Regeling vervallen per 25-04-2013

Gemeenschappelijke Regeling Veiligheidsregio Utrecht 2013

Geldend van 25-04-2013 t/m 24-04-2013

Intitulé

Gemeenschappelijke Regeling Veiligheidsregio Utrecht 2013

Voorwoord

Voor u ligt de gewijzigde gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio Utrecht 2013, die van kracht is geworden per 25 april 2013. Deze regeling komt in de plaats van de gewijzigde gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio Utrecht 2010 van 18 december 2010 die op 1 januari 2010 in werking is getreden. De gewijzigde regeling heeft tot doel om de gemeenschappelijke regeling in overeenstemming te brengen met nieuwe ontwikkelingen zoals het gewijzigde wettelijk kader rondom de Wet veiligheidsregio's.

Op 12 november 2012 heeft het algemeen bestuur een voorgenomen besluit genomen tot vaststelling van de gewijzigde regeling en deze voor formele bekrachtiging voorgelegd aan de colleges en raden van de deelnemende gemeenten.

Op grond van artikel 11.4 van de gemeenschappelijke regeling 2010, komt de gewijzigde regeling tot stand op het moment dat gemeenten die een meerderheid van het aantal inwoners vertegenwoordigen daartoe een besluit hebben genomen. In het algemeen bestuur van 25 april 2013 is vastgesteld dat op dat moment een ruime meerderheid van de gemeentebesturen had ingestemd met de gewijzigde regeling, waarmee deze rechtens is vastgesteld.

Gewijzigde Gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio Utrecht 2013

De colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters van de gemeenten gelegen binnen de provincie Utrecht, ieder voor zoveel zijn bevoegdheden betreft;

overwegende

dat intensievere samenwerking tussen gemeenten en tussen de regionale hulpverleningsdiensten gewenst is voor een adequate invulling van hun taken;

dat zij daartoe in het verband van de regio Utrecht maatregelen van de regionale hulpverleningsdiensten en gemeenten voor de beheersing van rampen en crises op elkaar afstemmen en voor de effectuering daarvan een eenduidige bestuurlijke en organisatorische structuur oprichten;

dat de zorg voor de veiligheid van en de hulpverlening aan de burgers op het gebied van de brandweerzorg en geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen gediend is met verdergaande samenwerking;

dat het gewenst is daartoe de taken met betrekking tot de uitvoering van de brandweerzorg in de regio Utrecht over te dragen aan de VRU;

dat het algemeen bestuur op 9 juli 2008 tot vorming van de geregionaliseerde brandweer heeft besloten;

dat het algemeen bestuur op 6 juli 2009 het voorgenomen besluit tot oprichting van de geregionaliseerde brandweer als onderdeel van de Veiligheidsregio Utrecht heeft genomen;

dat dit voorgenomen besluit najaar 2009 ter bekrachtiging is voorgelegd aan colleges, burgemeesters en raden van de deelnemende gemeenten;

dat als gevolg van dit besluit de gemeenschappelijke regeling zoals vastgesteld door het algemeen bestuur op 7 juli 2005 moet worden gewijzigd;

gelet op

de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet, de Brandweerwet, de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen, de Wet rampen en zware ongevallen en de (ontwerp)Wet veiligheidsregio's,

de door de gemeenteraad verleende toestemming als bedoeld in artikel 1, tweede lid van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

besluiten

dat de "Gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio Utrecht" wordt gewijzigd en komt te luiden als volgt:

GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING VEILIGHEIDSREGIO UTRECHT 2013

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen.

1. In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

 

 

a

beheersing van rampen en crises

het voorkomen en beperken van risico's op rampen en crises, alsmede de voorbereiding op en bestrijding van rampen, zware ongevallen en crises;

b

gedeputeerde staten

gedeputeerde staten van Utrecht;

c

gemeente, de gemeenten

de gemeenten die aan de regeling deelnemen;

d

geregionaliseerde brandweer

de door het algemeen bestuur ingestelde brandweerorganisatie, deel uitmakend van de Veiligheidsregio Utrecht;

e

meldkamer

de gemeenschappelijke meldkamer zoals bedoeld in artikel 35 van de Wet veiligheidsregio's

f

GMU

de stichting gemeenschappelijke meldkamer Utrecht waarin de meldkamers ambulancezorg , politie en brandweer gecolokeerd zijn ondergebracht;

g

politie Midden-Nederland (politie MN)

het onderdeel of de onderdelen van de politie die werkzaam is of zijn in, en verantwoordelijk is of zijn voor het territoir van de gemeenten;

h

RAVU

de stichting Regionale ambulancevoorziening  Utrecht;

i

regeling

deze gemeenschappelijke regeling;

j

Veiligheidsregio Utrecht (VRU)

het openbaar lichaam, bedoeld in artikel 2 van deze regeling;

k

Wet

de Wet gemeenschappelijke regelingen (Stb. 1984,669), zoals nadien gewijzigd;

I

meldkamer ambulancezorg (MKA)

de meldkamer ambulancezorg zoals deze was belegd in de gemeenschappelijke regeling veiligheidsregio Utrecht 2010 voor de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet ambulancezorg

2. Waar in de regeling artikelen van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing worden verklaard, dient in de plaats van de gemeente, de raad, het college van burgemeester en wethouders respectievelijk de burgemeester te worden gelezen: de Veiligheidsregio Utrecht, haar algemeen bestuur, haar dagelijks bestuur, respectievelijk haar voorzitter.

HOOFDSTUK 2. HET OPENBAAR LICHAAM

Artikel 2.1 Naam en vestigingsplaats

Artikel 2.2 Bestuur

1. Het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit:

a. het algemeen bestuur;

b. het dagelijks bestuur;

c. de voorzitter.

2. Het algemeen bestuur is bevoegd commissies als bedoeld in artikel 24, eerste lid van de wet in te stellen.

3. Het algemeen bestuur kan commissies in de zin van artikel 25 van de wet instellen.

Artikel 2.3 Financiële verantwoordelijkheid

  • 1.

    De gemeenten zullen er steeds zorg voor dragen dat het openbaar lichaam te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 2.

    Indien aan het algemeen bestuur blijkt dat gemeenten weigeren deze uitgaven op de begroting te zetten, doet het algemeen bestuur onverwijld aan gedeputeerde staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 gemeentewet.

HOOFDSTUK 3. BELANGEN TEN BEHOEVE WAARVAN DE REGELING IS GETROFFEN EN DE TAKEN EN BEVOEGDHEDEN VAN HET OPENBAAR LICHAAM

Artikel 3.1 Doel van de regeling

  • 1.

    De VRU behartigt de belangen van de gemeenten op de volgende terreinen:

    • a.

      de brandweerzorg;

    • b.

      de organisatie van de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen;

    • c.

      de rampenbestrijding en crisisbeheersing;

    • d.

      de meldkamer.

  • 2.

    Daarnaast heeft de VRU de zorg voor:

    • a.

      een adequate samenwerking met politie Utrecht en de meldkamer ambulancezorg ten aanzien van ondermeer de gemeenschappelijke meldkamer;

    • b.

      een gecoördineerde en multidisciplinaire voorbereiding op de rampenbestrijding en crisisbeheersing

Artikel 3.2 Taken

  • 1.

    De VRU is belast met de uitvoering van alle taken die bij of krachtens wet aan de veiligheidsregio zijn opgedragen;

  • 2.

    De veiligheidsregio kan andere taken uitoefenen voor, of diensten verlenen aan, één of meer gemeenten, anders dan die bedoeld onder in lid 1, indien deze daarom verzoeken en het dagelijks bestuur daartoe besluit;

  • 3.

    De uitoefening van de in het vorige lid bedoelde taken en het verlenen van diensten geschiedt op basis van vooraf overeengekomen afspraken tussen de velligheidsregio en de gemeente of gemeenten die het aangaat. In deze afspraken wordt neergelegd welke prestaties de veillgheidsregio zal leveren, de daadwerkelijke kosten, die integraal bij de betreffende gemeente(n) in rekening worden gebracht, en de voorwaarden waaronder tot uitvoering van de taken of de dienstverlening wordt overgegaan.

Artikel 3.3 Bevoegdheden

Aan het bestuur van de VRU komen de volgende bevoegdheden toe:

  • a.

    alle bevoegdheden tot regeling en bestuur die noodzakelijk zijn ten behoeve van de uitvoering van taken die bij deze gemeenschappelijke regeling aan de VRU zijn opgedragen en die daarvoor bij of krachtens enig wettelijk voorschrift aan gemeentebesturen zijn of worden toegekend.

  • b.

    Met toepassing van artikel 31 van de wet worden de bevoegdheden van het openbaar lichaam beperkt voor zover het betreft het met toepassing van artikel 160, tweede lid van de Gemeentewet oprichten van en deelnemen in privaatrechtelijke rechtspersonen.

  • c.

    De bevoegdheid tot het maken van de afspraken als bedoeld in artikel 3.2 lid 2 van deze regeling.

  • d.

    De bevoegdheid tot het vaststellen van minimum kwaliteitseisen met betrekking tot de uitvoering van de gemeentelijke brandweerzorg, alsmede met betrekking tot de regionale taken in het kader van rampenbestrijding, crisisbeheersing en geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen,

  • e.

    De bevoegdheid tot het vaststellen van een verordening ten behoeve van het heffen van rechten als bedoeld in artikel 229 Gemeentewet,

  • f.

    De bevoegdheid tot het vaststellen van een verordening ten behoeve van het toegang tot en beheren van, alsmede het toezicht op, het openbaar meldsysteem.

Artikel 3.4 Samenhangende taakuitvoering met de politie

Het algemeen bestuur van de VRU sluit een overeenkomst met politie MN waarin wordt vastgesteld:

  • a.

    welke taken, naast de instandhouding van de in artikel 3.2, lid 1, sub k genoemde meldkamervoorziening, gezamenlijk zullen worden verricht;

  • b.

    op welke wijze de besluitvorming, zowel op bestuurlijk als op uitvoerend niveau, ten aanzien van deze gezamenlijk uit te voeren taken zal worden gestructureerd;

  • c.

    welke personele capaciteit en welke materiële voorzieningen door partijen beschikbaar zullen worden gesteld teneinde deze taken effectief en doelmatig uit te voeren;

  • d.

    op welke wijze de kosten door de politie MN en de VRU zullen worden gedragen.

HOOFDSTUK 4. HET ALGEMEEN BESTUUR

Artikel 4.1 Samenstelling algemeen bestuur

  • 1.

    Het algemeen bestuur bestaat uit de burgemeesters van de deelnemende gemeenten.

  • 2.

    Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt zodra het lid ophoudt burgemeester van de gemeente te zijn.

  • 3.

    Het lidmaatschap van ambtsopvolgers van de in het tweede lid bedoelde aftredende leden vangt aan op het moment van hun benoeming tot burgemeester van de gemeente.

  • 4.

    De leden van het algemeen bestuur kunnen zich, indien zij verhinderd zijn een vergadering bij te wonen, laten vervangen door degene die hen als burgemeester van hun gemeente vervangt.

  • 5.

    De Commissaris van de Koningin, alsmede een vertegenwoordiger aangewezen vanuit de kring van de besturen van de inliggende waterschappen, worden voor de vergaderingen van het algemeen bestuur uitgenodigd. Zij kunnen deelnemen aan de beraadslagingen, doch hebben geen stemrecht.

Artikel 4.2 Werkwijze

  • 1.

    Het algemeen bestuur vergadert jaarlijks tenminste drie maal. Het algemeen bestuur vergadert voorts zo vaak als de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig oordeelt of tenminste een vijfde van het aantal leden van het algemeen bestuur daarom verzoekt. De voorzitter is gehouden binnen drie weken na ontvangst van een dergelijk verzoek daaraan uitvoering te geven.

  • 2.

    De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar. Door het algemeen bestuur zal met gesloten deuren worden vergaderd, indien tenminste een vijfde deel van de aanwezige leden daarom vraagt of indien de voorzitter dit nodig acht.

  • 3.

    In een besloten vergadering zal niet worden besloten over de vaststelling of wijziging van de begroting, de vaststelling van de jaarrekening, de wijziging of liquidatie van de gemeenschappelijke regeling, de vaststelling van een belastingverordening.

  • 4.

    Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast.

  • 5.

    Het reglement van orde bevat bepalingen omtrent de toezending c.q. tervisielegging ten behoeve van de leden van de raden van de gemeenten van aan de leden van het algemeen bestuur toegezonden stukken alsmede omtrent het horen van de gemeenten ten aanzien van door het algemeen bestuur te nemen besluiten. De agenda met de daarbij behorende stukken voor de vergaderingen van het algemeen bestuur wordt tenminste 10 werkdagen voordat de vergadering plaatsvindt aan de gemeenten gezonden.

  • 6.

    Het reglement van orde wordt terstond na vaststelling ter kennisneming toegezonden aan de raden van de deelnemende gemeenten.

Artikel 4.3 Besluitvorming

  • 1.

    Het algemeen bestuur neemt zijn besluiten met een gewone meerderheid van stemmen.

  • 2.

    Het aantal stemmen, dat door een lid in een vergadering van het algemeen bestuur wordt uitgebracht, is afhankelijk van het aantal inwoners van de gemeente, waarvan het lid op dat moment vertegenwoordiger is. Het aantal stemmen is voor de gemeenten in de navolgende inwonersklassen als volgt:

 

 

 

 

1

t/m

20.000:

1 stem

20001

t/m

40.000:

2 stemmen

40.001

t/m

60.000:

3 stemmen

60.001

t/m

100.000:

4 stemmen

100.001

t/m

200.000:

6 stemmen

200.001

en meer:

 

9 stemmen

  • 3.

    Als inwonertal gelden de meest recente, door het Centraal Bureau voor de Statistiek bekend gemaakte aantallen inwoners per 1 januari van een jaar.

  • 4.

    Bij het stemmen over leden heeft elk lid één stem.

HOOFDSTUK 5. HET DAGELIJKS BESTUUR

Artikel 5.1 Samenstelling dagelijks bestuur

  • 1.

    De leden van het dagelijks bestuur worden door het algemeen bestuur uit zijn midden aangewezen.

  • 2.

    Het aantal leden van het dagelijks bestuur bedraagt tenminste 5 en ten hoogste 9.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur stelt voor de uitvoering van zijn taken een doelmatige portefeuilleverdeling vast en informeert daarover onverwijld het algemeen bestuur.

Artikel 5.2 Zittingsduur

  • 1.

    De aanwijzing van de leden van het dagelijks bestuur geschiedt voor het eerst in de eerste vergadering van het algemeen bestuur na het in werking treden van deze gemeenschappelijke regeling en voorts telkens na verloop van een termijn van 4 jaar.

  • 2.

    Beëindiging van het lidmaatschap van het algemeen bestuur brengt van rechtswege het einde van het lidmaatschap van het dagelijks bestuur met zich mee.

  • 3.

    De aanwijzing van de leden van het dagelijks bestuur ter vervulling van plaatsen die door overlijden, ontslag of om een andere reden tussentijds zijn opengevallen vindt plaats binnen twee maanden na het tijdstip waarop de vacature is ontstaan. Een tussentijds tot lid van het dagelijks bestuur benoemd lid treedt af op het moment waarop degene in wiens plaats hij is benoemd zou aftreden.

Artikel 5.3 Vergaderingen

  • 1.

    Het dagelijks bestuur vergadert jaarlijks tenminste vier maal en voorts zo vaak als de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig oordeelt of tenminste twee leden van het dagelijks bestuur daarom verzoeken. De voorzitter is gehouden binnen drie weken na ontvangst ervan uitvoering te geven aan een dergelijk verzoek.

  • 2.

    Besluiten van het dagelijks bestuur worden met gewone meerderheid van stemmen genomen.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast, dat aan het algemeen bestuur wordt toegezonden.

HOOFDSTUK 6 DE VOORZITTER

Artikel 6.1 Voorzitter en vervanging

HOOFDSTUK 7 BESTUURLIJKE INFORMATIE- EN VERANTWOORDINGS-VERPLICHTINGEN

Artikel 7.1 Het dagelijks bestuur en de voorzitter ten opzichte van het algemeen bestuur

  • 1.

    De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording schuldig voor het door het dagelijks bestuur gevoerde beleid.

  • 2.

    Zij geven, gezamenlijk of ieder afzonderlijk, uit eigen beweging dan wel op verzoek van het algemeen bestuur of een of meer leden daarvan, aan het algemeen bestuur alle inlichtingen die nodig zijn voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur gevoerde beleid.

  • 3.

    De aflegging van verantwoording als bedoeld in het eerste lid, alsmede het na voorafgaand verzoek verstrekken van inlichtingen als bedoeld in het tweede lid geschieden op de wijze zoals is aangegeven in het reglement van orde voor de vergaderingen van het algemeen bestuur.

  • 4.

    Een verzoek om inlichtingen te verschaffen en/of verantwoording af te leggen kan uitsluitend worden geweigerd op de gronden vermeld in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur.

  • 5.

    Het algemeen bestuur is bevoegd in het reglement van orde voor zijn vergadering nadere regels te stellen ten aanzien van de wijze waarop door het dagelijks bestuur dan wel de leden daarvan inlichtingen dienen te worden verschaft respectievelijk verantwoording dient te worden afgelegd.

  • 6.

    De leden 1 tot en met 5 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de voorzitter.

Artikel 7.2 Externe inlichtingen- en verantwoordingsverplichtingen

  • 1.

    Het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur geven aan de raden of één of meer van hun leden uit eigen beweging of op hun verzoek alle inlichtingen die nodig zijn voor een juiste beoordeling van het door hen gevoerde beleid.

  • 2.

    Een lid van het algemeen bestuur verschaft de raad van de eigen gemeente alle inlichtingen die door een of meer leden van die raden worden verlangd.

  • 3.

    De leden van het algemeen bestuur zijn aan de colleges van burgemeester en wethouders die hen hebben aangewezen verantwoording schuldig voor het door hen in dat bestuur gevoerde beleid.

  • 4.

    Het op verzoek verstrekken van inlichtingen als bedoeld in het eerste en tweede lid alsmede het afleggen van verantwoording als bedoeld in het derde lid geschiedt op de wijze zoals door de betrokken raad is bepaald.

  • 5.

    De verstrekking van inlichtingen kan door het orgaan c.q. door degene die deze moet verschaffen uitsluitend worden geweigerd op de gronden vermeld in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur.

HOOFDSTUK 8 FUNCTIES, PERSONEEL EN ORGANISATIE

Artikel 8.1 (Hoofd-)structuur van de organisatie

Het algemeen bestuur stelt een of meer regelingen vast waarin de structuur en werkwijze van de werkorganisatie van de VRU wordt geregeld. Deze dienen in elk geval te bevatten:

  • a.

    de taken, structuur en werkwijze van de ambtelijke organisatie;

  • b.

    de bevoegdheden van de ambtelijke leiding;

  • c.

    de wijze waarop de relatie met de ondernemingsraad wordt vormgegeven;

  • d.

    de wijze waarop de verantwoordelijkheid voor het beheer van de organisatie wordt belegd in de organisatie;

  • e.

    de wijze waarop de verantwoordelijkheid voor het financiële beleid en het personeelsbeleid wordt belegd in de organisatie.

  • f.

    de wijze waarop de directeur publieke gezondheid verantwoording aflegt aan het algemeen bestuur over zijn uitvoering van de GHOR-taken.

Artikel 8.2 Ambtelijke leiding

  • 1.

    Het algemeen bestuur besluit omtrent benoeming en ontslag van

  • 2.

    Het dagelijks bestuur besluit omtrent schorsing van de algemeen directeur VRU, de regionaal commandant, coördinerend functionaris en de directeur van de meldkamer.

  • Een besluit tot schorsing dient binnen 8 weken door het algemeen bestuur te worden bekrachtigd. Vindt binnen deze periode geen bekrachtiging plaats of verwerpt het algemeen bestuur binnen deze periode een voorstel van het dagelijks bestuur tot bekrachtiging van de schorsing dan vervalt de schorsing na afloop van de termijn, onderscheidenlijk terstond na verwerping van het voorstel van het dagelijks bestuur.

  • 3.

    Het algemeen bestuur stelt voor de in het eerste lid genoemde functionarissen een Instructie vast.

  • 4.

    De in het eerste lid genoemde functionarissen staan het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de voorzitter en, indien deze zijn ingesteld, de commissies, bij alles wat de hen opgedragen taak aangaat, terzijde.

  • 5.

    De algemeen directeur VRU, als bedoeld ln lid 1, fungeert als secretaris van het algemeen en het dagelijks bestuur. Door hem worden alle stukken, die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan mede ondertekend.

Artikel 8.3 Overige ambtenaren

Onverminderd het bepaalde in het eerste lid van artikel 8.2 van de regeling beslist het dagelijks bestuur over de benoeming, schorsing en het ontslag van de overige ambtenaren van het openbaar lichaam.

Artikel 8.4 Rechtspositie

Voor het personeel van de VRU is de rechtspositieregeling van de VRU van toepassing, tenzij bij besluit van het algemeen bestuur hiervan wordt afgeweken.

HOOFDSTUK 9 FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 9.1 Organisatie financiële functie en financieel beleid

  • 1.

    Ten aanzien van de financiële functie en het financiële beleid zijn de artikelen 212 tot en met 214 van de Gemeentewet zoals deze luidt vanaf 7 maart 2002 van toepassing.

  • 2.

    De regeling als bedoeld in artikel 212 van de Gemeentewet voorziet in een administratie die zodanig Is opgezet dat de inkomsten en uitgaven per organisatieonderdeel kunnen worden geregistreerd en gepresenteerd en dat het hoofd van elk organisatieonderdeel tijdig, juist en volledig wordt geïnformeerd over de financiële resultaten van de bedrijfsvoering van het organisatieonderdeel.

Artikel 9.2 Procedure begrotingsbehandeling

  • 1.

    De begroting wordt op een overzichtelijke wijze ingedeeld naar de hoofdtaken die het openbaar lichaam uitvoert.

  • 2.

    Binnen de in het eerste lid genoemde hoofdtaken wordt een doelmatig onderscheid gemaakt naar de ramingen van de daaronder vallende activiteiten.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur voorziet de ramingen in de ontwerp-begroting als bedoeld in artikel 35 eerste lid van de wet van een behoorlijke toelichting. De ramingen in de ontwerp-begroting worden gebaseerd op continuering van bestaand beleid; ramingen voor nieuw beleid en beleidsintensiveringen worden gelijktijdig bij begrotingswijziging door het dagelijks bestuur voorgelegd.

  • 4.

    Het ontwerp van de begroting wordt toegestuurd aan de raden in afschrift aan de colleges, met de uitnodiging hun zienswijze omtrent het ontwerp van de begroting en een eventueel verzoek aan het dagelijks bestuur om een nadere toelichting, binnen 8 weken na de toezending ervan aan het dagelijks bestuur kenbaar te maken.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur zendt het ontwerp van de begroting onder bijvoeging van de zienswijzen van het gemeentebestuur, zijn commentaar daarop en zo nodig een nota van wijziging uiterlijk drie weken voor de voorgenomen datum van vaststelling aan het algemeen bestuur. Het commentaar van het dagelijks bestuur en de nota van wijzigingen worden gelijktijdig aan de colleges gezonden. Artikel 35, tweede lid van de wet is ten aanzien van dit commentaar en de nota van wijziging van overeenkomstige toepassing.

  • 6.

    Onverminderd het bepaalde in het tweede lid van artikel 9.1 kunnen de colleges tot uiterlijk zeven dagen voor de voorgenomen datum van vaststelling ten aanzien van het ontwerp en de nota van wijziging bij het algemeen bestuur een (aanvullende) zienswijze indienen.

  • 7.

    Het algemeen bestuur stelt jaarlijks in juli de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.

  • 8.

    Het algemeen bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 9.3 Procedure begrotingswijziging

  • 1.

    De programma's van de begroting vormen het autorisatieniveau voor begrotingswijzigingen.

  • Voorgestelde afwijkingen die het totaal van de begrote lasten van een programma te boven gaan, vereisen een begrotingswijziging met zienswijzeprocedure richting de raden, conform artikel 9.2.

  • 2.

    Voor de volgende categorieën is een begrotingswijziging niet nodig:

    • a)

      Wijzigingen die het totaal van de begrote lasten van een programma niet te boven gaan;

    • b)

      Wijzigingen die het totaal van de begrote lasten van een programma weliswaar te boven gaan maar waarvoor in financiële dekking is voorzien door:

      • -

        extra opdracht(en) van een individuele gemeente aan de VRU en bijbehorende financiële dekking;

      • -

        overige taken, zoals wettelijke taken waar extra bijdragen van derden (rijksoverheid) tegenover staan.

Artikel 9.4 Bijdragen deelnemers

  • 1.

    In de begroting wordt de raming aangegeven van de verschuldigde bijdrage van elke deelnemer voor het jaar waarvoor de begroting dient;

  • 2.

    De gemeenten betalen bij wijze van voorschot, jaarlijks voor 15 januari, 15 april, 15 juli en 15 oktober telkens één vierde gedeelte van de voor dat jaar geraamde bijdrage;

  • 3.

    Bij het niet overeenkomstig het bepaalde in het voorgaande lid tijdig voldoen van de voorschotten kan aan de desbetreffende gemeente de wettelijke rente in rekening worden gebracht.

Artikel 9.5 Aanbieding jaarrekening

  • 1.

    Op de jaarrekening zijn de artikelen 197 tot en met 201 van de Gemeentewet zoals deze luidt vanaf 7 maart 2002 van toepassing.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde stukken worden aan het algemeen bestuur en de raden van de gemeenten toegezonden voor 1 april van het jaar dat volgt op het dienstjaar waarop zij betrekking hebben.

Artikel 9.6 Procedure vaststelling rekening

  • 1.

    Het ontwerp van de jaarrekening wordt toegestuurd aan de raden, in afschrift aan de colleges, met de uitnodiging hun zienswijze omtrent het ontwerp van de jaarrekening en een eventueel verzoek aan het dagelijks bestuur om een nadere toelichting, binnen 8 weken na de toezending ervan aan het dagelijks bestuur kenbaar te maken.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt het ontwerp van de jaarrekening onder bijvoeging van de zienswijzen van het gemeentebestuur, zijn commentaar daarop en zo nodig een nota van wijziging uiterlijk drie weken voor de voorgenomen datum van vaststelling aan het algemeen bestuur. Het commentaar van het dagelijks bestuur en de nota van wijzigingen worden gelijktijdig aan de colleges gezonden. Artikel 35, tweede lid van de wet is ten aanzien van dit commentaar en de nota van wijziging van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Het algemeen bestuur stelt in juli de jaarrekening vast in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 4.

    Het algemeen bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan Gedeputeerde Staten.

  • 5.

    Van de vaststelling van de jaarrekening doet het dagelijks bestuur mededeling aan de colleges en de raden van de gemeenten.

  • 6.

    De verrekening van het verschil tussen de op grond van artikel 9.4, derde lid betaalde voorschotten en de werkelijk verschuldigde bijdrage vindt plaats binnen een maand na verzending van de in het eerste lid bedoelde mededeling.

  • 7.

    Bij de in het voorgaande lid bedoelde verrekening kan geen verrekening plaatsvinden als bedoeld in Boek 6, Titel I, afdeling 12 van het Burgerlijk Wetboek met andere vorderingen van of aan het openbaar lichaam.

HOOFDSTUK 10 ARCHIEFFUNCTIE

Artikel 10.1 Zorg voor archiefbescheiden

  • 1.

    Het dagelijks bestuur draagt de zorg voor de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt met inachtneming van de Archiefwet regels vast omtrent de zorg voor de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden, alsmede omtrent het toezicht daarop.

  • 3.

    In geval van toetreding of uittreding van de leden van het openbaar bestuur of opheffing van de regeling draagt het dagelijks bestuur zorg voor het treffen van voorzieningen voor de archiefbescheiden

HOOFDSTUK 11 TOETREDING; UITTREDING; WIJZIGING EN OPHEFFING

Artikel 11.1 Toetreding en uittreding

Toetreding van niet deelnemende gemeenten tot deze regeling of uittreding uit deze regeling is slechts mogelijk na wijziging van de indeling van gemeenten in regio’s als bedoeld. In artikel 8 Wet velligheidsregio’s of na gemeentelijke herindeling op basis van de Wet algemene regels herindeling (Arhl).

Artikel 11.2 Toetreding

  • 1.

    Toetreding tot de regeling door een andere gemeente kan plaatsvinden bij gelijkluidend besluit van het college en de burgemeester van die gemeente, elk voor zover het hun bevoegdheden betreft, indien het algemeen bestuur in dat verzoek bewilligt.

  • 2.

    Voor de totstandkoming van een besluit van het algemeen bestuur als in het vorige lid bedoeld is een gewone meerderheid van het aantal uitgebrachte stemmen vereist.

  • 3.

    In een besluit van het algemeen bestuur als bedoeld in het eerste lid kan de toetreding afhankelijk worden gesteld van de voldoening aan bepaalde voorwaarden door de betrokken gemeente.

  • 4.

    De toetreding gaat in op een door het algemeen bestuur te bepalen tijdstip.

Artikel 11.3 Uittreding

  • 1.

    Een gemeente kan uit de regeling treden bij een daartoe strekkend gelijkluidend besluit van het college en de burgemeester van die gemeente.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt de verplichtingen van de uittredende gemeente vast. Deze verplichtingen bestaan uit de vergoeding van de berekenbare kosten die rechtstreeks het gevolg zijn van de uittreding.

Artikel 11.4 Wijziging

Een wijziging van deze gemeenschappelijke regeling komt tot stand bij gelijkluidende besluiten van de colleges en de burgemeesters van de gemeenten die een meerderheid van het aantal inwoners van alle gemeenten vertegenwoordigen. Voor de vaststelling van de aantallen inwoners worden aangehouden de laatstelijk door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers.

Artikel 11.5 Opheffing

  • 1.

    De regeling wordt opgeheven bij gelijkluidende besluiten van de colleges en de burgemeesters van de gemeenten waarin een meerderheid van het aantal inwoners van alle gemeenten woont.

  • 2.

    De opheffing gaat in met ingang van de dag die genoemd wordt in het in lid 1 genoemde besluit.

  • 3.

    De gemeenten verbinden zich in geval van opheffing van het openbaar lichaam een liquidatieplan op te stellen dat voorziet in de verplichting van de gemeenten alle rechten en verplichtingen van het openbaar lichaam over de gemeenten te verdelen op een in het plan te bepalen wijze. Hierbij kan zonodig van de bepalingen van deze regeling worden afgeweken.

  • 4.

    Het liquidatieplan voorziet zoveel mogelijk in de herplaatsing van het personeel en in de financiële gevolgen die de opheffing voor het personeel heeft.

  • 5.

    Voordat het algemeen bestuur het liquidatieplan vaststelt worden de colleges en de burgemeesters gedurende een periode van acht weken in de gelegenheid gesteld daarover hun zienswijze te geven,

  • 6.

    Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van het liquidatieplan. De bestuursorganen van het openbaar lichaam blijven zonodig ook na de opheffing in functie tot de liquidatie is voltooid.

HOOFDSTUK 12 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 12.1 Tijdsduur en inwerkingtreding van de regeling

  • 1.

    Deze regeling is getroffen voor onbepaalde tijd.

  • 2.

    Deze regeling treedt in werking met ingang van de datum waarop het algemeen bestuur ter vergadering vaststelt dat aan het gestelde in artikel 11.4 is voldaan.

  • 3.

    De toezending van de in artikel 26, eerste en vierde lid van de wet genoemde stukken geschiedt door het gemeentebestuur van Utrecht.

  • 4.

    Indien en zolang op het moment van wijziging van de regeling de Tijdelijke wet ambulancezorg nog niet in werking is getreden, dan moet totdat deze in werking treedt:

    • -

      in artikel 8,2 lid 1 na ‘coördinerend functionaris’ worden ingevoegd; «- de directeur meldkamer ambulancezorg;»;

    • -

      in artikel 8.2 lid 2 na ‘coördinerend functionaris’ worden ingevoegd «, de directeur meldkamer ambulancezorg».

Artikel 12.2 Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als "Gemeenschappelijke Regeling Veiligheidsregio Utrecht 2013".

Ondertekening

Het algemeen bestuur VRU,
voorzitter, secretaris,
Mr. A. Wolfsen J.M.P. Wink

TOELICHTING BIJ DE GEWIJZIGDE GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING VEILIGHEIDSREGIO UTRECHT 2013

ALGEMENE TOELICHTING

Op [datum] is de gewijzigde gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio Utrecht 2013 in werking getreden (GR). Het betreft een wijziging van de gemeenschappelijke regeling zoals die gold vanaf 1 januari 2010.

Hieronder is na een algemene toelichting een artikelgewijze toelichting opgenomen, op de belangrijkste wijzigingen/onderdelen. in deze algemene toelichting worden de aanleiding en achtergrond van deze gewijzigde regeling geschetst en wordt ingegaan op de rol en positie van het gemeentebestuur in relatie tot de VRU. Voor de leesbaarheid is bij niet gewijzigde artikelen de bestaande toelichting opnieuw ingevoegd, in een aantal gevallen met tekstuele aanpassing.

Aanleiding

De directe aanleiding van de wijziging is het voldoen aan de kredietvoorwaarden van de Bank Nederlandse Gemeenten (BNG). De VRU heeft een kredietfaciliteit onder de meest gunstige voorwaarden, namelijk die voor gemeenten. Om die voorwaarden voor bestaande leningen te behouden en bij nieuwe leningen te verkrijgen moeten de liquidatiebepalingen in de GR worden aangepast. Het risicoprofiel van de VRU voor de deelnemende gemeenten verandert niet. Deze bepalingen zijn in 2010 per abuis niet opgenomen in de GR, terwijl dat indertijd wel was toegezegd.

Ontwikkelingen

Naast deze technische wijziging zijn er ontwikkelingen die actualisering van de GR gewenst maken. Zo is regelgeving gewijzigd sinds de vaststelling van de huidige GR in 2010 en zijn er (bestuurlijk-beleidsmatige) ontwikkelingen die van invloed zijn op de inhoud van de GR.

  • -

    De Wet veiligheidsregio’s (Wvr) is in werking getreden en reeds gewijzigd (niet alle wijzigingen zijn van kracht). Op grond van de Wvr wordt een aantal functionarissen ingesteld. Dit zijn de regionaal commandant, de coördinerend functionaris en de directeur meldkamer. Deze functionarissen worden nu in de GR opgenomen omdat daarmee is vastgelegd dat de benoeming daarvan bij het algemeen bestuur ligt.

  • -

    De gewijzigde Wet publieke gezondheid (Wpg) is in werking getreden. De directeur publieke gezondheid (DPG) is als functionaris ingesteld. De Wvr is aangepast door de wijziging van de Wpg. Dat betekent dat de DPG de leiding heeft gekregen over de GHOR. De benoeming van de directeur GHOR hoeft daarmee niet meer in de GR te worden geregeld. in de GR wordt neergelegd dat het algemeen bestuur bepaalt hoe de DPG verantwoording aan het algemeen bestuur aflegt.

  • -

    De recent vastgestelde tijdelijke Wet ambulancezorg (Twaz) zal naar verwachting op 1 januari 2013 in werking treden. Op grond daarvan wordt de Meldkamer Ambulancezorg (MKA) ontvlochten uit de (begroting van de) VRU en kan in de GR de functionaris ‘directeur MKA’ vervallen. Voor het geval dat de Twaz onverhoopt niet in werking treedt, is een overgangsbepaling opgenomen.

  • -

    Het bestuurlijke standpunt ten aanzien van het principe van ‘one man one vote’ bij het stemmen over leden van het bestuur, is nu neergelegd in de GR.

  • -

    De afschaffing van de dienstverleningsovereenkomsten, in lijn met ontwikkeltraject van de nieuwe begroting, is nu verwerkt in de in de GR. De voorziene aanpassing van de financieringssystematiek kan de wijze yan bepaling van de bijdragen aan de VRU veranderen. Om dat mogelijk te maken is in de GR een vrijere regeling,voor de verdeling opgenomen,

  • -

    Er is een bepaling opgenomen in verband met het Openbaar Meidsysteem (OMS). Deze schept de mogelijkheid om de verordenende bevoegdheid om regels te stellen met betrekking tot OMS, door de raden aan het bestuur van de VRU te laten overdragen.

De inrichting en werkwijze van de nieuwe VRU-organisatie is niet in de regeling opgenomen. Deze zijn vastgelegd in de organisatieregeling en het organisatieplan, beiden vastgesteld door het algemeen bestuur VRU. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de breed gedragen noodzaak om voor de verdere organisatieontwikkeling van de VRU de gewenste ruimte en flexibiliteit te betrachten.

Tot slot zijn er op een aantal plaatsen tekstuele verhelderingen en verbeteringen doorgevoerd. Zo is het artikel met betrekking tot de taken van de VRU versimpeld en het onbedoeld limitatief karakter van de regeling uit 2010 ongedaan gemaakt. De tekst van de GR is hier in overeenstemming gebracht met de systematiek van de Wet gemeenschappelijke regelingen. De taken en werkzaamheden van de VRU blijven gelijk.

Positie gemeenteraden

De veiligheidsregio’s hebben de vorm van een gemeenschappelijke regeling die door colleges wordt aangegaan. Het gaat om een gemeenschappelijke regeling waarbij een openbaar lichaam is ingesteld. Dit betekent dat de voorschriften in de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) met betrekking tot gemeenschappelijke regelingen met een openbaar lichaam van toepassing zijn. De Wgr kent allerlei bepalingen die moeten waarborgen dat gemeenten (en dan met name gemeenteraden) controle en invloed kunnen uitoefenen op de besluitvorming en het functioneren van gemeenschappelijke regelingen. Hiermee wordt voorkomen dat een bestuur van een gemeenschappelijke regeling los komt te staan van de deelnemende gemeenten.

Bedoelde bepalingen hebben betrekking op:

  • De samenstelling van de bestuursorganen. De Wgr bepaalt dat de leden van het algemeen bestuur moeten voortkomen uit de besturen van de deelnemende gemeenten. Het dagelijks bestuur wordt gekozen door en uit het algemeen bestuur;

  • De controle op de gemeenschappelijke regeling. De centrale bepaling in de Wgr over de controle is artikel 16. Dit artikel schrijft voor welke voorschriften een gemeenschappelijke regeling moet bevatten ten aanzien van informatie, verantwoording en terugroeping;

  • De regeling van taken en bevoegdheden. De Wgr schrijft voor dat de gemeenschappelijke regeling het belang of de belangen waarvoor de regeling wordt ingesteld, vermeldt. Bovendien moet in de gemeenschappelijke regeling worden aangegeven welke bevoegdheden de gemeenten aan het bestuur van de gemeenschappelijke regelingen overdragen.

Het feit dat het bij veiligheidsregio’s om verlengd lokaal bestuur gaat, houdt een opdracht in aan de bestuursorganen van de veiligheidsregio en hun leden om de raden van de deelnemende gemeenten daadwerkelijk te betrekken bij de besluitvorming van de veiligheidsregio en de werkzaamheden van de operationele diensten.

De raden zijn weliswaar geen rechtstreekse deelnemer aan de gemeenschappelijke regeling, maar hebben wel een belangrijke kaderstellende en controlerende rol op de uitvoering van taken door de VRU.

Allereerst zal de raad, ingevolge de Wet gemeenschappelijke regelingen, goedkeuring moeten geven aan het aangaan van de gemeenschappelijke regeling. Ook worden de raden formeel geconsulteerd over de conceptbegroting en jaarstukken van de VRU.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2.1 Naam en vestigingsplaats

Een gemeenschappelijke regeling is in beginsel een publiekrechtelijke overeenkomst tussen openbare lichamen (meestal gemeenten) die een bindend karakter heeft. Onderdeel van de afspraken kan zijn dat er een entiteit wordt gevormd met rechtspersoonlijkheid. Gezien artikel 9 Wvr is van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

Artikel 2.2 Bestuur

Volgens artikel 12 van de Wet gemeenschappelijke regelingen bestaat het bestuur van een openbaar lichaam dat op basis van artikel 8 is ingesteld uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter. Strikt juridisch genomen is het eerste lid dus niet noodzakelijk. Uit een oogpunt van systematiek en ten behoeve van de inzichtelijkheid is het echter wel gewenst. Volgens artikel 33 van de Wet gemeenschappelijke regelingen kent een gemeenschappelijke regeling een bevoegdhedenstructuur (verdeling van de bevoegdheden over de bestuursorganen) die identiek is aan die van de Gemeentewet zoals die gold voor de de inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur. Binnen een gemeenschappelijke regeling ligt het zwaartepunt overwegend op bestuursbevoegdheden. Omdat in het algemeen bestuur de invloed van de gemeenten tot uiting komt, is de bestuurlijke band tussen gemeenten en gemeenschappelijke regeling (en vervolgens ook de gemeentelijke betrokkenheid bij het te besturen belang) van groot belang.

Door de minister van BZK en de VNG is onderkend dat de redenen die aanwezig waren voor de dualisering van de gemeentebesturen bij gemeenschappelijke regelingen niet of nauwelijks een rol spelen en dat het minder gewenst is gemeenschappelijke regelingen van een dualistische bevoegdhedenstructuur te voorzien. Derhalve is hier de keuze gemaakt het bestuur van de regeling monistisch te structureren. Om geen uitgebreide regelingen met betrekking tot de bevoegdhedenverdeling op te hoeven nemen is in het tweede lid aansluiting gezocht bij de regeling in de Gemeentewet zoals deze luidde direct voorafgaand aan de dualisering. Het voordeel hiervan is bovendien dat deze aansluit bij de bestuurlijke praktijk en de bestuurlijke cultuur die de intergemeentelijke samenwerking kent.

Artikel 2.3

Hierin worden de verplichtingen van de deelnemers aan de gemeenschappelijke regeling op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen uitgewerkt, omdat de Bank Nederlandse Gemeenten (BNG) dit als voorwaarde stelt voor de kredietverstrekking onder voorwaarden die voor gemeenten gelden. De gemeenten worden onder anderen beschouwd als meest kredietwaardige soort overheid. Voor de BNG kan een gemeenschappelijke regeling slechts als even kredietwaardig als een gemeente worden beschouwd indien een aantal concrete bepalingen is opgenomen. Deze zijn opgenomen in artikel 2.3 en 11.5 van de GR. De tekst is overgenomen uit de ‘circulaire Peper’ uit 1999. Het risicoprofiel van de VRU voor de deelnemende gemeenten verandert niet.

Artikel 3.1 Doel van de regeling

Ingevolge artikel 10, eerste lid van de wet moet in de regeling het belang worden vermeld dat de deelnemers gezamenlijk willen behartigen. Onder een belang dient in bestuurskundige termen te worden verstaan een na te streven doelstelling oftewel een gewenste situatie op een bepaald beleidsveld. Het doel van de VRU vloeit direct voort uit de Wvr. Dit artikel markeert vooral de positie van de gemeenschappelijke regeling op het beleidsveld. Het heeft geen concrete rechtsgevolgen ten aanzien van de bestuurlijke en juridische relatie met de lidgemeenten. Dat is wel het geval met de artikelen waarin de taken en bevoegdheden zijn geregeld.

Artikel 3.2 Taken

De taken van de VRU zijn grotendeels vastgelegd in de Wvr en aanverwante. Dit artikel beschrijft die taken niet langer opsommend, doch verwijst naar de wet. De opsomming in de oude regeling was onbedoeld limitatief. Ten opzichte van de oude regeling is helderder neergelegd welke taken bovenwettelijk zijn. Ook is helderder neergelegd hoe wordt geregeld dat de VRU extra taken en diensten voor gemeenten uitvoert omdat de ‘dienstverleningsovereenkomst oude stijl’ is afgeschaft.

De wettelijke taken omvatten ook een aantal taken die de VRU al uitvoerde voor alle gemeente. Dit zijn onder andere het bevorderen dat de deelnemende gemeenten voldoende voorbereid zijn op grootschalige ongevallen, rampen en crises, dat zij daartoe de noodzakelijke maatregelen treffen alsmede het organiseren van additionele ambtelijke ondersteuning van de deelnemende gemeenten bij de uitvoering van die taak en ten tijde van een grootschalig ongevail, een ramp of een crisis. Ook de zogenaamde ‘regionale taken’ (bijvoorbeeld het verkenningsvliegtuig, evenementenbeleld enz.) die de VRU reeds uitvoert voor de gemeenten op basis van een inwonerbijdrage, vallen onder dit nieuwe artikel.

in 2011 zijn de dienstverleningsovereenkomsten en de bijbehorende financiële verantwoordingssystematiek geëvalueerd. De dienstverleningsovereenkomst zoals die in artikel 3.4 van de oude regeling was gedefinieerd als een zakelijke overeenkomst is afgeschaft. De VRU blijft de plustaken uitvoeren voor de diverse gemeenten, slechts de dienstverleningsovereenkomst als instrument is afgeschaft.

De dienstverleningsovereenkomst werd op grond van het oude artikel 9.4 ook gebruikt voor de bepaling van de totale bijdagen van de deelnemers. Zie daaromtrent ook de toelichting op artikel 9.4. Hoe de VRU extra taken en diensten kan uitvoeren voor de gemeente is nu geregeld in artikel 3.2. Dit gebeurt nog steeds tegen de werkelijk gemaakte kosten zodat de gemeente betaalt voor wat zij krijgt. Het dagelijks bestuur dient daartoe te besluiten. Alle reeds uitgevoerde taken kunnen onder dit artikel worden gecontinueerd.

Artikel 3.3 Bevoegdheden

Er is geen bepaling opgenomen over de verdeling van de bevoegdheden tussen de bestuursorganen van de gemeenschappelijke regeling omdat hierin is voorzien met het overgangsartikel VlIIa van de Wet dualisering gemeentebestuur. Dit houdt in dat de ‘oude’ monistische structuur zoals deze tot 7 maart 2002 was geregeld in de Gemeentewet hier nog van toepassing is. Op enkele punten is in deze regeling aansluiting gezocht bij moderniseringen die ook in een monistische structuur als een verbetering moeten worden gezien. Dit betreft dan vooral de bedrijfsvoering en de financiële verantwoording. Waar dit aan de orde is wordt dit in de toelichting vermeld.

Onder het nieuwe sub f is een bepaling opgenomen in verband met het Openbaar Meldsysteem (OMS). Deze schept de mogelijkheid om de verordenende bevoegdheid om regels te stellen met betrekking tot OMS, door de raden aan het bestuur van de VRU te laten overdragen. Slechts indien het algemeen bestuur voor een zodanig nieuw beleid kiest dat een verordening nodig is, dan kan dat zonder wijziging van de GR worden geïmplementeerd (net als bij het bestaande artikel 3 lid 3 onder e). De raden moeten alsdan wel de bevoegdheid overdragen om het artikel werking te geven. Deze bepaling kan zonder werking blijven indien een andere beleidsmatige keuze wordt gemaakt. De regeling is in die zin flexibel omdat de huidige wijze van het stellen van de eisen aan het aansluiten op OMS mogelijk blijft. Doch ook indien wordt gekozen voor een alternatief met publiekrechtelijke regels, dan kan dit door activeren van sub f mogelijk worden gemaakt. De regeling schept geen bevoegdheid tot het opleggen van verplichtingen aan burgers tn het kader van de Wet algemeen bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Bouwbesluit. Die bevoegdheid blijft bij het bevoegd gezag in het kader van Wabo liggen.

Artikel 4.1 Samenstelling algemeen bestuur

De functionarissen die op grond van dit artikel worden uitgenodigd voor de vergaderingen van het algemeen bestuur, zijn degenen die op grond van de Wvr moeten worden uitgenodigd. Naast deze functionarissen worden op reguliere basis ook nog anderen uitgenodigd zoals de korpschef van de politie Utrecht, de DPG en de directeur van de RAVU. Dit hoeft niet in de GR te worden geregeld. Desgewenst kan dit worden opgenomen in het reglement van orde.

Artikel 4.2 Werkwijze algemeen bestuur

Het reglement van orde is van belang voor een goed verloop van vergaderingen en het daarin plaatsvindende besluitvormingsproces. Omdat de besluitvorming in een bestuursstructuur, die het karakter van verlengd lokaal bestuur heeft, gebaseerd behoort te zijn op standpuntbepaling op gemeentelijk niveau is in het tweede lid opgenomen. Het vormt een waarborg voor de mogelijkheid die individuele gemeenten moet worden geboden om zorgvuldig een standpunt te kunnen voorbereiden ten aanzien van zaken die op de regionale agenda worden geplaatst.

Artikel 4.3

In het bestuur is aan de orde geweest dat bij het stemmen over personen ten behoeve van deelname leden van het algemeen bestuur aan het dagelijks bestuur en de commissies het principe van ‘one man one vote’ zou moeten gelden, in dit artikel is dit bestuurlijk uitgangspunt verwerkt.

Artikel 7.1 Het dagelijks bestuur en de voorzitter ten opzichte van het algemeen bestuur

Artikel 7.2 Externe inlichtingen- en verantwoordingsverplichtingen.

De artikelen 16 en 17 van de Wgr schrijven voor dat een gemeenschappelijke regeling bepalingen bevat over het verstrekken van informatie en het afleggen van verantwoording. Daarbij gaat het zowel om de informatie- en verantwoordingsplicht binnen de gemeenschappelijke regeling (de relatie tussen het dagelijks bestuur en het algemeen bestuur) als om de informatie- en verantwoordingsplicht van het bestuur van de gemeenschappelijke regeling ten opzichte van de raden van de deelnemende gemeenten.

Teneinde te waarborgen dat er een nauwe bestuurlijke band tussen gemeenschappelijke regelingen en gemeenten zal bestaan is in de artikelen 16 van de wet de verplichting opgenomen om bepalingen in een gemeenschappelijke regeling op te nemen over het verstrekken van inlichtingen en het afleggen van verantwoording aan de gemeentelijke achterban. Gelet op de heterogeniteit qua grootte, bestuurlijke structuur en cultuur van de aan deze gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten is er in het vierde lid voor gekozen om het aan de gemeenten over te laten om te bepalen op welke wijze inlichtingen worden verstrelct en verantwoording wordt afgelegd.

Artikel 8.1 (Hoofd-)structuur van de organisatie

Dit betreft de regeling ex artikel 160 lid 1 onder c van de Gemeentewet. Op grond van deze bepaling in de Gemeentewet regelt het college van burgemeester en wethouders de structuur van de ambtelijke organisatie. Omdat de bestuursstructuur van deze gemeenschappelijke regeling niet is gedualiseerd is deze bepaling nodig die de vaststelling van de organisatieregeling aan het algemeen bestuur voorbehoudt.

De wijzing behelst ten eerste te verduidelijken dat alle onderwerpen die in artikel 8.1 worden benoemd, niet in één regeling te hoeven worden opgenomen. Hiermee is bijvoorbeeld mogelijk dat de onderwerpen die nu in de Organisatieregeling zijn geregeld, in verscheidene regelingen worden opgenomen. Er kan bijvoorbeeld voor worden gekozen om een separate mandaatregeling door het bestuur te laten vaststellen.

Ten tweede wordt de verantwoordingsplicht van de DPG aan het algemeen bestuur uitgewerkt. Op grond van de wijziging van de Wet publieke gezondheid heeft de DPG de leiding heeft gekregen over de GHOR, terwijl het instellen en in stand houden van de GHOR op grond van artikel 10 sub f Wvr bij de VRU ligt. De DPG voert daardoor tevens GHOR taken uit. Door dit artikel wordt expliciet gemaakt dat de DPG verantwoording moet afleggen over de uitvoering daarvan aan het algemeen bestuur, op door het algemeen bestuur te stellen wijze.

Artikel 8.2 Ambtelijke leiding

Dit artikel regelt dat het recht om de wettelijke functies als bedoeld in de Wet veiligheidsregio’s te benoemen en te ontslaan bij het algemeen bestuur rust. Het dagelijks bestuur heeft wel de bevoegdheid hen voor een (beperkte) periode te schorsen.

De wijziging is een aanpassing aan de inmiddels in werking getreden Wvr en wetswijzigingen daarin als gevolg van de wijziging van de Wpg (in werking vanaf 1 januari 2012) en de Twaz (geplande inwerkingtreding 1 januari 2013). Op grond van de Wvr ca. is er een functionaris ‘regionaal commandant’. Deze legt onder andere aan het bestuur verantwoording af op grond van het bijbehorende kwailficatiedossier. Het is logisch om die functionaris door het algemeen bestuur te laten benoemen. Deze functionaris legt verantwoording af aan het bestuur. Dit is in feite de opvolger van de functionaris ‘brandweercommandant’ uit de oude regeling. In de praktijk is er ook een fungerend regionaal commandant die de meer operationele taken uitvoert. In het kader van de herziening van de organisatieregeling kan worden bezien of een brandweerfunctionaris op dat niveau naast de regionaal commandant nodig blijft.

De meldkamer ambulancezorg (MKA) wordt ontvlochten uit de VRU en overgebracht naar de RAVU. Daarmee kan de functionaris directeur MKA vervallen. De functionaris directeur meldkamer (artikel 35 Wvr) en de functionaris coördinerend functionaris (artikel 36 Wvr) waren nog niet benoemd in de GR. Door opname in dit artikel wordt bevestigd dat deze door het algemeen bestuur worden benoemd en ontslagen. De functionaris ‘directeur GHOR’ uit de oude regeling is vervallen door de wijziging van de Wpg. De functionaris ‘directeur GHOR’ hoeft daarmee niet meer op het niveau van de GR te worden ingesteld, maar in een regeling zoals bedoeld in artikel 8.1. Er wordt bezien of en hoe deze functionaris in de Organisatieregeling of een ander besluit wordt opgenomen.

Voornoemde functies hoeven niet noodzakelijkerwijs overeen te komen met de inrichting van de directie van de VRU overeenkomstig het organisatieplan, met uitzondering van de functie van algemeen directeur VRU. De directeur VRU wordt in de Organisatieregeling en in de praktijk ‘algemeen directeur’ genoemd. Door dit in de GR op te nemen is duidelijk dat dit dezelfde functionaris is. De overige leden van de directie blijven door het dagelijks bestuur aangesteld. Dit artikel wordt, mede op grond van artikel 8.1 in ieder geval uitgewerkt in de Organisatieregeling.

Artikel 8.3 Overige ambtenaren

De bevoegdheid inzake benoeming, schorsing en ontslag van de medewerkers die niet behoren tot de directie van de organisatie is gelegd bij het dagelijks bestuur. Dit betreft beslissingen die kunnen worden genomen binnen bepaalde kaders. De betrokkenheid van het algemeen bestuur bij deze besluiten is dan ook niet noodzakelijk. Bovendien zou de lagere vergaderfrequentie van het algemeen bestuur ertoe kunnen leiden dat de besluitvorming minder vlot verloopt.

Het is mogelijk dat het dagelijks bestuur deze bevoegdheden geheel of gedeeltelijk of onder voorwaarden en restricties mandateert. Er is echter van afgezien om een dergelijke mandatering verplicht in de regeling op te nemen omdat dan op voorhand het dagelijks bestuur de mogelijkheid ontnomen zou worden om deze bevoegdheid uit te oefenen hetgeen eveneens inbreuk maakt op de verantwoordingsverplichting ten opzichte van het algemeen bestuur. De plaats waar het mandaat wordt geregeld kan een afzonderlijk of breder mandaatbesluit zijn waarin ook mandaat of volmacht wordt verleend ten aanzien van andere bevoegdheden.

Artikel 9.1 Organisatie financiële functie en financieel beleid

Gekozen is voor het van toepassing verklaren van de actuele artikelen 212 tot en met 214 van de Gemeentewet. Hierdoor kan gebruik worden gemaakt van de ontwikkelingen die voortvloeien uit de versterking van de financiële functie. Een voorbeeld hiervan is de verbetering in de transparantie. Vooral ln het kader van verlengd lokaal bestuur kan deze vruchten afwerpen. Transparantie is immers een voorwaarde voor een goede besturing, controle en verantwoording. De regeling die op basis van artikel 212 van de Gemeentewet moet worden vastgesteld, bepaalt ook de structuur van de financiële functie. Hierin kan onder andere dus worden geregeld op welke wijze de financiële functie voor de diverse onderdelen van de Veiligheidsregio wordt ingevuld.

Artikel 9.2 Procedure begrotingsbehandeling

In het eerste lid is een indeling van de begroting vastgelegd naar de hoofdtaken die de veiligheidsregio heeft te vervullen. Deze ondersteunt het inzicht in (niet alleen) de financiële exploitatie van de veiligheidsregio. De mate van participatie kan immers per taak verschillen.

Zo kan niet alleen van de taakuitvoering maar ook van de bekostiging maatwerk worden gemaakt. In elk geval is een dergelijke differentiatie noodzakelijk met het oog op de participatie van de politieregio in de gemeenschappelijke regeling. De politieregio neemt immers alleen deel aan de multidisciplinaire activiteiten en behoort alleen daarvoor een rekening te ontvangen.

Ingevolge artikel 35, lid 1 Wet gemeenschappelijke regelingen dient het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam of het gemeenschappelijk orgaan de ontwerpbegroting zes weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, onderscheidenlijk zes weken voordat zij door het gemeenschappelijk orgaan wordt vastgesteld, toe te zenden aan de raden van de deelnemende gemeenten. De gemeenschappelijke regeling wordt echter aangegaan door de colleges van de deelnemende gemeenten. De colleges zijn ook het verantwoordelijke orgaan voor brandweerzorg en rampenbestrijding en crisisbeheersing. De gekozen formulering doet derhalve recht aan de wettelijke verplichting. Tevens wordt de adviespositie van de colleges hiermee ondersteund.

De begroting van een gemeenschappelijke regeling wordt vroeger vastgesteld dan gemeentebegrotingen. Volgens artikel 34 van de wet dient de begroting voor 15 juli aan gedeputeerde staten te worden toegezonden. Echter de begroting dient ook 8 weken voordat deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden aan de gemeenten te worden toegezonden. In het kader van het overleg, voorafgaand aan de vaststelling van deze regeling hebben diverse gemeenten aangegeven niet voldoende te hebben aan de wettelijke termijn van 6 weken.

Rekening houdend met de termijn die het dagelijks bestuur nodig heeft voor het vaststellen van het ontwerp betekent dit in de praktijk al snel dat het eerste ontwerp van de begroting reeds begin mei beschikbaar dient te zijn. Dit stelt hoge eisen aan het voorbereidingsproces, niet alleen binnen de financiële functie maar ook elders binnen de organisatie. De ervaring zal moeten uitwijzen of het inderdaad mogelijk is om reeds begin mei een behoorlijk onderbouwde ontwerp-begroting te presenteren. Nieuw beleid en beleidsintensiveringen dienen gelijktijdig bij begrotingswijziging te worden voorgelegd. Dit voorkomt verder een (ongewenst) interfereren van besluitvorming over nieuw beleid met de noodzakelijke voortgang van reeds geaccepteerd beleid, maar biedt wel een allesomvattend financieel beeld van het beleid.

Artikel 9.4 Bijdragen deelnemers

Dit artikel is aangepast in samenhang met de aanpassing van artikel 3.2 en het vervallen van het oude artikel 3.4. De dienstverleningsovereenkomst als primaire grondslag voor het bepalen van de integrale bijdragen van de deelnemers is afgeschaft en de regeling biedt nu de ruimte om de financieringssystematiek verder te ontwikkelen. Het vastleggen van (de financiering van) de extra taken die de VRU voor één of meer gemeenten uitvoert, is daarbij nog steeds mogelijk. Daarvoor is echter de verplichte naam ‘dienstverleningsovereenkomst’ losgelaten om verwarring te voorkomen. In artikel 9.4 is nu geen eigenstandige regeling opgenomen voor het bepalen van de bijdragen van de deelnemende gemeenten. De komende periode zal door het bestuur in overleg met de gemeentebesturen een nieuwe wijze van verdeling van de kosten worden ontwikkeld. Dat zal gebeuren in het kader van het ontwikkeltraject van de nieuwe begroting. Dit artikel laat de mogelijkheid open om ook de huidige feitelijke verdelingssystematiek te handhaven, zij het dat de DVO als instrument daarvoor is losgelaten. Alle reeds uitgevoerde taken en de daarbij behorende kosten daarvan zoals opgenomen ln de begroting kunnen onder dit artikel worden gecontinueerd.

Artikel 9.5 Aanbieding jaarrekening

Ook op gemeenschappelijke regelingen is het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten van toepassing. Hierin staat dat de begroting en de jaarrekening op identieke wijze dienen te worden ingedeeld. Omdat in artikel 24, eerste lid BBV de hoofdindeling van de begroting is vastgelegd is een overeenkomstige bepaling ten aanzien van de jaarrekening niet noodzakelijk.

Artikel 10.1 Zorg voor archiefbescheiden

De Archiefwet verplicht tot het vaststellen van een regeling betreffende het beheer van het archief.

Artikel 11.1 Toetreding en uittreding

In de bijlage bij artikel 8 van de Wvr zijn de regiogrenzen vastgelegd, dus ook van de Veiligheidsregio Utrecht. Toe- of uitreding van een gemeente is alleen mogelijk na wijziging van de regio-indeling in dit besluit.

Artikel 11.4 Wijziging

Een wijziging van deze gemeenschappeiljice regeling komt tot stand bij gelijkluidende besluiten van de colleges en de burgemeesters van de gemeenten die een meerderheid van het aantal inwoners van alle gemeenten vertegenwoordigen. Voor de vaststelling van de aantallen inwoners worden aangehouden de laatstelijk door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers.

Artikel 11.5 Opheffing

in dit artikel is de door de BIMG geëiste liquidatiebepaling opgenomen die is gebaseerd op de ‘circulaire Peper’ uit 1999. Daarbij is in verband met de flexibiliteit gekozen voor de variant, waarbij niet bij voorbaat de verdeling van de rechten en plichten van de deelnemer bij opheffing in de GR wordt vastgelegd. Zie voor verdere achtergrond de toelichting bij artikel 2.3.