ontwikkelen naar outputfinanciering: bekostiging op basis van geleverde producten tegen een bepaalde prijs.

Artikel 30 Resultaatsbestemming

Dit artikel regelt de bestemming van zowel een batig als een negatief saldo. Het batig saldo wordt in beginsel toegevoegd aan het weerstandsvermogen van de Omgevingsdienst IJsselland (eerste lid). Hiervoor wordt door het algemeen bestuur een maximumniveau bepaald op basis van het risicoprofiel van de Omgevingsdienst IJsselland. Indien dit maximumniveau is bereikt, wordt het batig saldo gerestitueerd aan de deelnemers overeenkomstig de Bijdrageverordening (eerste lid). Bij een negatief saldo moeten de deelnemers bijdragen overeenkomstig de Bijdrageverordening (tweede en derde lid).

Artikel 31 Garantiebepaling

Deze bepaling voorziet er in dat de gemeenschappelijke regeling altijd over voldoende middelen beschikt om aan zijn verplichtingen te voldoen. Deze garantie wordt onder meer geëist door de Bank Nederlandse gemeenten. De deelnemers zijn verplicht hieraan medewerking te verlenen, anders kan de financieel toezichthouder ingrijpen. Zie Circulaire van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 8 juli 1999, kenmerk FO99/U5911.

Artikelen 32 Begroting en 33 Jaarrekening

Bij de inrichting van de interne planning en controlecyclus moet rekening worden gehouden met de bepalingen over de begroting en de jaarrekening uit de Wet. Deze bevat enkele dwingende procedures en termijnen over de begrotingscyclus van de regeling2 . Het doel hiervan is om de invloed van de gemeenteraden en provinciale staten op de gemeenschappelijke regelingen te borgen.

De kern van deze bepalingen is dat de raden en staten steeds in een vroegtijdig stadium rekening kunnen houden met de beleidsvoornemens van de regeling en de verwachte hoogte van de bijdrage aan de regeling voor het volgende jaar. De wettelijke termijnen hebben tot gevolg dat door de gemeenschappelijke regeling al heel vroeg in het kalenderjaar een aanzet moet worden gemaakt voor de begroting voor het volgende jaar.

De wettelijke begrotingscyclus van een gemeenschappelijke regeling ziet er als volgt uit:

  • a.

    het (dagelijks) bestuur dient vóór 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders ter kennisname aan de raden/staten van de deelnemers sturen (artikel 58b);

  • b.

    de (voorlopige) jaarrekening met het verslag van de accountant, moet vóór 15 april worden aangeboden aan de raden/staten (artikel 58b);

  • c.

    de ontwerpbegroting wordt acht weken voordat deze ter vaststelling aan het algemeen bestuur wordt toegezonden, doch uiterlijk 5 juni3 , toegezonden aan de raden/staten (artikel 59 eerste lid). De raden/staten kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijzen hierover naar voren brengen (artikel 59 derde lid). Het dagelijks bestuur voegt deze commentaren bij de ontwerpbegroting zoals die aan het algemeen bestuur wordt aangeboden;

  • d.

    het dagelijks bestuur stuurt de jaarrekening binnen twee weken na vaststelling, doch uiterlijk vóór 15 juli aan de Minister van BZK (artikel 58 vierde lid);

  • e.

    het algemeen bestuur stelt de begroting uiterlijk 31 juli vast;

  • f.

    het dagelijks bestuur stuurt de vastgestelde begroting van de gemeenschappelijke regeling binnen twee weken na vaststelling, doch vóór 1 augustus, toe aan de Minister van BZK (artikel 58 tweede lid);

  • g.

    nadat de begroting is vastgesteld, zendt het algemeen bestuur zo nodig de begroting aan de raden van de deelnemende raden/staten, zodat zij kunnen zien wat er met hun zienswijzen is gebeurd en zodat zij deze zienswijzen waar nodig kenbaar kunnen maken bij BZK (artikel 59 vierde lid). Wanneer de ontwerpbegroting ongewijzigd wordt vastgesteld, dan is het niet nodig om deze opnieuw aan de raden/staten te zenden.

Hoofdstuk 7 Wijziging, toetreding en uittreding

De deelnemers zijn wettelijk verplicht samen te werken in een gemeenschappelijke regeling met openbaar lichaam. Toetreding en uittreding zijn dan ook alleen mogelijk wanneer bij algemene maatregel van bestuur de indeling van de regio voor de Omgevingsdienst IJsselland zoals die is opgenomen in de bijlage bij artikel 8 Wvr wordt gewijzigd. In die gevallen wordt geregeld hoe toe- of uitgetreden kan worden. Opheffing van de gemeenschappelijke regeling is, gelet op het verplichte karakter, evenmin mogelijk.

De Wgr bepaalt echter dat regelingen die voor onbepaalde tijd worden aangegaan bepalingen inhoudingen over de wijziging, toetreding en uittreding van deelnemers (artikel 9 Wgr). De bepalingen uit hoofdstuk 7 zien op deze verplichting.

Artikel 34 Wijziging

Voor het wijzigen van de regeling stelt het algemeen bestuur een ontwerpwijziging vast (artikel 14). Voor het nemen van een ontwerpbesluit tot het wijzigen van de regeling is een 75% meerderheid nodig (zie artikel 14). Het dagelijks bestuur zendt de deelnemers vervolgens het voorstel tot het wijzigen van de regeling.

De colleges nemen als deelnemers ieder voor zich een besluit over de ontwerpwijziging. Zij kunnen pas instemmen met de wijziging na verkregen toestemming van de raden/staten.

Het is ook mogelijk dat de colleges (nog) niet kunnen instemmen met de ontwerpwijziging en zienswijzen indienen. Het algemeen bestuur zal op basis van de ingediende zienswijzen tot een aanpassing van het ontwerpbesluit kunnen besluiten dat dan weer opnieuw wordt voorgelegd aan de deelnemers.

De wijziging van de regeling komt tot stand op het moment dat het algemeen bestuur vaststelt dat alle deelnemende bestuursorganen hebben ingestemd met de wijziging.

De wijziging van de regeling treedt overigens pas in werking nadat zij is bekendgemaakt (artikel 53 Wgr).

Artikel 35 Toetreding

Toetreding geschiedt door een besluit van het toetredende bestuursorgaan en de deelnemers aan de gemeenschappelijke regeling (art. 51 derde lid jo eerste lid Wgr). Hiervoor is wel hiertoe wel toestemming van de gemeenteraad respectievelijk provinciale staten nodig (art. 51 derde lid jo. tweede lid Wgr). Het algemeen bestuur bepaalt wanneer de toetreding ingaat (tweede lid).

Het algemeen bestuur stelt een toetredingsvergoeding vast. Dit is een extra financiële bijdrage die gevraagd wordt van deelnemers die op een later moment toetreden. Van hen wordt een weerstandsbijdrage gevraagd, waarvan de hoogte bepaald wordt door hun procentuele aandeel in de totale financiële bijdrage van alle deelnemers, gerelateerd aan de stand van het weerstandsvermogen per 1 januari van het jaar waarin toetreding plaats vindt. De ratio hierachter is dat de huidige deelnemers dit weerstandsvermogen samen gevormd hebben als buffer voor toekomstige risico’s binnen de Omgevingsdienst IJsselland en het reëel is dat later toetredende deelnemers hierin ook bijdragen.

Artikel 36 Uittreding

Een deelnemer kan na verkregen toestemming van de gemeenteraad dan wel de provinciale staten besluiten uit te treden (art. 51 derde lid jo eerste lid Wgr). Dit artikel ziet op het regelen van de financiële gevolgen hiervan voor de Omgevingsdienst IJsselland. Uitgangspunt is dat desintegratiekosten ten laste komen van de uittreder. Het Algemeen bestuur stelt hiertoe een regeling op. Er geldt in elk geval een ‘opzegtermijn’ van een jaar.

In principe wordt met de uittreding ook de dienstverleningsovereenkomst ontbonden, maar de mogelijkheid wordt geboden om dit anders te regelen.

Artikel 37 Vermindering en beëindiging facultatieve taken op basis van inbreng van personeel

Het terugbrengen van het aantal facultatieve taken kan voor de Omgevingsdienst IJsselland leiden tot desintegratiekosten. Artikel 37 ziet op de financiële afwikkeling hiervan. Ook hier is het uitgangspunt dat de desintegratiekosten ten laste komen de deelnemer die zijn pakket terugbrengt. De regels over uittreding zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 38 Vermindering en beëindiging facultatieve taken op basis van overeenkomst

Op de vermindering of beëindiging van facultatieve taken die op basis van overeenkomst worden afgenomen, zijn de bepalingen in de desbetreffende overeenkomst van toepassing.

Artikel 39 Opheffing en liquidatie

Het algemeen bestuur stelt, in geval van opheffing, een liquidatieplan vast en hoort daartoe de raden en staten (tweede lid). Het liquidatieplan bevat ten minste de gevolgen van de opheffing bij zowel een batig als negatief saldo (derde lid). Het liquidatieplan bevat tevens een sociaal plan en de personele gevolgen (vierde lid). De ondernemingsraad wordt daarbij betrokken. De colleges besluiten als deelnemer tot opheffing van de regeling.

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

Artikel 40 Archief

Het uitgangspunt is dat alle deelnemers de zorg blijven houden voor hun eigen archiefbescheiden, ook voor de taken die in mandaat worden uitgevoerd. Het archiefbeheer wordt dan ook niet gemandateerd. De reden hiervan is dat archiefbeheer aan bepaalde wettelijke eisen moet voldoen, zoals het Referentie Informatiemodel Handhaving en ZTC. Dit vereist een bepaalde deskundigheid bij het archiefbeheer. De Omgevingsdienst beschikt over onvoldoende capaciteit en expertise om aan deze eis voor alle deelnemers te voldoen. Dit betekent dat alle archiefbescheiden die door de Omgevingsdienst in een bepaald dossier worden geproduceerd, worden overgedragen aan het desbetreffende bevoegd gezag.

Alle deelnemers beschikken over een kernregistratie van milieu-inrichtingen waarvoor zij bevoegd gezag zijn. Het eigendom van deze inrichtingenadministratie blijft bij de deelnemers, maar de Omgevingsdienst wordt wel bevoegd om dit te beheren (vijfde lid). De reden hiervan is dat de Omgevingsdienst bij uitstek over de meest actuele en accurate milieu-informatie beschikt en zo tijdig wijzigingen en aanvullingen kan verwerken om zo de kwaliteit van dit inrichtingenbestand te borgen.

Artikel 41 Geschillen

Uitgangspunt van de regeling is dat in eerste instantie wordt geprobeerd om op informele wijze tot een oplossing van geschillen te komen. Indien dit niet leidt tot een oplossing, zijn de wettelijke bepalingen van de Grondwet (artikel 136) van toepassing.

Artikel 42 Evaluatie

In dit artikel is een termijn bepaald waarbinnen de gemeenschappelijke regeling wordt geëvalueerd. Aandachtspunten zullen in elk geval zijn het aantal leden van het dagelijks bestuur, en de overgang van input- naar outputfinanciering.

Artikel 43 Looptijd

Voor deze gemeenschappelijke regeling is geen einddatum bepaald.

Artikel 44 Bekendmaking

Conform de Wet moet de provincie deze gemengde regeling bekendmaken.

Artikel 45 Citeertitel

Spreekt voor zich.


Noot
1

Wetsvoorstel verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving, Koninklijke Boodschap 13 februari 2014, Kamerstukken dossier 33872.

Noot
2

WGR hoofdstuk 4, afdeling 3, paragraaf 7. Geldt voor regeling tussen gemeenten en provincies met openbaar lichaam of bedrijfsvoeringorganisatie of gemeenschappelijk orgaan.

Noot
3

De datum van 6 juni staat niet in de WGR, maar er is tot acht weken voor 1 augustus teruggerekend.