Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR57164
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR57164/1
Regeling vervallen per 01-01-2014
Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden 2007
Geldend van 20-12-2007 t/m 31-12-2013 met terugwerkende kracht vanaf 16-03-2006
Intitulé
Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden 2007De raad van de gemeente Zeewolde,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 13 november 2007;
gelet op de artikelen 95 tot en met 99 van de Gemeentewet, het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden van 22 maart 1994 (Stb. 244), de Regeling rechtspositie wethouders van 20 februari 2001 (Stcrt. 41) en de Algemene wet bestuursrecht;
gehoord de commissie Bestuur en Middelen d.d. 4 december 2007;
Besluit
vast te stellen de volgende "Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden 2007".
Hoofdstuk I. Begripsomschrijvingen
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
- a.
commissie: een commissie als bedoeld in hoofdstuk V van de Gemeentewet, die vermeld is op de bij deze verordening behorende, door de raad vastgestelde, lijst;
- b.
Rechtspositiebesluit wethouders: het Koninklijk Besluit van 22 maart 1994, Stb. 243;
- c.
Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden: het Koninklijk Besluit van 22 maart 1994, Stb. 244;
- d.
Regeling rechtspositie wethouders: de ministeriële regeling van 20 februari 2001, Stcrt. 41 als bedoeld in artikel 23 van het Rechtspositiebesluit wethouders;
- e.
Verplaatsingskostenregeling 1989: het besluit van de minister van Binnenlandse Zaken van 20 oktober 1989, nr. AB87/74/U6DGMP/AV/FAR, Stcrt. 212;
- f.
Reisregeling binnenland: het besluit van de minister van Binnenlandse Zaken van 16 maart 1993, nr. AB93/U280, Stcrt. 56;
- g.
Reisregeling buitenland: het besluit van de minister van Binnenlandse Zaken van 12 september 1994, nr. AD94/U1011, Stcrt. 181;
- h.
raadslid: lid van de gemeenteraad;
- i.
griffier: de griffier, bedoeld in artikel 107 van de Gemeentewet;
- j.
gemeentesecretaris: de secretaris, bedoeld in artikel 102 van de Gemeentewet.
Hoofdstuk II. Voorzieningen raadsleden
Artikel 2. Vergoeding voor werkzaamheden
De vergoeding voor de werkzaamheden bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, is gelijk aan het door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor gemeenteklasse 7 vastgestelde maximum.
Artikel 3. Onkostenvergoeding
-
1. De vergoeding voor aan de uitoefening van het raadslidmaatschap verbonden kosten is gelijk aan het bedrag voor gemeenteklasse 7, vermeld in tabel II van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden.
-
2. Ten aanzien van een raadslid van wie de arbeidsverhouding ingevolge artikel 4, aanhef en onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 voor de toepassing van die wet als dienstbetrekking wordt aangemerkt, is in afwijking van het eerste lid de onkostenvergoeding gelijk aan het bedrag voor gemeenteklasse 7, vermeld in tabel III van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden.
Artikel 4. Berekening en betaling vaste vergoedingen
-
1. Degene die gedurende een gedeelte van het kalenderjaar lid van de raad is geweest, ontvangt de vergoeding en de tegemoetkoming in de kosten, bedoeld in de artikelen 2 en 3, naar evenredigheid van het aantal dagen dat hij of zij in dat jaar raadslid is geweest.
-
2. De betaling aan de rechthebbende van de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 2, 3, 6 en 7, geschiedt na afloop van elk kalenderkwartaal.
Artikel 5. Reiskosten
-
1. Aan het raadslid worden de ten behoeve van de gemeente gemaakte kosten in verband met reizen buiten het grondgebied van de gemeente ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur vergoed.
-
2. De in het eerste lid bedoelde vergoeding betreft:
- a.
bij gebruik van openbare middelen van vervoer en van een taxi: een volledige vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten;
- b.
bij gebruik van een eigen vervoermiddel: een vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, onderdeel b, van de Regeling rechtspositie wethouders.
- a.
Artikel 6. Verblijfkosten
De in redelijkheid noodzakelijk gemaakte verblijfskosten ter zake van reizen buiten het grondgebied van de gemeente worden aan het raadslid vergoed.
Artikel 7. Cursus, congres, seminar of symposium
-
1. De kosten van deelname van een raadslid aan cursussen, congressen, seminars en symposia die in het gemeentelijk belang door of namens de gemeente worden aangeboden of verzorgd komen voor rekening van de gemeente.
-
2. Het raadslid dat wil deelnemen aan een cursus, congres, seminar of symposium dat niet door of namens de gemeente wordt aangeboden of verzorgd, dient daartoe een gemotiveerde aanvraag in. De aanvraag gaat vergezeld van inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie. De kosten komen voor rekening van de gemeente als deelname van algemeen belang is in verband met de vervulling van het raadslidmaatschap.
Artikel 8. Computer en internetverbinding
P.M.
Artikel 9. Kinderopvang
Vervallen
Artikel 10. Spaarloonregeling/levensloopregeling
-
1. Het raadslid van wie de arbeidsverhouding ingevolge artikel 4, aanhef en onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 voor de toepassing van die wet als dienstbetrekking wordt aangemerkt kan op aanvraag deelnemen aan de voor het gemeentelijk personeel geldende spaarloonregeling.
-
2. Het raadslid van wie de arbeidsverhouding ingevolge artikel 4, aanhef en onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 voor de toepassing van die wet als dienstbetrekking wordt aangemerkt kan deelnemen aan de levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964.
-
3. Deelname aan de spaarloonregeling is niet mogelijk indien het raadslid gebruik maakt van de wettelijke levensloopregeling.
-
4. Gelet op het bepaalde in artikel 99 van de Gemeentewet bestaat geen aanspraak op enige vergoeding van de gemeente.
Artikel 10a. Fietsregeling
-
1. Het raadslid van wie de arbeidsverhouding ingevolge artikel 4, aanhef en onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 voor de toepassing van die wet als dienstbetrekking wordt aangemerkt kan deelnemen aan de fietsregeling als bedoeld in artikel 37 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001. Naar keuze van het raadslid wordt de raadsvergoeding dan wel vaste onkostenvergoeding verminderd met de vergoeding voor de fiets als bedoeld in de Uitvoeringsregeling.
-
2. Gelet op het bepaalde in artikel 99 van de Gemeentewet bestaat geen aanspraak op enige vergoeding van de gemeente.
Artikel 11. Verlaging vergoeding werkzaamheden bij arbeidsongeschiktheid
De vergoeding voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, kan op verzoek van een raadslid worden verlaagd in het geval hij een uitkering ontvangt in verband met gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.
Artikel 12. Compensatie korting werkloosheidsuitkering
-
1. In het geval een raadslid een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangt en de na toepassing van artikel 20 van die wet ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van het uitoefenen van het raadslidmaatschap meer bedraagt dan de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden die het raadslid ontvangt, wordt deze vergoeding ten laste van de gemeente verhoogd tot het bedrag van bedoelde korting.
-
2. In het geval dat een raadslid een uitkering op grond van het Besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel ontvangt en de na toepassing van artikel 6, vierde lid, van dat besluit ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van het uitoefenen van het raadslidmaatschap meer bedraagt dan de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden die het raadslid ontvangt, wordt deze vergoeding ten laste van de gemeente verhoogd tot het bedrag van bedoelde korting.
Artikel 13. Vergoeding voor waarneming voorzitterschap raad
-
1. Een raadslid dat op grond van artikel 77 van de Gemeentewet meer dan 30 dagen onafgebroken het voorzitterschap van de gemeenteraad waarneemt, ontvangt voor die waarneming een toeslag van 8% van de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden over de tijd van de waarneming.
-
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de onkostenvergoeding, bedoeld in artikel 3.
Artikel 13a. Ziektekostenvoorziening
-
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 11, lid 2, van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden bedraagt de tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering als bedoeld in artikel 11, lid 1, van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden € 175,00 per jaar.
-
2. In het geval een raadslid gedurende een gedeelte van het kalenderjaar lid van de raad is geweest ontvangt hij de tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, naar evenredigheid van het aantal dagen dat hij in dat jaar raadslid is geweest.
-
3. De betaling van de tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, geschiedt in maandelijkse termijnen.
Artikel 13b. Voorzieningen bij tijdelijk ontslag
-
1. De artikelen 2 tot en met 4, 8, 10 tot en met 12 en 13a blijven van toepassing op het raadslid aan wie ingevolge artikel X 10 van de Kieswet tijdelijk ontslag is verleend wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, met dien verstande dat de onkostenvergoeding die dit raadslid op grond van artikel 3, eerste of tweede lid, ontvangt, de helft bedraagt van het bedrag dat op grond van die bepalingen van toepassing is.
-
2. De artikelen 1 tot en met 7, 8, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, en 11 tot en met 13a van deze verordening zijn van toepassing op raadsleden die tijdelijk worden benoemd ter vervanging van een raadslid dat ingevolge artikel X10 van de Kieswet tijdelijk ontslag heeft verkregen wegens zwangerschap en bevalling of ziekte.
Hoofdstuk III. Voorzieningen voor wethouders
Artikel 14. Onkostenvergoeding
De vergoeding voor aan de uitoefening van het wethouderschapschap verbonden kosten is gelijk aan het bedrag voor gemeenteklasse 7, vermeld in artikel 25 van het Rechtspositiebesluit wethouders.
Artikel 15. Reiskosten woon- werkverkeer
De tegemoetkoming voor het reizen tussen zijn woning en de plaats van tewerkstelling van de wethouder is gelijk aan de vergoeding bedoeld in artikel 3 van de Regeling rechtspositie wethouders.
Artikel 16. Zakelijke reiskosten
Aan de wethouder wordt naast de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 15 vergoeding verleend voor reiskosten ter zake van andere dan de in artikel 15 bedoelde reizen ten behoeve van de gemeente gemaakt.
De vergoeding betreft:
- a.
bij gebruik van openbare middelen van vervoer en van een taxi: een volledige vergoeding van de reiskosten;
- b.
bij gebruik van een eigen personenauto: de vergoeding als bedoeld in artikel 4, onderdeel b, van de Regeling rechtspositie wethouders;
- c.
een vergoeding van de noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakte verblijfkosten;
- d.
Op aanvraag worden de reiskosten voor de zakelijke reizen van de wethouder gesaldeerd overeenkomstig de regeling voor gemeentelijk personeel. Indien geen regeling als bedoeld in de eerste volzin is vastgesteld vindt op aanvraag saldering van de reiskosten voor de zakelijke reizen van de wethouder plaats overeenkomstig artikel 4a van de Reisregeling binnenland, artikel 2a van de Reisregeling buitenland en artikel 13a van de krachtens het Verplaatsingskostenbesluit 1989 vastgestelde Verplaatsingskostenregeling 1989.
Artikel 17. Dienstauto
P.M.
Artikel 18. Verblijfkosten
Vervallen
Artikel 19. Buitenlandse dienstreis
-
1. Indien de wethouder in het gemeentelijk belang een reis buiten Nederland maakt worden de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reis- en verblijfkosten vergoed.
-
2. Voor een reis in het gemeentelijk belang buiten Nederland, niet zijnde een reis naar een Europese instelling, is vooraf toestemming van het college vereist. De gemeenteraad kan aan deze toestemming voorwaarden verbinden.
Artikel 20. Cursus, congres, seminar of symposium
-
1. De kosten van deelname van een wethouder aan cursussen, congressen, seminars en symposia die in het gemeentelijk belang door of namens de gemeente worden aangeboden of verzorgd komen voor rekening van de gemeente.
-
2. De wethouder die wil deelnemen aan een cursus, congres, seminar of symposium dat niet door of namens de gemeente wordt aangeboden of verzorgd, dient daartoe een gemotiveerde aanvraag in. De aanvraag gaat vergezeld van inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie. De kosten komen voor rekening van de gemeente als deelname van algemeen belang is in verband met de uitoefening van het ambt van wethouder.
Artikel 21. Computer en internetverbinding
-
1. Op aanvraag worden de wethouder ten laste van de gemeente voor de uitoefening van het ambt een computer, bijbehorende apparatuur en software in bruikleen ter beschikking gesteld.
-
2. Voor zover er sprake is van een belastingheffing in verband met een ten laste van de gemeente ter beschikking gestelde computer, bijbehorende apparatuur en software als bedoeld in het eerste lid ontvangt de wethouder ten laste van de gemeente op aanvraag per jaar een tegemoetkoming van 30% van de aanschafwaarde daarvan voor een periode van maximaal drie jaar. Daarbij wordt ten hoogste uitgegaan van de aanschafwaarde van de computer, bijbehorende apparatuur en software welke het college aan wethouders in bruikleen ter beschikking stelt.
-
3. Indien geen computer, bijbehorende apparatuur en software ter beschikking is gesteld, verleent het college de wethouder op aanvraag voor de uitoefening van het ambt voor een periode van maximaal drie jaar een tegemoetkoming van 30% van de aanschafwaarde voor
- a.
aanschaf van een computer, bijbehorende apparatuur en software, of
- b.
gebruik van een eigen computer, bijbehorende apparatuur en software. Daarbij wordt ten hoogste uitgegaan van de aanschafwaarde van de computer, bijbehorende apparatuur en software welke het college aan de wethouders in bruikleen ter beschikking stelt.
- a.
-
4. Op aanvraag worden de wethouder de aanleg- en abonnementskosten voor de internetverbinding voor de in het eerste of derde lid genoemde computerapparatuur vergoed.
-
5. De wethouder ondertekent voor de bruikleen een bruikleenovereenkomst met de gemeente.
-
6. Het college stelt het model van de bruikleenovereenkomst vast.
Artikel 22. Mobiel communicatiemiddel
-
1. Op aanvraag wordt de wethouder voor uitsluitend de uitoefening van zijn ambt een mobiel communicatiemiddel in bruikleen ter beschikking gesteld.
-
2. De wethouder ondertekent daartoe een bruikleenovereenkomst met de gemeente.
-
3. Het college stelt het model van de bruikleenovereenkomst vast.
-
4. Voor zover het in bruikleen beschikbaar gestelde mobiel communicatiemiddel voor privé-doeleinden is gebruikt, vindt maandelijks een verrekening van de gesprekskosten plaats.
Artikel 23. Spaarloonregeling/levensloopregeling
-
1. De wethouder kan op aanvraag deelnemen aan de voor het gemeentelijk personeel geldende spaarloonregeling.
-
2. De wethouder kan deelnemen aan de levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964.
-
3. Deelname aan de spaarloonregeling is niet mogelijk indien de wethouder gebruik maakt van de wettelijke levensloopregeling.
-
4. Gelet op het bepaalde in artikel 44 van de Gemeentewet bestaat geen aanspraak op enige vergoeding van de gemeente.
Artikel 23a. Fietsregeling
-
1. De wethouder kan deelnemen aan de fietsregeling als bedoeld in artikel 37 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001. Naar keuze van de wethouder wordt de bezoldiging dan wel vaste onkostenvergoeding dan wel eindejaarsuitkering verminderd met de vergoeding voor de fiets als bedoeld in de Uitvoeringsregeling.
-
2. Gelet op het bepaalde in artikel 44 van de Gemeentewet bestaat geen aanspraak op enige vergoeding van de gemeente.
Artikel 24. Reis- en pensionkosten en verhuiskosten
P.M.
Artikel 25. Kinderopvang
Vervallen
Hoofdstuk IV. Voorzieningen voor commissieleden
Artikel 26. Vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen
-
1. De vergoeding voor het bijwonen van de vergaderingen van een commissie en haar subcommissies bedoeld in artikel 14 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, is gelijk aan het door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor gemeenteklasse 3 vastgestelde maximum.
-
2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op degene die als lid van een commissie een vaste vergoeding voor de werkzaamheden als bedoeld in artikel 96 van de Gemeentewet ontvangt.
-
3. Geen vergoeding ontvangt degene die zitting heeft in een commissie
- a.
als raadslid;
- b.
uit hoofde van dan wel als rechtstreeks uitvloeisel van een ambtelijke of bestuurlijke hoedanigheid dan wel van een functie bij een instelling die grotendeels van overheidswege wordt gesubsidieerd;
- c.
als vertegenwoordiger van een belanghebbende instelling, organisatie of groepering, tenzij zijn lidmaatschap van de commissie tevens in belangrijke mate het gemeentelijk belang dient.
- a.
-
4. Het college kan in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een hogere vergoeding vaststellen ten aanzien van
- a.
een lid van een commissie die op grond van zijn bijzondere beroepsmatige deskundigheid op het taakgebied van de commissie voor deelname aan haar werkzaamheden is aangetrokken, tot ten hoogste € 114,00 per bijgewoonde vergadering en ten aanzien van
- b.
een lid of voorzitter van een commissie ten aanzien waarvan de vergoeding niet geacht kan worden in een redelijke verhouding te staan tot de zwaarte van zijn taak en de omvang van de door hem te verrichten arbeid, tot ten hoogste € 228,00 per bijgewoonde vergadering en ten aanzien van
- c.
een lid of voorzitter van de Welstandscommissie tot ten hoogste het jaarlijks geadviseerde BNA-uurtarief per vergaderuur.
- a.
Artikel 27. Reis- en verblijfkosten
-
1. Aan het lid van een commissie dat geen raadslid is en niet in zijn hoedanigheid van ambtenaar tot lid van de commissie is benoemd worden de reiskosten, voor zover de afstand tussen zijn woning en de plaats waar vergaderd wordt ten minste 4 kilometer bedraagt, voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie vergoed. De vergoeding betreft:
- a.
bij gebruik van openbare middelen van vervoer en van een taxi: een volledige vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten;
- b.
bij gebruik van een eigen vervoermiddel: een vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, onderdeel b, van de Regeling rechtspositie wethouders.
- a.
-
2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid worden de in redelijkheid noodzakelijk gemaakte verblijfskosten ter zake van reizen binnen en buiten het grondgebied van de gemeente vergoed overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, onderdeel c, van de Regeling rechtspositie wethouders.
Artikel 28. Buitenlandse excursie of reis
-
1. De gemeenteraad kan een commissie uit de gemeenteraad toestemming verlenen voor een excursie of reis naar het buitenland. De gemeenteraad kan aan de toestemming voorwaarden verbinden.
-
2. De in het eerste lid bedoelde excursie of reis wordt door of vanwege de gemeente georganiseerd.
-
3. De in redelijkheid gemaakte reis- en verblijfkosten komen voor rekening van de gemeente.
Artikel 29. Cursus, congres, seminar of symposium
-
1. De kosten van deelname van een commissielid aan cursussen, congressen, seminars en symposia die in het gemeentelijk belang door of namens de gemeente worden aangeboden of verzorgd komen voor rekening van de gemeente.
-
2. Het commissielid dat wil deelnemen aan een cursus, congres, seminar of symposium dat niet door of namens de gemeente wordt aangeboden of verzorgd, dient daartoe een gemotiveerde aanvraag in. De aanvraag gaat vergezeld van inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie. De kosten komen voor rekening van de gemeente als deelname van algemeen belang is in verband met de vervulling van het commissielidmaatschap.
Artikel 30. Computer en internetverbinding
P.M.
Hoofdstuk V. Procedure van declaratie
Artikel 31. Betaling van kosten
Betaling van kosten op grond van deze verordening vindt plaats door
- a.
betaling uit eigen middelen; of
- b.
rechtstreekse toezending van de factuur aan de gemeente; of
- c.
een gemeentelijke creditcard.
Artikel 32. Declaratie van vooruit betaalde kosten
-
1. Voor de vergoeding van de kosten, bedoeld in de artikelen 5, 6, 16, 19, 24 en 27 wordt gebruik gemaakt van een declaratieformulier, waarvan het model door het college is vastgesteld, indien deze kosten uit eigen middelen vooruit zijn betaald.
-
2. Het declaratieformulier wordt volledig ingevuld en ondertekend. Het raadslid, onderscheidenlijk de wethouder of het commissielid dient het declaratieformulier binnen 2 maanden bij de griffier, onderscheidenlijk de gemeentesecretaris of een door hem aangewezen ambtenaar in, onder bijvoeging van de originele bewijsstukken.
Artikel 33. Rechtstreekse facturering bij de gemeente
-
1. De vergoeding van kosten, bedoeld in de artikelen 7, 16, 19, 20 en 24 kan plaatsvinden door rechtstreekse toezending van de door het raadslid, onderscheidenlijk de wethouder voor akkoord ondertekende factuur aan de gemeente.
-
2. Verantwoording van deze wijze van vergoeding vindt plaats door het begeleidingsformulier, waarvan het model door het college is vastgesteld, volledig in te vullen en te ondertekenen.
-
3. Het raadslid, onderscheidenlijk de wethouder dient het begeleidingsformulier en de factuur binnen 2 maanden in bij de griffier, onderscheidenlijk de gemeentesecretaris of de door hem aangewezen ambtenaar.
Artikel 34. Gebruik creditcard
-
1. De vergoeding van kosten als bedoeld in de artikelen 16, 19 en 24 kan plaatsvinden door gebruikmaking van de gemeentelijke creditcard.
-
2. Een gemeentelijke creditcard wordt de wethouder op aanvraag in bruikleen ter beschikking gesteld voor het doen van uitgaven die voor vergoeding of tegemoetkoming ten laste van de gemeente in aanmerking komen. Aan de verstrekking van de creditcard kunnen voorwaarden worden verbonden.
-
3. De gemeentesecretaris draagt zorg voor de aanvraag, verstrekking en intrekking van gemeentelijke creditcards. Bij de aanvraag wordt aangegeven of een persoonlijke pincode voor het opnemen van contant geld gewenst wordt.
-
4. Verantwoording van deze wijze van vergoeding vindt plaats door het begeleidingsformulier, waarvan het model door het college is vastgesteld, volledig in te vullen en te ondertekenen.
-
5. Het begeleidingsformulier en de factuur worden binnen 2 maanden ingediend bij de gemeentesecretaris of de door hem aangewezen ambtenaar.
-
6. Bij beëindiging van het ambt van wethouder wordt de creditcard onverwijld ingeleverd.
-
7. Verlies of diefstal van de creditcard wordt direct gemeld bij de betreffende creditcardmaatschappij en zo spoedig mogelijk ook bij de gemeente. Het eigen risico bij verlies en diefstal komt mits is voldaan aan de daarvoor geldende regels, voor rekening van de gemeente.
Hoofdstuk VI. Inwerkingtreding en citeerartikel
Artikel 35. Inwerkingtreding en citeerartikel
- 1.
Met ingang van de dag van inwerkingtreding van deze verordening vervalt het Reglement geldelijke voorzieningen raads- en commissieleden 2001, vastgesteld bij besluit door de raad van de gemeente Zeewolde van 26 november 1998, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 31 januari 2002, met dien verstande, dat de intrekking geen gevolgen heeft voor de geldigheid van op basis van dit reglement genomen besluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop die besluiten zijn gebaseerd, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder vervallen of ingetrokken zijn.
- 2.
Deze verordening treedt in werking op de dag na die waarop zij is bekendgemaakt en werkt terug tot en met 16 maart 2006.
- 3.
Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden 2007".
Ondertekening
Lijst als bedoeld in artikel 1, sub a, van de Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden 2007
Commissies waarop de verordening van toepassing is:
- raadscommissies ex artikel 82, lid 1, Gemeentewet
- commissie Bezwaarschriften
- Welstandscommissie ex artikel 1, sub r, Woningwet
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Zeewolde in zijn openbare vergadering van 20 december 2007.
de griffier, de voorzitter,
B.J. Schouten G.J. Gorter
Nota-toelichting op Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden 2007
Algemeen
Wettelijke regelingen
De regeling van de rechtspositie van wethouders, raadsleden en leden van gemeentelijke commissies vindt op drie of vier niveaus plaats, te weten bij wet, AMvB, ministeriële regeling (alleen wethouders) en gemeentelijke verordening. Wettelijk is voor wethouders in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) de uitkering na aftreden en het pensioen geregeld. In de Gemeentewet is aangegeven dat de nadere invulling van de rechtspositie van wethouders, raads- en commissieleden moet worden geregeld bij AMvB. Daartoe zijn totstandgekomen het Rechtspositiebesluit wethouders en het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden. Enkele vergoedingen voor wethouders die gelijk zijn die voor rijksambtenaren, maar voor hen voorheen in verschillende regelingen waren opgenomen waarnaar in het verleden werd verwezen, zijn om pragmatische redenen sinds 1 januari 2004 opgenomen in een ministeriële regeling, de Regeling rechtspositie wethouders. In deze wetten en nadere regelgeving zijn alle voor de rechtspositie van belang zijnde onderwerpen geregeld. Een aantal voorzieningen, zoals de hoogte van de bezoldiging en de verschillende onkostenvergoedingen, is in beide rechtspositiebesluiten overwegend geregeld in dwingende bepalingen. Voor secundaire voorzieningen, zoals bijvoorbeeld een regeling tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering of een uitkering bij aftreden als raadslid, geldt dat de gemeente de vrijheid heeft om deze voorzieningen te treffen.
Hoofdlijnen gemeentelijke verordening
In de verordening zijn bepalingen opgenomen inzake de rechtspositie van wethouders, raadsleden en leden van gemeentelijke commissies, die vermeld zijn op de bij deze verordening behorende en door de raad vastgestelde lijst. De grondslag hiervoor is te vinden in de Gemeentewet en genoemde rechtspositiebesluiten. Buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend genieten de wethouders als zodanig geen inkomsten, in welke vorm dan ook, ten laste van de gemeente (artikel 44 van de Gemeentewet). Dit betekent dat de rechtspositionele aanspraken voor zittende wethouders uitsluitend te vinden zijn in respectievelijk de Gemeentewet, het Rechtspositiebesluit wethouders, de Regeling rechtspositie wethouders en de plaatselijke Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden. Gewezen wethouders ontlenen hun aanspraak op een ontslaguitkering en pensioen aan de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.
Een soortgelijke bepaling als artikel 44 is voor raads- en commissieleden opgenomen in artikel 99 van de Gemeentewet. Het tweede lid van die bepaling voegt daaraan toe dat bij gemeentelijke verordening aan raads- en commissieleden voordelen, anders dan in de vorm van vergoedingen en tegemoetkomingen, mogen worden toegekend. Daarvoor is wel de goedkeuring van gedeputeerde staten vereist.
De rechtspositionele aanspraken voor raads- en commissieleden zijn dan ook uitsluitend te vinden zijn in respectievelijk de Gemeentewet, het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden en de plaatselijke Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden.
De verordening bevat bepalingen inzake:
de beloning voor de werkzaamheden van raads- en commissieleden (artikelen 2 en 26), waarbij is op te merken dat voor wethouders niets is opgenomen omdat hun bezoldiging uitputtend is geregeld in het Rechtspositiebesluit wethouders;
een vaste algemene onkostenvergoeding voor wethouders en raadsleden (artikelen 3 en 14);
reis- en verblijfkosten van wethouders, raads- en commissieleden, waarbij voor wethouders een onderscheid is gemaakt tussen woon-werkverkeer en zakelijke reizen (artikelen 5, 6, 15 t/m 19, 27 en 28);
reis- en pensionkosten en verhuiskosten van de bij benoeming verhuisplichtige wethouder (artikel 24: P.M.);
beschikbaarstelling van computer- en communicatieapparatuur aan wethouders en raadsleden (artikelen 8, 21 en 22) en faciliteiten in de vorm van deelname van wethouders en raadsleden aan cursussen, congressen e.d. (artikelen 7 en 20);
beschikbaarstelling van computer- en communicatieapparatuur aan wethouders, raads- en commissieleden (artikelen 8, 21, 22 en 30) en faciliteiten in de vorm van deelname van wethouders, raads- en commissieleden aan cursussen, congressen e.d. (artikelen 7, 20 en 29);
een aantal secundaire voorzieningen voor raadsleden, zoals voor zowel wethouders als raadsleden zoals de spaarloonregeling of levensloopregeling (artikelen 10 en 23).
De arbeidsverhouding van de wethouder en het raadslid
Raadsleden zijn niet in dienstbetrekking bij de gemeente. De gemeente is dus niet de werkgever. Dat betekent bijvoorbeeld dat zij voor zover het betreft het raadslidmaatschap niet vallen onder de werknemersverzekeringen zoals de Werkloosheidswet, Ziektewet en WIA. Raadsleden worden ook niet aangemerkt als werknemer in de zin van de Zorgverzekeringswet en hebben derhalve op grond van die wet geen recht op vergoeding door de gemeente van de over de raadsvergoeding verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van de basisverzekering. Als gevolg van een wijziging van artikel 11 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden van 6 december 2006 (Stb. 2006, 660) kan de raad echter bij verordening wel een tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering worden toegekend. Daardoor is tegemoet gekomen aan de inhouding van de inkomensafhankelijke bijdrage. Omdat er geen dienstbetrekking met de gemeente is vallen raadsleden niet onder de Wet op de loonbelasting 1964 maar worden hun inkomsten getoetst aan de Wet inkomstenbelasting 2001. Wel kan een raadslid opteren voor de loonbelasting door te kiezen voor het fictief werknemerschap (zie hieronder).
Wethouders zijn sinds de dualisering van het gemeentebestuur ingevolge de Ambtenarenwet als benoemde bestuurders in openbare dienst aangesteld en vallen onder de werking van die wet.
Echter de bepalingen over het materiële ambtenarenrecht uit de Ambtenarenwet zijn niet van toepassing op wethouders. Hun rechtspositie wordt, zoals hiervoor is aangegeven, beheerst door specifieke wet- en regelgeving. De aanstelling in openbare dienst houdt voor de toepassing van de fiscale wetgeving in dat sprake is van een arbeidsverhouding die als dienstbetrekking wordt aangemerkt. Dit betekent dat wethouders direct onder de werking van de Wet op de loonbelasting vallen. Er is sinds de dualisering van het gemeentebestuur derhalve geen mogelijkheid meer om wel of niet voor de loonbelasting te opteren. Wethouders vallen niet onder de werking van de Ziektewet, Werkloosheidswet en WIA. Evenmin geldt voor hen de pensioenvoorziening bij het ABP. Wachtgeld na aftreden en ouderdoms- en nabestaandenpensioen zijn voor wethouders geregeld in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa). Wethouders zijn werknemers in de zin van de Zorgverzekeringswet en hebben derhalve op grond van die wet recht op vergoeding door de gemeente van de over hun bezoldiging verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van de basisverzekering.
De loon- en inkomstenbelasting
Opting in regeling
Raadsleden kunnen opteren voor de loonbelasting. Het raadslid kan met de gemeente overeenkomen dat deze loonheffing inhoudt. Dat wordt de “opting in regeling” genoemd. De administratie van de gemeente is zodanig ingericht dat wordt voldaan aan de daaraan gestelde wettelijke eisen. In een gezamenlijke verklaring melden de gemeente en het raadslid aan de Belastingdienst dat wordt geopteerd voor de loonbelasting. Als gezamenlijk wordt gekozen voor het loonbelastingsysteem dan draagt de gemeente de ingehouden loonheffing af aan de Belastingdienst. Omdat een raadslid geen werknemer in de formele zin van het woord is, valt hij zoals gezegd vanwege het raadslidmaatschap niet onder de sociale zekerheidswetgeving. Om die reden worden over de raadsvergoeding ook geen premies sociale zekerheid ingehouden.
De inkomsten worden als loon belast in box 1. Het raadslid hoeft in dat geval geen administratie bij te houden. Kosten die worden gemaakt kunnen niet worden afgetrokken. Wel kan de gemeente onder voorwaarden bepaalde vergoedingen onbelast verstrekken en bepaalde faciliteiten onbelast in bruikleen beschikbaar stellen. Genoemd kunnen worden de vergoeding van reis- en verblijfkosten en de zakelijke deelname aan cursussen en congressen. Er zijn ook vergoedingen die niet belastingvrij kunnen worden verstrekt. Deze vergoedingen worden gebruteerd toegekend waardoor na inhouding van de loonheffing de netto bedoelde vergoeding resteert. Het meest duidelijke voorbeeld is de onkostenvergoeding, die aan raadsleden die gekozen hebben voor 'opting-in' als een bruto bedrag wordt verstrekt. Raadsleden die gekozen hebben voor de standaard regeling ontvangen een lager bedrag dat vergelijkbaar is met het netto resultaat van de bruto vergoeding. Raadsleden kunnen ook deelnemen aan de spaarloonregeling of de levensloopregeling en de fietsregeling.
Fiscale standaardpositie
Als niet voor de loonbelasting wordt geopteerd dan geldt voor het raadslid dat hij voor de Wet inkomstenbelasting 2001 resultaat uit een werkzaamheid geniet. In dat geval is het winstsysteem van toepassing. Betrokkene moet dan alle ontvangsten verantwoorden als winst en kan de gemaakte kosten daarop in mindering brengen. Raadsleden die gekozen hebben voor de standaard regeling zullen dan ook over het lagere bedrag dat zij als onkostenvergoeding ontvangen inkomstenbelasting moeten betalen, tenzij zij aan de hand van bewijsmateriaal aan kunnen tonen dat de vergoeding is besteed aan onkosten voortvloeiend uit het raadslidmaatschap. Zij kunnen niet deelnemen aan de spaarloonregeling en de levensloopregeling en fietsregeling.
Betrokkenen kunnen bij de aangifte inkomstenbelasting hun werkelijke beroepskosten, met inachtneming van een aantal wettelijke beperkingen en normeringen, in mindering brengen op hun belastbaar inkomen (belastbare resultaat). De gemeente dient jaarlijks alle betalingen en verstrekkingen op grond van deze verordening aan de Belastingdienst te melden middels een opgave IB47. Verstrekkingen moeten naar de waarde in het economische verkeer worden opgegeven. Het daadwerkelijk zakelijk gebruik leidt dan tot aftrek. Ook voor de hoogte van de vaste kostenvergoeding maakt het verschil uit of het raadslid wel of niet heeft geopteerd voor de loonbelasting (zie daarvoor hieronder de toelichting op artikel 3).
Eénmalige keuze per zittingsperiode
Zoals hierboven naar voren is gekomen kan de keuze om al of niet te opteren voor de loonbelasting voor het raadslid ingrijpende gevolgen hebben. De beslissing om voor de loonbelasting te opteren kan eenmaal per zittingsperiode worden gemaakt en geldt in beginsel voor de (resterende) zittingsperiode. Wel kan betrokkene als spijtoptant terugkomen op deze beslissing voor de resterende periode. Opteren voor de loonbelasting hoeft niet bij aanvang van de zittingsperiode te gebeuren maar kan ook gedurende de zittingsperiode voor de resterende periode.
De vergoedingssystematiek
Voor de uitoefening van het politieke ambt moeten bestuurders niet het eigen inkomen hoeven aan te spreken. Een adequate vergoedingssystematiek is daarom van belang. Waar er functionele uitgaven zijn, verdient het aanbeveling terughoudend te zijn met een financieringswijze waarin de bestuurder deze uit eigen middelen vooruit betaalt en de gemeente ze terugbetaalt. Eigen middelen en publieke middelen moeten zoveel mogelijk gescheiden worden gehouden. Vanuit die overweging heeft het de voorkeur de kosten direct in rekening te brengen bij de gemeente. Aan de mogelijkheid om zo nodig declaraties in te dienen zal echter behoefte blijven bestaan. Als vergoedingssystematiek is gekozen voor de volgende wijze van redeneren:
welke voorzieningen worden aangeboden door de organisatie (bedrijfsvoering en bestuurskosten);
welke voorzieningen zijn noodzakelijk voor de uitoefening van het ambt, maar zijn niet rechtstreeks aan te bieden door de organisatie;
kan voor deze voorzieningen nog een onbelaste vergoeding worden aangeboden (indien de loonbelasting geldt);
voor voorzieningen die niet onbelast aangeboden kunnen worden, kan een (bruto) vergoeding worden verstrekt.
Concreet betekent deze vergoedingssystematiek het volgende.
Voorzieningen die zijn ondergebracht in de bedrijfsvoering:
bruikleen van computer- en communicatieapparatuur;
zakelijk gebruik van dienstauto's (P.M.);
deelname aan cursussen en congressen e.d.
De zakelijke uitgaven hoeven niet te worden voorgeschoten door de wethouder of het raadslid maar worden direct door de gemeente voldaan en de voorzieningen worden om niet in bruikleen gegeven. Zij vallen derhalve buiten de vergoedingssfeer.
Voorzieningen die niet in de bedrijfsvoering zitten maar onbelast kunnen worden vergoed
Voor een aantal zakelijke uitgaven, zoals reis- en verblijfkosten, blijft het systeem overeind dat de gedane zakelijke uitgaven de wethouder of het raadslid op basis van declaratie worden vergoed. Deze kunnen, als is voldaan aan de gestelde voorwaarden, onbelast worden vergoed.
Voorzieningen die niet in de bedrijfsvoering zitten en niet onbelast kunnen worden vergoed
Voor een aantal andere beroepskosten wordt een vaste (bruto) kostenvergoeding verstrekt. In de toelichting op de artikelen 3 en 14 is aangegeven om welke beroepskosten het gaat.
Voor raadsleden die niet voor de loonbelasting hebben geopteerd geldt dezelfde systematiek maar zijn de fiscale gevolgen anders. Zij dienen alle vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer als opbrengst te verantwoorden. Omdat zij hun werkelijk gemaakte kosten fiscaal kunnen verrekenen worden hun vergoedingen niet gebruteerd toegekend.
Controle en verantwoording
Voor de bestuurlijke uitgaven is -net als voor de besteding van alle andere publieke middelen- transparantie van groot belang. Daartoe dienen enerzijds inzichtelijke regels en richtlijnen die voor het vergoedingen- en voorzieningenstelsel gelden en anderzijds een duidelijke verantwoording van het daadwerkelijk gebruik. Op deze wijze kan worden voorkomen dat er onnodige discussies plaatsvinden omtrent het gebruik van onkostenregelingen of voorzieningen door gemeentebestuurders en over de eventueel verschuldigde belasting.
Dat is ook in hun belang omdat zij hun functie moeten kunnen uitoefenen zonder te worden gehinderd door onzekerheden omtrent de financiering van de functionele uitgaven. Daartoe is vereist dat er een zodanig sluitende financiële en administratieve organisatie is ingericht dat er vertrouwen kan bestaan omtrent de juistheid en rechtmatigheid van de uitgaven.
In hoofdstuk V is in verband hiermee, in aanvulling op de in de beheers- en controleverordening vastgestelde regels, een aantal belangrijke procedures vastgelegd over rechtstreekse facturering van functionele uitgaven, declaratie van vooruit betaalde kosten en het gebruik van creditcards. Daarnaast zijn er in de bruikleenovereenkomsten heldere afspraken vastgelegd over het gebruik van computer- en communicatieapparatuur die beschikbaar wordt gesteld voor de uitoefening van de politieke functie. In aanvulling hierop is een gedragscode ontwikkeld waarin nadere gedragsregels zijn vastgelegd. Daarbij gaat het onder meer om afspraken omtrent de bestuurlijke uitgaven die in aanmerking komen voor bespreking en zonodig besluitvorming in het college. In die gedragscode is ook het beleid rond buitenlandse reizen en de bekostiging van zakendiners met derden opgenomen. Verder zijn er aanvullende administratieve procedures beschreven over de afwikkeling van declaraties en facturen en de daarbij te hanteren verdeling van verantwoordelijkheden en hoe bijvoorbeeld om te gaan met interpretatie- of meningsverschillen.
Artikelgewijze toelichting
Artikel 2. vergoeding voor de werkzaamheden van het raadslid
In het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden is geregeld dat raadsleden voor hun werkzaamheden een vergoeding ontvangen. De hoogte van de vergoeding wordt bij gemeentelijke verordening bepaald. Wel is in het Rechtspositiebesluit het maximale bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden aangegeven. In artikel 2 is de hoogte van de vergoeding bepaald op het maximale bedrag. De gemeenteraad kan besluiten naar beneden af te wijken van het door de minister vastgestelde maximum. De afwijking naar beneden kan op drie manieren:
de raad stelt de raadsvergoeding in algemene zin lager vast op een percentage tussen 80 en 100 van het door de minister vastgestelde maximum;
de raad stelt vast dat een deel van de raadsvergoeding wordt uitbetaald als presentiegeld. Dat deel mag maximaal 20% van de raadsvergoeding zijn.
de raad stelt een combinatie van bovenstaande mogelijkheden vast.
Wat er ook wordt vastgesteld, er mag geen onderscheid worden gemaakt tussen raadsleden, dus een presentievergoeding of een lagere raadsvergoeding geldt voor alle raadsleden.
Het bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden is geïndexeerd. Het wordt jaarlijks per 1 januari herzien aan de hand van het indexcijfer CAO lonen overheid. Hiervoor is in de gemeente geen nadere besluitvorming nodig als in de verordening in algemene zin is aangegeven dat de raadsvergoeding gelijk is aan het door de minister te bepalen maximum of een percentage daarvan.
Raadsleden die een WAO-uitkering ontvangen kunnen sinds 1 januari 2006 verzoeken hun raadsvergoeding te verlagen. Daardoor kan het nadeel van indeling in een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse worden voorkomen. Deze keuzemogelijkheid moet bij verordening worden toegestaan en is opgenomen in artikel 11 van deze verordening.
Artikelen 3 en 14 vaste onkostenvergoeding
Hierin is de vaste vergoeding geregeld voor aan het ambt van wethouder c.q. aan het raadslidmaatschap verbonden kosten. De vergoeding is opgebouwd op basis van de volgende kostencomponenten:
representatie
vakliteratuur
contributies, lidmaatschappen
telefoonkosten
bureaukosten, porti
zakelijke giften
bijdrage aan fractiekosten
ontvangsten thuis
excursies.
Sedert 1 januari 2001 zitten daarin niet langer de kostensoorten fax/pc en cursussen en congressen. Daarvoor zijn vanaf dat tijdstip specifieke voorzieningen getroffen (zie de artikelen 7, 8, 20, 21, 29 en 30).
De onkostenvergoeding is in verband hiermee vanaf die datum neerwaarts bijgesteld.
De vaste kostenvergoeding kan sinds 1 januari 2001 niet meer onbelast worden verstrekt. Om netto het bedrag van de vaste kostenvergoeding gelijk te houden is het bedrag gebruteerd tegen het belastingtarief van 52%. Deze brutering heeft echter geen betrekking op raadsleden die niet hebben geopteerd voor het loonbelastingregime. Voor hen blijven de aftrekmogelijkheden van de werkelijk gemaakte kosten op het resultaat uit onderneming bestaan. Zij ontvangen de vaste kostenvergoeding zonder de brutering. Voor zover zij de uitgaven daaruit kunnen onderbouwen, blijft de raadsvergoeding onbelast. Wat niet kan worden aangetoond, zal alsnog worden belast bij de aangifte Inkomstenbelasting.
De hoogte van de kostenvergoeding wordt bij gemeentelijke verordening bepaald. Wel is in de rechtspositiebesluiten voor wethouders en raadsleden het maximale bedrag van de kostenvergoeding aangegeven. In de artikelen 3 en 14 is de hoogte van de kostenvergoeding bepaald op het maximale bedrag. Ook de onkostenvergoeding kan door de raad op een lager bedrag worden bepaald, dat echter niet lager mag zijn dan 80% van het door de minister vastgestelde maximum.
Het bedrag van de kostenvergoeding is geïndexeerd. Het wordt jaarlijks per 1 januari herzien aan de hand van de consumentenprijsindex. Hiervoor is in de gemeente geen nadere besluitvorming nodig als in de verordening in algemene zin is aangegeven of de onkostenvergoeding gelijk is aan het door de minister te bepalen maximum of een percentage daarvan.
Artikel 5, 6 en 27 reis- en verblijfkosten raads- en commissieleden
De Gemeentewet voorziet niet in een vergoeding voor 'woon-werk-verkeer' voor raadsleden. Het is dan ook in strijd met artikel 99 van de Gemeentewet als raadsleden van de gemeente een vergoeding ontvangen voor reizen binnen het grondgebied van de gemeente. Artikel 97 van de Gemeentewet voorziet voor raads- en commissieleden wel in een vergoeding van de reis- en verblijfkosten voor reizen buiten het grondgebied van de gemeente ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur.
Aan commissieleden kan krachtens artikel 96, eerste lid, van de Gemeentewet echter wel een vergoeding worden gegeven de reis- en verblijfkosten in verband met reizen binnen de gemeente.
Tot 2004 werd in de rechtspositiebesluiten verwezen naar, in dit geval, de Reisregeling binnenland en de Reisregeling buitenland zoals die voor de sector Rijk zijn vastgesteld. Sinds 1 januari 2004 is voor wethouders de 'Regeling rechtspositie wethouders' en voor burgemeesters de 'Regeling rechtspositie burgemeesters' ingevoerd. De vergoedingen in deze regelingen zijn in principe dezelfde als in de genoemde reisregelingen zijn opgenomen, maar de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft door deze specifieke regelingen voor politieke ambtsdragers de mogelijkheid meer op het ambt toegespitste vergoedingen vast te stellen. De huidige regelingen voor burgemeesters en wethouders kennen in beginsel dezelfde bedragen als de rijksregeling. De vergoeding voor noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakte verblijfkosten is niet nader ingevuld.
Daarmee is dit een lokale aangelegenheid die kan worden vastgelegd in een voor de wethouders door het college en voor de raadsleden door de raad vast te stellen uitvoeringsregeling, waarbij eventueel aansluiting gezocht kan worden bij de rijksregelingen. Het is aan te bevelen de lokale uitvoeringsregelingen op elkaar af te stemmen.
Omdat in het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden geen eigen vergoedingsregeling is opgenomen, is in artikel 5, tweede lid, onderdeel b, aansluiting gezocht bij de vergoedingsregeling voor wethouders, die, zoals gezegd, overeenkomt met de vergoedingen in de Reisregeling binnenland. Daardoor wordt het aantal regelingen waarnaar verwezen zou kunnen worden, beperkt. De vergoeding van noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakt verblijfkosten is ook voor raads- en commissieleden een lokale aangelegenheid die kan worden vastgelegd in een door de raad vast te stellen uitvoeringsregeling, waarbij aansluiting gezocht kan worden bij de uitvoeringsregeling voor de wethouders.
Voor raadsleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de verstrekte vergoedingen bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord. De reiskosten kunnen binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten worden opgevoerd.
Vergoed kunnen worden de kosten van openbaar vervoer of bij gebruik van eigen vervoermiddelen een kilometervergoeding zoals die voor het rijkspersoneel geldt De vergoeding van de reiskosten met het openbaar vervoer is onbelast. De kilometervergoeding is voor € 0,19 onbelast, ongeacht het gebruikte vervoermiddel. In het Handboek loonheffingen 2007 wordt over de kilometervergoeding opgemerkt:
Vergoedingen voor reiskosten die u naast de € 0,19 per kilometer betaalt, zijn ook loon. Dat zijn bijvoorbeeld vergoedingen voor parkeer- en tolgelden, voor (extra) afschrijving en slijtage aan de auto, voor het inbouwen van een carkit of navigatiesysteem, voor extra benzineverbruik wegens gebruik van een aanhangwagen of voor schade aan de auto. Vergoedingen voor parkeer-, veer- en tolgelden en voor overeenkomstige verstrekkingen vallen onder de eindheffing.
Kilometervergoedingen die hoger zijn dan € 0,19 zijn voor dat hogere deel belast.
Artikelen 7 en 20 Cursus, congres, seminar of symposium
Zoals hierboven al aangegeven is deze voorziening in de bedrijfsvoering gebracht en komen de kosten rechtstreeks voor rekening van de gemeente. Zij zijn in verband hiermee uit de vaste kostenvergoeding gehaald. Een onderscheid is gemaakt tussen cursussen, congressen e.d. die door of vanwege de gemeente in het gemeentelijk belang zijn georganiseerd en cursussen, congressen e.d. waaraan het individuele raadslid in verband met de vervulling van het raadslidmaatschap op eigen initiatief deelneemt. Partijgebonden bijeenkomsten kunnen niet ten laste van de gemeente worden gebracht. Om die reden wordt in het tweede lid het algemeen belang van de cursus etc. benadrukt. In het laatste geval zijn er aanvullende voorwaarden gesteld (inhoudelijke informatie over de cursus of het congres en een kostenspecificatie). Hierbij kan de fractievoorzitter een rol spelen.
In het aanvraagformulier is een vraag opgenomen of de fractievoorzitter de aanvraag ondersteunt.
De in deze artikelen bedoelde cursussen en congressen hebben een zakelijk karakter en zijn aan te merken als beroepskosten waarvan de vergoeding c.q. verstrekking van loonbelasting is vrijgesteld. Voor raadsleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd.
Artikel 8, 21 en 30 Computer en internetverbinding
Voor de uitoefening van het raadslidmaatschap, het ambt van wethouder of het lidmaatschap van een commissie wordt op aanvraag om niet een computer met bijbehorende apparatuur en software in bruikleen beschikbaar gesteld. Voor de uitoefening van het raadslidmaatschap en het ambt van wethouder wordt op aanvraag om niet een computer met bijbehorende apparatuur en software in bruikleen beschikbaar gesteld. Bijbehorende apparatuur is apparatuur die is bestemd om aan de computer te worden gekoppeld om informatie uit te wisselen. Voorbeelden hiervan zijn een modem, een printer, een fax en een digitale fotocamera. De nadere voorwaarden zijn geregeld in de bruikleenovereenkomst die het raadslid en de wethouder met de gemeente sluit. Het model van die overeenkomst is door het college vastgesteld.
De grondslag voor deze faciliteit is te vinden in de rechtspositiebesluiten voor wethouders en raads- en commissieleden.
Sinds 2005 kan een computer met bijbehorende apparatuur en software alleen onbelast worden vergoed, verstrekt of ter beschikking gesteld indien deze geheel of nagenoeg geheel zakelijk wordt gebruikt. In de Nota naar aanleiding van het verslag (Tweede-Kamerstuk 29 767, nr. 14, blz. 22) wordt hierover het volgende opgemerkt:
'Er is juist omwille van de eenvoud gekozen voor het criterium geheel of nagenoeg geheel. Op deze wijze blijven computers die louter zakelijk worden gebruikt buiten de heffing. Het aanvullende criterium 'nagenoeg geheel' zorgt ervoor dat de werkgever bij zeer incidenteel privé-gebruik niet meteen de gehele computer in de heffing hoeft te betrekken. De werkgever dient aannemelijk te maken dat de computer geheel (of nagenoeg geheel) zakelijk wordt gebruikt om deze onbelast te kunnen vergoeden, verstrekken of ter beschikking te stellen. Hierbij geldt de vrije bewijsleer. In dit kader kan bijvoorbeeld worden gedacht aan situaties waarin technische voorzieningen zijn aangebracht aan de computer die privé-gebruik als zodanig bemoeilijken, de werknemer via de computer toegang heeft tot het intranet van de werkgever, hij via de computer geen vrije internettoegang heeft, er op de computer geen software anders dan bedrijfsmatige software op staat, de werknemer ook niet de mogelijkheid heeft er software op te zetten en hij geen eigen randapparatuur kan aansluiten.'
Omwille van het creëren van een compensatie voor de belastingheffing, wordt er in de respectievelijke rechtspositiebesluiten en de verordening van uitgegaan dat betrokkenen de computer niet geheel of nagenoeg geheel voor zakelijk gebruik bestemmen. Dat betekent dat zowel de vergoeding, de verstrekking als de terbeschikkingstelling van computerapparatuur en de daaraan gekoppelde tegemoetkoming zal worden belast. In verband hiermee vindt er gedurende de afschrijvingsperiode van drie jaar voor de door de gemeente beschikbaar gestelde computer een fiscale bijtelling plaats van 30% van de waarde in het economisch verkeer op het moment van eerste ingebruikneming. Na het derde jaar wordt de waarde op nihil gesteld. Geregeld is dat de gemeente op aanvraag 30% van de aanschafprijs vergoedt gedurende de drie jaar dat i.v.m. het beschikbaar stellen van de computer belasting is verschuldigd. Deze vergoeding is overigens belast. Indien een computer tijdens het kalenderjaar wordt verstrekt geldt in het eerste en vierde kalenderjaar een vergoeding naar evenredigheid van het aantal kalendermaanden waarin de computer beschikbaar is gesteld.
De gemeente bepaalt zelf de hoogte van de vergoeding. Als norm kan daarvoor worden uitgegaan van de aanschafwaarde van de computer die de gemeente ter beschikking stelt.
Een andere methode die toegepast kan worden is de volgen, waarbij wordt uitgegaan van een bruikleen-pc en toebehoren ad € 1.500,- Deze is voor belanghebbende bij wie loonbelasting wordt ingehouden toepasbaar omdat het inhoudingspercentage bekend is. Voor de fiscaal zelfstandigen zal ofwel het percentage door betrokkene vrijwillig moeten worden aangereikt dan wel dat voor die belanghebbenden één en hetzelfde percentage wordt toegepast zonder rekening te houden met de feitelijke situatie van betrokkene.
De vergoeding wordt berekend aan de hand van de formule: L x T/(100-T), waarin:
L = het ter zake van de voorziening tot het belastbare loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 behorende bedrag;
T = het hoogste van de in de tarieftabel van artikel 20a, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 opgenomen percentages."
Cijfermatig uitgewerkt ziet dit er als volgt uit:
Fiscale bijtelling voor een ter beschikking gestelde computer is 500.
Tarief 52% = € 260. Resulteert netto in (€ 500 – € 260 =) € 240.
Compensatie:
L500 x T52% / (100 – T52) = € 541 bruto
bruto € 541 = netto (€ 541 – 52% =) € 260.
Recapitulatie :
Totaal brutoloon € 500 + € 541 = € 1041
Totaal netto € 240 + € 260 = € 500
Het is ook mogelijk om een vergoeding te geven voor de aanschaf of het gebruik van een eigen computer. Een compensatie voor belastingheffing is dan echter niet toegestaan. De gemeente bepaalt zelf de hoogte van de vergoeding. Als norm kan daarvoor worden uitgegaan van de aanschafwaarde van de computer die de gemeente ter beschikking stelt.
De aanleg- en abonnementskosten van de internetvoorziening komen ten laste van de gemeente. Hier is er eveneens van uitgegaan dat de internetverbinding niet geheel of nagenoeg geheel voor zakelijk gebruik is.
In dat geval is de vergoeding onbelast. Zie pag. 153 Handboek loonheffingen 2007. Ook hierbij kan de gemeente zelf een normbedrag vaststellen uitgaande van bijvoorbeeld de laagste of de gemiddelde kosten.
Voor raadsleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economisch verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd. De Belastingdienst accepteert inmiddels ook van commissieleden de toepassing van de opting-in-regeling.
Artikel 10 en 23 Spaarloon/levensloop
Raadsleden die gekozen hebben voor het fictieve werknemerschap en wethouders kunnen deelnemen aan de spaarloonregeling dan wel aan de levensloopregeling. Een combinatie van beide is niet toegestaan. Evenmin het mogelijk een 'werkgeversbijdrage' te verstrekken. Het gaat hier niet om een rechtspositionele aangelegenheid maar om een fiscale faciliteit voor werknemers.
Het levensloopsaldo kan niet omgezet worden in verlof, omdat raadsleden noch wethouders in hun politieke functie verlof kennen. Het saldo valt bij beëindiging van het ambt vrij en kan worden meegenomen naar een andere levensloopregeling.
Artikel 10a en 23a Fietsregeling
Raadsleden die gekozen hebben voor het fictieve werknemerschap en wethouders kunnen deelnemen aan de fietsregeling. Het gaat hier niet om een rechtspositionele aangelegenheid maar om een fiscale faciliteit voor werknemers. Het is niet mogelijk een 'werkgeversbijdrage' te verstrekken. Afhankelijk van de kostprijs van de fiets bedraagt de vermindering ten hoogste het bedrag dat in artikel 37 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 is vastgelegd.
Artikel 11. Verlaging vergoeding werkzaamheden bij arbeidsongeschiktheid
In de motie Slob (Kamerstukken II, 2004-2005, 29 800 VII, nr. 21) is aangegeven dat de gemeenteraad een brede afspiegeling van de bevolking dient te vormen. Om deze reden moeten drempels om raadslid te worden of te blijven, worden weggenomen. In WAO en WIA geldt het algemene principe dat indien een persoon inkomen uit arbeid geniet, dit in de regel zal leiden tot verlaging of intrekking van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering. Dit omdat een dergelijke uitkering is bedoeld om het als gevolg van arbeidsongeschiktheid ontstane verlies aan verdienvermogen te vergoeden. Voor raadsleden kan dit ertoe leiden dat een geringe verhoging van het inkomen door een raadsvergoeding een grote teruggang betekent voor de hoogte van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering als gevolg van de anticumulatieregeling. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij aanvaarding van een raadszetel of bij verhoging van de vergoeding voor de werkzaamheden.
Op grond van artikel 12 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden kunnen gemeenten hiervoor een voorziening treffen. Die is te vinden in artikel 11 van de verordening. Daarin is geregeld dat op aanvraag een raadslid een lagere vergoeding voor de werkzaamheden wordt gegeven om te voorkomen dat de anticumulatieregeling zal leiden tot een verlaging van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering van het raadslid.
Artikel 12. Compensatie korting werkloosheidsuitkering
Artikel 20 van de Werkloosheidswet (WW) komt erop neer dat op het moment dat iemand een werkloosheidsuitkering op grond van die wet ontvangt, nieuwe werkzaamheden aanvangt, de WW- uitkering wordt gekort met het aantal uren dat in de nieuwe functie wordt gewerkt. Het Besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel kent een soortgelijke bepaling. De hoogte van het inkomen uit de nieuwe betrekking is daarbij niet relevant. Indien derhalve iemand tot raadslid wordt gekozen, zal de WW-uitkering worden verlaagd met het aantal uren dat het UWV voor het raads- lidmaatschap in aanmerking neemt. Indien deze verlaging van de WW-uitkering groter is dan de vergoeding voor de werkzaamheden zal er een negatief inkomenseffect optreden. Het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden biedt gemeenten de mogelijkheid dit nadeel te compenseren. Dat is geregeld in artikel 12 van de verordening.
Artikel 13. Vergoeding voor waarneming voorzitterschap van de gemeenteraad
In artikel 77 van de Gemeentewet is geregeld dat het voorzitterschap van de gemeenteraad bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester wordt waargenomen door het langstzittende raadslid. De gemeenteraad kan ook een ander raadslid met de waarneming van het voorzitterschap belasten. In overeenstemming met het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden is in artikel 13 van de verordening geregeld dat bij een onafgebroken waarneming van meer dan 30 dagen het betreffende raadslid over de tijd van waarneming recht heeft op een toeslag van 8% van de vergoeding voor de werkzaamheden en van de vaste onkostenvergoeding.
Artikel 13.a Ziektekostenvoorziening
Ongeacht of een raadslid gekozen heeft voor het fictieve werknemerschap of de status van fiscaal zelfstandige moet over de raads- en onkostenvergoeding een inkomensafhankelijke bijdrage worden betaald van 4,4%.
Bij degenen die hebben gekozen voor het fictieve werknemerschap wordt deze door de gemeente ingehouden; zelfstandigen betalen deze via de inkomstenbelasting. Na afloop van het belastingjaar zal aan de hand van de vaststelling van het maximum inkomen waarover de bijdrage wordt geheven (dus alle belastbare inkomsten die in welke hoedanigheid dan ook zijn ontvangen) worden vastgesteld of te veel is ingehouden resp. betaald. In dat geval zal dat door de Belastingdienst worden terugbetaald, te beginnen bij de inhoudingen van 4,4%.
Met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006 kan de raad op grond van artikel 11 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden besluiten dat deze tegemoetkoming wordt vastgesteld. Dit moet bij verordening worden bepaald. Deze tegemoetkoming is door tussenkomst van de VNG tot stand gekomen op verzoek van een groot aantal gemeenten als reactie op de inhouding van de inkomensafhankelijke bijdrage waardoor de netto raadsvergoeding vermindert. De tegemoetkoming kan worden gezien als een compensatie hiervoor. De omvang van de compensatie kan worden gewijzigd: zie het tweede lid van artikel 11 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden.
Artikel 13.b Voorzieningen bij tijdelijk ontslag wegens zwangerschap en bevalling of ziekte
Raadsleden kunnen tijdelijk worden vervangen wegens zwangerschap en bevalling dan wel wegens langdurige ziekte. De regeling daarvan is opgenomen in de Kieswet, omdat het te vervangen raadslid tijdelijk ontslagen wordt. In de vacature wordt voorzien door de tijdelijke benoeming van de vervanger. Er is steeds sprake van een vaste periode van 16 weken. Door zowel het tijdelijk ontslag, de tijdelijke benoeming en de vaste periode van vervanging is het niet nodig dat tussen beiden een afspraak wordt gemaakt over de duur van de vervanging. Het is hierdoor ook niet mogelijk weer binnen de termijn van 16 weken het raadslidmaatschap te hervatten. Evenmin is het mogelijk de vervanging nog even voort te laten duren, tenzij opnieuw een verzoek wordt gedaan voor een tijdelijk ontslag. Bij inwilliging van dat verzoek, is opnieuw sprake van een periode van 16 weken.
In de artikelen X10, X11 en X12 van de Kieswet zijn de voorwaarden opgenomen waaraan moet worden voldaan voor een vervanging, de datum van ingang en beëindiging van de vervanging. De verklaring van een verloskundige dan wel behandelend arts is bepalend voor de aanvang van de vervanging. De benoeming van de vervanger kan later plaatsvinden, maar wijzigt het tijdstip van het einde van het tijdelijk ontslag niet. De feitelijke vervanging kan daardoor korter zijn dan 16 weken. Na afloop van de termijn van 16 weken wordt zonder enig verzoek of besluit de oude situatie hersteld. Dat geldt zowel voor de hervatting van het raadslidmaatschap, het einde van het tijdelijk raadslidmaatschap als de rechtspositionele aspecten daarvan.
Artikelen 15 en 16 Reiskosten woon/werk en zakelijke reiskosten
Voor wethouders is in artikel 15 een belastingvrije vergoeding voor het woon-werkverkeer geregeld overeenkomstig de bepalingen bij en krachtens het Rechtspositiebesluit wethouders en de Regeling rechtspositie wethouders. Bij gebruik van de eigen personenauto bedraagt de vergoeding in 2007 € 0,14 per afgelegde kilometer.
Ingevolge artikel 16 worden zakelijke reiskosten, indien gemaakt met het openbaar vervoer of met een taxi, volledig vergoed (mits in redelijkheid gemaakt) en indien gemaakt met de eigen personenauto in 2007 € 0,28 per afgelegde kilometer. De kilometervergoeding is, voor zover die meer bedraagt dan € 0,19, belast.
Voor zakelijke kilometers (waaronder mede te verstaan de kilometers voor het woon/werkverkeer) kan, zoals gezegd, een onbelaste vergoeding worden verleend van maximaal € 0,19 per kilometer, ongeacht het gebruikte vervoermiddel. Vergoedingen die daarboven uitgaan zijn voor dat hogere deel belast. In het Handboek loonheffingen 2007 wordt over de kilometervergoeding opgemerkt:
Vergoedingen voor reiskosten die u naast de € 0,19 per kilometer betaalt, zijn ook loon. Dat zijn bijvoorbeeld vergoedingen voor parkeer- en tolgelden, voor (extra) afschrijving en slijtage aan de auto, voor het inbouwen van een carkit of navigatiesysteem, voor extra benzineverbruik wegens gebruik van een aanhangwagen of voor schade aan de auto. Vergoedingen voor parkeer-, veer- en tolgelden en voor overeenkomstige verstrekkingen vallen onder de eindheffing.
De fiscus staat toe de reiskostenvergoedingen voor de verschillende doeleinden te salderen. Dat houdt in dat als bijvoorbeeld de verstrekte reiskostenvergoeding voor dienstreizen hoger is dan de fiscaalwettelijk vastgestelde belastingvrije vergoeding van maximaal € 0,19 per kilometer een verstrekte lagere vergoeding dan € 0,19 voor woon/werkverkeer daarop in mindering mag worden gebracht. Die salderingsmogelijkheid moet wel in een formele vergoedingsregeling zijn vastgelegd. Die is opgenomen in artikel 16, tweede lid. Indien voor het gemeentelijk personeel een salderingsregeling geldt, wordt daarbij aangesloten. Ontbreekt een dergelijke regeling, dan geldt in ieder geval de salderingsregeling voor het rijkspersoneel. In het volgende voorbeeld wordt toegelicht wat het vorenstaande betekent voor het salderen en de berekening van de loonheffing over het bovenmatig deel van reiskostenvergoedingen.
Voorbeeld
Betrokkene krijgt in een kalenderjaar van zijn werkgever een reiskostenvergoeding van in totaal € 2.240, bestaande uit:
een vergoeding voor 10.000 woon/werkkilometers x € 0,14 = € 1.400 en
een vergoeding voor 3.000 kilometers wegens dienstreizen x € 0,28 = € 840.
Als er geen salderingsregeling is moet de inhoudingsplichtige in ieder tijdvak het bovenmatig bedrag van de vergoeding voor de dienstreizen in de heffing betrekken (in totaal 3.000 km x € 0,09 = € 270). Als er wel een salderingsregeling is mag de inhoudingsplichtige deze heffing uitstellen (dit is niet verplicht). Saldering leidt dan tot het volgende resultaat: totale reiskostenvergoeding € 2.240 gedeeld door het totaal aantal kilometers 13.000 = gemiddelde vergoeding per km van € 0,17 per kilometer. Na saldering blijft de vergoeding onder de € 0,19 per km waardoor de totale reisvergoeding onbelast blijft. Indien de werkgever het “bovenmatige' gedeelte van € 0,09 van de dienstreiskilometers reeds heeft belast (in totaal 3.000 km x € 0,09 = € 270) mag de inhoudingsplichtige uiterlijk in de eerste maand van het nieuwe kalenderjaar in zijn loonadministratie als negatief loon opnemen: € 270.
Reiskostenvergoedingen mogen dus ook onderling worden gesaldeerd. Kilometers die betrekking hebben op het reizen per openbaar vervoer waarvoor een vergoeding in geld is ontvangen, alsmede kilometers die als meerijder zijn afgelegd zonder dat sprake is van vervoer vanwege de werkgever en zonder dat de betrokkene daarvoor een vergoeding heeft ontvangen, mogen eveneens bij de saldering worden betrokken.
Saldering, respectievelijk belastingheffing over het bovenmatig deel dat na saldering overblijft, mag worden uitgesteld. Afrekening met de fiscus op basis van saldering kan na afloop van een bepaald loontijdvak, maar dient uiterlijk plaats te vinden in de eerste maand van het nieuwe kalenderjaar. Saldering na afloop van een kalenderkwartaal, half kalenderjaar of heel kalenderjaar is mogelijk zolang de vergoeding niet definitief is toegekend. In verband daarmee wordt de reiskostenvergoeding in eerste instantie bij wijze van voorschot uitbetaald. Voor de berekening van de loonheffing over het bovenmatig deel van de in een gekozen periode uitbetaalde reiskostenvergoedingen dient te worden uitgegaan van alle daadwerkelijk afgelegde dienstkilometers, vermeerderd met de daadwerkelijk afgelegde woon/werkkilometers.
Artikel 17. Dienstauto
P.M.
Artikelen 19 en 28 Buitenlandse dienstreis
Bij buitenlandse dienstreizen in het gemeentelijk belang kunnen aan de wethouder de in redelijkheid gemaakte werkelijke reis- en verblijfkosten worden vergoed. De tarieven in het voor het rijkspersoneel geldende Reisbesluit buitenland zijn daarbij richtsnoer. In de eerder genoemde gedragscode zijn nadere gedragsregels vastgesteld. Daarbij gaat het om expliciete besluitvorming in het college over buitenlandse reizen en over uitnodigingen daartoe op kosten van derden. Maar ook om bijvoorbeeld de rekening en verantwoording achteraf (zowel inhoudelijk als financieel), het meereizen van de partner en het combineren van een dienstreis met een (direct voorafgaande of aansluitende) privé-reis.
Ook gemeenteraden of raadscommissies maken wel eens in het gemeentelijk belang excursies of reizen naar het buitenland. Hiervoor moet de gemeenteraad expliciet toestemming verlenen. De reis of excursie wordt in alle gevallen door of vanwege de gemeente georganiseerd. Hetgeen hierboven is geschreven over buitenlandse dienstreizen van wethouders geldt mutatis mutandis ook voor buitenlandse excursies en reizen van de gemeenteraad of raadscommissies.
Voor raadsleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd.
Artikel 22 mobiele telefoon
Met ingang van 1 januari 2007 zijn de vergoedingen of verstrekkingen van een mobiele telefoon geheel onbelast als het zakelijk gebruik meer dan 10% bedraagt.
In de vaste onkostenvergoeding is een component telefoonkosten opgenomen. Voor deeltijdwethouders is dat 12% van de onkostenvergoeding en voor voltijd wethouders 9%. Bij het verstrekken van een mobiele telefoon kan sprake zijn van overbedeling.
De component telefoonkosten kan om die reden verminderd worden. Anderzijds is ook bij wethouders sprake van gebruik van de privé telefoon voor zakelijke doeleinden. Voor dit doel ontvangen burgemeesters maandelijks bruto een bedrag van € 25,-. Het is redelijk om, wanneer plaatselijk de component telefoonkosten wordt gekort, deze korting tot een bedrag van € 25,- per maand van de bruto onkostenvergoeding achterwege te laten.
Artikel 23. Spaarloonregeling/levensloopregeling
Een wethouder is een werknemer en kan dientengevolge gebruik maken van de spaarloonregeling dan wel de levensloopregeling. wanneer de wethouder gebruik maakt van de gemeentelijke levensloopregeling is het niet toegestaan een levensloopbijdrage ten laste van de gemeente te verstrekken. Wanneer opbouw van de levensloopvoorziening mag uitsluitend ten laste van de wethouderswedde plaatsvinden. Aangezien wethouders geen verlof kennen, is het slechts mogelijk dat de opgebouwde voorziening bij de beëindiging van het wethouderschap wordt meegenomen naar een volgende werkgever of dat uitbetaling ineens plaatsvindt.
Artikel 24. Reis- en pensionkosten en verhuiskosten
P.M.
Artikel 26. Vergoeding voor het bijwonen van commissievergaderingen
In dit artikel is het presentiegeld voor leden van gemeentelijke commissies geregeld. Deze bepaling geldt niet voor raadsleden en wethouders die in de commissie zitten. Hun vergoeding is immers al geregeld in de rechtspositiebesluiten en elders in deze verordening. Uitgezonderd zijn verder onder meer ambtenaren en bestuurders die in die hoedanigheid in de commissie zitting hebben. Uitgezonderd zijn tenslotte vertegenwoordigers van belangengroepen e.d. tenzij hun lidmaatschap tevens in belangrijke mate het gemeentelijk belang dient. De hoogte van het presentiegeld wordt bij gemeentelijke verordening bepaald. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt jaarlijks per 1 januari herzien aan de hand van het indexcijfer CAO lonen overheid.
In artikel 26, eerste lid, is er voor gekozen de hoogte van de vergoeding te bepalen op het door de minister vastgestelde maximum. De raad kan ook een lager bedrag vaststellen.
Het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden biedt echter ook de mogelijkheid om in de gemeentelijke verordening te regelen dat in bepaalde gevallen een hoger bedrag aan presentiegeld wordt toegekend dan het eerder bedoelde maximumbedrag. Dat is geregeld in artikel 26, vierde lid, van de verordening.
Er kan gekozen worden voor een procentuele verhoging, maar het is ook mogelijk om het bedrag uit een hogere gemeenteklasse te kiezen.
Artikelen 31 t/m 34 De procedure van declaratie
In artikel 31 zijn de drie wijzen van betaling aangegeven. In de artikelen 37 t/m 39 is vervolgens aangegeven in welke gevallen welke betalingswijze aan de orde is en welke procedurevoorschriften in achtgenomen moeten worden.
Declaratie van vooruitbetaalde kosten
Daarbij gaat het om vergoeding van de volgende kosten:
reis- en verblijfkosten van raadsleden;
zakelijke reis- en verblijfkosten van wethouders;
reis- en verblijfkosten bij buitenlandse dienstreizen van wethouders;
reis- en pensionkosten en verhuiskosten;
reis- en verblijfkosten van leden van gemeentelijke commissies
Rechtstreekse facturering bij de gemeente
Rekeningen kunnen rechtreeks bij de gemeente in rekening worden gebracht in de volgende gevallen:
deelname aan cursussen, congressen, seminars en symposia door raadsleden en wethouders;
zakelijke reis- en verblijfkosten van wethouders;
reis- en pensionkosten en verhuiskosten;
reis- en verblijfkosten bij buitenlandse dienstreizen van wethouders.
Gebruik creditcard
Aan wethouders kan onder voorwaarden een creditcard beschikbaar worden gesteld voor functionele uitgaven ten laste van de gemeente. Gebruik van creditcards is mogelijk in de volgende gevallen:
zakelijke reis- en verblijfkosten van wethouders;
reis- en verblijfkosten bij buitenlandse dienstreizen van wethouders;
reis- en pensionkosten en verhuiskosten.
Artikelen 35 t/m 37 Citeertitel en inwerkingtreding
Gekozen is voor inwerkingtreding met terugwerkende kracht van de gewijzigde bepalingen tot en met het aantreden van de nieuwe gemeenteraad. In de meeste gemeenten echter zijn de wethouders pas later benoemd. Ter voorkoming van overgangsbepalingen voor de oude wethouders is gekozen voor intrekking van de oude verordening. Deze intrekking vindt echter pas plaats op het moment van het van kracht worden van de nieuwe verordening. De oude bepalingen hebben daardoor nog steeds werking gehad tot en met het moment van aftreden van de wethouders uit het oude college.
Bij de inwerkingtreding kan er voor worden gekozen deze bepalingen terugwerkende kracht te verlenen tot het moment dat de nieuwe gemeenteraad werd beëdigd respectievelijk de nieuwe wethouders zijn benoemd en beëdigd. Aangezien in de meeste gemeenten de beëdiging van de nieuwe raad en de nieuwe wethouder niet in dezelfde raadsvergadering heeft plaatsgevonden, is gekozen voor een driedeling:
inwerkingtreding voor de raads- en commissieleden met terugwerkende kracht tot en met 16 maart 2006;
inwerkingtreding voor de nieuwe wethouders met terugwerkende kracht tot en met de dag van hun beëdiging. Voor deze formulering is gekozen zodat voor de aftredende wethouders die op dezelfde dag van rechtswege zijn ontslagen als hun opvolgers de benoeming hebben aangenomen, de oude bepalingen van kracht blijven;
om dezelfde reden is een splitsing gemaakt voor de inwerkingtreding van hoofdstuk V over de procedure van declaratie.
Terugwerkende kracht is alleen toegestaan wanneer de nieuwe aanspraken geen verslechtering inhouden van de op dat moment vigerende verordening. De nieuwe verordening kent geen verslechteringen, ook niet ten aanzien van de bepalingen over de computer. Immers de bepalingen daaromtrent uit de vorige verordening zijn van rechtswege buiten toepassing mede als gevolg van de terugwerkende kracht die is verleend aan de wijziging van de grondslag voor artikel 27a uit het Rechtspositiebesluit wethouders en artikel 7a uit het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden (Stb. 2006, 8).
Sinds 20 februari 2004 bestaat naast het Rechtspositiebesluit wethouders ook de (ministeriële) Regeling rechtspositie wethouders. In lijn met die gehanteerde benaming is gekozen voor een nieuwe naam van de verordening.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl