Reclameverordening voor Delft 2005

Geldend van 18-10-2010 t/m 12-02-2012

De raad der gemeente Delft;

gelezen het voorstel van het college van 12 oktober 2004;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

b e s l u i t :

vast te stellen de Reclameverordening voor Delft 2005;

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • 1.

    “Weg”:

    • a.

      alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, die tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

    • b.

      de - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

    • c.

      de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen passages en galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimten toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

    • d.

      andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

  • 2.

    “Rechthebbende”:

    Een ieder die over enig goed enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

  • 3.

    “Reclame”:

    elke vorm van openbare aanprijzing om de afzet van goederen of diensten te bevorderen, overgebracht door middel van een aanduiding, opschrift, aankondiging, mededeling, uitbeelding, afbeelding, projectie of object of door het uitdelen of verstrekken van goederen of diensten, voor zover dit vanaf een openbare land-, water-, of spoorweg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is en voor zover dit geen betrekking heeft op de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet.

  • 4.

    “Reclamedrager”:

    een voorwerp dat kennelijk bestemd is om reclame op aan te brengen.

  • 5.

    “Gevelreclame”:

    een plat tegen een bouwwerk of tegen een luifel aangebracht verlicht, aangelicht of onverlicht voorwerp met reclame, of een daarmee overeenkomend samenstel van elementen, zoals:

    • a.

      een bord met onderbrekingen dat de gevelindeling volgt;

    • b.

      muurschilderingen;

    • c.

      spandoeken;

    • d.

      winkelwaren, voorwerpen, ook als zij geen afbeelding zijn en/of opschriften bevatten, die kennelijk als reclame op of aan een bouwwerk zijn aangebracht.

  • 6.

    “Uitsteekreclame”:

    een op de gevel van een bouwwerk aangebracht verlicht, aangelicht of onverlicht uitstekend voorwerp of een daarmee overeenkomend samenstel van elementen.

  • 7.

    “Dakreclame”:

    Verlichte of onverlichte voorwerpen met reclame, aangebracht in goten of op daken van bouwwerken; hiertoe worden ook gerekend beschilderingen van dakvlakken of daarmee vergelijkbare reclamevormen.

  • 8.

    “Lichtreclame of de verlichte reclame”:

    de reclame voorzien van en/of aangelicht door kunstlicht, anders dan openbare verlichting.

  • 9.

    “Losse letters”:

    verlichte of aangelichte opschriften waarbij er per letter of symbool een aparte reclamedrager is toegepast en waarbij de reclamedragers onderling niet met elkaar zijn verbonden.

  • 10.

    “Reclamebord”:

    een vrijstaande reclamedrager, waar door middel van bevestiging één of meer borden in, op, tegen of aan zijn gebracht of een vrij in de ruimte staand voorwerp uitsluitend of in hoofdzaak voor reclamedoeleinden ingericht of gebezigd.

  • 11.

    “Menubord”:

    een reclamebord bedoeld voor het bekendmaken van waren en berekende prijzen van dranken, spijzen of maaltijden van restaurant-, café- en aanverwante bedrijven.

  • 12.

    “Sandwichbord”:

    twee evenwijdig of bijna evenwijdig aan elkaar geplaatste borden, bevestigd om of aan een paal, mast, boom of bevestigd om, aan of tegen straatmeubilair.

  • 13.

    “Driehoeksbord”:

    een driekantig, vast afficheframe (A-formaat) om paal of mast bevestigd, bedoeld voor affichering.

  • 14.

    “Vlag”:

    een stuk doek in een bepaalde kleur, of verschillende op vaste wijze geschikte kleuren, met of zonder beeltenis, gevoerd (aan een lijn of stok) als zinnebeeld van een bedrijf, vereniging, partij, natie of vergelijkbare instantie.

    Een samenstel van een aantal kleine vlaggen als aandachtspunt voor hotels en soortgelijke bedrijven, banieren en wimpels worden hiermee gelijkgesteld.

  • 15.

    “Buitenreclame”:

    de reclame in de stedelijke ruimte, waarbij de reclamedrager niet is bevestigd aan een anderszins zelfstandig bouwwerk;

  • 16.

    “Voertuigen”:

    alle rij- en voertuigen, met uitzondering van treinen, trams en bussen.

  • 17.

    “Vaartuigen”:

    alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.

  • 18.

    “Bouwwerk”:

    elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirecte steun vindt in of op de grond. Hulpconstructies ten behoeve van de bouw van bouwwerken zijn in deze definitie inbegrepen.

19. “Gebouw”:

elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

  • 20.

    “Pand”:

    een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat door één of meer van voor naar achter doorlopende en van beneden tot boven opgaande bouwmuren is gescheiden van de rest van het gebouw en dat zelf niet meer is onderverdeeld door dergelijke bouwmuren.

  • 21.

    Spandoek; gespannen doeken op, aan of boven de weg danwel op of aan bouwwerken (waaronder begrepen bouwsteigers) voorzien van een reclame-uiting;

Artikel 1.2 Werkingsgebied reclameverordening.

Deze verordening geldt in het gedeelte van de gemeente, waarvoor niet geldt de provinciale “Verordening Bescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland”.

Artikel 1.3 Beslistermijn.

  • 1.

    Het college beslist op een aanvraag voor een vergunning binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het college kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

Artikel 1.4 Te late indiening aanvraag.

  • 1.

    Indien een aanvraag voor een vergunning wordt ingediend minder dan drie weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning nodig heeft, kan het college besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen.

  • 2.

    Voor bepaalde, door het college bij openbare kennisgeving aan te wijzen vergunningen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1.5 Voorschriften en beperkingen.

  • 1.

    Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van belangen in verband waarmee de vergunning is vereist.

  • 2.

    Diegene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.6 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing.

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden.

Artikel 1.7 Intrekking of wijziging van de vergunning of ontheffing.

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van een vergunning, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 1.8 Inzage vergunning of ontheffing.

De houder van een vergunning of ontheffing is verplicht deze op eerste vordering van een algemeen opsporingsambtenaar of van een ambtenaar belast met de zorg voor de naleving van een of meer bepalingen van deze verordening ter inzage af te geven aan deze ambtenaar.

Hoofdstuk 2 Reclame op of aan bouwwerken.

Artikel 2.1 Reclameverbod op of aan bouwwerken

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden deze zaak of een daarop aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van reclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is

  • 2.

    Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet ten aanzien van:

    • a.

      opschriften, aankondigingen en afbeeldingen in het inwendige gedeelte van een onroerende zaak;

    • b.

      opschriften en aankondigingen op zuilen, borden, muren of andere constructies, aangewezen door het bevoegde bestuursorgaan;

    • c.

      opschriften en aankondigingen betrekking hebbend op:

      1e openbare verkoping, aanbiedingen ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, voor zolang zij feitelijk betekenis hebben, en voorzover deze zijn gelegen in het gebied dat is aangewezen als beschermd stadsgezicht deze geen groter oppervlakte hebben dan 0,5 m2 en buiten beschermd stadsgezicht 1 m2;;

      2e naamborden mits deze opschriften en aankondigingen gezamenlijk geen groter oppervlakte hebben dan 0,5 m2 en geen van alle een grotere afmeting in een richting hebben dan 1,00 meter en alle de maximumdikte, gemeten loodrecht op de gevel, van 0,1 meter niet overschrijden en mits deze opschriften en aankondigingen zijn aangebracht aan een onroerende zaak;

    • d.

      opschriften en aankondigingen aan gebouwen en inrichtingen van openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;

    • e.

      opschriften en aankondigingen, welke ter voldoening aan een wettelijke verplichting, dan wel op grond van een wettelijk toegekende bevoegdheid worden aangebracht mits de in de wet genoemde minimummaten niet worden overschreden, of, indien geen maten zijn vastgesteld, deze gezamenlijk geen groter oppervlakte hebben dan 0,5 m2 en geen van alle een grotere afmeting in een richting hebben dan 1,00 meter en mits deze opschriften en aankondigingen zijn aangebracht op of aan een onroerende zaak;

    • f.

      tijdelijke borden voorzien van opschriften aangebracht op bouwterreinen, voorzover deze opschriften rechtstreeks betrekking hebben op de op dat terrein in uitvoering zijnde bouwwerkzaamheden;

    • g.

      reclame op of aan reclamedragers aan bouwwerken die vallen onder de werkingssfeer van hoofdstuk 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2.2 Algemene eisen reclame op of aan bouwwerken.

Elke reclame op of aan een bouwwerk, genoemd in artikel 2.1, lid 2, dient te voldoen aan de volgende eisen:

  • a.

    de reclame dient in relatie te staan met de activiteiten in, dan wel het gebruik van de onroerende zaak;

  • b.

    de reclame mag geen overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak veroorzaken;

  • c.

    de reclame mag zich niet bevinden boven de rijbaan en een strook van 30 cm daarnaast;

  • d.

    reclames in de vorm van bewegende reclame, lichtcouranten, lichtreclame met veranderlijke of intermitterend licht en lichtprikkabels zijn niet toegestaan;

  • e.

    de reclame mag niet in de vorm van een daglichtreflecterende reclame worden aangebracht;

  • f.

    de onderzijde van de uitsteekreclame of vlag mag zich niet lager dan 2,20 meter boven het straatpeil bevinden;

  • g.

    een uitsteekreclame of vlag mag niet worden aangebracht of geplaatst op dusdanige wijze dat het uitzicht op de openbare ruimte vanuit woningen in belangrijke mate wordt belemmerd.

Artikel 2.3 Bijzondere bepalingen

  • 1.

    het college is bevoegd nadere regels te stellen waaraan de reclame moet voldoen.

  • 2.

    het college is bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 2.2.

Hoofdstuk 3 Overige reclame

Artikel 3.1 Reclame op of aan de weg.

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan de weg, behoudens de gevallen genoemd in artikel 2.1, lid 2, reclame te maken.

  • 2.

    Het in het eerste gestelde lid van het verbod geldt niet ten aanzien van:

    • a.

      opschriften en aankondigingen op zuilen, borden, muren of andere constructies, aangewezen door het bevoegde bestuursorgaan;

    • b.

      opschriften en aankondigingen, geplaatst of aangebracht op of aan de weg, van openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;

    • c.

      niet verlichte opschriften betrekking hebbend op de naam en/of de aard van de in uitvoering zijnde bouwwerken en/of op de namen van degenen die bij het ontwerp en/of de uitvoering van het bouwwerk zijn betrokken, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, en voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    • d.

      borden ten behoeve van politieke uitingen.

Artikel 3.2 Eisen aan reclameborden

  • 1.

    het reclamebord mag geen overlast opleveren voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak of de veiligheid van het verkeer.

  • 2.

    het reclamebord mag zich niet bevinden op of boven de rijbaan.

  • 3.

    het reclamebord mag niet worden geplaatst in een straal van 10 meter rond hoeken van straten.

  • 4.

    het reclamebord moet zodanig worden geplaatst dat deze geen belemmering vormt voor de doorstroming van voetgangers; hieraan wordt geacht te zijn voldaan als de reclameborden worden geplaatst op het trottoir of in een voetgangersgebied en er een minimale doorgang voor voetgangers overblijft van 1,50 meter of in door het college aangewezen drukke voetgangersgebieden of straten een minimale doorgang voor voetgangers van 2,00 meter.

  • 5.

    het reclamebord moet worden geplaatst in een strook van 1,00 meter gemeten vanuit de voorgevel of bij hoekpanden de zijgevel.

  • 6.

    Per bedrijf mag er slechts één reclamebord worden geplaatst of aangebracht.

  • 7.

    Het reclamebord mag niet bevestigd of geplaatst worden aan brugleuningen en/of keerhekken.

  • 8.

    Het reclamebord moet bestaan uit een stabiele, weerbestendige, solide constructie.

  • 9.

    Het reclamebord mag niet aanstootgevend zijn;

  • 10.

    Het reclamebord, niet zijnde een vrij in de ruimte staand onderwerp, mag geen grotere hoogte hebben dan 1,20 meter gemeten vanaf straatpeil.

  • 11.

    Het reclamebord mag niet rond of aan verkeerstekens, verkeerslichten, HTM-masten of andere masten of palen worden geplaatst, behoudens het gestelde in artikel 3.5 en 3.6.

  • 12.

    Voorzover een reclamebord, uitgevoerd als menubord, wordt geplaatst op een terras en/of een kwaliteitsstrook, is het toegestaan om in afwijking van het gestelde in lid 6, twee menuborden te plaatsen. De hoogte mag niet meer bedragen dan 1,20 meter gemeten vanaf straatpeil en breedte mag niet meer zijn dan 0,80 meter. Als het menubord wordt geplaatst op een paal mag de bovenkant van het menubord niet hoger zijn gelegen dan 1,80 meter gemeten vanaf straatpeil en mag de breedte niet groter zijn dan 0,50 meter.

Artikel 3.3 Aanvraag vergunning reclameborden op of aan de weg.

Bij de aanvraag moet worden overgelegd in tweevoud:

  • a.

    tekeningen op schaal of een duidelijke foto waaruit blijkt:

    1e de plaatsing van de reclame en de nodige maatvoering;

    2e de maten van de reclamedrager;

  • b.

    detailtekeningen, materiaal- en kleurmonsters die verband houden met het uiterlijk van het reclamebord;

  • c.

    een beschrijving, aangevende de aard van de reclame, de samenstelling en de wijze van bevestiging van voorwerpen of inrichtingen, bestemd voor het aanbrengen van de reclame;

  • d.

    tekeningen en/of foto’s van de straatwand en/of de omgeving, inclusief de in de nabijheid gelegen bouwwerken, voor zover nodig ter beoordeling van het uiterlijk van de reclame in verband met de omgeving;

  • e.

    een situatietekening op schaal met hierop aangegeven waar de reclameborden worden geplaatst of aangebracht, gebaseerd op door of namens het college aangegeven kaartmateriaal.

Artikel 3.4 Weigeringsgronden.

Een vergunning als bedoeld in artikel 3.1 kan worden geweigerd indien niet voldaan wordt aan de eisen zoals gesteld in artikel 3.2.

Artikel 3.5 Reclameborden aan openbare verlichtingsmasten.

  • 1.

    Het is verboden om boven de weg reclame te maken door een reclamebord aan te brengen aan openbare verlichtingsmasten.

  • 2.

    Het in het eerste lid omschreven verbod geldt niet voor door het college aangewezen reclameborden op de daarbij aangewezen wegen.

Artikel 3.6 Reclame door bewegwijzering.

  • 1.

    Het is verboden om aan of boven de weg reclame door bewegwijzering aan te brengen of te plaatsen.

  • 2.

    Het in het eerste lid omschreven verbod geldt niet voor:

    • a.

      door het college aangewezen locaties en/of gebieden;

    • b.

      bewegwijzering aangebracht door of namens een gemeentelijk orgaan en/of de Koninklijke Nederlandse Toeristenbond, ANWB.

Artikel 3.7 Reclame door spandoeken.

  • 1.

    Het is verboden om aan of boven de weg, danwel op of aan bouwwerken, reclame te maken door een spandoek aan te brengen of te laten aanbrengen.

  • 2.

    Het in het eerste lid omschreven verbod geldt niet voor door het college aangewezen locaties, mits schriftelijk kennisgeving is gedaan van het aan te brengen spandoek aan het college en dit college niet binnen 14 dagen na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken.

Artikel 3.8 Reclame op steigerdoeken

  • 1.

    Het is verboden om gespannen doeken op of aan bouwsteigers te voorzien van een reclame-uiting.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing voorzover de reclame-uiting wordt aangebracht op een bouwsteiger of daaraan gelijk te stellen hulpconstructies die tengevolge van rechtens toegestane (ver)bouw- of renovatieactiviteiten ter plaatse wordt gebezigd, en

  • 3.

    voorzover deze steigerdoeken worden gebezigd in een gebied dat is aangewezen als beschermd stadsgezicht de oppervlakte van de afbeelding voor tenminste 60% de achterliggende gevel weergeeft en ten hoogste 40% bestaat uit (commerciële) reclame, en;

  • 4.

    van het voornemen tot plaatsing van de reclame-uiting voorafgaand aan de plaatsing melding is gedaan aan het college van burgemeester en wethouders. Het gestelde in artikel 2.3.1 is ten aanzien van de vorm en inhoud van de melding van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.9 Reclame met rijdende voertuigen.

  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg met rijdende voertuigen reclame te maken.

  • 2.

    Dit verbod geldt niet voor het maken van reclame door middel van rijdende voertuigen die, naar het oordeel van het college niet uitsluitend of in hoofdzaak voor reclamedoeleinden zijn ingericht op gebezigd.

Artikel 3.10 Parkeren van reclamevoertuigen.

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van reclame, op de weg te parkeren met het kennelijke doel om daarmee reclame te maken.

  • 2.

    Dit verbod geldt niet voor het maken van reclame door middel van geparkeerde voertuigen die, naar het doordeel van het college niet uitsluitend of in hoofdzaak voor reclamedoeleinden zijn ingericht of gebezigd.

Artikel 3.11 Reclame met geluidstoestellen

1.Het is verboden op of aan de weg met rijdende of geparkeerde voertuigen, of anderszins, met geluidstoestellen reclame te maken.

Artikel 3.12 Sampling- en/of reclamecampagne e.d.

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan de weg reclame te maken door, al dan niet met een voertuig, kraam, tafel of enig ander middel, goederen aan te prijzen, te verstrekken, aan te bieden om niet, uit te stallen of op andere wijze reclame te maken voor deze goederen.

  • 2.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan niet worden verleend voor als zodanig door het college aangewezen wegen of weggedeelten.

  • 3.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid moet worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast;

    • b.

      in het belang van de openbare orde;

    • c.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • d.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk ten aanzien van de omgeving.

Artikel 3.13 Aanvraag vergunning reclame- of samplingcampagne e.d.

  • 1.

    Bij de aanvraag moet worden overgelegd in tweevoud:

    • a.

      een beschrijving, aangevende de aard van de reclame- of samplingcampagne, aantal en soort reclamevoertuigen of andere middelen, bestemd voor het aanbrengen van de reclame en soort produkten welke worden verstrekt;

    • b.

      een situatietekening op schaal met hierop aangegeven het gebied waar de reclame- of samplingcampagne wordt ontplooid, gebaseerd op door of namens het college aangegeven kaartmateriaal;

Artikel 3.14 bijzondere bepalingen

  • 1.

    Het college is bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 3.1, 3.2, 3.5, 3.6, 3.7, 3.8, 3.9 en 3.10;

  • 2.

    Het college kan - gehoord de commissie voor Welstand en Monumenten en de desbetreffende raadscommissie - delen van de gemeente aanwijzen waar hoofdstuk 3 geheel of gedeeltelijk niet van toepassing is;

  • 3.

    Het college kan, ter voorkoming van ontsiering en/of ter bescherming van belangen van derden, besluiten dat in een gedeelte van de stad geen reclame – waaronder begrepen een nader bepaalde soort reclame - of een bepaalde maximum hoeveelheid reclame wordt toegestaan.

  • 4.

    Het college is bevoegd nadere regels te stellen waaraan de reclame moet voldoen.

Hoofdstuk 4 Straf-, overgangs- en slotbepalingen.

Artikel 4.1 Strafbepalingen.

Overtreding van de in deze verordening opgenomen artikelen en de krachtens deze artikelen gegeven voorschriften en beperkingen worden gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of ten hoogste een geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 4.2 Handhaving door toezichthouders en/of opsporingsambtenaren.

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

    • a.

      de personen werkzaam in de functie van Controleur Openbare Ruimte van de Sector Toezicht Openbare Ruimte;

    • b.

      de personen werkzaam in de functie van inspecteur buitendienst van de sector Bouwen en Milieu;

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van burgemeester en wethouders dan wel de burgemeester aan te wijzen personen

Artikel 4.3 Het binnentreden in woningen, andere gebouwen en terreinen.

Het is verband met de handhaving van het bepaalde in deze verordening noodzakelijk geachte binnentreden van al dan niet afgesloten terreinen, ruimten en gebouwen, alsmede woningen, geschiedt met inachtneming van de Algemene wet op het binnentreden (Wet van 22 juni 1994, Stb. 572).

Artikel 4.4 overgangsbepaling

  • 1.

    vergunningen, voorschriften, beperkingen en ontheffingen – hoe ook genaamd – verleend krachtens de Reclameverordening voor Delft 2000 blijven, voorzover het gebod of verbod waarop zij betrekking heeft ook vervat is in deze verordening, van kracht tot de termijn waarvoor zij werden verleend is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 2.

    indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om ontheffing of vergunning op grond van de Reclameverordening voor Delft 2000 is ingediend en alsdan nog niet op de aanvraag is beslist, wordt hierop op grond van overeenkomstige bepalingen van de onderhavige verordening beslist.

Artikel 4.5 citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Reclameverordening 2005

Artikel 4.6 Inwerkingtreding.

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2005.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 28 oktober 2004.

mr. drs. G.A.A. Verkerk, burgemeester.

drs. Y. van Delft, griffier.

Bekendgemaakt: 19 december 2004.

Gewijzigd bij raadsbesluit van 29 november 2007. Bekendgemaakt 2 december 2007.

Gewijzigd bij raadsbesluit van 29 mei 2008. Bekendgemaakt 1 juni 2008.

Gewijzigd bij raadsbesluit van 18 december 2008. Bekendgemaakt 21 december 2008.

Laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 23 september 2010. Bekendgemaakt 10 oktober 2010.