Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR59594
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR59594/1
Beleidskader peuterspeelzaalwerk gemeente Menterwolde
Geldend van 08-10-2009 t/m heden
Artikel 1
Beleidskader Peuterspeelzaalwerk Gemeente Menterwolde
1. InleidingOp 1 januari 2005 is de wet Kinderopvang in werking getreden. Tot die tijd was de regelge-ving omtrent het peuterspeelzaalwerk opgenomen in de verordening kinderopvang (1996). Aangezien kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk nu zijn gescheiden, is er de noodzaak om met een eigen verordening voor het peuterspeelzaalwerk te komen. De nieuwe verorde-ning is ook de aanleiding om als gemeente goed na te denken over wat je met het peuter-speelzaalwerk wilt bereiken. De laatste inhoudelijke notitie over het peuterspeelzaalwerk dateert van april 2002. Ten be-hoeve van de uitvoering van het peuterspeelzaalwerk dient een productovereenkomst te worden opgesteld tussen de gemeente en de huidige uitvoerder van het peuterspeelzaal-werk SWM (Stichting Welzijn Menterwolde). Tot slot speelt dat de gemeente zich buigt over ontwikkelingen op zowel het gebied van de WMO (Wet Maatschappelijke Ondersteuning) en het Lokaal Onderwijsbeleid (waaronder VVE ). Ook twee redenen om het peuterspeelzaalbe-leid nog eens onder de loep te nemen.Deze nota geeft inzicht in wat het peuterspeelzaalwerk in onze gemeente inhoud en wat het beleid is voor de komende jaren. Dit vormt de beleidsmatige uitwerking van de “verordening Kwaliteitsregels peuterspeelzaal Menterwolde”.2. De gemeentelijke taak en het peuterspeelzaalwerk: het landelijke kader2.1 Het peuterspeelzaalwerk: de geschiedenisDe geschiedenis van kinderopvang gaat ver terug in de tijd. De industrialisatie in de tweede helft van de negentiende eeuw leidde tot het ontstaan van kinderbewaarplaatsen doordat vaak beide ouders (tegen een laag loon) genoodzaakt waren te werken. Na de Tweede We-reldoorlog ontstonden de eerste bedrijfscrèches (van bedrijven zoals Verkade en Van Melle). In de jaren zestig van de vorige eeuw ontstond de peuterspeelzaalbeweging. De eerste initiatieven voor de oprichting van peuterspeelzalen vonden plaats in Wageningen en Arnhem. In de jaren zeventig nam het aantal peuterspeelzalen een enorme vlucht, waarbij een duidelijke relatie te zien was met de toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen. Tot halverwege de twintigste eeuw was kinderopvang en peuterspeelzaalwerk voornamelijk het domein van charitatieve instellingen en particulier initiatief. De bemoeienis van de overheid met kinderopvang en peuterspeelzaalwerk is relatief recent.Tussen 1965 en 1980 groeide het aantal peuterspeelzalen van circa 100 naar circa 3.000, voornamelijk gedragen door vrijwilligers. In de jaren tachtig nam het belang van peuterspeel-zalen toe als plaats waar jonge kinderen veilig met leeftijdgenootjes in contact kunnen ko-men. De nadruk kwam steeds meer te liggen op wat de peuterspeelzaal voor het kind bete-kent en gaandeweg professionaliseerde het peuterspeelzaalwerk.Ter versteviging van de positie van het peuterspeelzaalwerk verstrekte de rijksoverheid vanaf 1975 via een rijksbijdrageregeling een jaarlijkse bijdrage per peuterspeelzaal. De rijksbijdrageregelingen zijn van kracht geweest tot 1986. In dat jaar is de Welzijnswet ingevoerd. Op grond van de Welzijnswet werd de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheid voor uitvoerend welzijnswerk, waaronder kinderopvang en peuterspeelzaalwerk, overgedragen aan gemeenten. Vanaf de jaren negentig is de politieke belangstelling voor het peuterspeelzaalwerk verder toegenomen door het besef dat de vroege kindertijd een rol speelt in latere school- en ont-wikkelingsachterstanden. In 1995 verscheen het boekje Spelen met visie van de Project-groep Peuterspeelzalen Nederland, een initiatief van de Maatschappelijke Ondernemers-groep (MOgroep), het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW) en het Interprovinci-aal Platform Kinderopvang (IPK). In 2001 presenteerde de MOgroep het Visiedocument Peu-terspeelzaalwerk waarvoor door de peuterspeelzaalorganisaties zelf de bouwstenen werden aangedragen.2.2 Het peuterspeelzaalwerk: de huidige situatieWe volstaan in deze paragraaf met het benoemen van enkele landelijke cijfers en gegevens.Tussen de 50% en 70% van de twee tot driejarigen bezoekt in Nederland een peuterspeel-zaal. Menterwolde zit wat dat betreft aan de bovenkant. Uit recente gegevens blijkt dat rond 70% van de peuters in onze gemeente een peuterspeelzaal bezoekt. Er is vanuit de landelijke overheid gekeken naar drie mogelijkheden om de peuterspeelzaal bestuurlijk te positioneren, namelijk:- een regeling voor peuterspeelzaalwerk onder de Welzijnswet 1994 (nu Wmo);- een regeling voor het peuterspeelzaalwerk analoog aan de Wet kinderopvang: het Rijk wordt verantwoordelijk;- peuterspeelzaal als onderdeel van het onderwijs.Dit onderzoek vanuit het Rijk heeft wel geleid tot een discussie over de plaats en positione-ring van het peuterspeelzaalwerk, maar er is geen keus gemaakt. Het rijk heeft het peuter-speelzaalwerk daardoor aan de lokale overheid gelaten en stelt zelf geen regels. De ge-meente kan zelf bepalen hoe ze inhoud wil geven aan het peuterspeelzaalwerk. Door middel van een verordening kan ze kwaliteitseisen stellen aan de peuterspeelzaal. 3. De gemeentelijke taak en de inbedding van het peuter-speelzaalwerk in lokaal beleid3.1 Beleid: peuterspeelzaalwerk in relatie tot andere beleidsterreinenHet peuterspeelzaalwerk valt onder meerdere beleidsterreinen. Het peuterspeelzaalwerk heeft relaties met welzijn, onderwijs, jeugdbeleid, jeugdzorg en opvoedingsondersteuning. In feite kan men dus stellen dat het peuterspeelzaalwerk ook onderdeel is van de per 1 januari 2007 inwerking getreden WMO (Wet Maatschappelijke Ondersteuning). Een gemeenschap-pelijk doel van verschillend beleid is dat het gericht is op het vergroten van ontplooiingsmo-gelijkheden en zelfredzaamheid, het voorkomen dat mensen in een achterstandspositie ge-raken en personen die in een achterstandspositie zijn geraakt mogelijkheden te bieden hun positie te verbeteren. Peuterspeelzaalwerk maakt deel uit van het bredere wmo-beleid. Hier-voor wordt verwezen naar het WMO-beleidsplan en de uitwerkingen daarvan.3.2 Peuterspeelzaalwerk en onderwijsVoor- en vroegschoolse educatie (VVE)VVE maakt deel uit van het lokaal onderwijsachterstandenbeleid en het jeugdbeleid. Het houdt in dat kinderen op jonge leeftijd meedoen aan educatieve programma’s, die starten in een voorschoolse voorziening (peuterspeelzaal, kinderopvang) en doorlopen tot in de eerste twee groepen van de basisschool. Centraal staat dat kinderen op hun zesde levensjaar een ontwikkelingsniveau hebben behaald, dat goed past bij aanvang van groep 3 van de basis-school. Elk begin- en eindniveau van een kind is verschillend. Basisscholen moeten hier in-dividueel op inspelen op basis van overdracht van speelzaal naar basisschool. Een belang-rijk onderdeel daarvan is taal. Er wordt gewerkt aan de hand van speciale VVE-programma’s. Gemeenten zorgen voor het aanbieden van effectieve VVE-programma’s en dat kinderen uit de doelgroep daar daadwerkelijk gebruik van maken.Aan deze doelstelling wordt in de Oost-Groninger gemeenten gezamenlijk gewerkt door het project “Spraakmakend”. De inhoud van dit project blijft hier verder buiten beschouwing; er wordt volstaan met deze verwijzing. Deze notitie gaat in op de algemene uitgangspunten van het peuterspeelzaalwerk.Brede schoolDe brede school kent vele vormen en gedaanten, maar kenmerkt zich door samenwerking van basisscholen met andere voorzieningen, zoals buitenschoolse opvang, peuterspeel-zaalwerk, bibliotheek, jeugdgezondheidszorg, sport, etc. In Menterwolde is dit volop in ont-wikkeling. De brede schoolontwikkeling heeft in Zuidbroek nu twee volledige schooljaren gedraaid in “Het Kwartet”; een Brede school waar ook de peuterspeelzaal een plek heeft gekregen. De inhoudelijke samenwerking krijgt daar vorm. Er wordt op dit moment een on-derzoek gedaan naar het bundelen van voorzieningen in Noordbroek. Uit de Brede school in Zuidbroek hebben we de les kunnen leren dat gezamenlijk werken aan samenwerken een vereiste is voor het goed implementeren van de brede school gedachte. Het is een verplich-ting van het peuterspeelzaalwerk hierin actief te participeren.3.3 Peuterspeelzaalwerk en jeugdgezondheidszorgJeugdgezondheidszorg is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Op het terrein van jeugd-gezondheidszorg heeft het peuterspeelzaalwerk te maken met verschillende instellingen, waaronder het consultatiebureau, het algemeen maatschappelijk werk (AMW) en de huis-arts.De organisatie die zich net als het peuterspeelzaalwerk expliciet richt op jonge kinderen is de Jeugd Gezondheids Zorg (JGZ). JGZ ondersteunt de algehele gezondheidsontwikkeling van kinderen van 0 tot 4 jaar en begeleidt de ouders hierbij. JGZ brengt de gezondheid van kin-deren in kaart, signaleert problemen en geeft voorlichting en advies over geconstateerde problemen. SWM heeft een convenant met de JGZ afgesloten over samenwerken rond de 0-4 jarigen.Op 1 januari 2003 is de Wet Collectieve Preventieve Volksgezondheid (WPCV) in werking getreden. Gemeenten zijn sinds dat moment verantwoordelijk voor de jeugdgezondheidszorg voor alle kinderen van 0 tot 19 jaar. Het gaat daarbij om het bevorderen van hygiëne, veiligheid en preventie van gezondheidsrisico’s. Gemeenten kunnen zelf bepalen door welke organisatie zij deze taken laat uitvoeren. 3.4 Peuterspeelzaalwerk en jeugdzorgOp 1 januari 2005 is de Wet op de jeugdzorg in werking getreden. De jeugdzorg is bedoeld voor jongeren tot 18 jaar (en voor hun ouders of opvoeders) met ernstige opvoedings- en opgroeiproblemen, waarvoor de ondersteuning van de algemene (lokale) voorzieningen (zo-als onderwijs, jeugdgezondheidszorg of het maatschappelijk werk) niet helpt. De peuter-speelzaal moet een rol spelen in de signalering van de problemen.3.5 Peuterspeelzaalwerk en opvoedingsondersteuningDe peuterspeelzaal zelf heeft een grote rol in opvoedingsondersteuning. De peuterspeelzaal is een laagdrempelige voorziening. Ouders hebben een “breng kwartier”. Op deze momenten vindt regelmatig contact plaats met ouders maar ook ouders onderling. Leidsters geven in deze contacten “gewone” adviezen, ook adviezen in de zin van verwijzingen en delen ook folder materiaal uit. Daarnaast zijn zij de vinders van opvoedingsmoeilijkheden. Cursussen die JGZ aanbieden worden dikwijls op de peuterspeelzaal gegeven en leidsters stimuleren ouders om hieraan deel te nemen.De gemeente is verantwoordelijk voor het lokale beleid rond opvoedingsondersteuning. Op lokaal niveau wordt opvoedingsondersteuning aan ouders vaak geboden door de voorzienin-gen die ook het meest contact hebben met ouders en kinderen: JGZ, de peuterspeelzaal, de welzijnsinstelling, de school, etc. Naast de hier genoemde instellingen heeft het peuterspeelzaalwerk vanzelfsprekend meer contacten. Als voorbeeld noemen we hier het AMW en MEE. Met diverse instellingen vindt overleg plaats over de kinderen en de omgeving waarin het kind opgroeit. Het peuterspeel-zaalwerk is onderdeel van het net rondom kinderen en gezinnen. Dit zowel in de rol van sig-naleerder als ondersteuner.Op dit moment wordt er gewerkt aan de voorbereiding van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CvJG). Een CvJG is een instrument om ouders, opvoeders en jongeren een centraal punt te geven voor al hun vragen op het gebied van opvoeden. Het peuterspeelzaalwerk zal hiermee te maken krijgen. Het is op dit moment nog niet duidelijk hoe het Centrum voor jeugd en ge-zin in onze gemeente zal worden ingericht. Daarom wordt hier nu niet dieper op ingegaan.4. De lokale situatie4.1 De huidige situatie als vertrekpuntIn onze gemeente zijn vijf peuterspeelzalen:Naam Locatie Plaats Aantal groepen’t Grutstee Hereweg 280 Meeden 3’t Kwetternest Julianaplein 1Domela Nieuwenhuisweg 28 Muntendam 43’t Lutje Grut Schoolstraat 1 Noordbroek 2’t Hummelhof De Vennen 6a (het kwartet) Zuidbroek 5
In alle zalen wordt in het kader van Spraakmakend een derde dagdeel aangeboden.
De gehanteerde groepsgrootte is 12 kinderen. In Meeden wordt hiervan afgeweken vanwege de beschikbare ruimte aldaar. Hierover heeft het college een specifiek besluit genomen. SWM krijgt een kleine extra bijdrage voor deze locatie om zo meer (kleinere) groepen te kunnen exploiteren. Te veel zorgkinderen in een groep leidt ook tot kleinere groepen. Immers er is dan meer aandacht nodig voor de kinderen. Dit komt ook terug in de uitvoering van het VVE-beleid.Het totaal aantal groepen kan schommelen door het aanbod peuters per zaal. Een knelpunt voor de exploitatie van het peuterspeelzaalwerk is de afname van het aantal kinderen. Op grond van het vierkernenbeleid wil de gemeente in elk van de vier kernen een peuterspeel-voorziening behouden. Bij het lagere aanbod van kinderen, worden de kosten per kind ho-ger. Bij het vasthouden aan het vierkernen beleid wordt deze consequentie aanvaard. In de toekomst kan gekeken worden naar het meer multifunctioneel gebruik van ruimten. Een deel van de kosten kan dan worden gecompenseerd.Voor elke groep staat een professionele leidster die wordt ondersteund door een stagiaire, ouder of vrijwilliger.De peuter gaat twee dagdelen in de week naar de peuterspeelzaal. Een dagdeel duurt twee en een half uur; ’s morgens van 8:30 tot 11:00 uur en ’s middags van 13:00 tot 15:30 uur.Een week bestaat uit tien dagdelen. De woensdagmiddag en vrijdagmiddag zijn i.v.m. vrije middagen van ouders niet gewild. Feitelijk blijven er dan acht dagdelen over waarop de peu-terspeelzalen geopend kunnen zijn. Alle peuterspeelzalen in Menterwolde vallen onder de-zelfde organisatie namelijk: Stichting Welzijn Menterwolde. Dit heeft het voordeel dat er voor het hele peuterspeelwerk in onze gemeente hetzelfde beleid gevoerd wordt. Bij het ontwikke-len van zaken zoals overdracht naar het basisonderwijs, gebruik van een VVE-methode, een observatieformulier enz. hoeven wij ons maar op één organisatie te richten wat betreft het peuterspeelzaalwerk. De gemeente stelt het peuterspeelzaalbeleid op hoofdlijnen vast. De uitvoering vindt plaats door SWM onder de leiding van een coördinator. Daarnaast vindt regelmatig overleg plaats tussen het bureau OCSW van de gemeente en SWM. SWM heeft een eigen pedagogisch beleidsplan.4.2 InstellingenHet peuterspeelzaalwerk staat niet geïsoleerd in de gemeenschap, ze heeft diverse contac-ten met andere instellingen, zoals:- Basisschool (regulier overleg op leidsters niveau en op directie niveau);- JGZ (convenant);- Centrum voor Maatschappelijke Ontwikkeling (1x per mnd. prov. overleg coördinatoren);- Gemeente (1 x per maand);- Logopedische dienst (op afroep).
Er is regelmatig contact met de basisscholen. Wanneer peuters vier jaar zijn geworden vindt er een “warme” overdracht plaats, d.w.z. dat de peuterspeelzaalleidster eventueel met het ingevulde overdrachtsformulier (pravoo ) naar de basisschool gaat en daar een gesprek heeft met de leerkracht van groep 1 over het over te dragen kind. Er zijn middelen in het kader van het gebiedsprogramma aangevraagd om dit verder te versterken. Ook in het kader van de brede school ontwikkelingen (pilot Zuidbroek) is dit onderdeel van gesprek.
Een andere belangrijke partner is de JGZ. De wijkverpleegkundige kent bijna altijd de peuter die de peuterspeelzaal bezoekt. De peuterspeelzaalleidster kan daarom ook met de wijkverpleegkundige een gesprek aangaan over een bepaalde peuter als daar op cognitieve, sociaal-emotionele en lichamelijke ontwikkeling en/of in de thuissituatie problemen worden geconstateerd.Ook is de JGZ de vindplaats van kinderen met achterstanden op het gebied van de cognitie-ve, sociale en lichamelijke ontwikkeling van het kind. Deze organisatie kan beoordelen of het naar hun oordeel zeer wenselijk is dat een kind een peuterspeelzaal bezoekt. Deze zaken zijn opgenomen in het convenant.Het contact tussen peuterspeelzaal en gemeente is intensief. De peuterspeelzaal is een be-langrijke spil in het gemeentelijke Vroeg- en Voorschoolse Educatiebeleid (VVE). SWM voert een pilot-project uit in het kader van de VVE. Dit project is gericht op het extra aandacht be-steden aan kinderen met taalachterstanden. In het vervolg hierop wordt intensief overleg gevoerd met SWM over de invulling van de doelstellingen van het project “Spraakmakend”.5. Het ambitieniveauWe onderscheiden drie ambitieniveaus voor de doelstellingen van het peuterspeelzaalwerk:1. spelen, ontmoeten;2. spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren;3. spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen.5.1 Ambitieniveau: spelen en ontmoetenHet eerste ambitieniveau heeft betrekking op de basis van het peuterspeelzaalwerk: het spe-len en ontmoeten. Op dit niveau is het peuterspeelzaalwerk een plek waar kinderen onder begeleiding veilig kunnen spelen met andere kinderen.Spelen is essentieel voor de ontwikkeling van het jonge kind. Kinderen die onvoldoende mo-gelijkheden hebben om te spelen lopen het risico om een ontwikkelingsachterstand op te lopen. Op de peuterspeelzaal worden peuters gestimuleerd om veelzijdige speelervaring op te doen, zowel individueel als met elkaar. Op een peuterspeelzaal doen kinderen vaak voor het eerst ervaring op in het spelen met leeftijdsgenootjes en het ontmoeten van andere vol-wassenen. Hier leren ze in een veilige omgeving onder deskundige begeleiding geleidelijk aan te spelen met andere kinderen, zich aan regels te houden en rekening te houden met elkaar.5.2 Ambitieniveau: spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signalerenBij dit tweede ambitieniveau wordt naast het spelen en ontmoeten expliciet aandacht be-steed aan de ontwikkeling van de peuters en het signaleren van eventuele ontwikkelingsach-terstanden. De peuterspeelzaal heeft een duidelijke rol in de sluitende aanpak 0-6-jarigen en de doorgaande ontwikkelingslijn van het kind.Op de peuterleeftijd maken kinderen een stormachtige ontwikkeling door. Binnen dit ambitieniveau wordt aandacht besteed aan de sociaal-emotionele ontwikkeling, de taalontwikkeling, de ontwikkeling van de creativiteit, de zintuigen en de motoriek en de cognitieve ontwikkeling. Dit kan een belangrijke aanvulling zijn op de stimulering van de ontwikkeling thuis. Kinderen moeten kunnen opgroeien tot zelfstandige en zelfredzame volwassenen. Gebleken is dat daarvoor in de leeftijd van 0 tot 4 jaar de basis wordt gelegd. De in deze fase opgelopen achterstand in de ontwikkeling van het kind is naarmate de tijd vordert steeds moeilijker (of vaak helemaal niet) en tegen steeds hogere inspanningen en kosten in te lopen. Binnen dit ambitieniveau wordt naast ontwikkeling de nadruk gelegd op het signaleren van taal- en ontwikkelingsachterstanden. 5.3 Ambitieniveau: spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunenHet laatste ambitieniveau gaat nog een stap verder en sluit meer aan bij het onderwijs door naast spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren, de peuters ook te ondersteunen bij eventuele ontwikkelingsachterstanden. De peuterspeelzaal krijgt hier nadrukkelijk een rol toebedeeld in de voor- en vroegschoolse educatie (VVE) of de voorschool, door niet alleen ontwikkelingsachterstanden te signaleren, maar ook daadwerkelijk begeleiding te bieden om deze achterstanden te bestrijden.Bij ontwikkelingsondersteuning moet gedacht worden aan het ondersteunen en stimuleren van de sociaal-emotionele- en de taal- en cognitieve ontwikkeling van kinderen. Door de in-voering van VVE heeft de samenwerking van het peuterspeelzaalwerk met het basisonder-wijs meer gestalte gekregen, omdat specifieke VVE-programma’s zowel in de peuterspeel-zaal als in groep 1 en 2 van de basisschool worden uitgevoerd.Naarmate het ambitieniveau hoger ligt, vraagt het ook meer van de werkvloer. Bij ambitieni-veau 1 kan worden volstaan met begeleiders die onder supervisie van een professionele kracht staan. Ga je een ambitieniveau hoger, dan is op elke peuterspeelzaal en dus voor elke groep een professionele kracht nodig. Deze professionele kracht kan weer ondersteund worden door een begeleider. Dit kan een ouder, vrijwilliger of een stagiaire zijn. Het laatste ambitieniveau waar gebruik gemaakt wordt van een volledig VVE-programma vraagt om twee professionele krachten per groep of op andere wijze georganiseerde professionele on-dersteuning. Hoe dit in onze gemeente vorm moet krijgen is onderdeel van het project “Spraakmakend”.5.4 Het ambitieniveau in MenterwoldeIn onze gemeente hebben alle peuterspeelzalen hetzelfde ambitieniveau. Als er gekeken wordt naar wat er nu op de peuterspeelzalen gebeurt, dan worden alle onderdelen gedaan die bij het ambitieniveau 2 passen. Dat wil niet zeggen dat er niet ook al zaken plaatsvinden die onder ambitieniveau 3 vallen. Willen we de ambities waarmaken om ontwikkelingsachter-standen zo vroeg mogelijk aan te pakken dan moeten we ons ambitieniveau vaststellen op 3. Dat hoeft niet van de één op de andere dag gerealiseerd te zijn. Wel zullen we in samenwer-king met SWM afspraken moeten maken over hoe we dit in de toekomst gaan bereiken. Het feit dat we op dit moment hoog inzetten op het VVE-beleid heeft alles te maken met dit ambi-tieniveau. In de “Spraakmakend-periode” zal duidelijk moeten worden wat de uitvoerders nodig hebben om op niveau 3 te komen en te blijven. De gemeente zal met het vaststellen van niveau 3 de consequentie moeten aanvaarden dat de financiële impuls dat nu met rijks-middelen wordt gegeven aan het peuterspeelzaalwerk, in de toekomst uit gemeentelijke middelen moet worden voldaan. Vanaf 2010 zal hiermee in de begroting rekening worden gehouden.6. Een sluitende aanpak 0 – 6 jarigen6.1 Een doorgaande lijn door samenwerkingIn onze gemeente zijn er diverse professionele instanties die in het leven van jonge kinderen een rol spelen, zoals het consultatiebureau, Jeugd Gezondheidszorg, peuterspeelzaalwerk, kinderopvang en basisschool. Al deze instanties spannen zich gezamenlijk in om een door-gaande lijn in het aanbod van voorzieningen te creëren, zodat de kinderen optimaal worden ondersteund in hun ontwikkeling en de ouders optimaal worden ondersteund bij de opvoe-ding. In het jeugdbeleid wordt ook wel van een sluitende aanpak gesproken. Het idee hier-achter is vooral het vroegtijdig onderkennen van maatschappelijke problemen. Interventies kunnen dan zo spoedig mogelijk plaatsvinden, waardoor het best mogelijke resultaat nage-streefd wordt.De peuterspeelzaal richt zich op kinderen van 2,5–4 jaar en is daardoor een belangrijke spil in de sluitende aanpak 0–6-jarigen. Het realiseren van een sluitende aanpak past bij ambi-tieniveau 2: het spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren. Doel van het de sluitende aanpak is om een logisch samenhangend aanbod tot stand te brengen. Dit vraagt goede afstemming met andere partijen, zoals scholen.6.2 Bereik en toeleidingHet gemeentelijk beleid is om met het VVE-programma 100% van de doelgroepkinderen te bereiken. Door een VVE-programma aan te bieden hopen wij zoveel mogelijk onderwijsach-terstanden op het gebied van taal, sociale omgang, cognitieve ontwikkeling etc. weg te wer-ken. Dit kan niet vroeg genoeg beginnen, om problemen in de latere schoolloopbaan te voorko-men, vandaar deze extra gemeentelijke inspanning bij de jongste kinderen. Gesteld wordt dat wat je inzet bij de allerjongste kinderen weer terugverdient bij de basis-scholen en het voortgezet-onderwijs. Kinderen die aan het begin van hun “carrière” al een achterstand oplopen, halen dat bijna nooit meer in en zijn potentiële kandidaten voor het voortijdig schoolverlaten, jeugdoverlast etc. met alle bijbehorende ellende en kosten. Daarom is de peuterspeelzaal voor de gemeente een belangrijke partner in haar jeugdbeleid. Er wordt gewerkt vanuit een pedagogisch beleidsplan, daarnaast wordt gebruik gemaakt van het Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) programma, dat voor een aantal jaren deel uit-maakt van het eerder aangehaalde project “Spraakmakend”. Door middel van het PRAVOO-systeem bepaalt de peuterspeelzaal of een peuter tot de VVE doelgroep hoort. Aangezien de peuterspeelzaal maar een deel van de peuters bereikt is het op voorhand niet te bepalen hoe groot het percentage van het bereik van de doelgroep is. Dat is pas achteraf te bepalen als de kinderen naar de basisscholen gaan, omdat daar bijna alle kinderen naar toe gaan. We krijgen elk jaar d.m.v. de 1 oktobertelling de leerlingenaan-tallen met de daarbij behorende gewichten, zodat wij in staat zijn om te bepalen hoe groot het bereik van de doelgroepkinderen op de peuterspeelzaal in het schooljaar voor de telling op de basisschool is geweest. Het enige wat we kunnen bepalen, omdat bij de intake naar de opleiding van de ouders wordt gevraagd is het percentage doelgroepkinderen afgezet tegen de groep dat de peuterspeelzaal bezoekt. Het landelijk beleid is om te bewerkstelligen dat 50% van de doelgroepkinderen een VVE-programma volgt.In de gemeente Menterwolde willen wij een groter bereik. Het streven is om tot een bereik van 100% de doelgroepkinderen te komen. Om dat te bereiken zijn er maatregelen nodig zoals, regelmatig overleg tussen JGZ en de peuterspeelzaal. Daarnaast moet ingezet wor-den om ook de kinderopvanginstellingen een rol te geven om de doelgroep te bereiken. Dit overleg vindt plaats om de toegeleiding naar de peuterspeelzaal zo optimaal mogelijk te ma-ken. Daarnaast moeten er ook andere wegen gezocht worden om te bewerkstelligen dat juist de doelgroepkinderen naar de peuterspeelzaal gaan. Vanuit het basisonderwijs wordt gevraagd hierop vooral in te zetten. Zij constateren een steeds groeiende achterstand vooral op het gebied van taal. Juist die kinderen die van huis uit al een taalachterstand hebben, gaan vaak niet naar de peuterspeelzaal. De gedachte leeft dat de ouderbijdrage vaak een drempel is om hun peuter niet op de peuterspeelzaal te doen. Een mogelijkheid om iets aan dit pro-bleem te doen is de ouderbijdrage inkomensafhankelijk te maken.Op verzoek van de gemeente heeft SWM naar deze mogelijkheid onderzoek gedaan. Hierop wordt in het financiële hoofdstuk teruggekomen.6.3 NetwerkenOm een sluitende aanpak te realiseren zullen alle instanties die met kinderen van 0–6 jaar te maken hebben samen moeten werken. Hierbij komt de rol van de gemeente naar voren als initiator van het overleg tussen de diverse instanties. De gemeente heeft de regierol. Zij zal dus de partijen bijeen moeten brengen en houden. Dit kan op gemeentelijk niveau, of op dorpsniveau (Bredeschool). Het nog te realiseren Centrum voor Jeugd en gezin is een voor-beeld van samenwerking.6.4 Zorgstructuur 0 - 12 jaarVoor de peuterspeelzaal in Menterwolde bestaat ook de mogelijkheid gebruik te maken van het zorgplaform van het RZAT (regionaal zorg adviesteam). 6.6 Doorgaande lijn peuterspeelzaal – basisschoolOp dit moment wordt ter bevordering van de doorgaande lijn door SWM gewerkt met Pravoo. Daarnaast vindt regelmatig overleg plaats tussen de peuterspeelzaalleidsters en de leer-krachten van de onderbouw van de “ontvangende” basisschool. Op beleidsniveau vindt over-leg plaats tussen de directie van SWM, de gemeente en de schooldirecties.De ontwikkeling gaat echter verder. Er zijn middelen beschikbaar vanuit het gebiedspro-gramma ter medefinanciering. Het andere deel wordt gefinancierd door SWM zelf. De uit te voeren activiteiten zijn:- Interne organisatie:o Kindbesprekingen naar aanleiding van bevindingen uit het volgsysteemo Verslagleggingo Schrijven, uitvoeren en evalueren van ‘stimuleringsplannen’.- In relatie tot externen:o Rapportage aan de ouderso Bespreken van de rapportage met de ouders, vooral wanneer er aanleiding tot zorg iso Stelselmatig en gestructureerd overleg met het basisonderwijso Overdracht naar het basisonderwijso Samenwerking met de JGZ.
Een goede samenwerking met de JGZ is noodzakelijk. In september 2006 hebben de SWM en de JGZ een convenant gesloten, waarin richtlijnen een afspraken voor deze samenwer-king zijn opgenomen. Het ten uitvoer brengen van deze richtlijnen vraagt veel inspanning van beide partijen. 7. De professionaliteit van het peuterspeelzaalwerkHet peuterspeelzaalwerk is ontstaan uit vrijwillige initiatieven van ouders. Vrijwilligers (ou-ders) zijn jarenlang de drijvende kracht geweest achter het peuterspeelzaalwerk. Inmiddels is al jaren een professionaliseringsslag aan de gang die ervoor zorgt dat er steeds meer taken toegeschreven worden aan het peuterspeelzaalwerk en dat er meer eisen gesteld worden aan personeel, materiaal, accommodatie en management. Er wordt steeds meer belang ge-hecht aan het peuterspeelzaalwerk en dit stelt nieuwe eisen aan de professionaliteit van de organisatie van het peuterspeelzaalwerk.De uitvoering van het peuterspeelzaalwerk is ondergebracht bij SWM. Deze organisatie zorgt voor het personeel en heeft de verantwoording voor de accommodaties. Al het uitvoerende werk wordt door de leidsters gedaan.7.1. AccommodatiesHet is van belang dat de accommodaties waarin het peuterspeelzaalwerk gehuisvest is van hoge kwaliteit zijn.
Naam Plaats Bijzonderheden / wensen’t Grutstee Meeden Zonwering, dubbelglas; buitenspeelzaalplaats ver-plaatsen tegen de speelzaal aan’t Kwetternest Muntendam ju-lianaplein Zonwering, geen kantoor ruimte voor leidsters; geen buiten opslagruimte (schuurtje)‘t Kwetternest Muntendam Nieuwenhuisweg Houtsnippers buitengebied vervangen door gras en rubber tegels’t Lutje Grut Noordbroek Dubbelglas’t Hummelhof Zuidbroek Onderdeel van de Bredeschool Zuidbroek
Er liggen niet van alle zalen RI&E rapportages zoals de wet voorschrijft. Het is dus onduide-lijk of de gebouwen aan de arbo-eisen voldoen. Het is een verantwoordelijkheid van SWM dit wel te hebben. In de op te stellen productovereenkomst zal dit worden geëist. De zalen in Meeden en Noordbroek heeft de SWM ‘om niet’ in gebruik van de gemeente. Het meest ideale zou zijn om voor alle gebouwen een huurbedrag in rekening te brengen en deze te verwerken in de subsidie aan SWM. De situatie bestaat echter al enkele jaren zo. Daarbij speelt dat er nu wordt gekeken naar de mogelijkheden voor een MFC in Noordbroek. Hier kan een andere constructie uit voortvloeien. In dat geval bestaat de huidige situatie alleen nog voor de zaal in Meeden. De meest praktische oplossing is dus de huidige situatie vooralsnog te handhaven. Zo wordt voorkomen dat er in korte termijn verschillende constructies achter elkaar aan worden gecreëerd. De constructies zijn budgettair neutraal. Verhuur heeft wel als voordeel dat de werkelijke kosten voor peuterspeelzaalwerk beter in beeld komen. Dit maakt vergelijking met andere gemeenten of andere producten (en daarmee beleidskeuzes) beter mogelijk. De zalen in Muntendam en Zuidbroek worden door SWM gehuurd. Met ingang van het begrotingsjaar 2007 worden deze kosten door SWM gedragen en derhalve in de subsidie verwerkt. Tot aan 2007 werden de kosten rechtstreeks door de gemeente voldaan. Dit is één van de redenen dat het subsidiebedrag voor het peuterspeelzaalwerk in 2007 is verhoogd. Voor de zalen in Meeden en Noordbroek zijn gebruiksovereenkomsten vastgelegd met de gemeente. Deze laatste is eigenaar van deze gebouwen.
De afgelopen jaren is gebleken dat er in dit kader onduidelijkheid is over de verantwoorde-lijkheidsverdeling betreffende de volgende zaken:- Zaal onderhoud- Buitengebied onderhoud incl. toestellen- Invoeren veiligheidsmanagement
In de gebruiksovereenkomsten (Meeden en Noordbroek) en het huurcontract (Zuidbroek) is al het e.e.a. geregeld over de verantwoordelijkheidsverdeling voor het onderhoud van de speelzalen:Onderdeel Gemeente SWMOnderhoud, herstel en vernieuwing van constructieve onderde-len van de speelzaalruimte X Herstel en vernieuwing van installaties zoals centrale verwar-ming etc. X Buitenschilderwerk en grote reparaties aan de buitenzijde van de speelzaalruimte X Ontstoppen van riolering en putten X Het onderhoud van de groenvoorziening en de buitenomheining X Witten, sauzen, behangen en schilderen van de binnenzijde van de speelzaal overeenkomstig de periodieke onderhoudscy-clus van de gemeente X Vervangen van gebroken of beschadigde glasruiten of spiegels X Onderhoud van geiser, boiler, cv-ketel en –radiatoren X Het gebruikelijke onderhoud van en kleine reparaties aan hang- en sluitwerk, schakelaars, contactdozen, deurbel etc. XHet ontstoppen van closetpotten, vaste wastafels, gootstenen, e.d. XHet onderhoud aan waterkranen en het treffen van voorzienin-gen aan waterleidingen bij sterk vriezend weer. XHet overig onderhoud (o.a. schoonmaak aan de binnenkant van de speelzaal. X
Bovenstaande verdeling is afgesproken in december van 1998. In zowel de begroting van SWM als de gemeente moeten deze afspraken afdoende zijn afgedekt. Voor de komende begrotingen zal dit nogmaals worden beschouwd.Ook biedt de lijst voldoende helderheid over de onderhoudsverdeling, met uitzondering van de speelvoorziening. Het meest voor de hand ligt het dat de gemeente hier de verantwoordelijkheid voor krijgt, aangezien zij ook de groenvoorziening en de omheining van de zalen onder haar verantwoording heeft. Bijkomend voordeel is dat het onderhoud en vervangen van speeltoestellen onderdeel kunnen zijn van het gemeentelijk speelvoorzieningenbeleid. Geconstateerd is echter dat de gelden die voorheen werden begroot voor het onderhoud, cq vervanging van de voorziening niet meer in de gemeentebegroting staan, maar ook niet toe-gevoegd zijn aan de subsidie van SWM. Voorgesteld wordt het “oude” bedrag voor het on-derhoud van de speelvoorziening voor de speelzalen geïndexeerd toe te voegen aan de post speelvoorzieningen algemeen.Deze voorgestelde systematiek wijkt af van de verhoudingen zoals bijvoorbeeld in het on-derwijs geregeld. Hier is het schoolbestuur verantwoordelijk voor de speelvoorzieningen. Hiervoor ontvangt het schoolbestuur een vergoeding als onderdeel van de vergoeding meu-bilair.De verantwoordelijkheid om de speelzalen te voldoen aan wettelijke eisen is in beginsel een verantwoordelijkheid van de gebruikers/exploitant. Wanneer een gebouw niet aan de wette-lijke eisen voor het peuterspeelzaalwerk voldoet, heeft SWM de verantwoordelijkheid om dit op te lossen. Moet het gebouw aangepast worden, dan kan op basis van bovenstaande ver-antwoordelijkheidsverdeling gekeken worden wie wat moet doen. De ingebruikgever, de ge-meente, geeft het gebouw in gebruik voor een specifiek doel. Wanneer onderdelen niet vol-doen, waar de gemeente verantwoordelijk voor is in haar rol van ingebruikgever/verhuurder, dient de gemeente zorg te dragen voor een oplossing. Hierbij dient wel overleg te zijn met SWM over de oplossing, waarbij van beide zijden inzet mag worden gevraagd. Op basis van bovenstaande verantwoordelijkheidsverdeling dient ook de kostenverdeling plaats te vinden.7.2. Personeel en managementIn onze gemeente wordt gewerkt met één professionele leidster per groep. Deze leidsters worden aangestuurd door de coördinator. Hiervoor zijn 166,36 reguliere uren beschikbaar. De uren worden gebruikt voor:- overleg met de leidsters; - externe contacten, zoals JGZ, gemeente, coördinatorenoverleg, CMO, Logopedische dienst, etc;- interne contacten andere werksoorten;- voor het opstellen van plannen, zoals een pedagogisch beleidsplan;- werving van doelgroepkinderen;- werkontwikkeling;- rapportages;- etc.De leidsters worden in de groep ondersteund door vrijwilligers of stagiaires. Doordat er twee personen voor de groep staan kan uitvoering gegeven worden aan het VVE-programma. Het is wel een compromis, omdat de methode uitgaat van twee professionele leidsters. Daarom is het in de groep zo geregeld dat de leidster met een deel van de groep bezig is met het VVE-programma en dat de vrijwilligster of stagiaire het andere deel bezighoudt. In alle geval-len is de professionele leidster eindverantwoordelijk voor de gang van zaken in de groep.De leidsters hebben verschillende opleidingen gedaan, zoals Kinderverzorging c.q. Jeugdverzorging, Agogisch Werk of Sociaal Pedagogisch Werk. De verdere professionalisering is bevorderd door het volgen van cursussen waaronder het werken met het peutervolgsysteem PRAVOO. Als gemeente willen wij dat alle peutersspeelzaalleidsters de cursussen volgen die bij het VVE-programma horen. De SWM wordt daartoe door de gemeente uitgerust. De middelen daartoe kunnen worden gegenereerd uit verschillende projecten zoals “Spraakmakend, OAB-gelden etc. Dit geldt dus ook voor nieuw te benoemen leidsters. Bij benoeming dient dit een voorwaarde zijn. Door dit beleid wordt er voor gezorgd, dat in elke zaal dezelfde kennis aanwezig is. Verder dient er geïnventariseerd te worden aan welke opleidingen nog meer behoefte is, om het peuterspeelzaalwerk nog meer te professionaliseren. Bij het opstellen van de product-overeenkomst moet worden gekeken wat dit voor financiële gevolgen heeft. Duidelijk is dat een deel van middelen dat nu wordt ingezet vanuit spraakmakend, structureel beschikbaar moet worden gesteld. De eigen bijdrage door de gemeente aan het project Spraakmakend is gebaseerd op het structurele aandeel voor dit doel dat verwerkt is in de Algemene uitkering, zoals de gemeente die ontvangt. De bedragen maken deel uit van het bestuursakkoord “Sa-men aan de slag” en de zogenaamde FES-middelen (zie ook het collegebesluit inzake de financiering Spraakmakend).8. KwaliteitseisenWanneer we het hebben over kwaliteitseisen, gaat het in het bijzonder om:- de accommodatie: de ruimtebehoefte, de hygiëne en de veiligheid;- de inzet van beroepskrachten: de groepsgrootte en de leidster-kindratio;- de organisatie: aansprakelijkheid- en ongevallenverzekeringen, in-formatieverstrekking aan ouders en invloed van werk-nemers op het beleid van de werkgever.In 1995 zijn landelijk kwaliteitsregels voor de kinderopvang vastgesteld. Naar aanleiding daarvan heeft het Nederlandse Normalisatie-instituut normen opgesteld voor de oppervlakte en inhoud van gebouwen:- per groep een ruimte beschikbaar is per kind van 3,5 m2 bruto speel/werkoppervlak;- er buitenspeelruimte beschikbaar is, waarvan de oppervlakte minimaal 4 m2 per spe-lend kind bedraagt.Dit zijn normen die destijds zijn vastgesteld. Door de invoering van de wet Kinderopvang zijn deze richtlijnen te komen vervallen. De VNG hanteert deze normen nog wel als landelijke minimumnorm. Voorgesteld wordt deze normen als de gemeentelijke normen vast te stellen. Andere organisaties zoals Stichting Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector gaan uit van minimaal 4,5 m2 binnenspeelruimte en 7 m2 buitenspeelruimte.
8.1 Gebouw, hygiëne en veiligheidVeel zaken met betrekking tot gebouwen, hygiëne en veiligheid zijn wettelijk geregeld. De GGD heeft van de gemeentelijke opdracht om de peuterspeelzalen te controleren op hygiëne en veiligheid. Zij brengt vierjaarlijks hierover een rapport uit met constateringen en aanbeve-lingen. De leidraad voor de GGD voor deze inspecties wordt de gemeentelijke verordening peuterspeelzalen.8.2 Capaciteit en bezettingElke groep bestaat maximaal uit 12 peuters. Een groep gaat twee dagdelen per week naar de peuterspeelzaal. Dit betekent dat een peuterspeelzaal maximaal 5 groepen kan herber-gen. De speelzaal in Meeden is feitelijk te klein om een groep van 12 kinderen te herbergen. Het college heeft besloten dat dit opgelost mag worden door met kleinere groepen (negen kinde-ren) te gaan werken. Dit als voorkeur boven het realiseren van een aanbouw aan het histori-sche gebouw. De speelzaal Noorbroek is voor wat betreft de oppervlakte een grensgeval. Door het teruglo-pende peuteraanbod kan nu gewerkt worden met een groepsgrootte van 11 peuters. Op het moment dat er definitief sprake is van de realisatie van een MFC in Noordbroek kan hier een structurele oplossing voor worden geboden.8.3 Taken groepsleidsterDe taken van de groepsleidster zijn in twee categorieën te onderscheiden: groepsgebonden en niet-groepsgebonden activiteiten. Er zijn ook groepsgebonden en niet-groepsgebonden uren. De leidsters staan per dagdeel drie uur voor de groep. Omdat een groep twee dagde-len naar de peuterspeelzaal gaat, betekent dat zes uren per groepsleidster. Voor niet groepsgebonden activiteiten hebben de leidsters, naast de compensatie verrekening met de schoolvakanties dan nog recht op twee x 0,77 uur per groep. Gemiddeld is de taakverdeling van een groepsleidster als volgt: - groepsleiding op een peutergroep;- voor- en nazorg peutergroepen;- overige niet-groepsgebonden activiteiten, zoals oudercontacten, intern overleg en voorberei-ding van activiteiten;- training en opleiding, afhankelijk van het aantal uren dienstbetrekking en VVE-groepen.
Kwaliteitseisen Ambitie-niveau 1 Ambitie-niveau 2 Ambitie-niveau 3 Menter-woldeHet hebben en uitvoeren van een pedagogisch be-leidsplan X X X XContract met de ouders/intake X X X XKlachtenprotocol hebben en toepassen X X X XPeriodiek overleg met vertegenwoordiging van ouders X X X XMinimaal één jaarlijkse observatie van het kind X X XMinimaal één kindbespreking met de ouders X X XHanteren overdrachtformulier peuterspeelzaal–basisschool X X XInbedding in lokaal beleid X X XHebben en toepassen van peutervolgsysteem X / *)Een specifiek op de VVE gerichte bevordering van de deskundigheid van de leidsters X /*) / = in ontwikkeling8.4 De verordeningDe kwaliteitseisen vinden we terug in de verordening. De verordening heeft de volgende uit-gangspunten:- peuterspeelzaalwerk is een professionele werksoort; het dragen van de naam “peuter-speelzaal” brengt verplichtingen met zich mee;- registratieplicht: gemeenten kunnen hiermee overzicht houden op het peuterspeel-zaalwerk en nemen indien nodig maatregelen; - er zijn verschillende ambitieniveaus mogelijk;- een minimum aan kwaliteitseisen over de maximale groepsgrootte, de oppervlakte van de speelruimten, het aantal beroepskrachten en begeleiders per groep;- informatieplicht van de peuterspeelzaal aan ouders over de plaatsingsprocedure, de leveringsvoorwaarden, het te voeren beleid en de wijze en frequenties van informatie-uitwisseling over het geplaatste kind;- verklaring van goed gedrag voor beroepskrachten en begeleiders;- toezicht en sanctiemogelijkheden bij het niet naleven van de voorschriften.9. De bekostiging van het peuterspeelzaalwerk 9.1 UitgavenDe peuterspeelzaal heeft te maken met de volgende kostensoorten:1. huisvesting;2. spelmateriaal;3. meubilair;4. activiteiten- en verbruikskosten;5. salaris en personeelskosten;6. kantoor en administratiekosten;7. overhead en overige kosten;8. vrijwilligersbijdrage.9.2 InkomstenOuderbijdrageOp dit moment betalen alle ouders een bijdrage van € 32,50 per maand over 11 maanden. De totale inkomsten uit ouderbijdragen zijn op dit moment ongeveer € 73.000,00 per jaar. SWM heeft op verzoek van de gemeente scenario’s doorgerekend om de financiële effecten te kunnen inschatten voor een progressieve heffing van de eigen bijdragen. De verschillende scenario’s zijn als bijlage bijgevoegd. Hier volgen de mogelijk financiële consequenties wanneer dit wordt ingevoerd:categorie netto inkomen ouderbijdrage1 tot 1300 € 27,502 1300 tot 1600 € 33,003 1600 en meer € 35,00
In het geval dat driekwart van de gebruikers in de hoogste categorie zouden vallen (= meest positieve scenario) zou SWM per jaar ongeveer € 1.500,- extra aan ouderbijdragen innen. In het aller slechtste geval zou er een inkomstenachteruitgang zijn van € 6.700,-. Het systeem zou budgettair neutraal zijn wanneer er iets meer dan tweederde deel van de ouders in de duurste categorie valt. Bij de inkomenstoets in dit systeem wordt slechts gekeken naar het netto-inkomen. Er wordt niet gekeken naar gezinssamenstelling etc. Dit brengt ook teveel administratieve last met zich mee.Bij het Centraal Bureau voor de Statistiek zijn door ons gegevens opgevraagd over de hoogte van de inkomens in onze gemeente in percentages per categorie. Wanneer we deze verhouding toepassen op de ouderbijdragen, geeft dat budgettair het volgende beeld voor de stichting.categorie aantalkinderen bijdrage ouderbijdrage per maand inkomsten per jaar1 76 € 27,50 € 2.090,00 2 48 € 33,00 € 1.548,00 3 76 € 35,00 € 2.660,00 200 € 6.298,00 x 11 mnd = € 69.278,00
Op dit moment ontvangt de stichting uit de eigen bijdrage circa € 72.000,00. De stichting blijft natuurlijk wel dezelfde kosten maken, dus zal van de gemeente een verhoging van de subsi-die moeten hebben. Andere optie is om het laagste tarief op te hogen. Echter lopen we dan al weer bijzonder dicht aan tegen het huidige tarief. Het ophogen van de hogere tarieven zal tot gevolg hebben dat het voor ouders veel aantrekkelijker wordt om de kinderen naar een kinderopvang te brengen. Gezien de doelstelling om een groter bereik te krijgen voor de peu-terspeelzaal wordt voorgesteld bovenstaande progressieve ouderbijdrage in te voeren en met het verschil in inkomsten voor de stichting te verrekenen bij de vaststelling van de subsi-die. Aangetoond moet dan wel worden dat de lagere inkomsten vanuit de ouderbijdrage voortkomen uit de progressieve heffing. De SWM geeft aan een dergelijke regeling te kun-nen uitvoeren.Gemeentelijke subsidieDe peuterspeelzalen worden bekostigd door de gemeente via de reguliere subsidie aan SWM en via de projectsubsidie VVE in het kader van het gemeentelijke onderwijs achter-standenbeleid. VVE-gelden zijn bedoeld voor het bestrijden van achterstanden bij peuters en bij kinderen van groep 1 en 2 van de basisschool.De gemeente subsidieert middels de reguliere subsidie aan SWM het peuterspeelzaalwerk. De projectsubsidie VVE wordt ook door de gemeente gesubsidieerd, maar hiervoor ontvangt de gemeente vanaf 1 augustus 2006 een bedrag van ongeveer € 15.000,00 per jaar van het Rijk. Deze regeling loopt tot en met 2010. 9.3 Resultaat gericht subsidieVeel gemeenten gaan bij verstrekken van subsidie over op resultaatgerichte subsidies. In het geval van het peuterspeelzaalwerk is er een mogelijkheid om (prestaties)afspraken te maken op het gebied van:- het bereik van het aantal peuters;- het bereik van het aantal doelgroeppeuters;- de hoogte van de ouderbijdragen;- het voldoen aan de kwaliteitseisen.Wat betreft het bereik van doelgroeppeuters wordt landelijk de normering van 50% gehan-teerd. Voor onze gemeente moet dat hoger zijn, gezien de problematiek in deze regio. Het streven zal zijn om 100% te halen. Ook hierover zal met SWM afspraken gemaakt moeten worden. De feitelijke uitvoering van activiteiten om dit doel te behalen zijn genoemd in het projectplan “Spraakmakend”. Wat de hoogte van de ouderbijdrage betreft mag dat zeker geen belemmering voor ouders van doelgroepkinderen zijn. Voor de speciale groep die een derde dagdeel naar de peuter-speelzaal gaan dient de ouderbijdrage voor de derdedagdeel nihil te zijn. De doelgroepkinde-ren komen in meerderheid uit de minder draagkrachtige gezinnen. Alle doelen uit dit beleidsplan, de eisen uit de verordening en landelijke wetgeving worden samen met de financiële voorwaarden vastgelegd in een productovereenkomst met SWM. Hierbij wordt rekening gehouden met projectgelden uit bijvoorbeeld het gebiedsprogramma en de “Spraakmakend”.In cijfers gebaseerd op de begroting 2007 zien de inkomsten en uitgaven er voor het onder-deel peuterspeelzaalwerk er voor SWM als volgt uit:
Kosten BatenPersoneelslasten € 147.247,00 Ouder bijdragen € 73.700,00Huisvestingskosten € 32.420,00 Subsidie gemeente (psz) € 114.000,00Organisatiekosten € 7.596,00 Subsidie SWM algemeen € 111.641,00Afdracht meubilair aan zalen € 9.146,00 Afdracht oudercommissies € 12.374,00 Afschrijvingen € 1.520,00 Doorberekening kosten SWM € 89.038,00 Totaal € 299.341,00 € 299.341,00
10. Het toezichtkader en handhaving van de kwaliteitAan de peuterspeelzalen dienen eisen gesteld te worden. Deze eisen gaan over de volgende onderdelen:- accommodatie;- gebruikte producten;- arbeidsomstandigheden;- gezondheidsaspecten en pedagogische klimaat.
Deze onderdelen vallen respectievelijk onder de volgende wetten: de woningwet en het bouwbesluit, de warenwet, de Arbo-wetgeving en ten slotte de Wet Collectieve Preventieve Gezondheid. Verder kunnen in lokale verordeningen ook eisen worden gesteld, zoals de lokale Bouwverordening en Gebruiksvergunning en de verordening peuterspeelzaal.SWM heeft de verantwoording dat de zalen aan alle eisen voldoen, de gemeente heeft een controlerende taak. Dat de gebouwen veelal in eigendom zijn van de gemeente doet aan de verantwoording van SWM niet af. De toezicht op de gezondheid en pedagogische klimaat wordt voor ons uitgevoerd door de GGD. De GGD constateert gebreken en adviseert op het gebied van hygiëne, veiligheid en gezondheid. De GGD stelt een rapport op over haar be-vindingen en stuurt dit naar SWM. De gemeente ontvangt een kopie van het rapport, zodat ook de gemeente op de hoogte blijft in hoeverre de peuterspeelzalen voldoen aan de eisen op het gebied van gezondheid, veiligheid etc. In de verordening wordt in algemene termen iets gezegd over de veiligheid. In overleg met de GGD zullen de eisen concreter worden in-gevuld. Alle eisen zullen worden vastgelegd in de productovereenkomst. Hierdoor heeft de gemeente de subsidie als sturingsinstrument.11. De toekomstBehalve dat er op lokaal niveau wordt gewerkt aan de ontwikkelingen op het peuterspeel-zaalwerk, zijn er ook landelijke ontwikkelingen te melden die van invloed zullen zijn op de wijze waarop we omgaan met het peuterspeelzaalwerk. Het doorontwikkelen van het VVE-beleid en het Centrum voor Jeugd en Gezin zijn al genoemd.Nog dit jaar verwachten wij een notitie van het Rijk met daarin een nadere uitwerking van de gedachte om de voorschoolse voorzieningen te harmoniseren. Voor kinderen in de leeftijd tussen 2 en 4 jaar zijn de afgelopen decennia twee typen voor-zieningen ontstaan, te weten de peuterspeelzalen en de kinderopvangcentra. De peuter-speelzalen zijn intussen gericht op het samen leren spelen met andere kinderen en worden steeds meer een soort “voorschool”. Kinderopvang is een belangrijke voorwaarde voor ou-ders om arbeid en zorg te kunnen combineren. Overeenkomst tussen beide voorzieningen is dat het ontmoeten van andere kinderen en het stimuleren van de ontwikkeling centraal staan. Verschillen tussen de instellingen hebben vooral te maken met de wijze van financie-ring en de duur van het verblijf in de voorziening.Bij peuterspeelzalen is er sprake van decentraal beleid, meestal vanuit de publieke sector georganiseerd. Kinderopvangcentra zijn private instellingen, ‘marktpartijen’ voortvloeiend uit de systematiek van vraagfinanciering van de Wet kinderopvang. In peuterspeelzalen worden veel taalstimuleringsprogramma’s aangeboden. Binnen de kinderopvangcentra is dit landelijk gezien veel minder het geval. Dat kan volgens het kabinet segregatie tot gevolg hebben. Het kabinet wil de verschillende typen voorzieningen voor jonge kinderen onder één wetge-vingskader brengen. Op dit moment lijkt het erop dat dit het huidige kader van de Wet op de Kinderopvang wordt. Gevolg hiervan is dat het peuterspeelzaalwerk, na harmonisatie geen publieke-, maar een private instelling wordt. Binnen deze instelling zullen dan de VVE-programma’s worden aangeboden. Wat dit exact gaat betekenen voor het toezicht en hoe de regierol van de gemeente ingevuld moet gaan worden is nog onduidelijk.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl