Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR600919
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR600919/16
Regeling vervallen per 01-01-2024
Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant houdende regels omtrent de bescherming van de natuur (Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant)
Geldend van 15-07-2021 t/m 29-04-2022
Intitulé
Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant houdende regels omtrent de bescherming van de natuur (Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant)Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;
Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten op 7 december 2010 de Beleidsregel stikstof en beschermde natuurmonumenten Noord-Brabant, op 1 juli 2014 de Beleidsregel Natuurbeschermingswet 1998 beregenen uit grondwater en op 8 juni 2015 de Beleidsregel toedeling ontwikkelingsruimte PAS segment 2 Noord-Brabant hebben vastgesteld;
Overwegende dat die beleidsregels de uitwerking vormden van de beleidsvrijheid die aan Gedeputeerde Staten was toegekend in de Natuurbeschermingswet 1998 en de daarop gebaseerde regelingen;
Overwegende dat op 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming, het Besluit natuurbescherming en de Regeling natuurbescherming in werking treden en daarmee de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet worden ingetrokken en de daarop gebaseerde regelingen van rechtswege komen te vervallen;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten op grond van de artikelen 1.3 van de Wet natuurbescherming, 2.7, eerste lid, van het Besluit natuurbescherming en 2.27, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, juncto artikel 6.10a, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht, bevoegd zijn voor het verlenen van toestemmingsbesluiten, instemmingsbesluiten en het afgeven van een verklaring van geen bedenkingen met betrekking tot Natura 2000-gebieden;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, bevoegd zijn om vergunningen te verlenen met betrekking tot Natura 2000-gebieden;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten op grond van de artikelen 3.3, eerste lid, 3.8, eerste lid en 3.10, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, bevoegd zijn ontheffingen te verlenen met betrekking tot de bescherming van soorten;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten op grond van artikel 6.1 van de Wet natuurbescherming bevoegd zijn tegemoetkomingen in faunaschade te verlenen;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten op grond van artikel 4.2, derde lid, van de Wet natuurbescherming en de artikelen 8.4 en 8.6, onder a, van de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant, bevoegd zijn een verbod op te leggen, ontheffingen te verlenen of verplichtingen op te leggen met betrekking tot houtopstanden;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten het wenselijk achten vast te leggen op welke wijze zij aan die bevoegdheden uitvoering geven, zodat alle betrokkenen daar in hun beleid, besluitvorming en bij hun initiatieven rekening mee kunnen houden;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten daarbij het bestaande uitvoeringsbeleid met betrekking tot natuur wensen voort te zetten;
Besluiten vast te stellen de volgende beleidsregel:
§ 1 Gebiedsbescherming
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
- a.
gebied van communautair belang: gebied als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Habitatrichtlijn;
- b.
Habitatrichtlijn: Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992, inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206);
- c.
Natura 2000-gebied: gebied als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet natuurbescherming;
- d.
Vogelrichtlijn: Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009, inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L 207);
Artikel 1.2 Referentiedata
Gedeputeerde Staten hanteren bij de beoordeling van aanvragen voor een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming die niet stikstof gerelateerde onderdelen bevat, de volgende Europese referentiedata:
- a.
voor gebieden ter uitvoering van de Habitatrichtlijn:
- 1°.
7 december 2004; of
- 2°.
de datum waarop het desbetreffende gebied door de Europese Commissie tot een gebied van communautair belang is verklaard, voor zover die verklaring heeft plaatsgevonden na 7 december 2004;
- 1°.
- b.
voor gebieden ter uitvoering van de Vogelrichtlijn:
- 1°.
10 juni 1994; of
- 2°.
de datum waarop het desbetreffende gebied is aangewezen, voor zover die aanwijzing heeft plaatsgevonden na 10 juni 1994.
- 1°.
Artikel 1.3 Rekenmodel
-
1. Voor de vaststelling of een project of een andere handeling door het veroorzaken van N-depositie op een voor stikstof gevoelige habitat in een Natura 2000-gebied een verslechterend of significant verstorend effect kan hebben, gaan Gedeputeerde Staten bij de beoordeling van de N-depositie uit van de op het moment van beslissing op de aanvraag voor de natuurvergunning meest recente versie van de AERIUS Calculator, zoals beschikbaar op www.aerius.nl.
-
2. Onverminderd het eerste lid verzoeken Gedeputeerde Staten de aanvrager om aanvullende berekeningen voor onderdelen die buiten het toepassingsbereik van de Aerius Calculator vallen.
§ 2 Salderen
Artikel 2.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
- -
depositieruimte: in de stikstofbank opgenomen ruimte voor N-depositie op een relevant hexagoon in een Natura 2000-gebied;
- -
doelgebonden depositiebank: voorziening gericht op het aan projecten of plannen kunnen toedelen van in deze bank aanwezige depositieruimte voor een bepaald doel;
- -
extern salderen: salderen met één of meer activiteiten buiten de begrenzing van één project of locatie ten behoeve van de verlening van een natuurvergunning;
- -
Habitatrichtlijn: Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992, inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206);
- -
IOV: Interim omgevingsverordening Noord-Brabant;
- -
microdepositiebank: voorziening gericht op het bij het verlenen van natuurvergunningen kunnen toedelen van in deze bank aanwezige depositieruimte aan microdeposities;
- -
microdeposities: door een project veroorzaakte N-depositie van ten hoogste 0,05 mol stikstof per hectare per jaar;
- -
natuurvergunning: vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming of een verklaring van geen bedenkingen voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht met inachtneming van artikel 2.2aa, onder a, van het Besluit omgevingsrecht;
- -
N-depositie: neerslaan van stikstofverbindingen uit de lucht op een oppervlakte, uitgedrukt in mol stikstof per hectare per jaar;
- -
N-emissie: stikstofverbindingen die direct of indirect vanuit een bron in de lucht worden gebracht;
- -
referentiesituatie: toestemming als bedoeld in het begrip “toestemming”, onder a, c of d, of bij gebrek daaraan een op de Europese referentiedatum aanwezige toestemming als bedoeld in het begrip “toestemming”, onder b of e waarbij de laagst toegestane depositie vanaf de referentiedatum geldt;
- -
relevant hexagoon: hexagoon waarbinnen een voor stikstof gevoelig natuurlijk habitat of habitat voor soorten voorkomt, en waarbij tevens sprake is van een overbelasting of een naderende overbelasting van N-depositie vanaf 70 mol per hectare, per jaar onder de kritische depositiewaarde;
- -
salderen: inzetten van een activiteit met N-emissie op grond van een toestemming in de referentiesituatie ten behoeve van de verlening van een natuurvergunning voor een nieuw of gewijzigd project, waarbij deze toestemming geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken of gewijzigd zodat de N-depositie op alle relevante hexagonen niet toeneemt ten opzichte van de referentiesituatie;
- -
saldo-gevende activiteit: toestemming die wordt ingetrokken ten gunste van de saldo-ontvangende activiteit;
- -
- -
saldo-ontvangende activiteit: aangevraagde activiteit waarbij gebruik wordt gemaakt van extern salderen;
- -
SSRS: stikstofregistratiesysteem als bedoeld in paragraaf 2.1.2 van de Regeling natuurbescherming;
- -
stikstofbank: voorziening bestaande uit een
- -
microdepositiebank en eventuele doelgebonden depositiebanken waarin Gedeputeerde Staten vrijgemaakte en vrijgevallen depositieruimte kunnen vastleggen die ten behoeve van saldering kan worden gebruikt;
- -
toestemming:
- a.
onherroepelijke vigerende natuurvergunning;
- b.
onherroepelijke vigerende vergunning dan wel geldende melding op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht onderdeel milieu, de Wet milieubeheer of de Hinderwet;
- c.
activiteit waarvoor geen natuurvergunning nodig was, maar die wel voldoet aan artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming;
- d.
activiteit die onder artikel 9.4, achtste lid, van de Wet natuurbescherming valt; of
- e.
activiteit die op de Europese referentiedatum was toegestaan en die sindsdien onafgebroken aanwezig is geweest;
- a.
- -
veehouderij: agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;
- -
verleasen: extern salderen waarbij de feitelijk gerealiseerde capaciteit van de saldogevende activiteit tijdelijk geheel of gedeeltelijk aantoonbaar buiten gebruik wordt gesteld, ten behoeve van de verlening van een natuurvergunning voor een tijdelijke depositie gedurende een beperkte vooraf afgebakende periode;
- -
Vogelrichtlijn: Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009, inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L 207);
- -
vrijgemaakte depositieruimte: ruimte voor N-depositie die voldoet aan de eisen voor extern salderen, bedoeld in artikel 2.7, eerste tot en met vijfde lid en zevende tot en met twaalfde lid, van deze Beleidsregel, en die afkomstig is uit mitigerende maatregelen die specifiek zijn getroffen voor het mogelijk maken van ontwikkelingen;
- -
vrijgevallen depositieruimte: ruimte voor N-depositie die resteert als een bevoegd gezag via extern salderen een natuurvergunning verleent;
- -
Wet: Wet van 16 december 2015, houdende regels ter bescherming van de natuur Wet natuurbescherming.
Artikel 2.2 Toepassingsbereik
Gedeputeerde Staten hanteren deze beleidsregels bij het beoordelen van een aanvraag om een natuurvergunning waarbij gebruik is gemaakt van salderen voor projecten die een effect kunnen hebben op N-depositie op relevante hexagonen in Natura 2000-gebieden.
Artikel 2.3 Natuurvergunning
Gedeputeerde Staten verlenen een natuurvergunning in gevallen waarin bij de aanvraag gebruik is gemaakt van extern salderen, uitsluitend indien wordt voldaan aan de in deze beleidsregels opgenomen voorwaarden.
Artikel 2.4 Referentiedata
Gedeputeerde Staten hanteren bij de beoordeling van aanvragen als bedoeld in artikel 2.2, de in artikel 1.2 opgenomen referentiedata.
Artikel 2.5 Rekenmodel
-
1. Gedeputeerde Staten gaan bij de beoordeling van de N-depositie uit van de op het moment van beslissing op de aanvraag voor de natuurvergunning meest recente versie van de AERIUS Calculator, zoals beschikbaar op www.aerius.nl.
-
2. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op onderdelen die buiten het toepassingsbereik van de AERIUS Calculator vallen, kunnen Gedeputeerde Staten op deze onderdelen om aanvullende berekeningen verzoeken.
Artikel 2.6 Voorwaarden intern salderen
[vervallen]
Artikel 2.7 Voorwaarden extern salderen
-
1. Er bestaat een directe samenhang tussen de intrekking van de toestemming voor de saldogevende activiteit en de verlening van de natuurvergunning voor de saldo-ontvangende activiteit.
-
2. Een activiteit mag alleen worden ingezet ten behoeve van extern salderen voor zover er een toestemming was voor de N-emissie veroorzakende activiteit in de referentiesituatie en deze sindsdien onafgebroken aanwezig is geweest of nog kan zijn tot het moment van intrekking of wijziging van de toestemming of het sluiten van een overeenkomst tussen de saldogever en de saldo-ontvanger, zodat hervatting van de activiteit mogelijk was zonder dat daarvoor een natuurvergunning of omgevingsvergunning, onderdeel bouwen, voor de realisering van een project is vereist.
-
3. Gedeputeerde Staten betrekken een toestemming die niet kan worden ingetrokken uitsluitend bij de beoordeling van de aanvraag, indien de feitelijke uitvoering van de activiteit wordt beëindigd voordat deze activiteit wordt ingezet voor salderen.
-
4. Gedeputeerde Staten betrekken bij de beoordeling van de aanvraag voor extern salderen uitsluitend de N-emissie van de saldogevende activiteit voor zover intrekking van de daaraan ten grondslag liggende toestemming niet noodzakelijk is in verband met toepassing van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn.
-
5. Gedeputeerde Staten laten bij de beoordeling van een aanvraag buiten beschouwing de N-emissie van een saldogevend bedrijf voor dat deel van een bedrijf dat deelneemt aan de stoppersregeling Actieplan Ammoniak Veehouderij of dat deel ten aanzien waarvan subsidie kan worden verstrekt op grond van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen.
-
6. Gedeputeerde Staten ontvangen van het voornemen tot extern salderen van de saldo-ontvanger voorafgaand aan de aanvraag een melding met de gegevens van de saldo-ontvangende activiteit en saldogevende activiteit.
-
7. Bij het beoordelen van een aanvraag hanteren Gedeputeerde Staten als uitgangspunt dat alleen gebruik wordt gemaakt van de in de toestemming van de saldogever opgenomen N-emissie in de referentiesituatie, voor zover de capaciteit aantoonbaar feitelijk is gerealiseerd.
-
8. Bij de beoordeling van de feitelijk gerealiseerde capaciteit, bedoeld in het zevende lid, gaan Gedeputeerde Staten uit van de op het moment van indienen van de aanvraag op grond van een toestemming volledig opgerichte installaties en gebouwen, of gerealiseerde infrastructuur en overige voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de activiteit.
-
9. Gedeputeerde Staten verlenen een natuurvergunning eerst nadat de niet-gerealiseerde capaciteit van de saldogever op diens verzoek is ingetrokken.
-
10. Gedeputeerde Staten gaan bij het berekenen van de N-emissie van het saldogevende veehouderijbedrijf in de referentiesituatie uit van:
- a.
ten hoogste de emissie die is toegestaan op grond van bijlage 2 van de IOV per huisvestingssysteem van een veehouderij dan wel gemiddeld op bedrijfslocatieniveau.
- b.
tot 1 januari 2024 ten hoogste de emissie die is toegestaan op grond van het Besluit emissiearme huisvesting indien een bedrijf in één keer volledig stopt, blijkend uit een besluit dat vóór deze datum is genomen op een compleet verzoek om de toestemming voor de gehele veehouderij in te trekken, waarbij eenmalig maximaal 15% van de totale ammoniakemissies uit de betrokken dierenverblijven kan worden behouden op dezelfde bedrijfslocatie.
- a.
-
11. Bij het beoordelen van een aanvraag om een natuurvergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet waarvoor geldt dat de stalemissie-eisen uit de IOV van toepassing zijn op de realisering van dat project, gaan Gedeputeerde Staten voor dat project uit van ten hoogste de emissie die is toegestaan op grond van de IOV.
-
12. Bij de verlening van een natuurvergunning wordt 70% van de N-emissie van de feitelijk gerealiseerde capaciteit van de saldogevende activiteit betrokken
-
13. In afwijking van het twaalfde lid kan tot 100% van de N-emissie van de saldogevende activiteit bij de verlening van een natuurvergunning betrokken worden, indien het project noodzakelijk is ten behoeve van de realisatie van de doelen in een Natura 2000-gebied.
Artikel 2.7a Verleasen
-
1. Artikel 2.7 is van overeenkomstige toepassing op verleasen, met uitzondering van het eerste en negende lid.
-
2. Voor tijdelijke deposities van ten hoogste twee jaar kunnen Gedeputeerde Staten een natuurvergunning verlenen met gebruikmaking van verleasen.
-
3. Gedeputeerde Staten kunnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, verlengen indien zij dat voor het project noodzakelijk achten.
-
4. Er bestaat een directe samenhang tussen de tijdelijke buitengebruikstelling van de toestemming voor de saldogevende activiteit en de verlening van de natuurvergunning voor de tijdelijke saldo-ontvangende activiteit.
-
5. Een aanvraag waarbij gebruik wordt gemaakt van verleasen, gaat vergezeld van een afschrift van een getekende overeenkomst tussen saldogever en saldo-ontvanger waarin:
- a.
de tijdelijke buitengebruikstelling van de saldogevende activiteit wordt gewaarborgd gedurende de looptijd van de natuurvergunning voor de tijdelijke saldo-ontvangende activiteit; en
- b.
saldogever verklaart in te stemmen met een tijdelijke beperking van zijn toestemming.
- a.
-
6. Gedeputeerde Staten nemen het voorschrift op dat de saldo-ontvangende activiteit slechts mag plaatsvinden binnen de looptijd van de natuurvergunning en dat de start- en gereedmelding van deze periode door de saldo-ontvanger moet worden gemeld aan het bevoegd gezag.
-
7. Gedeputeerde Staten nemen het voorschrift op dat de natuurvergunning niet eerder in gebruik mag worden genomen dan nadat de saldo-ontvanger bij het bevoegd gezag heeft gemeld dat de saldogevende activiteit is gestaakt.
Artikel 2.8 Plannen
Indien reeds is gesaldeerd voor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid van de Wet, dan wel als gevolg van het plan activiteiten met N-emissie worden beëindigd, kan deze saldering dan wel dit planeffect tevens worden ingezet voor een aanvraag voor een natuurvergunning ter invulling van dat plan. Artikel 2.7, tweede lid, voor zover dat betrekking heeft op het onafgebroken aanwezig zijn van de bedoelde activiteit, zevende en achtste lid, zijn daarop niet van toepassing.
Artikel 2.9 Realisatietermijn
Gedeputeerde Staten nemen in een natuurvergunning het voorschrift op dat de activiteit waarvoor de natuurvergunning is verleend, binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de natuurvergunning moet worden gerealiseerd.
Artikel 2.10 SSRS
-
1. Gedeputeerde Staten reserveren in het SSRS pas depositieruimte als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid van de Regeling natuurbescherming als de in dat lid genoemde aanvraag volledig is.
-
2. Bij een aanvraag voor extern salderen kunnen niet worden betrokken de bronmaatregelen als bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling natuurbescherming die zijn opgenomen in het SSRS.
-
3. Met uitzondering van het eerste lid, is deze beleidsregel niet van toepassing op aanvragen voor zover bij die aanvraag een beroep wordt gedaan op het SSRS.
Artikel 2.10a Stikstofbank
-
1. Gedeputeerde Staten van de gezamenlijke provincies dragen zorg voor de inrichting van de stikstofbank.
-
2. Onderhoud aan en beheer van de stikstofbank vinden plaats onder verantwoordelijkheid van Gedeputeerde Staten van de gezamenlijke provincies.
Artikel 2.10b Microdepositiebank
-
1. Gedeputeerde Staten delen alleen depositieruimte uit de microdepositiebank toe in een natuurvergunning als de boven de microdeposities benodigde ruimte op een andere wijze wordt vergund.
-
2. Gedeputeerde Staten van de provincies vullen gezamenlijk de microdepositiebank aan het begin van ieder kwartaal met vrijgevallen depositieruimte en kunnen deze dan aanvullen met vrijgemaakte depositieruimte.
-
3. Gedeputeerde Staten reserveren depositieruimte in de microdepositiebank op volgorde van binnenkomst van een volledige aanvraag voor zover alle daarvoor benodigde depositieruimte in de microdepositiebank beschikbaar is.
-
4. De beschikbare depositieruimte vermindert door het reserveren en toedelen van depositie aan projecten. De depositieruimte vermeerdert door de vulling, bedoeld in het tweede lid.
-
5. Op verzoek van een aanvrager kunnen Gedeputeerde Staten een volledige aanvraag waarvoor geen depositieruimte beschikbaar is eenmalig voor ten hoogste drie maanden aanhouden om gebruik te maken van de microdepositiebank.
-
6. Gedeputeerde Staten delen depositieruimte toe bij de verlening van een natuurvergunning.
-
7. Gedeputeerde Staten delen alleen depositieruimte toe voor zover zij is gereserveerd overeenkomstig het derde lid.
-
8. Een reservering vervalt bij de afwijzing of intrekking van een aanvraag om een natuurvergunning, waarna de hierbij betrokken depositieruimte opnieuw beschikbaar komt als vulling als bedoeld in het tweede lid.
-
9. Gedeputeerde Staten delen geen depositieruimte toe aan legalisatie van projecten waarvoor een meldingsplicht gold op grond van artikel 8 van de Regeling programmatische aanpak stikstof zoals dat luidde tot 1 januari 2017 of artikel 2.7 van de Regeling natuurbescherming zoals dat luidde op 28 mei 2019 en waarvoor een melding is gedaan.
Artikel 2.10c Doelgebonden depositiebank
-
1. Binnen de stikstofbank kunnen Gedeputeerde Staten, al dan niet in samenwerking met andere bevoegde gezagen, doelgebonden depositiebanken instellen.
-
2. Gedeputeerde Staten nemen per doelgebonden depositiebank een instellingsbesluit, dat in ieder geval het volgende bevat:
- a.
het doel van de doelgebonden depositiebank;
- b.
de termijn waarbinnen de in de doelgebonden depositiebank geregistreerde ruimte uitgegeven wordt; en
- c.
de regels voor vulling en toedeling van depositieruimte
- a.
-
3. De vulling van een doelgebonden depositiebank bestaat uit vrijgemaakte ruimte.
-
4. Depositieruimte is uitsluitend beschikbaar voor plannen of projecten gerelateerd aan het doel, bedoeld in het tweede lid, onder a.
Artikel 2.11 Hardheidsclausule
Gedeputeerde Staten wijken, in overeenstemming met artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, in individuele gevallen van deze beleidsregels af, wanneer onverkorte toepassing ervan voor een of meer belanghebbenden gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregels te dienen doelen en de afwijking zo min mogelijk afbreuk doet aan het doel om N-depositie te reduceren.
§ 3 Ontheffing Tijdelijke Natuur
Artikel 3.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
- a.
beschermde soorten: soorten als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5, 3.6 en 3.10 van de wet;
- b.
Tijdelijke Natuur: natuur die voor een beperkt aantal jaren ontwikkeld wordt op gronden die wachten op realisatie van bestemmingen zoals bedrijvigheid of wonen;
- c.
Wet: Wet natuurbescherming.
Artikel 3.2 Reikwijdte
Deze paragraaf is van toepassing op aanvragen om ontheffing als bedoeld in de artikelen 3.3, eerste lid, 3.8, eerste lid en 3.10, tweede lid, van de wet, voor Tijdelijke Natuur.
Artikel 3.3 Voorwaarden Tijdelijke Natuur
Gedeputeerde Staten hanteren bij de beoordeling of er sprake is van Tijdelijke Natuur de volgende voorwaarden:
- a.
de uiteindelijke bestemming van het terrein ligt vast, dan wel de bestemming ervan is duidelijk;
- b.
die bestemming is nog niet gerealiseerd;
- c.
die bestemming is in de regel niet natuur;
- d.
er spontane, of op beperkte schaal geleide, natuurontwikkeling plaatsvindt tussen het moment dat vooraf ontheffing is verleend voor het ruimen van de beschermde soorten die zich mogelijk in het gebied zullen vestigen en het moment van daadwerkelijke realisatie van de uiteindelijke bestemming;
- e.
de natuur minimaal één jaar de tijd krijgt om zich te ontwikkelen; en
- f.
aan noodzakelijke compensatievoorwaarden is voldaan of juridisch afdoende is vastgelegd hoe dat zal gebeuren.
Artikel 3.4 Aanvrager
Gedeputeerde Staten passen deze paragraaf toe op aanvragen voor een ontheffing als bedoeld in artikel 3.2 ingediend door:
- a.
een individuele grondeigenaar;
- b.
een groep van grondeigenaren.
Artikel 3.5 Beoordelingskader
Gedeputeerde Staten toetsen een aanvraag als bedoeld in artikel 3.2 in ieder geval aan de volgende vereisten:
- a.
een deugdelijke inventarisatie van de reeds in het gebied voorkomende beschermde soorten;
- b.
een garantie, dat aanvrager aan alle wettelijke verplichtingen betreffende die reeds aanwezige beschermde soorten zal voldoen, alsmede de concrete invulling hiervan inzichtelijk maakt.
Artikel 3.6 Looptijd
-
1. Gedeputeerde Staten verlenen de ontheffing, bedoeld in artikel 3.2, voor een looptijd van maximaal 10 jaar.
-
2. De looptijd, bedoeld in het eerste lid, kan worden verlengd met maximaal 10 jaar.
Artikel 3.7 Voorwaarden verlenging
-
1. Gedeputeerde Staten nemen een aanvraag voor verlenging van de looptijd, bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, in behandeling indien deze uiterlijk 20 weken voor het aflopen van de looptijd is ingediend.
-
2. Gedeputeerde Staten beoordelen de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, op basis van een inventarisatie en monitoringsverslag van aanwezige soorten, die gedurende het jaar voorafgaand aan deze aanvraag, is uitgevoerd.
Artikel 3.8 Ontheffingsvoorschriften
Gedeputeerde Staten verbinden aan de ontheffing Tijdelijke Natuur in ieder geval de volgende voorschriften:
- a.
de realisatie van de uiteindelijke bestemming van het terrein en het ongedaan maken van de Tijdelijke Natuur, waarvoor een ontheffing is verleend, dient op zorgvuldige wijze plaats te vinden, zodanig dat schade aan planten en dieren redelijkerwijs zoveel mogelijk wordt voorkomen of tot een minimum wordt beperkt;
- b.
het ongedaan maken van de Tijdelijke Natuur vindt plaats onder begeleiding van een deskundig ecoloog op gebied van de soorten die zijn aangetroffen;
- c.
recreatie is toegestaan in het gebied waar de ontheffing betrekking op heeft, maar dit gebruik mag de biodiversiteit, en de ontwikkeling daarvan, niet in de weg staan.
§ 4 Tegemoetkoming faunaschade
Artikel 4.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
- a.
aanvrager: de grondgebruiker die een aanvraag om tegemoetkoming indient;
- b.
bijproduct: producten die afkomstig zijn van het hoofdproduct;
- c.
hoofdproduct: alle gewassen die geen bijproduct zijn van het hoofdproduct;
- d.
kapitaalintensieve teelten: teelten van kwetsbare gewassen die meerdere jaren op een plek staan of hoge financiële opbrengsten per hectare opleveren;
- e.
kwetsbaar gewas: de onder ‘landbouw’ en ‘vollegrondsgroenteteelt’ beschreven teelten, met uitzondering van weide-, hooi- of graszaadpercelen waarvan het grasgewas minimaal zes maanden oud is en granen en graszaad in de periode waarin het gewas afrijpt;
- f.
landbouw: akkerbouw, weidebouw, veehouderij, pluimveehouderij, tuinbouw – daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen - en elke andere vorm van bodemcultuur hier te lande;
- g.
meldingsjaar: het jaar waarin een aanvrager een aanvraag om tegemoetkoming indient;
- h.
taxateur: een taxateur die werkzaam is voor een door BIJ12 aangewezen taxatiebureau of een consulent faunazaken van BIJ12;
- i.
vollegrondsgroenteteelt: de teelt in open grond van groentegewassen;
- j.
wet: Wet natuurbescherming.
Artikel 4.2 Taxatie van de schade
-
1. De hoogte van de door één of meer natuurlijk in het wild levende, beschermde diersoorten aangerichte schade en de schadeveroorzakende diersoort wordt, zodra daaromtrent een definitief oordeel kan worden gegeven, door de taxateur vastgesteld.
-
2. De taxateur stelt, met inachtneming van de door of namens Gedeputeerde Staten vastgestelde taxatierichtlijnen, van zijn bevindingen een rapport samen en ondertekent dat. De eindverantwoordelijke persoon van het bureau waarvoor de taxateur werkzaam is, parafeert het taxatierapport voor interne controle en zendt het taxatierapport aan Gedeputeerde Staten. Bij de eindtaxatie overhandigt de taxateur het formulier ‘bevestiging taxatie grondgebruiker’ aan de aanvrager of deponeert het bedoelde formulier in de brievenbus van de aanvrager of zendt dit per e-mail aan de aanvrager.
-
3. Gedeputeerde Staten kunnen de taxateur vragen de reactie van de aanvrager van commentaar te voorzien. In dat geval zendt de taxateur dat commentaar zo spoedig mogelijk naar Gedeputeerde Staten. Gedeputeerde Staten zenden een afschrift van dat commentaar aan de aanvrager.
Artikel 4.3 Beoordeling van de aanvraag om een tegemoetkoming
-
1. Gedeputeerde Staten verlenen uitsluitend een tegemoetkoming voor schade veroorzaakt door natuurlijk in het wild levende beschermde diersoorten als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, van de wet, welke door vraat, graven, wroeten of vegen aan bedrijfsmatige landbouw is veroorzaakt.
-
2. Uitsluitend aanvragers die hun hoofdbestaan of een substantieel gedeelte van hun bestaan vinden of plegen te vinden in de landbouw, kunnen voor een tegemoetkoming in aanmerking komen. Wanneer een aanvrager verplicht is bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland een gecombineerde opgave te doen, is dat een aanwijzing dat hij zijn hoofdbestaan of een substantieel gedeelte van zijn bestaan in de landbouw vindt of pleegt te vinden.
-
3. De percelen waarop schade is aangericht, dient de aanvrager op titel van eigendom, (erf)pacht dan wel een door de grondkamer goedgekeurde of ter registratie ingezonden (teelt)pachtovereenkomst in gebruik te hebben voor de uitoefening van bedrijfsmatige landbouw.
-
4. In afwijking van het eerste en derde lid, komt schade aangericht door de wolf aan hobbymatig gehouden schapen en geiten ook in aanmerking voor een tegemoetkoming.
-
5. Het tweede lid is niet van toepassing als het gaat om schade aangericht door de wolf mits de aanvrager een particulier is die geen onderneming drijft.
Artikel 4.4 Voorkomen en beperken van schade en tegemoetkoming
-
1. Gedeputeerde Staten verlenen slechts een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, van de wet indien en voor zover naar hun oordeel de aanvrager de schade niet had kunnen voorkomen en beperken door het treffen van maatregelen of inspanningen waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden.
-
2. Maatregelen of inspanningen ter voorkoming of beperking van schade, waarvan Gedeputeerde Staten menen dat deze naar eisen van redelijkheid en billijkheid door de aanvrager kunnen worden genomen, zijn:
- a.
voor kwetsbare gewassen de inzet van zowel visuele als akoestische middelen in voldoende aantallen;
- b.
voor kapitaalintensieve teelten de inzet van een deugdelijk raster;
- c.
voor overige gewassen verjaging door menselijke aanwezigheid;
- d.
alternatieve middelen waarvan het gebruik vooraf schriftelijk aan Gedeputeerde Staten is voorgelegd en daarmee hebben ingestemd.
- a.
-
3. Een tegemoetkoming in schade als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, van de wet, veroorzaakt door natuurlijk in het wild levende, beschermde diersoorten en waarvoor ingevolge de artikelen 3.3, eerste lid, 3.8, eerste lid of 3.17, eerste lid, van de wet een ontheffing kan worden verleend, wordt slechts toegekend indien:
- a.
de ontheffing tijdig op deugdelijke wijze is aangevraagd en op inhoudelijke gronden door Gedeputeerde Staten is geweigerd;
- b.
de ontheffing of toestemming tijdig, dat wil zeggen uiterlijk op de dag van schadeconstatering, is aangevraagd en nadat deze is verleend daarvan op adequate wijze gebruik is gemaakt, en desondanks, bedrijfsmatige schade aan gewassen, teelten of overige producten is opgetreden.
- a.
-
4. Ter ondersteuning van de maatregelen, genoemd in het tweede lid, dient een ontheffing als bedoeld in het derde lid te worden aangevraagd.
Artikel 4.5 Hoogte tegemoetkoming
-
1. De hoogte van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, van de wet wordt door Gedeputeerde Staten vastgesteld na kennisneming van het door de aanvrager ingezonden aanvraagformulier met bijlagen, het door de taxateur opgestelde taxatierapport eventueel voorzien van opmerkingen van de aanvrager en eventueel overige op de aanvraag betrekking hebbende stukken.
-
2. Op de door de taxateur vastgestelde schade wordt een eigen risico ingehouden van 5%, met een minimum van € 250,00 per bedrijf per meldingsjaar.
-
3. In afwijking van het tweede lid:
- a.
bedraagt het eigen risico 40% als het gaat om schade die is aangericht door vogels aan zacht fruit en pit- en steenvruchten;
- b.
wordt geen eigen risico ingehouden in de volgende gevallen:
- 1°.
de schade is aangericht in een ganzenrust- en foerageergebied in de periode dat de schadeveroorzakende diersoort niet mag worden verontrust en gedood;
- 2°.
de schade is aangericht door de wolf.
- 1°.
- a.
-
5. In bijzondere gevallen kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat geen eigen risico wordt ingehouden.
-
6. Voor gewassen, teelten, overige producten, of bedrijfsmatig gehouden landbouwhuisdieren, welke door de plaats, het moment of de wijze van telen of houden, bijzonder kwetsbaar zijn voor schade veroorzaakt door natuurlijk in het wild levende, beschermde vogels of dieren, kunnen Gedeputeerde Staten een verhoogd eigen risico instellen.
-
7. Tegemoetkomingen lager dan € 50,00 worden niet uitgekeerd.
Artikel 4.6 Gevallen waarin geen tegemoetkoming wordt verleend
-
Gedeputeerde Staten verlenen geen tegemoetkoming in de schade in de volgende gevallen:
- a.
de schade is aangericht door een natuurlijk in het wild levende, beschermde diersoort welke krachtens artikel 3.15, eerste lid van de wet bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen als soort welke in het gehele land schade veroorzaakt en voor het verontrusten en doden van de schadeveroorzakende diersoort een vrijstelling geldt;
- b.
de schade is aangericht door een in het wild levende, beschermde diersoort die krachtens de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, op grond van artikel 3.15, derde lid, van de wet, is aangewezen als soort die schade veroorzaakt en voor het bestrijden van die soort een vrijstelling geldt, tenzij aan deze vrijstelling voorwaarden, beperkingen of clausules zijn verbonden waardoor de vrijstelling feitelijk gelijk gesteld moet worden aan een ontheffing verleend op basis van artikelen 3.3, eerste lid, 3.8, eerste lid of 3.17, eerste lid, van de wet;
- c.
de schade is aangericht door een natuurlijk in het wild levende, beschermde diersoort waarvoor Gedeputeerde Staten krachtens artikel 3.18 van de wet opdracht hebben gegeven om de omvang van de populatie van soorten te beperken;
- d.
de schade is aangericht door de huisspitsmuis, de mol, de bosmuis of de veldmuis en voor het verontrusten en doden van de schadeveroorzakende diersoort een vrijstelling geldt in verband met de bestrijding van schade aan landbouwgewassen;
- e.
de schade is veroorzaakt door diersoorten, genoemd in artikel 3.20, tweede lid, van de wet, waarop de jacht kan worden geopend, met uitzondering van de wilde eend buiten de periode waarop de jacht op deze diersoort is geopend;
- f.
de schade is veroorzaakt door een in het wild levende, beschermde diersoort waarvoor een ontheffing krachtens de artikelen 3.3, eerste lid, 3.8, eerste lid, of 3.17, eerste lid, van de wet is verleend, waarbij in de verleende ontheffing geen bepalingen zijn opgenomen die de schadebestrijding in de weg staan;
- g.
de schade is veroorzaakt door vogels aan bessen- en kleinfruitteelt, kersen, druiven of wijnbouw;
- h.
de schade is geleden op gronden welke zijn gelegen binnen de bebouwde kom;
- i.
de schade is geleden op gronden welke zijn gelegen binnen een straal van 500 meter van een vuilstortplaats, tenzij de schade is aangericht op gronden die zijn aangewezen als ganzenrustgebied door aangewezen soorten die in de periode dat de schade is veroorzaakt niet mochten worden verontrust en gedood;
- j.
de schade die is aangericht aan materialen, die worden aangewend voor het al dan niet tijdelijk afdekken van gewassen;
- k.
het risico van schade door een in het wild levende, beschermde diersoort verzekerbaar is bij ten minste twee in Nederland werkzame verzekeringsmaatschappijen;
- l.
de schade is aangericht aan gewassen op gronden:
- 1°.
waarvoor met een publiekrechtelijke rechtspersoon of een bij koninklijk besluit aangewezen particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisatie een pachtovereenkomst ingevolge artikel 7:388 BW tot verpachting binnen reservaten is afgesloten;
- 2°.
waarvoor een erfpachtovereenkomst of pachtovereenkomst is gesloten en aan deze gronden beperkingen in het landbouwkundig gebruik zijn verbonden of beperkingen ten aanzien van het bestrijden van schadeveroorzakende diersoorten;
- 3°.
die feitelijk niet voor landbouwkundige doeleinden worden aangewend; of,
- 4°.
die een functie hebben als waterkering;
- 1°.
- m.
de schade is aangericht aan blijvend grasland in de maand oktober;
- n.
de schade is aangericht aan blijvend grasland in de periode 1 oktober tot en met 31 januari daaropvolgend en het grasgewas bestemd is voor beweiding met schapen;
- o.
de schade is aangericht aan knol-, bol- en wortelgewassen, die na 1 december van het teeltseizoen worden geoogst, met uitzondering van onderdekkersteelten en van bloembollen;
- p.
de schade is aangericht aan bijproducten van gewassen;
- q.
de schade is aangericht door een in het wild levende, beschermde diersoort aan bedrijfsmatig geteelde gewassen in een kas of bedrijfsmatig gehouden landbouwhuisdieren in een stal;
- r.
de schade is aangericht aan gebouwen, installaties, bouwwerken, geoogste gewassen, opgeslagen voedergewassen of verpakte voedergewassen;
- s.
de schade is aangericht aan voertuigen, (lucht)vaartuigen of overige vervoermiddelen;
- t.
de schade niet meer door de taxateur kan worden getaxeerd, door handelingen of het nalaten daarvan door de aanvrager;
- u.
de aanvrager het beschadigde gewas niet meer zal oogsten;
- v.
de aanvrager het betreffende perceel niet meer in gebruik zal nemen;
- w.
de schade is veroorzaakt door een ziekte;
- x.
in andere gevallen als genoemd onder a tot en met w, indien Gedeputeerde Staten oordelen dat de schade redelijkerwijs ten laste van de grondgebruiker behoort te blijven.
- a.
§ 5 Houtopstanden
Artikel 5.1 Omrekenfactor herbeplanting
Gedeputeerde Staten hanteren bij de beoordeling van herbeplanting als bedoeld in artikel 2.63, onder a, van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, als omrekenfactor van vlakbeplanting naar lijnbeplanting en omgekeerd, de norm dat 1 boom 64 m2 is.
Artikel 5.2 Ontheffing vellingstermijn
Gedeputeerde Staten verlenen ontheffing van de termijn, bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, indien:
- a.
sprake is van omstandigheden die gelet op veiligheid of gezondheid een spoedige velling van een houtopstand noodzakelijk maken;
- b.
door natuurlijke omstandigheden, de velling niet binnen de vellingstermijn kon plaats vinden.
Artikel 5.3 Opleggen velverbod
Gedeputeerde Staten leggen een velverbod als bedoeld in artikel 4.2, derde lid, van de Wet natuurbescherming, in ieder geval op indien:
- a.
de velling een bijzonder grote, aaneengesloten oppervlakte heeft;
- b.
het een velling betreft van zeer oude bomen;
- c.
door de velling de instandhoudingsdoelstellingen, bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, van de Wet natuurbescherming, voor dat gebied negatief beïnvloed kunnen worden.
§ 6 Faunabeheer
Artikel 6.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
- a.
FBE: faunabeheereenheid als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de wet;
- b.
faunabeheerplan: faunabeheerplan als bedoeld in artikel 1.1, van de wet;
- c.
oppervlaktewater: oppervlaktewateren die een minimale oppervlakte hebben van 5 hectare;
- d.
wet: Wet natuurbescherming;
- e.
wildbeheereenheden: wildbeheereenheden als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de wet.
Artikel 6.2 Ontheffing overlast- of schadeveroorzakende soorten Vogelrichtlijn
Gedeputeerde Staten verlenen, met het oog op de bestrijding van overlast- of schadeveroorzakende vogels, een ontheffing van de verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, 3.2, zesde lid en 3.4, eerste lid, van de wet, mits wordt voldaan aan de afwegingskaders en voorwaarden voor de soorten opgenomen in bijlage 1.
Artikel 6.3 Ontheffing overlast- of schadeveroorzakende soorten Habitatrichtlijn
Gedeputeerde Staten verlenen, met het oog op de bestrijding van overlast- of schadeveroorzakende strikt beschermde soorten, een ontheffing van de verboden, bedoeld in de artikelen 3.5, 3.6, tweede lid, en 3.9, eerste lid, van de wet, mits wordt voldaan aan de afwegingskaders en voorwaarden voor de soorten opgenomen in bijlage 2.
Artikel 6.4 Ontheffing overlast- of schadeveroorzakende andere soorten
Gedeputeerde Staten verlenen, met het oog op de bestrijding van overlast- of schadeveroorzakende nationaal beschermde soorten, een ontheffing van het verbod, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, van de wet, mits wordt voldaan aan de afwegingskaders en voorwaarden voor de soorten opgenomen in bijlage 3.
Artikel 6.5 Ontheffing en opdracht voor populatiebeheer
Gedeputeerde Staten verlenen een ontheffing van de verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, 3.2, zesde lid, 3.4, eerste lid, 3.5, 3.6, tweede lid, 3.9, eerste lid, en 3.10, eerste lid, of geven een opdracht om, in afwijking van de artikelen 3.1, 3.4, eerste lid, 3.5, 3.9, eerste lid en 3.10, eerste lid, van de wet, de populatie van vogels of dieren te beperken, mits wordt voldaan aan de afwegingskaders en voorwaarden voor de soorten opgenomen in bijlagen 1,2 en 3.
Artikel 6.6 Loketfunctie faunabeheereenheid
-
1. Gedeputeerde Staten verlenen een ontheffing als bedoeld in de artikelen 6.2 tot en met 6.5, in principe aan de faunabeheereenheid.
-
2. Gedeputeerde Staten achten de noodzaak voor de tussenkomst van de faunabeheereenheid, bedoeld in het eerste lid, voor het verrichten van handelingen in ieder geval niet aanwezig in de volgende gevallen:
- a.
voor schade- of overlastbestrijding binnen de bebouwde kom of binnen gebouwen;
- b.
voor de bestrijding van overige schade, niet zijnde schade aan gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden en wateren;
- c.
voor onderzoek en onderwijs;
- d.
voor de opvang van inheemse dieren.
- a.
Artikel 6.7 Beslistermijnen
Gedeputeerde Staten nemen bij het beslissen op een aanvraag om ontheffing als bedoeld in de artikelen 6.2 tot en met 6.5, in afwijking van artikel 5.1 van de wet, de volgende termijnen in acht:
- a.
bij een ontheffing op voorhand geldt een termijn van acht weken;
- b.
bij een incidentele ontheffing geldt een beslistermijn van twintig werkdagen.
Artikel 6.8 Voorschrift ontheffing ivm sluiting jacht
Gedeputeerde Staten verbinden aan de te verlenen ontheffing het voorschrift dat bij sluiting van de jacht tegelijk de ontheffing kan worden opgeschort voor die soorten waarvan zij van mening zijn dat de instandhouding in gevaar is als gevolg van de bijzondere weersomstandigheden.
Artikel 6.9 Goedkeuring faunabeheerplan
Gedeputeerde Staten verlenen goedkeuring aan het faunabeheerplan als bedoeld in artikel 3.12, zevende lid, van de wet, mits het plan voldoet aan:
- a.
de Wet natuurbescherming;
- b.
de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant;
- c.
de voorwaarden en uitgangspunten zoals deze zijn vastgelegd in de Nota faunabeheer Noord-Brabant.
Artikel 6.10 Sluiting van de jacht bij winterse omstandigheden
-
1. Gedeputeerde Staten besluiten tot sluiting van de jacht op:
- a.
alle wildsoorten indien sprake is van:
- 1°.
sneeuwbedekking voor meer dan 90%, langer dan eenentwintig dagen;
- 2°.
bevroren sneeuw voor meer dan 90%, langer dan zeven dagen;
- 3°.
ijzel op sneeuw voor meer dan 90%, langer dan zeven dagen;
- 1°.
- b.
de wilde eend indien sprake is van ijsbedekking op open water, rivieren, sloten en kanalen, voor meer dan 50% en langer dan zeven dagen.
- a.
-
2. Onverminderd het eerste lid, kunnen Gedeputeerde Staten ook andere omstandigheden, zoals de aanwezigheid en bereikbaarheid van voedsel bij haar besluit betrekken.
-
3. Gedeputeerde Staten sluiten de jacht, bedoeld in het eerste lid, voor de gehele provincie of een deel daarvan en sluiten daarbij zoveel mogelijk aan bij de grenzen van de wildbeheereenheden.
-
4. Gedeputeerde Staten nemen in het besluit, bedoeld in het eerste lid, op of er nog gebruik kan worden gemaakt van de provinciale vrijstelling en verleende ontheffingen.
-
5. Voordat Gedeputeerde Staten een besluit als bedoeld in het eerste lid nemen, wordt advies gevraagd aan de FBE en eventueel andere, onafhankelijke, instanties.
Artikel 6.11 Sluiting van de jacht bij langdurige warmte
-
1. Gedeputeerde Staten besluiten tot sluiting van de jacht indien de luchttemperatuur voor ten minste meer dan zeven achtereenvolgende dagen elke dag 25 graden of hoger is.
-
2. Gedeputeerde Staten sluiten de jacht, bedoeld in het eerste lid, alleen in delen van de provincie waar het risico op optreden of verspreiden van botulisme hoog is vanwege hoge temperaturen van het oppervlaktewater van 20° Celsius of warmer.
-
3. Gedeputeerde Staten nemen in het besluit, bedoeld in het eerste lid, op of er nog gebruik kan worden gemaakt van de provinciale vrijstelling en verleende ontheffingen.
-
4. Voordat Gedeputeerde Staten een besluit als bedoeld in het eerste lid nemen, wordt advies gevraagd aan de FBE en eventueel andere, onafhankelijke, instanties.
Artikel 6.12 Intrekking beluit sluiting jacht
-
1. Gedeputeerde Staten kunnen het besluit tot sluiting van de jacht intrekken.
-
2. Gedeputeerde Staten vragen voordat zij een besluit als bedoeld in het eerste lid nemen, advies aan de FBE en eventueel andere, onafhankelijke, instanties.
§ 7 Opvang van van nature in Nederland voorkomende beschermde diersoorten
Artikel 7.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
- a.
opvangcentrum: een rechtspersoon waartoe één of meer opvanginrichtingen behoren;
- b.
opvanginrichting: aan één locatie gebonden ruimte of ruimtes, bestemd voor het ten behoeve van opvang houden van gewonde, zieke, gevonden of afgestane beschermde diersoorten die van nature in Nederland voorkomen;
- c.
van nature in Nederland voorkomende beschermde diersoort: diersoort als bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.5, eerste lid, of 3.10, eerste lid, van de wet;
- d.
wet: Wet natuurbescherming.
Artikel 7.2 Toepassingsbereik
Deze beleidsregel geldt voor het verlenen van een ontheffing aan opvangcentra van de artikelen 3.1, eerste lid, 3.2, zesde lid, 3.4, eerste lid, 3.5, eerste lid, 3.6, tweede lid en 3.10, eerste lid, onder a, van de wet.
Artikel 7.3
Een ontheffing als bedoeld in artikel 7.2 wordt slechts verleend indien:
- a.
het opvangcentrum van een vereniging of stichting is;
- b.
de doelstelling in de statuten van de stichting of de vereniging waarvan het opvangcentrum is, overeenkomt met de doelstelling, opgenomen in artikel 2 van bijlage 4 behorende bij deze beleidsregel;
- c.
het opvangcentrum beschikt over een vakbekwaam dierverzorger;
- d.
het opvangcentrum een register voert overeenkomstig artikel 4.9 van het Besluit houders van dieren.
Artikel 7.4
Aan een ontheffing als bedoeld in artikel 7.2 wordt het handelen overeenkomstig het protocol, dat is opgenomen in bijlage 4 behorende bij deze beleidsregel, als voorschrift verbonden.
Artikel 7.5
-
1. Aan opvangcentra voor de opvang van dieren verleende ontheffingen voor bepaalde tijd, op grond van de Flora- en faunawet en de Wet Dieren, blijven van toepassing voor de periode waarvoor de ontheffing geldt.
-
2. Aan opvangcentra voor de opvang van dieren verleende ontheffingen voor onbepaalde tijd, op grond van de Flora- en faunawet en de Wet Dieren, blijven van toepassing tot 1 januari 2019.
§ 8 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 8.1 Intrekking
De volgende beleidsregels worden ingetrokken:
- a.
Beleidsregel Natuurbeschermingswet 1998 beregenen uit grondwater;
- b.
Beleidsregel toedeling ontwikkelingsruimte PAS segment 2 Noord-Brabant;
- c.
Beleidsregel stikstof en beschermde natuurmonumenten Noord-Brabant.
Artikel 8.2 Inwerkingtreding
Deze beleidsregel treedt in werking op 1 januari 2017.
Artikel 8.3 Citeertitel
Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant.
Ondertekening
’s-Hertogenbosch, 20 december 2016
Gedeputeerde Staten voornoemd,
de voorzitter
prof. dr. W.B.H.J. van de Donk
de secretaris
mw. ir. A.M. Burger
Bijlage 1 behorende bij Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant
Afwegingskaders en voorwaarden beheer soorten Vogelrichtlijn
Bijlage 2 behorende bij de Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant
Afwegingskaders en voorwaarden beheer soorten Habitatrichtlijn
Bijlage 3 behorende bij de Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant
Afwegingskaders en voorwaarden beheer andere soorten
Aardmuis, Microtus agrestis |
|
Provinciaal beleid |
De aardmuis is een algemeen voorkomend knaagdier. Vanwege zijn leefwijze en voedselkeuze kan er in bepaalde situaties sprake zijn van ernstige schade aan gewassen.
GS kunnen incidentele ontheffing verlenen voor de bestrijding van aardmuizen bij dreigende of optredende ernstige schade aan gewassen, veehouderijen, bossen of andere vormen van eigendom. Hieronder wordt ook verstaan schade aan sportvelden, schietterreinen, industrieterreinen of begraafplaatsen.
GS kunnen opdracht verlenen in geval van risico’s voor de volksgezondheid of openbare veiligheid. |
Wettelijke belangen |
|
Rode lijst (2009) bron: minez.nederlandsesoorten.nl |
N.v.t. |
Staat van instandhouding/trend landelijk bron: verspreidingatlas.nl |
|
Staat van instandhouding/trend Noord-Brabant bron: verspreidingatlas.nl |
|
Passende en doeltreffende maatregelen voor preventie of weren |
|
Periode(n) en tijdstippen |
|
Gebied |
|
Middelen |
|
Voorwaarden/voorschriften |
Ontheffing wordt alleen verleend of opdracht wordt alleen gegeven indien:
|
Bosmuis, Apodemus sylvaticus |
|
Provinciaal beleid |
De bosmuis is een algemeen voorkomend knaagdier. In tegenstelling tot zijn naam komt de bosmuis ook voor in het landelijk gebied en kan, vanwege zijn voorkomen en leefwijze ernstige schade aanbrengen aan gewassen, bossen of andere vormen van eigendom.
GS kunnen incidentele ontheffing verlenen voor de bestrijding van bosmuizen bij dreigende of optredende ernstige schade aan gewassen, veehouderijen, bossen of andere vormen van eigendom. Hieronder wordt ook verstaan schade aan sportvelden, schietterreinen, industrieterreinen of begraafplaatsen.
GS kunnen opdracht verlenen in geval van risico’s voor de volksgezondheid of openbare veiligheid. |
Wettelijke belangen |
|
Rode lijst (2009) bron: minez.nederlandsesoorten.nl |
N.v.t. |
Staat van instandhouding/trend landelijk bron: verspreidingatlas.nl |
|
Staat van instandhouding/trend Noord-Brabant bron: verspreidingatlas.nl |
|
Passende en doeltreffende maatregelen voor preventie of weren |
|
Middelen |
|
Periode(n) en tijdstippen |
|
Gebied |
|
Voorwaarden/voorschriften |
Ontheffing wordt alleen verleend of opdracht wordt alleen gegeven indien:
|
Bunzing, Mustela putorius |
|
Provinciaal beleid |
Hoewel er onvoldoende gegevens zijn over de trend en aantallen bunzings binnen de provincie is wel bekend dat deze soort incidenteel schade veroorzaakt aan gehouden kippen, ganzen, eenden en konijnen. Door het nemen van preventieve maatregelen, alsmede de bestaande mogelijkheid om deze diersoort opzettelijk te verontrusten (te verjagen), achten GS het alleen in heel bijzondere situaties acceptabel om incidentele ontheffing te verlenen voor het vangen (en elders loslaten) van bunzings. Indien een dergelijke ontheffing wordt verleend zullen GS aan de ontheffing strikte voorwaarden verbinden en onder formulering van strikte kaders dat het vangen en weer elders loslaten zodanig wordt uitgevoerd dat de dieren, of de populatie, hierdoor geen onnodig risico lopen of de overlevingskansen afnemen.
Gezien de staat van instandhouding verlenen GS geen ontheffing voor het doden van bunzings. |
Wettelijke belangen |
|
Rode lijst (2009) bron: minez.nederlandsesoorten.nl |
Onvoldoende gegevens. |
Staat van instandhouding/trend landelijk bron: verspreidingatlas.nl |
Het is aannemelijk dat de combinatie van ingrijpende landschappelijke veranderingen en afname van woelmuizenplagen zorgen voor een algehele afname. Mogelijk bijkomende factoren zijn verdroging en klimaatverandering, gezien de binding aan waterrijke en koele streken. Ook de voortdurende lage konijnenstand in delen van het land speelt mogelijk parten. Lokaal kan een populatie tijdelijk toenemen bij hogere woelmuisstanden, zoals in 2014 is gebleken. Op de lange termijn moet een doorzettende negatieve trend worden aangenomen. |
Staat van instandhouding/trend Noord-Brabant bron: verspreidingatlas.nl |
|
Passende en doeltreffende maatregelen voor preventie of weren |
Nader te bepalen |
Middelen |
|
Periode(n) en tijdstippen |
|
Gebied |
Alleen in uitzonderlijke situaties in of nabij gebieden waar bunzingen aantoonbaar hoge predatie vertonen van weidevogelnesten of -jongen. |
Voorwaarden/voorschriften |
Ontheffing wordt alleen verleend indien:
|
Damhert, Dama Dama |
|
Provinciaal beleid |
In Noord-Brabant komen geen vrije, in het wild levende populaties damherten voor.
GS beschouwen de damherten welke binnen de provincie worden waargenomen niet als inheems. Het gaat om losgelaten of ontsnapte exemplaren. GS streven geen duurzame populatievorming na.
Voor damherten streven GS een nulstand na. GS geven opdracht voor het handhaven van de nulstand. Daarbij dienen ontsnapte of vrijgelaten dieren uit de natuur te worden verwijderd om te voorkomen dat er een zich voortplantende populatie kan vormen. Indien de eigenaar van de ontsnapte of losgelaten dieren kan worden achterhaald zal deze de dieren eerst zelf dienen te vangen (al dan niet middels verdoving) en terug te brengen naar een voor deze dieren geschikt en afdoende omheind terrein. Indien geen eigenaar kan worden aangewezen of achterhaald dan zullen de dieren op basis van de opdracht van GS worden afgeschoten. |
Wettelijke belangen |
|
Rode lijst (2009) bron: minez.nederlandsesoorten.nl |
N.v.t. |
Staat van instandhouding/trend landelijk bron: verspreidingatlas.nl |
|
Staat van instandhouding/trend Noord-Brabant bron: verspreidingatlas.nl. |
|
Passende en doeltreffende maatregelen voor preventie of weren |
Niet van toepassing |
Middelen |
|
Periode(n) en tijdstippen |
|
Gebied |
|
Voorwaarden/voorschriften |
Opdracht wordt gegeven om uit gevangenschap ontsnapte of vrijgelaten damherten te doden ten behoeve van de uitvoering van het nulstandbeleid. Het doden van deze dieren vindt enkel plaats indien vangen (al dan niet middels verdoving) en weer terugbrengen naar een geschikte verblijfplaats of opvanglocatie niet mogelijk blijkt. |
Das, Meles meles |
|
Provinciaal beleid |
In geval van schade aan infrastructurele dijklichamen is een ontheffing voor het verontrusten en verjagen van dassen beschikbaar. In uitzonderlijke gevallen kunnen dassen gevangen en verplaatst worden of hun verblijfplaatsen worden aangetast of vernietigd. Incidentele ontheffing wordt verleend op grond van een goedgekeurd Faunabeheerplan. GS verlenen in principe geen ontheffing voor het doden van dassen.
GS kunnen opdracht verlenen voor het vangen of het aantasten van verblijfplaatsen in geval van risico’s voor de volksgezondheid of openbare veiligheid. Alleen in uiterste gevallen zal GS opdracht verlenen voor het doden van dassen. Een dergelijke opdracht wordt pas verleend nadat er middels een uitgebreide toets is komen vast te staan dat alternatieven niet voorhanden zijn. |
Wettelijke belangen |
|
Rode lijst (2009) bron: minez.nederlandsesoorten.nl |
N.v.t. |
Staat van instandhouding/trend landelijk bron: verspreidingatlas.nl |
|
Staat van instandhouding/trend Noord-Brabant bron: verspreidingatlas.nl |
|
Passende en doeltreffende maatregelen voor preventie of weren |
Maatregelen als beschreven in de Faunaschade Preventiekit Module Das (www.BIJ12.nl/faunafonds) |
Middelen |
|
Periode(n) en tijdstippen |
|
Gebied |
|
Voorwaarden/voorschriften |
Ontheffing wordt alleen verleend of opdracht wordt alleen gegeven indien:
|
Edelhert, Cervus elaphus |
|
Provinciaal beleid |
In Noord-Brabant komen geen vrije, in het wild levende populaties edelherten voor. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat in de toekomst de soort zich van nature in de provincie zal vestigen gaan GS er vooralsnog vanuit dat het bij waarnemingen van edelherten gaat om losgelaten of ontsnapte exemplaren. GS streven voor deze soort geen duurzame populatievorming na.
GS geven opdracht voor het handhaven van de nulstand. Daarbij dienen ontsnapte of vrijgelaten dieren uit de natuur te worden verwijderd om te voorkomen dat er een zich voortplantende populatie kan vormen. Indien de eigenaar van de ontsnapte of losgelaten dieren kan worden achterhaald zal deze de dieren eerst zelf dienen te vangen (al dan niet middels verdoving) en terug te brengen naar een voor deze dieren geschikt en afdoende omheind terrein. Indien geen eigenaar kan worden aangewezen of achterhaald dan zullen de dieren op basis van de opdracht van GS worden afgeschoten.
|
Wettelijke belangen |
|
Rode lijst (2009) bron: minez.nederlandsesoorten.nl |
N.v.t. |
Staat van instandhouding/trend landelijk bron: verspreidingatlas.nl |
|
Staat van instandhouding/trend Noord-Brabant bron: verspreidingatlas.nl |
|
Passende en doeltreffende maatregelen voor preventie of weren |
Maatregelen als beschreven in de Faunaschade Preventiekit Module Hertachtigen (www.BIJ12.nl/faunafonds) |
Middelen |
|
Periode(n) en tijdstippen |
|
Gebied |
De gehele provincie. |
Voorwaarden/voorschriften |
Opdracht wordt gegeven om uit gevangenschap ontsnapte of vrijgelaten edelherten te doden ten behoeve van de uitvoering van het nulstandbeleid. Het doden van deze dieren vindt enkel plaats indien vangen (al dan niet middels verdoving) en weer terugbrengen naar een geschikte verblijfplaats of opvanglocatie niet mogelijk blijkt. |
Haas, Lepus europaeus |
|
Provinciaal beleid |
GS streven naar een duurzame instandhouding van de populatie, waarbij ernstige landbouwschade wordt voorkomen en risico’s voor het luchtverkeer worden uitgesloten.
Het haas is een wildsoort en daar mag in het jachtseizoen van 15 oktober t/m 31 december op worden gejaagd. De stand moet met reguliere bejaging op een zodanig niveau worden gehouden dat hiermee ernstige schade aan gewassen gedurende het gehele jaar kan worden voorkomen. Wanneer de jacht is gesloten is slechts een incidentele ontheffing ter voorkoming van ernstige schade aan gewassen mogelijk, op grond van een goedgekeurd faunabeheerplan. GS gaan er echter vanuit dat dit enkel in bijzondere situaties aan de orde kan zijn en dat, naast bejaging in het jachtseizoen, ernstige schade kan worden voorkomen door het treffen van werende of verjagende maatregelen.
GS kunnen opdracht verlenen voor het vangen of doden in geval van risico’s voor de volksgezondheid of openbare veiligheid. |
Wettelijke belangen |
|
Rode lijst (2009) bron: minez.nederlandsesoorten.nl |
N.v.t. |
Staat van instandhouding/trend landelijk bron: verspreidingatlas.nl |
|
Staat van instandhouding/trend Noord-Brabant bron: verspreidingatlas.nl |
|
Passende en doeltreffende maatregelen voor preventie of weren |
Maatregelen als beschreven in de Faunaschade Preventiekit Module Haasachtigen (www.BIJ12.nl/faunafonds) |
Middelen |
|
Periode(n) en tijdstippen |
|
Gebied |
|
Voorwaarden/voorschriften |
Ontheffing wordt alleen verleend of opdracht wordt alleen gegeven indien:
|
Hermelijn, Mustela erminea |
|
Provinciaal beleid |
Van de hermelijn geldt dat deze landelijk een afnemende trend heeft. Van deze soort is uit landelijke gegevens bekend dat deze incidenteel schade veroorzaakt aan grondbroedende vogels en met name weidevogels.
Door het nemen van preventieve maatregelen, alsmede de bestaande mogelijkheid om deze diersoort opzettelijk te verontrusten (te verjagen), achten GS het alleen in heel bijzondere situaties en bij uitzondering acceptabel om incidentele ontheffing te verlenen voor het vangen (en elders loslaten) van hermelijnen. Indien een dergelijke ontheffing wordt verleend zullen GS aan de ontheffing strikte voorwaarden verbinden en onder formulering van strikte kaders dat het vangen en weer elders loslaten zodanig wordt uitgevoerd dat de dieren, of de populatie, hierdoor geen onnodig risico lopen of de overlevingskansen afnemen.
Gezien de staat van instandhouding verlenen GS geen ontheffing voor het doden van hermelijnen. |
Wettelijke belangen |
In het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats. |
Rode lijst (2009) bron: minez.nederlandsesoorten.nl |
Gevoelig. |
Staat van instandhouding/trend landelijk bron: verspreidingatlas.nl |
Er is op grond van waarnemingen over de afgelopen jaren een langzame afname van de stand te constateren.
Het is aannemelijk dat de combinatie van ingrijpende landschappelijke veranderingen en afname van woelmuizenplagen zorgen voor een algehele afname. Mogelijk bijkomende factoren zijn verdroging en klimaatverandering, gezien de binding aan waterrijke en koele streken. Ook de voortdurende lage konijnenstand in delen van het land speelt mogelijk parten. Lokaal kan een populatie tijdelijk toenemen bij hogere woelmuisstanden, zoals in 2014 is gebleken
Op de lange termijn moet een doorzettende negatieve trend worden aangenomen. |
Staat van instandhouding/trend Noord-Brabant bron: verspreidingatlas.nl |
Komt voor in de gehele provincie. Er zijn onvoldoende gegevens bekend over aantallen en trend. |
Passende en doeltreffende maatregelen voor preventie of weren |
Nader te bepalen |
Middelen |
|
Periode(n) en tijdstippen |
|
Gebied |
|
Voorwaarden/voorschriften |
Ontheffing voor vangen (en elders loslaten) wordt alleen verleend indien:
|
Konijn, Oryctolagus cuniculus |
|
Provinciaal beleid |
Het konijn is een wildsoort en daar mag in het jachtseizoen van 15 augustus t/m 31 januari op worden gejaagd. Dit kan van zonsopkomst tot zonsondergang met fretten, buidels, kastvallen, vangkooien, honden, jachtvogels en het geweer.
Konijnen mogen op grond van de landelijke vrijstelling het hele jaar in het buitengebied worden gevangen en gedood waar ernstige schade is ontstaan of waar kans op ernstige schade is.
Aanvullend op de vrijstelling kunnen GS een incidentele ontheffing verlenen voor het gebruik van niet bij vrijstelling toegelaten methoden of middelen alsmede het gebruik van het geweer buiten de wettelijk toegestane tijdstippen, met toepassing van kunstlicht of restlichtversterker of binnen de bebouwde kom en op gronden welke niet voldoen aan de wettelijke eisen van een jachtveld.
Tevens kunnen GS incidentele ontheffing verlenen voor de bestrijding van konijnen op sportvelden, schietterreinen, industrieterreinen, kazernes of begraafplaatsen. |
Wettelijke belangen |
|
Rode lijst (2009) bron: minez.nederlandsesoorten.nl |
Gevoelig. |
Staat van instandhouding/trend landelijk bron: verspreidingatlas.nl |
|
Staat van instandhouding/trend Noord-Brabant bron: http://edepot.wur.nl/387986, verspreidingatlas.nl |
|
Passende en doeltreffende maatregelen voor preventie of weren |
Maatregelen als beschreven in de Faunaschade Preventiekit Module Haasachtigen (www.BIJ12.nl/faunafonds) |
Middelen |
|
Periode(n) en tijdstippen |
|
Gebied |
|
Voorwaarden/voorschriften |
Een incidentele ontheffing wordt alleen verleend, indien:
|
Ree, Capreolus capreolus |
|
Provinciaal beleid |
Reeën komen in de gehele provincie Noord-Brabant voor. Totaal meer dan 10.000 dieren. Jaarlijks komen er circa 1.000 reeën om door aanrijdingen in het verkeer. GS hebben de bevoegdheid om een ontheffing te verlenen voor het planmatig beheren van deze populatie(s). Dit in het belang van de volksgezondheid (verkeersveiligheid) maar ook ter voorkoming van ernstige schade aan landbouw, alsmede om de omvang van de populatie middels regulatie te kunnen beperken of te stabiliseren. Een ontheffing zal enkel kunnen worden verleend op grond van een goedgekeurd faunabeheerplan.
GS kunnen opdracht verlenen voor het doden of het aantasten van verblijfplaatsen in geval van risico’s voor de volksgezondheid of openbare veiligheid. Voorts kan, indien de noodzaak hiertoe is aangetoond in het faunabeheerplan ontheffing worden verleend voor het gebruik van het geweer tussen zonsondergang en zonsopgang, alsmede op gronden die niet voldoen aan de omvangseisen van een jachtveld. |
Wettelijke belangen |
|
Rode lijst bron: minez.nederlandsesoorten.nl |
N.v.t. |
Staat van instandhouding/trend landelijk bron: verspreidingatlas.nl |
|
Staat van instandhouding/trend Noord-Brabant bron: http://edepot.wur.nl/387986, verspreidingatlas.nl |
|
Passende en doeltreffende maatregelen voor preventie of weren |
Maatregelen als beschreven in de Faunaschade Preventiekit Module Hertachtigen (www.BIJ12.nl/faunafonds)
Preventieve maatregelen ten behoeve van de verkeersveiligheid, geanalyseerd en uitgevoerd op basis van de Leidraad vermindering aanrijdingen reeën (januari 2017). |
Middelen |
|
Periode(n) en tijdstippen |
|
Gebied |
|
Voorwaarden/voorschriften |
Ontheffing wordt alleen verleend of opdracht wordt alleen gegeven indien:
|
Rosse woelmuis, Myodus glareolus |
|
Provinciaal beleid |
De rosse woelmuis is een algemeen voorkomend knaagdier. Het is een soort die zich vooral ophoudt in bosrijke omgeving of bosjes. Vanwege zijn leefwijze en voedselkeuze wordt niet verwacht dat deze soort ernstige schade aan gewassen zal veroorzaken.
Alleen in bijzondere situaties zullen GS een incidentele ontheffing verlenen voor de bestrijding van rosse woelmuizen bij optredende of dreigende ernstige schade aan gewassen, veehouderijen, bossen of andere vormen van eigendom.
GS kunnen opdracht verlenen in geval van risico’s voor de volksgezondheid of openbare veiligheid. |
Wettelijke belangen |
|
Rode lijst (2009) bron: minez.nederlandsesoorten.nl |
Thans niet bedreigd. |
Staat van instandhouding/trend landelijk bron: verspreidingatlas.nl |
|
Staat van instandhouding/trend Noord-Brabant bron: http://edepot.wur.nl/387986, verspreidingatlas.nl |
|
Passende en doeltreffende maatregelen voor preventie of weren |
|
Middelen |
|
Periode(n) en tijdstippen |
|
Gebied |
|
Voorwaarden/voorschriften |
Ontheffing wordt alleen verleend, of opdracht wordt alleen gegeven indien:
|
Steenmarter, Martes foina |
|
Provinciaal beleid |
Steenmarters hebben de laatste decennia een succesvolle opmars in Nederland gemaakt en ook in Noord-Brabant. Door hun leefwijze kunnen steenmarters overlast veroorzaken in gebouwen en woningen. Maar ook is bekend dat zij schade aanrichten aan apparatuur en voertuigen.
Ook is bekend dat steenmarters schade veroorzaken aan (zowel hobbymatig als bedrijfsmatig) gehouden pluimvee.
Verder kunnen steenmarters schade veroorzaken aan beschermde inheemse fauna, en met name aan bodembroedende vogels, zoals weidevogels.
Op grond van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant kunnen gemeenten (na goedkeuring van een soortbeheerplan) gebruik maken van een vrijstelling om overlast binnen een bebouwde kom te bestrijden.
Gedeputeerde Staten kunnen een incidentele ontheffing verlenen voor het vangen, doden en/of het aantasten van vaste verblijfplaatsen. Ontheffing voor het doden zal enkel in zeer bijzondere situaties worden verleend, waarbij dan tevens in acht wordt genomen dat een vrijkomend territorium bij het doden van een exemplaar snel wordt ingenomen door een andere steenmarter. Ontheffing voor het doden wordt dan ook alleen verleend indien deze ingreep in samenhang plaatsvindt met andere handelingen of maatregelen. Deze handelingen en maatregelen moeten zijn opgenomen in een goedgekeurd faunabeheerplan.
GS kunnen opdracht verlenen in geval van risico’s voor de volksgezondheid of openbare veiligheid. |
Wettelijke belangen |
|
Rode lijst bron: minez.nederlandsesoorten.nl |
N.v.t. |
Staat van instandhouding/trend landelijk bron: verspreidingatlas.nl |
|
Staat van instandhouding/trend Noord-Brabant bron: http://edepot.wur.nl/387986 |
|
Passende en doeltreffende maatregelen voor preventie of weren |
Gebouwen, hogere gebouwdelen (zoals dakranden) en auto’s ontoegankelijk voor steenmarters te maken; gebruik van wettelijk toegestane afschrik- of afweermiddelen. |
Middelen |
|
Periode(n) en tijdstippen |
|
Gebied |
|
Voorwaarden/voorschriften |
Ontheffing wordt alleen verleend of opdracht wordt alleen gegeven indien:
|
Veldmuis, Microtus arvalis |
|
Provinciaal beleid |
De veldmuis is een algemeen voorkomend knaagdier. Vanwege zijn leefwijze en voedselkeuze kan er in bepaalde situaties sprake zijn van ernstige schade aan gewassen.
Bij provinciale verordening is vrijstelling verleend voor het doden van veldmuizen ter voorkoming van ernstige schade aan gewassen. Aanvullend kunnen GS incidentele ontheffing verlenen voor de bestrijding van veldmuizen bij optredende of dreigende ernstige schade aan gewassen, veehouderijen, bossen of andere vormen van eigendom. Hieronder wordt ook verstaan schade aan sportvelden, schietterreinen, industrieterreinen of begraafplaatsen.
GS kunnen opdracht verlenen in geval van risico’s voor de volksgezondheid of openbare veiligheid. |
Wettelijke belangen |
|
Rode lijst (2009) bron: minez.nederlandsesoorten.nl |
N.v.t. |
Staat van instandhouding/trend landelijk bron: verspreidingatlas.nl |
|
Staat van instandhouding/trend Noord-Brabant bron: verspreidingatlas.nl, zoogdiervereiniging.nl |
|
Passende en doeltreffende maatregelen voor preventie of weren |
|
Middelen |
|
Periode(n) en tijdstippen |
|
Gebied |
|
Voorwaarden/voorschriften |
Ontheffing wordt alleen verleend of opdracht wordt alleen gegeven indien:
|
Vos, Vulpes vulpes |
|
Provinciaal beleid |
Vossen komen in de gehele provincie voor. Vossen veroorzaken door hun predatie schade aan m.n. veehouderijen en kwetsbare grond-broeders. Vossen mogen op grond van de landelijke vrijstelling het hele jaar in het buitengebied worden gevangen en gedood waar schade is ontstaan of waar kans op schade is. Aanvullend op de vrijstelling kan door GS ontheffing kan worden verleend voor het gebruik van niet bij vrijstelling toegelaten methoden of middelen, alsmede het gebruik van het geweer buiten de wettelijk toegestane tijdstippen, met toepassing van kunstlicht of restlichtversterker of binnen de bebouwde kom en op gronden welke niet voldoen aan de wettelijke eisen van een jachtveld.
GS verlenen bovengenoemde ontheffing;
GS kunnen opdracht verlenen bij risico’s voor de volksgezondheid of openbare veiligheid. |
Wettelijke belangen |
|
Rode lijst bron: minez.nederlandsesoorten.nl |
N.v.t. |
Staat van instandhouding/trend landelijk bron: verspreidingatlas.nl |
|
Staat van instandhouding/trend Noord-Brabant bron: http://edepot.wur.nl/387986 |
|
Passende en doeltreffende maatregelen voor preventie of weren |
Indien gebruikmaking van de landelijke vrijstelling aantoonbaar niet kan leiden tot voorkoming van schade of negatieve gevolgen op één of meer van bovengenoemde wettelijke belangen. Zie hiervoor de adviezen op www.bij12.nl/faunafonds /Handreiking faunaschade 2009 Bij ontheffing te bepalen. |
Middelen |
|
Periode(n) en tijdstippen |
|
Gebied |
|
Voorwaarden/voorschriften |
Opgenomen in artikelen 3.1, 3.2, 3.3 en 3.4 Regeling natuurbescherming t.a.v. het gebruik van de vrijstelling voor het doden van vossen.
Ontheffing wordt alleen verleend of opdracht wordt alleen gegeven indien:
|
Wezel, Mustela nivalis |
|
Provinciaal beleid |
Voor de wezel geldt dat er landelijk en ook provinciaal sprake is van een afnemende trend. Daarbij zijn weinig concrete gegevens bekend van schade die wezels aanrichten. Er worden echter wel meldingen gedaan van predatie door wezels op weidevogelpopulaties.
Door het nemen van preventieve maatregelen, en de bestaande mogelijkheid om deze diersoort opzettelijk te verontrusten (te verjagen) kan onnodige en ongewenste predatie worden beperkt. Daarom achten GS het alleen in heel bijzondere situaties acceptabel om ontheffing te verlenen voor het vangen (en elders loslaten) van wezels. Indien een dergelijke ontheffing wordt verleend zullen GS aan de ontheffing strikte voorwaarden verbinden en onder formulering van strikte kaders dat het vangen en weer elders loslaten zodanig wordt uitgevoerd dat de dieren, of de populatie, hierdoor geen onnodig risico lopen of de overlevingskansen afnemen. Gezien de staat van instandhouding verlenen GS geen ontheffing voor het doden van wezels. |
Wettelijke belangen |
In het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats. |
Rode lijst (2009) bron: minez.nederlandsesoorten.nl |
Gevoelig. |
Staat van instandhouding/trend landelijk bron: verspreidingatlas.nl |
|
Staat van instandhouding/trend Noord-Brabant bron: http://edepot.wur.nl/387986, verspreidingatlas.nl |
De populatiedichtheden lijken af te nemen als gevolg van met name de intensivering van het landgebruik. |
Passende en doeltreffende maatregelen voor preventie of weren |
Nader te bepalen |
Middelen |
|
Periode(n) en tijdstippen |
|
Gebied |
|
Voorwaarden/voorschriften |
Ontheffing wordt alleen verleend indien:
|
Wild zwijn, Sus scrofa |
|
Provinciaal beleid |
De provincie Noord-Brabant hanteert een nulstandsbeleid voor wilde zwijnen. Dit betekent dat het streven is gericht op nul wilde zwijnen en dat er in Noord-Brabant geen verplichting is tot instandhouding. Ter uitvoering van het nulstandbeleid zet de provincie alle haar toekomende wettelijke bevoegdheden op grond van de Wet natuurbescherming in indien de Faunabeheereenheid daar gemotiveerd om verzoekt. Dat betekent dat alle wilde zwijnen mogen worden geschoten maar dat is niet verplicht. Hoewel het beleid is gericht op nul wilde zwijnen, is het daadwerkelijk realiseren van nul wilde zwijnen in de praktijk niet altijd mogelijk. In die situaties is het uitgangspunt is dat er geen overlast en schade door wilde zwijnen optreedt en dat het risico op de introductie van besmettelijke dierziekten zo laag mogelijk wordt gehouden. Als partijen in een gebied met elkaar tot een breed gedragen plan komen om de populatie zodanig te beheren dat overlast en schade en risico’s op besmettelijke dierziekten zoveel als mogelijk wordt ingeperkt dan is dat mogelijk. Het wild zwijn heeft zich in de gebieden Gemert-Bakel, Heeze-Leende en Asten gevestigd. Tijdens de regionale zwijnentafels is door alle betrokken partijen geconstateerd dat de nulstand met wettelijk toegestane middelen niet meer haalbaar is. Op basis van de regionale beheerplannen in deze gebieden wordt het beheer van het wild zwijn vormgegeven en uitgevoerd door de daarvoor aangewezen partijen. Het beheer is gericht op het voorkomen van overlast en schade en om het risico op introductie van verspreiding van dierziekten te verkleinen. Er wordt gestuurd op het voorkomen van schade. Het nulstandsbeleid wordt ingevuld als een nulschade-aanpak. Momenteel (2019) lijkt dit nog onvoldoende effectief waardoor de populatie groeit en zich verder verspreidt. Mede op basis van een breed gedragen advies van de Faunabeheereenheid Noord-Brabant wordt dit beleid daarom aangescherpt in die zin dat de gebiedsaanpak er eveneens toe moet leiden dat de soort zich niet verder verspreidt over Brabant en dat de dichtheden in de genoemde gebieden zodanig moeten worden beperkt dat migratie naar omliggende gebieden wordt voorkomen. Voor gebieden zonder regionaal gebiedsplan wordt het nulstandsbeleid uitgevoerd gericht op nulstand. Daarbij dienen ontsnapte of vrijgelaten dieren uit de natuur te worden verwijderd om te voorkomen dat er een zich voortplantende populatie kan vormen. Indien de eigenaar van de ontsnapte of losgelaten dieren kan worden achterhaald zal deze de dieren eerst zelf dienen te vangen (al dan niet middels verdoving) en terug te brengen naar een voor deze dieren geschikt en afdoende omheind terrein. Indien geen eigenaar kan worden aangewezen of achterhaald dan zullen de dieren op basis van de opdracht van GS worden afgeschoten. GS geven opdracht voor het handhaven van de nulstand en voor de invulling van de in de regionale gebiedsplannen beschreven nulschade-aanpak. Aanvullend op de opdracht kunnen GS een ontheffing verlenen voor het gebruik van extra, niet bij de opdracht aangewezen, middelen binnen de gebieden met een vastgesteld gebiedsplan. GS onderschrijven de noodzaak, zoals opgenomen in het advies van de Faunabeheereenheid, dat een ondersteuningsteam in specifieke situaties dwingend in kan grijpen. Indien de Faunabeheereenheid daar om verzoekt, verstrekken GS hiertoe een opdracht op grond van artikel 3.18 van de Wet natuurbescherming voor situaties waarin is gebleken dat afschot van wilde zwijnen niet gerealiseerd kan worden en direct ingrijpen noodzakelijk is. De opdracht wordt verstrekt op basis van een door de Faunabeheereenheid opgesteld protocol en een door de Faunabeheereenheid onderbouwd verzoek. |
Wettelijke belangen |
GS kunnen opdracht verlenen in geval van risico’s voor de volksgezondheid of openbare veiligheid.
|
Rode lijst bron: minez.nederlandsesoorten.nl |
N.v.t. |
Staat van instandhouding/trend landelijk bron: verspreidingatlas.nl |
|
Staat van instandhouding/trend Noord-Brabant bron: http://edepot.wur.nl/387986, verspreidingatlas.nl |
|
Passende en doeltreffende maatregelen voor preventie of weren |
Maatregelen als beschreven in de Faunaschade Preventiekit Module Wild Zwijn (www.BIJ12.nl/faunafonds) |
Middelen en methoden |
Bij opdracht:
Bij ontheffing:
|
Periode(n) en tijdstippen |
|
Gebied |
|
Voorwaarden/voorschriften |
Opdracht wordt gegeven om wilde zwijnen te doden ten behoeve van de uitvoering van het nulstand-beleid in de gehele provincie, al dan niet met toestemming van de grondgebruiker (in geval inzet van een interventieteam nodig is). Ontheffing voor vangkooien wordt verleend onder de voorwaarde dat de inzet en gebruik plaatsvindt op grond van een vangkooi-protocol. Daarbij geldt voor de gebieden waarvoor regionale beheerplannen zijn vastgesteld, dat het beheer van het wild zwijn wordt vormgegeven conform de aanpak in dit beheerplan en de voorwaarden die GS aan de opdracht en de aanvullende ontheffing verbinden. |
Woelrat, Arvicola amphibius |
|
Provinciaal beleid |
De woelrat is een algemeen voorkomend knaagdier. Vanwege zijn leefwijze en voedselkeuze kan er in bepaalde situaties sprake zijn van ernstige of belangrijke schade aan gewassen.
Bij provinciale verordening is vrijstelling verleend voor het vangen, doden of het opzettelijk beschadigen of vernielen van vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van woelratten bij belangrijke of dreigende schade aan teelt van appels en/of peren of aan waterkeringen
Aanvullend kunnen GS incidentele ontheffing verlenen bij optredende of dreigende ernstige schade aan gewassen, veehouderijen, bossen of andere vormen van eigendom. Hieronder wordt ook verstaan schade aan sportvelden, schietterreinen, industrieterreinen of begraafplaatsen.
GS kunnen opdracht verlenen in geval van risico’s voor de volksgezondheid of openbare veiligheid. |
Wettelijke belangen |
|
Rode lijst bron: minez.nederlandsesoorten.nl |
N.v.t |
Staat van instandhouding/trend landelijk bron: verspreidingatlas.nl |
|
Staat van instandhouding/trend Noord-Brabant bron: http://edepot.wur.nl/387986, verspreidingatlas.nl, zoogdiervereniging.nl |
Wel is in delen van de provincie de soort niet meer vastgesteld in het voormalige verspreidingsgebied. Dit kan gebrek aan informatie zijn, maar zou ook achteruitgang kunnen betekenen. |
Passende en doeltreffende maatregelen voor preventie of weren |
|
Periode(n) en tijdstippen |
|
Gebied |
|
Middelen |
|
Voorwaarden/voorschriften |
Ontheffing wordt alleen verleend of opdracht wordt alleen gegeven indien:
|
Bijlage 4 behorende bij Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant
Protocol opvang van van nature in Nederland voorkomende beschermde diersoorten
Paragraaf 1. Algemeen
Artikel 1. Definities
In deze bijlage wordt verstaan onder:
- a.
bestuur: bestuur van het opvangcentrum;
- b.
minimaal benodigde zorg: zorg die voldoet aan de onder artikel 1.6, 1.7, 1.8 en overeenkomstig artikel 3.12 van het Besluit houders van dieren beschreven voorwaarden;
- c.
opvangcentrum: een rechtspersoon waartoe één of meer opvanginrichtingen behoren;
- d.
opvanginrichting: aan één locatie gebonden ruimte of ruimtes, bestemd voor het ten behoeve van opvang houden van gewonde, zieke, gevonden of afgestane beschermde diersoorten die van nature in Nederland voorkomen;
- e.
soortgroep: een verzameling verwante diersoorten;
- f.
van nature in Nederland voorkomende beschermde diersoort: diersoort als bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.5, eerste lid, of 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming.
Artikel 2. Doelstellingen
- 1.
Het opvangcentrum heeft in ieder geval als doel:
- a.
dieren behorend tot een van nature in Nederland voorkomende beschermde diersoort, die door ziekte, verwonding, verwezing, of door direct of indirect menselijk handelen of nalaten tijdelijk niet zelfstandig in de vrije natuur kunnen overleven, tijdelijk op te vangen, te verzorgen en te revalideren; en,
- b.
dieren zo spoedig mogelijk naar de natuur te laten terugkeren.
- a.
- 2.
De opvang is zodanig dat een dier zoveel mogelijk zijn soorteigen gedrag kan blijven vertonen.
- 3.
Het opvangcentrum heeft mede als doel om, waar mogelijk voorlichting te geven over de wilde flora en fauna en draagt actief uit, in het bijzonder aan personen die een dier ter opvang aanbieden, dat de wilde inheemse flora en fauna en de natuurlijke processen die daarbij horen, niet verstoord mogen worden en dat het houden van de desbetreffende diersoort op een verantwoorde wijze dient te gebeuren dan wel wordt ontmoedigd.
Artikel 3. Beperking activiteiten
- 1.
Het opvangcentrum beperkt zich in zijn activiteiten tot datgene wat nodig is voor het bereiken van de doelstellingen, bedoeld in artikel 2.
- 2.
Met de opgevangen dieren vinden in het opvangcentrum geen commerciële activiteiten plaats, waaronder zijn begrepen het tentoonstellen van opgevangen dieren voor zover dit in tegenspraak is met de doelstellingen, bedoeld in artikel 2, het verkopen, verhuren, verhandelen of uitlenen van opgevangen dieren.
- 3.
Het opvangcentrum rondt het opvangproces af van de aan zijn zorgen toevertrouwde dieren met inachtneming van de, voor elke soortgroep apart vastgestelde, maximale duur in het opvangcentrum.
- 4.
Indien in het opvangcentrum andere dieren dan uit de vrije natuur afkomstige dieren van van nature in Nederland voorkomende beschermde diersoorten aanwezig zijn, wordt de huisvesting van de eerstgenoemde dieren strikt gescheiden gehouden van de andere dieren in de faciliteiten van het opvangcentrum.
Artikel 4. Handelwijze
- 1.
Het bestuur legt schriftelijk het beleid of de handelwijze ten aanzien van de volgende onderwerpen vast:
- a.
opvang, specialisatie van het opvangcentrum in een diersoort of diersoorten of soortgroepen, opname en acceptatie;
- b.
huisvesting en verzorging;
- c.
ontsnapping van dieren;
- d.
voeding;
- e.
hygiëne;
- f.
zoönosen;
- g.
maatregelen ter voorkoming van ongewenste zwangerschappen van opgevangen dieren;
- h.
veterinaire zorg;
- i.
structurele oplossingen voor opgevangen dieren, in voorkomend geval met bijbehorende contracten en hoe hiermee gewerkt wordt;
- j.
terugzetten van van nature in Nederland voorkomende beschermde diersoorten in de natuur;
- k.
doden van opgevangen dieren;
- l.
kwalificaties van medewerkers;
- m.
veiligheid van medewerkers en dieren en openbare veiligheid;
- n.
organisatorische continuïteit;
- o.
bezoekers; en,
- p.
register als bedoeld in artikel 36.
- a.
- 2.
Het bestuur, de beheerder en de medewerkers van het opvangcentrum handelen conform de vastgestelde handelwijze, bedoeld in het eerste lid.
- 3.
In geval van opheffing van het opvangcentrum draagt de vereffenaar of de curator het eigendom van op grond van artikel 28 bij particulieren geplaatste dieren over aan een ander opvangcentrum.
Artikel 5. Bereikbaarheid
- 1.
Het opvangcentrum streeft naar een permanente telefonische bereikbaarheid.
- 2.
Het opvangcentrum zorgt er ten minste voor dat:
- a.
het permanent telefonisch bereikbaar is voor andere opvangcentra, dierenambulances, politie, brandweer, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, de Landelijke Inspectiedienst en andere bevoegde opsporingsinstanties;
- b.
het publiek permanent informatie kan verkrijgen, inclusief over de handelwijze ten opzichte van op te vangen dieren buiten openingstijden van het opvangcentrum.
- a.
Artikel 6. Samenwerking andere opvangcentra
- 1.
Het opvangcentrum werkt constructief samen met andere opvangcentra samen ten einde kennis en kunde te vergroten en de best denkbare structurele oplossing voor het opgevangen dier te bewerkstelligen. Het opvangcentrum doet dit door gevraagd en ongevraagd informatie, kennis en kunde te delen met andere opvangcentra.
- 2.
Het opvangcentrum helpt andere opvangcentra in het kader van het bepaalde in artikel 7, tweede lid en artikel 8, tweede lid.
Paragraaf 2. Opvang, specialisatie van het opvangcentrum in een diersoort of diersoorten of soortgroepen, opname en acceptatie
Artikel 7. Opvangbeleid
- 1.
Als onderdeel van het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, stelt het bestuur van het opvangcentrum vast welke diersoort, diersoorten of soortgroepen opgevangen worden. Daarbij wordt rekening gehouden met de aantoonbare expertise van de medewerkers en de mogelijkheden die de middelen en de locatie van het opvangcentrum met zich brengen.
- 2.
Het opvangcentrum verwijst dieren behorend tot soorten of soortgroepen die krachtens het beleid ten aanzien van opvang, bedoeld in het eerste lid, niet worden opgevangen door naar een opvangcentrum dat over de noodzakelijke ontheffingen beschikt.
Artikel 8. Opname en acceptatie
- 1.
Een ter opvang aangeboden dier wordt geweigerd, indien:
- a.
het opvangcentrum het dier niet de minimaal benodigde zorg kan bieden;
- b.
het opvangcentrum een gebrek aan ruimte, personele capaciteit of financiële middelen heeft;
- c.
het dier een risico oplevert voor de aanwezige dieren;
- d.
de aanwezige dieren een risico vormen voor het nieuwe dier; of,
- e.
het dier een risico oplevert voor de medewerkers in het opvangcentrum.
- a.
- 2.
Indien een ter opvang aangeboden dier wordt geweigerd, onderzoekt het opvangcentrum of het dier elders kan en mag worden geplaatst.
- 3.
Indien niet ingevolge het eerste of tweede lid kan worden geplaatst, wordt het dier gedood, overeenkomstig het bepaalde in artikel 30.
Paragraaf 3. Huisvesting en verzorging
Artikel 9. Opvanginrichting
- 1.
Indien een opvangcentrum over meerdere opvanginrichtingen beschikt, wordt per opvanginrichting een apart register, bedoeld in artikel 36, bijgehouden.
- 2.
Een opvanginrichting voldoet aan de artikelen 10 en 11.
- 3.
Een opvanginrichting beschikt over een noodplan met betrekking tot de ontsnapping van dieren.
Artikel 10. Verblijven
- 1.
Artikel 3.12, eerste lid, van het Besluit houders van dieren is van toepassing, met dien verstande dat ‘gezelschapsdier’ wordt vervangen door ‘dier behorend tot een van nature in Nederland voorkomende beschermde diersoort’.
- 2.
De beschrijving, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel b, bevat een op de soort toegespitste omschrijving van hetgeen als een geschikt verblijf wordt gezien, waarbij in ieder geval rekening wordt gehouden met:
- a.
het soorteigen gedrag van de diersoorten;
- b.
de bewegingsvrijheid van de dieren;
- c.
de (sociale) levenswijze van de dieren, rekening houdend met de mogelijkheden van het individuele dier;
- d.
de behoefte van het individuele dier in de verschillende fasen van het proces tot herstel wanneer het gaat om een lichamelijk of psychisch ziek of gewond dier.
- a.
Artikel 11. Aanwezige ruimten
- 1.
Artikel 3.13 van het Besluit houders van dieren is van toepassing, met dien verstande dat ‘gezelschapsdier’ wordt vervangen door ‘dier behorend tot een van nature in Nederland voorkomende beschermde diersoort’.
- 2.
Diergeneesmiddelen worden bewaard in een speciaal daarvoor bestemde en afsluitbare bewaarmogelijkheid.
Artikel 12. Huisvesting
De handelwijze, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel b, bevat een op de soort toegepaste omschrijving van hetgeen als passende huisvesting en verzorging wordt gezien, waarbij rekening wordt gehouden met:
- a.
de eis dat opgevangen dieren die een roofdier-prooi relatie hebben, elkaar niet kunnen waarnemen; en,
- b.
in afwijking van a geldt dat voor vogels met een roofdier-prooidier relatie uitsluiten van visueel contact voldoende is.
Artikel 13. Voeding
- 1.
De handelwijze, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel d, bevat een op de soort toegespitste omschrijving van hetgeen als passende voeding wordt gezien, waarbij rekening wordt gehouden met:
- a.
de natuurlijke voedingsbehoefte van de diersoorten en hoe deze zich verhoudt tot de aangeboden voedingstoffen;
- b.
afstemming van de wijze van frequentie van voedselaanbieding aan het natuurlijke gedrag van de diersoorten en die past bij het ontwikkelingsstadium van het dier;
- c.
afstemming van de wijze van het aanbieden van water aan het natuurlijke gedrag van de diersoort; en,
- d.
het gebruik van levend voer, indien dit voor de verzorging van de betreffende diersoort noodzakelijk is.
- a.
- 2.
Opgevangen dieren worden niet als voer voor andere dieren gebruikt.
- 3.
De voedingsmiddelen die nodig zijn voor de bereiding van het dieet van de opgevangen dieren, zijn kwalitatief goed en worden onder hygiënische omstandigheden opgeslagen.
Artikel 14. Hygiëne
- 1.
De handelwijze, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel e, bevat instructies over het schoonmaken van de verblijven van de dieren.
- 2.
In de handelwijze, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel e, komt in ieder geval het volgende aan de orde:
- a.
hoe gehandeld wordt als een verblijf leeg komt;
- b.
hoe omgegaan wordt met het voorkomen van verspreiding van smetstoffen tussen de afzonderlijke ruimten;
- c.
hoe gehandeld wordt als een besmettelijke ziekte is geconstateerd bij een ziek of overleden dier;
- d.
hoe om te gaan met de bestrijding van ongedierte;
- e.
hoe de medewerkers of bezoekers van een opvangcentrum zich aan hygiëne bepalingen houden.
- a.
Artikel 15. Zoönosen
- 1.
In de handelwijze, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel f, staat beschreven welke zoönosen kunnen voorkomen bij de diersoort vermeld in artikel 7, eerste lid, in het opvangcentrum.
- 2.
Hierbij dient ten minste opgenomen te zijn:
- a.
een beschrijving van de zoönosen;
- b.
hoe deze herkend, vastgesteld of uitgesloten kunnen worden;
- c.
welke maatregelen getroffen worden als een zoönose geconstateerd wordt;
- d.
welke maatregelen een medewerker kan nemen om zich te beschermen tegen zoönosen.
- a.
Artikel 16. Voorkomen voortplanting
- 1.
Het opvangcentrum past het in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel g, beschreven beleid toe om zwangerschappen te voorkomen.
- 2.
Het onder het eerste lid gestelde gebod is niet van toepassing indien het dier ingezet wordt voor het onder artikel 22, tweede lid, onderdeel c, genoemd internationaal fokprogramma.
- 3.
Het opvangcentrum houdt een administratie in het register, bedoeld in artikel 36, bij van geboortes die ondanks de genomen maatregelen toch hebben plaatsgevonden.
Artikel 17. Veterinaire zorg
- 1.
In het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel h, wordt in ieder geval rekening gehouden met de volgende onderwerpen:
- a.
op welke wijze de toegang tot veterinaire zorg is verzekerd;
- b.
hoe het onderzoek, bedoeld in artikel 18, van binnengebrachte dieren plaatsvindt.
- c.
Het opvangcentrum streeft ernaar de veterinaire zorg van de opgevangen dieren zoveel mogelijk bij één vaste dierenarts te laten berusten.
- a.
Artikel 18. Beoordeling binnengebracht dier
- 1.
Een daarvoor aangewezen vakbekwaam persoon beoordeelt ieder binnengebracht dier en stelt vast of onderzoek door een dierenarts noodzakelijk is.
- 2.
Indien het in het eerste lid genoemde dier verwond, getraumatiseerd of verweesd is, wordt contact opgenomen met een dierenarts en indien noodzakelijk met een op de soort toegespitste gedragsdeskundige.
- 3.
De beoordeling vindt onmiddellijk plaats aan de hand van het afwegingskader, genoemd in artikel 29, waarbij inzicht wordt gegeven in de structurele oplossing voor het dier.
- 4.
Van het genoemde in het eerste, tweede en derde lid, wordt door een medewerker schriftelijk verslag gedaan in het register en het logboek, bedoeld in de artikelen 36 en 37.
Artikel 19. Controle
- 1.
De gezondheid, algehele conditie, voedselopname en ontlasting van alle dieren worden dagelijks gecontroleerd door een van de vaste medewerkers van het opvangcentrum.
- 2.
De bevindingen worden door hen vastgelegd in een logboek als bedoeld in artikel 37 en, in het geval dat een medische behandeling wordt gestart, ook in de administratie, bedoeld in artikel 36.
- 3.
Dieren waarbij tijdens de dagelijkse inspectie, bedoeld in het eerste lid, afwijkingen worden geconstateerd, worden door de medewerkers van het opvangcentrum gemeld bij de beheerder, bedoeld in artikel 32, eerste lid.
- 4.
Indien noodzakelijk, schakelt de beheerder een dierenarts in.
Artikel 20. Verdenking aangifteplichtige dierziekten
- 1.
Het opvangcentrum let op verschijnselen die kunnen wijzen op een besmetting met een aangifteplichtige dierziekte.
- 2.
Het opvangcentrum geeft bij de verschijnselen, bedoeld in het eerste lid, terstond kennis aan een ambtenaar als bedoeld in 114, tweede lid, Gezondheids- en welzijnswet voor dieren conform artikel 19 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
Paragraaf 4. Structurele oplossingen
Artikel 21. Duur verblijf per soort
- 1.
De in artikel 3, derde lid, bedoelde maximale duur is voor:
- a.
vogels en overige zoogdieren: twaalf maanden;
- b.
marterachtigen en vossen: negen maanden;
- c.
hoefdieren, wilde zwijnen en herpetofauna: zes maanden.
- a.
- 2.
Indien een dier langer dan maximale duur in het opvangcentrum verblijft, wordt een met argumenten onderbouwd behandelplan opgenomen in het register, bedoeld in artikel 36, inclusief een verwachte datum van loslaten, indien van toepassing.
Artikel 22. Structurele oplossingen
- 1.
Het opvangcentrum vindt zo spoedig mogelijk een structurele oplossing voor het opgevangen dier.
- 2.
Onder een structurele oplossing worden de volgende oplossingen verstaan:
- a.
het dier in vrijheid stellen in het land van oorsprong, indien sprake is van een uit de vrije natuur gehaalde niet van nature in Nederland voorkomende beschermde diersoort;
- b.
het dier in vrijheid stellen in Nederland, indien sprake is van opvang van een uit de vrije natuur afkomstig van nature in Nederland voorkomende beschermde diersoort;
- c.
het dier inzetten voor een internationaal fokprogramma;
- d.
het dier inzetten in een instelling voor educatieve doeleinden;
- e.
het dier inzetten voor wetenschap bij een erkende instelling;
- f.
het dier inzetten voor het herstel van opgevangen soortgenoten;
- g.
het dier levenslang onder de juiste omstandigheden in opvang houden; en,
- h.
het doden van het dier.
- a.
- 3.
Indien de structurele oplossing, genoemd in het tweede lid, onderdelen a en b, niet kan worden toegepast, wordt gekozen voor de structurele oplossingen, genoemd in het tweede lid, onderdelen c tot en met f. Indien de oplossingen, genoemd in het tweede lid, onderdelen a tot en met f, niet kunnen worden toegepast, wordt gekozen voor een structurele oplossing, genoemd in het tweede lid, onderdeel g en h.
- 4.
Het in het tweede lid, onderdeel h, bedoelde doden wordt uitgevoerd volgens de bepalingen genoemd in artikel 30.
- 5.
Voor iedere structurele oplossing, genoemd in het tweede lid, dient het welzijn van het desbetreffende dier van doorslaggevende betekenis te zijn.
Artikel 23. In vrijheid stellen van dieren behorende tot uit de natuur afkomstige vannature in Nederland voorkomende beschermde diersoorten
- 1.
Indien mogelijk wordt een dier van een van nature in Nederland voorkomende beschermde diersoort op de plaats waar het is aangetroffen behandeld en direct losgelaten.
- 2.
Het in vrijheid stellen van dieren gebeurt alleen op een plek waar de soort al van nature voorkomt.
- 3.
Het in vrijheid stellen vindt plaats op de vindplaats, of, indien dit niet mogelijk is, in een geschikt natuurlijk habitat nabij de vindplaats.
- 4.
In het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel j, komen ten minste de volgende onderwerpen aan de orde:
- a.
criteria op basis waarvan besloten wordt of een dier voldoende hersteld is om in vrijheid gesteld te worden;
- b.
criteria op basis waarvan bepaald wordt waar een dier in vrijheid wordt gesteld;
- c.
criteria op basis waarvan bepaald wordt wanneer een dier in vrijheid wordt gesteld. Hierbij wordt rekening gehouden met een voor de diersoort geschikte tijd, bijvoorbeeld in verband met winterslaap, rui, of vogeltrek, territoriaal gedrag; en,
- d.
criteria op basis waarvan besloten kan worden dat het dier kan overleven in de vrije natuur.
- a.
- 5.
De beheerder, bedoeld in artikel 32, is bevoegd te besluiten over het al dan niet in vrijheid stellen van dieren.
Artikel 24. Uitwenverblijf voor uit de vrije natuur afkomstige dieren van van nature inNederland voorkomende beschermde diersoorten
- 1.
Als onderdeel van het in vrijheid stellen van herstelde dieren kan het opvangcentrum gebruik maken van één of enkele uitwenverblijven die buiten de opvanginrichting of opvanginrichtingen liggen.
- 2.
Het opvangcentrum zorgt ervoor dat:
- a.
het uitwenverblijf zich bevindt in de natuurlijke habitat van het dier; en,
- b.
het uitwenverblijf voldoet aan de bepalingen van artikel 10.
- a.
- 3.
Alleen dieren waar de verzorging bestaat uit het aanbieden van voedsel en water worden in uitwenverblijven geplaatst.
- 4.
De verzorging in het uitwenverblijf wordt gegeven door medewerkers van het opvangcentrum.
- 5.
De periode dat een dier in een gesloten uitwenverblijf is gehuisvest, valt binnen de maximale duur van de opvang, genoemd in artikel 21, tweede lid.
- 6.
De criteria en procedures voor de locatie, constructie en inrichting van het gebruik van het uitwenverblijf en de criteria op basis waarvan bepaald wordt of een dier in een uitwenverblijf geplaatst wordt, maken onderdeel uit van het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel j.
- 7.
In het register, bedoeld in artikel 36, wordt bijgehouden welke dieren in welk uitwenverblijf gehuisvest zijn.
Artikel 25. Internationaal fokprogramma
- 1.
Een dier kan ingezet worden voor een internationaal fokprogramma als:
- a.
de diersoort bedreigd is; en,
- b.
de leeftijd en gezondheid van het dier dit toestaat.
- a.
- 2.
Indien een dier gebruikt wordt voor een internationaal fokprogramma, kan het dier overgedragen worden of onder het opvangcentrum blijven.
- 3.
Indien verplaatsing noodzakelijk is wordt dit opgenomen in het register, bedoeld in artikel 36.
Artikel 26. Educatieve of wetenschappelijke doeleinden
- 1.
Een dier kan ingezet worden voor educatieve of wetenschappelijke doeleinden bij andere hiertoe erkende organisaties.
- 2.
Het opvangcentrum stelt in een geval als bedoeld in het eerste lid een contract met de erkende organisatie op, waarin in ieder geval staat beschreven wie de houder van het dier wordt en welke verantwoordelijkheden elke partij heeft.
Artikel 27. Dier inzetten voor herstel van soortgenoten
- 1.
Het opgevangen dier kan in het opvangcentrum blijven indien dit dier een belangrijke rol vervult in een of meer concrete gevallen van het herstel van opgevangen soortgenoten, die anders geen redelijke kans op succesvol herstel hebben.
- 2.
De in het eerste lid genoemde opvang voor het herstel van soortgenoten, kan alleen worden uitgevoerd zolang in redelijkheid mag worden aangenomen dat het dier in gevangenschap niet lijdt.
Artikel 28. Onderbrengen bij particulieren
- 1.
Een dier mag bij een particulier ondergebracht worden indien:
- a.
de particulier beschikt over de noodzakelijke ontheffingen;
- b.
het dier tot een diersoort behoort die geschikt is om in een particuliere situatie te houden;
- c.
het welzijn van het dier dit toelaat;
- d.
de particuliere houder een geschikt verblijf en expertise heeft om dit dier te houden;
- e.
het dier in principe gedurende zijn hele leven bij de particuliere houder kan blijven; en,
- f.
het verblijf waar het dier wordt ondergebracht voldoet aan de in artikel 10, tweede lid, gestelde voorwaarden.
- a.
- 2.
Gedurende het hele leven van het dier blijft het opvangcentrum de eigenaar van het dier.
- 3.
Indien de particuliere houder niet meer voor het dier kan zorgen, wordt het dier teruggebracht naar de eigenaar.
- 4.
Het dier mag niet door de particulier worden verkocht, verhuurd, tentoongesteld, al dan niet tijdelijk uitgeleend of gebruikt bij evenementen.
- 5.
Het opvangcentrum stelt een contract op waarin wordt opgenomen dat:
- a.
het genoemde in het eerste tot en met het vierde lid deel uitmaakt van het contract;
- b.
het niet is toegestaan met het dier te fokken; en,
- c.
bij overlijden van het dier de particulier dit meldt aan het opvangcentrum.
- a.
- 6.
Het onderbrengen bij particulieren is niet toegestaan indien het een dier betreft behorende tot een van nature in Nederland voorkomende beschermde diersoort afkomstig uit de vrije natuur.
Artikel 29. Afwegingskader met betrekking tot de keuze voor een structurele oplossing
Ieder opvangcentrum stelt een afwegingskader vast met betrekking tot de keuze voor een structurele oplossing voor een dier. In het afwegingskader dient bij de keuze rekening te worden gehouden met de artikelen 25 tot en met 30. Dit kader wordt vastgelegd in het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel i.
Paragraaf 5. Doden
Artikel 30. Doden
- 1.
Een dier wordt gedood overeenkomstig paragraaf 1.3 van het Besluit houders van dieren, indien voor het dier geen andere structurele oplossing kan worden gevonden.
- 2.
Het dier wordt na verdoving door een bekwaam en daartoe bevoegd persoon gedood.
- 3.
De beheerder, bedoeld in artikel 32, eerste lid, en de dierenarts stellen een handelwijze vast als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel k, voor het doden van opgevangen dieren.
- 4.
Een besluit om een dier te doden is altijd gebaseerd op het door het bestuur vastgestelde beleid en wordt in overleg met de dierenarts of de persoon, bedoeld in artikel 33, eerste lid, genomen.
Artikel 31. Overleden dier
- 1.
Indien een dier komt te overlijden, wordt de vermoedelijke doodsoorzaak door een vakbekwaam dierverzorger ingeschat of, als daar naar zijn of haar oordeel aanleiding toe bestaat, door een dierenarts vastgesteld.
- 2.
Een in het opvangcentrum gedood of gestorven dier dat geen productiedier is wordt vernietigd, of ter beschikking gesteld aan:
- a.
een door of namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan te wijzen wetenschappelijk instituut; of,
- b.
een museum, educatieve instelling, bezoekerscentrum of schoolbiologische dienst die over een daartoe strekkende ontheffing beschikt.
- a.
- 3.
Een overleden dier als bedoeld in het eerste lid waar de doodsoorzaak niet van bekend is, en waar de bepaling van de oorzaak van belang kan zijn voor het opsporen van vergiftigingen, of een dier dat is gestorven aan een onnatuurlijke doodsoorzaak, wordt uitsluitend aangeboden aan opsporingsambtenaren van de politie, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit of andere bevoegde instanties.
Paragraaf 6. Medewerkers
Artikel 32. Beheerder
- 1.
Het bestuur van het opvangcentrum benoemt een of meer natuurlijk personen tot beheerder van een opvanginrichting. Een beheerder is belast met de dagelijkse leiding van de opvanginrichting.
- 2.
De taken en bevoegdheden van de beheerder worden vastgesteld in het beleid betreffende het personeel, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel l.
Artikel 33. Medewerkers
- 1.
Het opvangcentrum beschikt ten minste over één vaste, al dan niet vrijwillige, vakbekwame dierverzorger.
- 2.
De persoon, bedoeld in het eerste lid, kan tevens de beheerder, bedoeld in artikel 32, eerste lid, zijn.
- 3.
De persoon, bedoeld in het eerste lid, is in ieder geval vakbekwaam als hij voldoet aan de in artikel 3.11 van het Besluit houders van dieren gestelde eisen, met dien verstande dat indien geen deelkwalificatie beschikbaar is voor de betreffende soort, volstaan kan worden met de deelkwalificaties die wel van toepassing kunnen zijn op de op te vangen soort.
- 4.
De persoon, bedoeld in het eerste lid, is vakbekwaam met betrekking tot niet als gezelschapsdier gehouden dieren van van nature in Nederland voorkomende beschermde diersoorten als hij kan aantonen dat hij ten minste de afgelopen drie jaar ervaring heeft opgedaan in het huisvesten en verzorgen van de specifieke categorie van dieren waarvoor de aanvrager ontheffing aanvraagt, en hij daartoe minimaal twee positieve referenties van deskundig te achten personen kan overleggen.
- 5.
In het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel l, wordt ingegaan op:
- a.
het aantal verzorgende medewerkers in relatie tot het aantal te verzorgen dieren;
- b.
de vereiste intensiteit, de aanwezigheid van ondersteunende medewerkers en overleg tussen medewerkers; en,
- c.
de taken, tijdsbesteding, verantwoordelijkheden en bevoegdheden, positie, eventuele vergoedingen en opleidingsmogelijkheden voor vrijwillige en betaalde medewerkers.
- a.
Artikel 34. Operationele continuïteit
In het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel n, wordt vastgelegd hoe de operationele continuïteit wordt gewaarborgd. Daartoe behoren ten minste voorzieningen in geval dat essentiële medewerkers, zoals de beheerder, niet beschikbaar zijn.
Paragraaf 7. Bezoekers
Artikel 35. Bezoekers
- 1.
Het opvangcentrum kan bezoekers toelaten, mits de bezoekers het herstel van zieke en gewonden dieren en de structurele oplossingen voor de opgevangen dieren niet belemmeren of vertragen, zodat voldaan wordt aan de doelstelling, bedoeld in artikel 2.
- 2.
Het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel o, beschrijft maatregelen die het gestelde in het eerste lid waarborgen, waarbij ten minste wordt ingegaan op de volgende punten:
- a.
de ruimte waar bezoekers niet mogen komen;
- b.
fysiek contact tussen bezoekers en opgevangen dieren;
- c.
de mogelijkheid van afzondering van dieren buiten het zicht van de bezoekers;
- d.
de veiligheid van bezoekers.
- a.
Paragraaf 8. Register en logboek
Artikel 36. Register
- 1.
Artikel 4.9 Besluit houders van dieren is van overeenkomstige toepassing op een opvangcentrum van dieren.
- 2.
Indien dieren als één groep van dezelfde soort en van vergelijkbare leeftijd aangeboden worden, kunnen deze als groep onder vermelding van het aantal, worden opgenomen.
- 3.
In het register worden voor elk opgevangen dier de volgende gegevens opgenomen, voor zover relevant:
- a.
indien bekend de vindplaats van het dier en persoonsgegevens van de vinder of de gegevens van de eigenaar dat afstand doet van zijn dier;
- b.
datum van binnenkomst;
- c.
reden van aanbieden;
- d.
eerste beoordeling als bedoeld in artikel 18;
- e.
veterinaire verslaglegging, inclusief data van behandelingen;
- f.
de verwachte behandelingsduur in geval van zieke of gewonde dieren;
- g.
indien de verwachte behandelingsduur wordt overschreden, de reden van overschrijding; en,
- h.
de definitief gekozen structurele oplossing voor het dier.
- a.
- 4.
In de veterinaire verslaglegging, bedoeld in het derde lid, onderdeel e, worden de volgende gegevens genoteerd:
- a.
behandelend dierenarts;
- b.
gegevens van het lichamelijk onderzoek en de diagnose;
- c.
verkregen medicatie met behandelingsfrequentie en dosering;
- d.
datum en beschrijving van vaccinaties en andere handelingen die uitgevoerd zijn ter vaststelling, behandeling of preventie van bepaalde ziekten met een (eventuele) datum waarop de handeling herhaald moet worden; en,
- e.
eventueel datum, uitvoerder en resultaten van een post-mortem onderzoek.
- a.
- 5.
De administratie en hoe deze ingevuld en gebruikt wordt, wordt beschreven in het beleid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel p.
- 6.
De administratie is altijd door alle aanwezige medewerkers in te zien.
Artikel 37. Logboek
- 1.
Het opvangcentrum houdt een logboek bij waarin dagelijks de gezondheidscontrole van alle dieren en eventuele andere bevindingen worden vastgelegd.
- 2.
Het logboek, bedoeld in het eerste lid, kan als aanvulling worden opgenomen in het register, bedoeld in artikel 36.
Paragraaf 9. Slotbepaling
Artikel 38. Afwijkingsmogelijkheid
Indien het opvangcentrum te maken krijgt met een onvoorziene situatie waardoor het zich gedwongen ziet van de voorschriften van dit protocol af te wijken, stelt het onverwijld Gedeputeerde Staten op de hoogte.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl