Regeling vervallen per 27-03-2014

Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden

Geldend van 01-10-2006 t/m 26-03-2014

Intitulé

Verordening rechtspositie wethouders, raad- en commissieleden gemeente Veendam

Nummer: 632/Griffie

De raad van de gemeente Veendam, in vergadering bijeen op 25 september 2006,

Gelet op de artikelen 44, tweede en derde lid, 95 tot en met 99 en 147 van de Gemeentewet,

Gelet op het “Rechtspositiebesluit wethouders” en het “Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden”,

Besluit:

Vast te stellen de volgende verordening:

Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden gemeente Veendam

luidende als volgt:

Hoofdstuk I: Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    commissie: een commissie als bedoeld in hoofdstuk V van de Gemeentewet;

  • b.

    Rechtspositiebesluit wethouders: het Koninklijk Besluit van 22 maart 1994, Stb. 243;

  • c.

    Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden: het Koninklijk Besluit van 22 maart 1994, Stb. 244;

  • d.

    Regeling rechtspositie wethouders: de ministeriële regeling van 20 februari 2001, Stcrt. 41 als bedoeld in artikel 23 van het Rechtspositiebesluit wethouders;

  • e.

    Reisbesluit binnenland: het Koninklijk Besluit van 1 maart 1993, Stb. 144;

  • f.

    Reisregeling binnenland: het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 16 maart 1993, nr. AB93/U280, Stcrt. 56;

  • g.

    raadslid: lid van de gemeenteraad, niet zijnde wethouder;

  • h.

    Verplaatsingskostenbesluit 1989: het Koninklijk Besluit van 6 oktober 1989, Stb. 424;

  • i.

    griffier: de griffier, bedoeld in artikel 107 van de Gemeentewet;

  • j.

    gemeentesecretaris: de secretaris, bedoeld in artikel 102 van de Gemeentewet.

Hoofdstuk II Voorzieningen voor raadsleden

Artikel 2 Vergoeding voor de werkzaamheden

Aan het raadslid wordt een vergoeding voor de werkzaamheden toegekend die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 2, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, zoals dit bedrag jaarlijks door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt herzien.

Artikel 3 Onkostenvergoeding

  • 1. Aan het raadslid wordt een onkostenvergoeding voor aan de uitoefening van het raadslidmaatschap verbonden kosten toegekend die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 2, derde lid, van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, zoals dit bedrag jaarlijks door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt herzien.

  • 2. Ten aanzien van een raadslid van wie de arbeidsverhouding ingevolge artikel 4, aanhef en onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 voor de toepassing van die wet als dienstbetrekking wordt aangemerkt, wordt in afwijking van het eerste lid een onkostenvergoeding toegekend die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 2, vierde lid, van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, zoals dat bedrag jaarlijks door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt herzien.

Artikel 4 Berekening en betaling vaste vergoedingen

  • 1. Hij die gedurende een gedeelte van het kalenderjaar raadslid is geweest ontvangt de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, naar evenredigheid van het aantal dagen dat hij in dat jaar raadslid is geweest.

  • 2. De betaling van de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, geschiedt in maandelijkse termijnen.

Artikel 5 Reiskosten

  • 1. Aan het raadslid worden de ten behoeve van de gemeente gemaakte kosten in verband met reizen buiten het grondgebied van de gemeente ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur vergoed.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde vergoeding betreft:

    • a.

      bij gebruik van openbare middelen van vervoer en van een taxi: een volledige vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten;

    • b.

      bij gebruik van een eigen vervoermiddel: een vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 van de Regeling rechtspositie wethouders.

  • 3. De burgemeester bepaalt namens de raad of in een concreet geval sprake is van de in lid 1 bedoelde uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur.

Artikel 6 Verblijfkosten

De in redelijkheid noodzakelijk gemaakte verblijfskosten ter zake van reizen buiten het grondgebied van de gemeente worden aan het raadslid vergoed overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, onderdeel c, van de Regeling rechtspositie wethouders.

Artikel 7 Cursus, congres, seminar of symposium

  • 1. De kosten van deelname van een raadslid aan cursussen, congressen, seminars en symposia die in het gemeentelijk belang door of namens de gemeente worden aangeboden of verzorgd komen voor rekening van de gemeente.

  • 2. Het raadslid dat wil deelnemen aan een cursus, congres, seminar of symposium dat niet door of namens de gemeente wordt aangeboden of verzorgd, dient daartoe een gemotiveerde aanvraag in. De aanvraag gaat vergezeld van inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie. De kosten komen voor rekening van de gemeente als deelname van belang is in verband met de vervulling van het raadslidmaatschap.

Artikel 8 Computer en internetverbinding

  • 1. Het college verleent het raadslid voor de uitoefening van het raadslidmaatschap een tegemoetkoming in de kosten van aanschaf of vervanging van een computer (of laptop), inktpatronen, papier en de aanleg en abonnementskosten van een internet-verbinding.

  • 2. De tegemoetkoming bedraagt € 750 per jaar (netto).

  • 3. De onder lid 2 bedoelde tegemoetkoming geldt als een belastbare vergoeding en de uitkering wordt derhalve gebruteerd.

  • 4. Uitbetaling van de tegemoetkoming geschiedt in maandelijkse termijnen, gelijktijdig met de uitbetaling van de overige vaste vergoedingen.

Artikel 9 Kinderopvang

Deze voorziening wordt aan raadsleden niet geboden.

Artikel 10 Spaarloonregeling

  • 1. Het raadslid van wie de arbeidsverhouding ingevolge artikel 4, aanhef en onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 voor de toepassing van die wet als dienstbetrekking wordt aangemerkt kan op aanvraag deelnemen aan de voor het gemeentelijk personeel geldende spaarloonregeling.

  • 2. Deelname aan de spaarloonregeling is niet mogelijk indien het raadslid gebruik maakt van de wettelijke levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964.

  • 3. Deelname aan de spaarloonregeling is niet mogelijk indien op een andere wijze (via een andere werkgever)reeds van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt.

Artikel 11 Verlaging vergoeding werkzaamheden bij arbeidsongeschiktheid

Op aanvraag verlaagt het college de vergoeding voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, in het geval een raadslid een uitkering ontvangt in verband met gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.

Artikel 12 Compensatie korting werkloosheidsuitkering

  • 1. In het geval een raadslid een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangt en de na toepassing van artikel 20 van die wet ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van het uitoefenen van het raadslidmaatschap meer bedraagt dan de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden die het raadslid ontvangt, wordt deze vergoeding ten laste van de gemeente verhoogd tot het bedrag van bedoelde korting.

  • 2. In het geval dat een raadslid een uitkering op grond van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekspersoneel ontvangt en de na toepassing van artikel 6, vierde lid, van dat besluit ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van het uitoefenen van het raadslidmaatschap meer bedraagt dan de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden die het raadslid ontvangt, wordt deze vergoeding ten laste van de gemeente verhoogd tot het bedrag van bedoelde korting.

Artikel 13 Vergoeding voor waarneming voorzitterschap van de gemeenteraad

  • 1. Een raadslid dat op grond van artikel 77 van de Gemeentewet meer dan 30 dagen onafgebroken het voorzitterschap van de gemeenteraad waarneemt, ontvangt voor die waarneming een toeslag van 8% van de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden over de tijd van de waarneming.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de onkostenvergoeding, bedoeld in artikel 3.

Hoofdstuk III Voorzieningen voor wethouders

Artikel 14 Onkostenvergoeding

Aan de wethouder wordt een onkostenvergoeding toegekend voor overige aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 25, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit wethouders, zoals dit bedrag jaarlijks door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt herzien.

Artikel 15 Reiskosten woon-werkverkeer

De wethouder wordt voor het reizen tussen zijn woning en zijn plaats van tewerkstelling een tegemoetkoming in de kosten van het reizen verleend overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 van de Regeling rechtspositiebesluit wethouders.

Artikel 16 Zakelijke reiskosten

  • 1. Aan de wethouder wordt naast de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 14 vergoeding verleend voor reiskosten ter zake van andere dan de in artikel 14 bedoelde reizen ten behoeve van de gemeente gemaakt. De vergoeding betreft:

    • a.

      bij gebruik van openbare middelen van vervoer en van een taxi: een volledige vergoeding van de reiskosten;

    • b.

      bij gebruik van een eigen personenauto: de vergoeding als bedoeld in artikel 4, onderdeel b, van de Regeling rechtspositie wethouders;

    • c.

      een vergoeding van de noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakte kosten.

  • 2.

    • Op aanvraag worden de reiskosten voor de zakelijke reizen van de wethouder gesaldeerd overeenkomstig artikel 4a van de Reisregeling binnenland, artikel 2a van de Reisregeling buitenland en artikel 13a van de krachtens het Verplaatsingskostenbesluit 1989 vastgestelde Verplaatsingskostenregeling 1989.

Artikel 17 Dienstauto

Deze voorziening wordt aan wethouders niet geboden.

Artikel 18 Verblijfkosten

De wethouder worden de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke verblijfkosten ter zake van reizen, bedoeld in artikel 16 volledig vergoed.

Artikel 19 Buitenlandse dienstreis

  • 1. Indien de wethouder in het gemeentelijk belang een reis buiten Nederland maakt worden de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reis- en verblijfkosten vergoed.

  • 2. Voor een reis in het gemeentelijk belang buiten Nederland, niet zijnde een reis naar een Europese instelling, is vooraf toestemming van het college vereist. De gemeenteraad kan aan deze toestemming voorwaarden verbinden.

Artikel 20 Cursus, congres, seminar of symposium

  • 1. De kosten van deelname van een wethouder aan cursussen, congressen, seminars en symposia die in het gemeentelijk belang door of namens de gemeente worden aangeboden of verzorgd komen voor rekening van de gemeente.

  • 2. De wethouder die wil deelnemen aan een cursus, congres, seminar of symposium dat niet door of namens de gemeente wordt aangeboden of verzorgd, dient daartoe een gemotiveerde aanvraag in. De aanvraag gaat vergezeld van inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie. De kosten komen voor rekening van de gemeente als deelname van belang is in verband met de uitoefening van het ambt van wethouder.

Artikel 21 Computer en internetverbinding

  • 1. De wethouder wordt ten laste van de gemeente voor de uitoefening van het ambt een computer, bijbehorende apparatuur en software in bruikleen ter beschikking gesteld.

  • 2. Voor zover er sprake is van belastingheffing in verband met een ten laste van de gemeente ter beschikking gestelde computer, bijbehorende apparatuur en software als bedoeld in het eerste lid ontvangt de wethouder ten laste van de gemeente per jaar een tegemoetkoming van 30% van de aanschafwaarde daarvan voor een periode van maximaal drie jaar. Daarbij wordt ten hoogste uitgegaan van de aanschafwaarde van de computer, bijbehorende apparatuur en software welke aan de wethouders in bruikleen ter beschikking worden gesteld.

  • 3. De wethouder worden de aanleg- en abonnementskosten voor de internetverbinding voor de in het eerste of tweede lid genoemde computerapparatuur vergoed.

  • 4. De wethouder ondertekent voor de bruikleen een bruikleenovereenkomst met de gemeente.

  • 5. Het college stelt het model van de bruikleenovereenkomst vast.

Artikel 22 Mobiele telefoon (ook voor privé-gebruik)

  • 1. Op aanvraag wordt de wethouder voor de uitoefening van zijn ambt een mobiele telefoon in bruikleen ter beschikking gesteld die mede gebruikt mag worden voor privé doeleinden.

  • 2. De wethouder ondertekent daartoe een bruikleenovereenkomst met de gemeente.

  • 3. Het college stelt het model van de bruikleenovereenkomst vast.

  • 4. Op de netto bezoldiging dan wel de netto onkostenvergoeding van de wethouder die de mobiele telefoon voor meer dan 10% mede gebruikt voor privé doeleinden, wordt een bedrag ingehouden dat gelijk is aan het bedrag dat op grond van de artikelen 38 respectievelijk 39 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 tot het loon wordt gerekend.

Artikel 23 Spaarloonregeling/levensloopregeling

  • 1. De wethouder kan op aanvraag deelnemen aan de voor het gemeentelijk personeel geldende spaarloonregeling.

  • 2. Deelname aan de spaarloonregeling is niet mogelijk indien de wethouder gebruik maakt van de wettelijke levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964.

Artikel 24 Reis- en pensionkosten en verhuiskosten

De wethouder die bij benoeming nog niet over woonruimte in de gemeente beschikt heeft ten laste van de gemeente aanspraak op vergoeding van:

  • a.

    reis- en pensionkosten overeenkomstig het bepaalde in artikel 1 van de ministeriële regeling als bedoeld in artikel 22, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit wethouders;

  • b.

    verhuiskosten in verband met de benoeming als wethouder overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 van de ministeriële regeling als bedoeld in artikel 22, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit wethouders.

Artikel 25 Kinderopvang

De wethouder ontvangt een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang die in verband met de vervulling van het ambt van wethouder noodzakelijk is, overeenkomstig de ter zake voor het gemeentelijk personeel geldende kinderopvangregeling.

Hoofdstuk IV Voorzieningen voor commissieleden

Artikel 26 Vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen

  • 1. Het lid van een commissie ontvangt voor het bijwonen van de vergaderingen van een commissie en haar subcommissies een vergoeding die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 14 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, zoals dit bedrag jaarlijks door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt herzien.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op degene die als lid van een commissie een vaste vergoeding voor de werkzaamheden als bedoeld in artikel 96 van de Gemeentewet ontvangt.

  • 3. Geen vergoeding ontvangt degene die zitting heeft in een commissie

    • a.

      als raadslid of wethouder;

    • b.

      uit hoofde van dan wel als rechtstreeks uitvloeisel van een ambtelijke of bestuurlijke hoedanigheid dan wel van een functie bij een instelling die grotendeels van overheidswege wordt gesubsidieerd;

    • c.

      als vertegenwoordiger van een belanghebbende instelling, organisatie of groepering, tenzij zijn lidmaatschap van de commissie tevens in belangrijke mate het gemeentelijk belang dient.

  • 4. Het college kan in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een hogere vergoeding vaststellen, zulks tot ten hoogste X% van het in het eerste lid bedoelde bedrag van de vergoeding, ten aanzien van

    • a.

      een lid van een commissie die op grond van zijn bijzondere beroepsmatige deskundigheid op het taakgebied van de commissie voor deelname aan haar werkzaamheden is aangetrokken, en

    • b.

      een lid van een commissie ten aanzien waarvan de vergoeding niet geacht kan worden in een redelijke verhouding te staan tot de zwaarte van zijn taak en de omvang van de door hem te verrichten arbeid.

Artikel 27 Reis- en verblijfskosten

  • 1. aan raadscommissieleden wordet deze voorziening niet geboden.

  • 2. Aan leden van de commissie bezwaren en klachten en aan leden van de monumentencommissie (zie ook bijlage 1 bij deze verordening) worden de reiskosten voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie(s) vergoed.

  • 3. De vergoeding betreft:

  • a. bij gebruik van openbare middelen van vervoer: een volledige vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten;

  • b. bij gebruik van een eigen vervoermiddel: een vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, onderdeel b, van de Regeling rechtspositie wethouders;

Artikel 28 Buitenlandse excursie of reis

  • 1. De gemeenteraad kan een commissie uit de gemeenteraad toestemming verlenen voor een excursie of reis naar het buitenland. De gemeenteraad kan aan de toestemming voorwaarden verbinden.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde excursie of reis wordt door of vanwege de gemeente georganiseerd.

  • 3. De in redelijkheid gemaakte reis- en verblijfkosten komen voor rekening van de gemeente.

Artikel 29 Cursus, congres, seminar of symposium

  • 1. De kosten van deelname van een commissielid aan cursussen, congressen, seminars en symposia die in het gemeentelijk belang door of namens de gemeente worden aangeboden of verzorgd komen voor rekening van de gemeente.

  • 2. Het commissielid dat wil deelnemen aan een cursus, congres, seminar of symposium dat niet door of namens de gemeente wordt aangeboden of verzorgd, dient daartoe een gemotiveerde aanvraag in. De aanvraag gaat vergezeld van inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie. De kosten komen voor rekening van de gemeente als deelname van belang is in verband met de vervulling van het commissielidmaatschap.

Artikel 30 Computer en internetverbinding.

Deze voorziening wordt aan commissieleden niet geboden.

Hoofdstuk V De procedure van declaratie

Artikel 31 Betaling van kosten

Betaling van kosten op grond van deze verordening vindt plaats door

  • a.

    betaling uit eigen middelen; of

  • b.

    rechtstreekse toezending van de factuur aan de gemeente; of

  • c.

    een gemeentelijke creditcard.

Artikel 32 Declaratie van vooruit betaalde kosten

  • 1. Voor de vergoeding van de kosten, bedoeld in de artikelen 5, 6, 16, 18, 19, 24 en 27 wordt gebruik gemaakt van een declaratieformulier, waarvan het model door het college is vastgesteld, indien deze kosten uit eigen middelen vooruit zijn betaald.

  • 2. Het declaratieformulier wordt volledig ingevuld en ondertekend.

  • 3. Het raadslid, onderscheidenlijk de wethouder of het commissielid dient het declaratieformulier binnen 2 maanden bij de griffier, onderscheidenlijk de gemeentesecretaris of een door hem aangewezen ambtenaar in, onder bijvoeging van de originele bewijsstukken.

Artikel 33 Rechtstreekse facturering bij de gemeente

  • 1. De vergoeding van kosten, bedoeld in de artikelen 7, 16, 18, 19, 20 en 24 kan plaatsvinden door rechtstreekse toezending van de door het raadslid, onderscheidenlijk de wethouder voor akkoord ondertekende factuur aan de gemeente.

  • 2. Verantwoording van deze wijze van vergoeding vindt plaats door het begeleidingsformulier, waarvan het model door het college is vastgesteld, volledig in te vullen en te ondertekenen.

  • 3. Het raadslid, onderscheidenlijk de wethouder dient het begeleidingsformulier en de factuur binnen 2 maanden in bij de griffier, onderscheidenlijk de gemeentesecretaris of de door hem aangewezen ambtenaar.

Artikel 31 Gebruik creditcard

  • 1. De vergoeding van kosten als bedoeld in de artikelen 14, 16, 17 en 23 kan plaatsvinden door gebruikmaking van de gemeentelijke creditcard.

  • 2. Een gemeentelijke creditcard wordt de wethouder op aanvraag in bruikleen ter beschikking gesteld voor het doen van uitgaven die voor vergoeding of tegemoetkoming ten laste van de gemeente in aanmerking komen. Aan de verstrekking van de creditcard kunnen voorwaarden worden verbonden.

  • 3. De gemeentesecretaris draagt zorg voor de aanvraag, verstrekking en intrekking van gemeentelijke creditcards. Bij de aanvraag wordt aangegeven of een persoonlijke pincode voor het opnemen van contant geld gewenst wordt.

  • 4. Verantwoording van deze wijze van vergoeding vindt plaats door het begeleidingsformulier, waarvan het model door het college is vastgesteld, volledig in te vullen en te ondertekenen.

  • 5. Het begeleidingsformulier en de factuur worden binnen 2 maanden ingediend bij de gemeentesecretaris of de door hem aangewezen ambtenaar.

  • 6. Bij beëindiging van het ambt van wethouder wordt de creditcard onverwijld ingeleverd.

  • 7. Verlies of diefstal van de creditcard wordt direct gemeld bij de betreffende creditcardmaatschappij en zo spoedig mogelijk ook bij de gemeente. Het eigen risico bij verlies en diefstal komt mits is voldaan aan de daarvoor geldende regels, voor rekening van de gemeente.

Hoofdstuk Vl Citeertitel en inwerkingtreding

Artikel 32 Intrekking oude regeling

  • 1. De verordening “Voorzieningen geldelijke voorzieningen raads- en commissieleden 2000”, zoals vastgesteld op 25-9-2000, laatstelijk gewijzigd op 23-6-2003, wordt ingetrokken per 1-10-2006;

  • 2. De “Regeling kosten en vergoedingen wethouders” (= bijlage 1 bij hoofdstuk 43 van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Veendam), zoals vastgesteld op 1-10-1996, zijnde onderdeel van de laatstelijk op 20-12-1999 gewijzigde “Uitkerings- en pensioenverordening wethouders” wordt ingetrokken per 1-10-2006.

Artikel 33 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt (inclusief bijlage 1) in werking op 1-10-2006 en werkt voor wat betreft de artikelen 1 tot en met 13 en 26 tot en met 30 terug tot en met 16 maart 2006 en voor wat betreft de artikelen 16 tot en met 25 ten aanzien van de op 3-4-2006 beëdigde wethouders terug tot en met de dag van hun beëdiging. De artikelen 31 tot en met 33 werken voor zover het betreft de leden van de raad en commissieleden terug tot en met 16 maart 2006. De artikelen 31 tot en met 34 werken voor zover het de op 3-4-2006 beëdigde wethouders betreft terug tot en met de dag van hun beëdiging.

Artikel 34 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden gemeente Veendam 2006”.

Besloten in de openbare vergadering van 25 september 2006.

Ondertekening

De raad voornoemd,
De voorzitter,
A.Meijerman
De griffier,
J.B. Wassink

Bijlage 1 van de 'Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden gemeente Veendam 2006'

als volgt vast te stellen:

  • a.de commissie voor bezwaarschriften en klachten

  • -

    Vaste vergoeding voor elk lid en plaatsvervangend lid van € 330 per jaar.

  • -

    Een vergoeding per bijgewoonde vergadering van € 140 bruto voor de leden en van € 180 bruto voor de voorzitter.

    b.De Monumentencommissie

  • -

    Vergoeding van € 92 per uur voor het bijwonen van vergaderingen in eigen uren.

Besloten in de openbare vergadering van 25 september 2006

De raad voornoemd,

De voorzitter, De griffier,

A.Meijerman J.B. Wassink

Algemene toelichting

De gemeenteraad moet voor het verkrijgen van wettelijke aanspraken van raadsleden, commissieleden en wethouders een verordening vast stellen. Sinds 2002 is een aantal bepalingen in de rechtspositiebesluiten aangepast aan gewijzigde wet en regelgeving op zowel het rechtspositionele terrein als ook op het vlak van belastbaarheid van voorzieningen. Het meest bekend zijn het vervallen van de pc-privéregeling, de bepalingen over de

belastbaarheid van een in bruikleen ter beschikking gestelde computer en de mobiele telefoon en het vervallen van de mogelijkheid voor wethouders om te kiezen voor de status van fiscaal zelfstandige. Naast deze veranderingen hebben gebruikerservaringen in de gemeenten voor de VNG een reden gevormd om de voorbeeldverordening uit 2002 te actualiseren. Vanwege de introductie in 2004 van de (ministeriële) van de “Regeling rechtspositie wethouders” als uitwerking van enkele artikelen uit het “Rechtspositiebesluit wethouders” is ervoor gekozen de naamgeving van deze verordening daaraan aan te passen. De citeertitel is daarom gewijzigd in “Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden Veendam 2006”.

In de modelverordening van de VNG zijn niet meer opgenomen:

1. Artikel 10 Uitkering bij aftreden van raadsleden

In artikel 9 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden wordt de mogelijkheid geboden dat de gemeenteraad bij verordening kan bepalen dat een lid van de raad met ingang van de dag van zijn aftreden een uitkering ten laste van de gemeente ontvangt. In het genoemde artikel zijn strikte voorwaarden genoemd waaraan de bepalingen in de verordening moeten voldoen zoals een maximumduur van twee jaar, een gemaximeerde hoogte en beëindiging van de uitkering bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd.

Over het algemeen wordt alleen in de grootste gemeenten van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

2. Artikel 11 Voorziening ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden raadsleden

In artikel 10 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden is de mogelijkheid opgenomen dat de raad bij verordening kan bepalen dat het college ten behoeve van de raad een of meer collectieve verzekeringen afsluit waarbij wordt voorzien in de opbouw van een ouderdomspensioen en in geldelijke voorzieningen bij invaliditeit en overlijden.

3. Artikel 15 Scholing

In artikel 13 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden wordt de mogelijkheid geboden dat een raadslid ten laste van de gemeente een tegemoetkoming ontvangt ter zake van de kosten voor scholing in verband met de vervulling van het raadslidmaatschap.

Scholing vallende onder de begrippen cursussen en congressen vallen sinds 1 januari 2001 onder de gemeentelijke bedrijfsvoering. In de praktijk worden scholing en congresbezoek collectief aangeboden aan alle raadsleden. Scholing van de fractie wordt in het algemeen bekostigd uit de fractievergoeding waarin een afzonderlijke verordening voorziet.

Gemeenteraden die er voor kiezen bovengenoemde voorzieningen toch aan te bieden, moeten deze beschikbaar stellen op basis van een verordening. Dat kan in de vorm van een afzonderlijke verordening dan wel door opname van een daartoe bestemd artikel in hoofdstuk II van de modelverordening.

Nieuwe / gewijzigde bepalingen

Hierna is een overzicht opgenomen van bepalingen die nog niet in de voorbeeldverordening van 2002 waren opgenomen dan wel gewijzigd zijn als gevolg van veranderingen in de wet- en regelgeving of naar aanleiding van reacties van gemeenten.

1. Artikel 9 en 25: kinderopvang raadsleden en wethouders, overeenkomstig die voor het

gemeentelijk personeel, echter met dien verstande dat ook en wellicht met name gedurende de avond kinderopvang wordt gefaciliteerd;

2. Artikel 11: verlaging vergoeding werkzaamheden voor een raadslid met een

arbeidsongeschiktheidsuitkering zoals mogelijk gemaakt in het nieuwe artikel 12, derde lid van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden;

3. Artikel 12: compensatie korting werkloosheidsuitkering raadsleden die in oude

voorbeeldverordening aangegeven als P.M.-bepaling was aangeduid;

4. Artikel 13: vergoeding voor waarneming voorzitterschap van de gemeenteraad door een

raadslid conform het nieuwe artikel 8a van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden);

5. Artikel 22: mobiele telefoon waarin aansluiting gezocht met de belastingregelgeving waardoor concreet gemaakt kan worden of een inhouding noodzakelijk is en zo ja hoe deze moet plaatsvinden.

Voor een mobiele telefoon die als tweede telefoon kan worden aangemerkt is geen inhouding verschuldigd.

6. Artikel 24: Reis-, pension- en verhuiskosten wethouders conform nieuwe artikel 22 in het

Rechtspositiebesluit wethouders. Sinds de dualisering van het gemeentebestuur kunnen personen van buiten de gemeente wethouder worden. In dat geval geldt een verhuisplicht en kunnen daarmee samenhangende kosten worden vergoed.

Overige niet opgenomen bepalingen

Naast de bovengenoemde onderwerpen zijn in de voorbeeldverordening geen bepalingen opgenomen met betrekking tot een toelage voor fractievoorzitters en commissievoorzitters. De formele reden is dat het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden niet in deze mogelijkheid voorziet waardoor het, gelet op artikel 99 van de Gemeentewet, niet is toegestaan daarvoor de mogelijkheid van een toelage toe te kennen. De VNG heeft tijdens het bestuurlijk overleg met de minister van BZK over het advies van de Commissie Dijkstal voor deze toelagen gepleit. Het kabinet heeft echter in haar standpunt t.a.v. het genoemde advies aangegeven deze niet noodzakelijk te vinden gegeven de substantiële verbetering van de materiële rechtspositie die het gevolg is van de overname van het advies van de

Commissie Dijkstal over de beloningsverhoudingen politieke ambtsdragers. De VNG heeft in haar reactie van mei 2006 op het kabinetsstandpunt aan de Tweede Kamer laten weten deze opvatting niet te delen en opnieuw gepleit voor een toelage voor fractie- en commissievoorzitters. Zolang hiervoor geen grondslag is opgenomen in het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, is het niet toegestaan aan fractievoorzitters en commissievoorzitters in welke vorm dan ook een tegemoetkoming te verstrekken voor de extra inspanningen.

Voor wethouders zijn de opties voor bruikleen van een mobiele telefoon toegevoegd.

Voorbeeldverordening Outplacement gewezen wethouders

Bij ledenbrief van 15 maart 1994, ARZ/501848, Lbr. 95/45, is aan de gemeenten een modelregeling outplacement gewezen wethouders gezonden. Deze regeling voorziet in de mogelijkheid aan gewezen wethouders outplacementfaciliteiten toe te kennen.

In het verlengde van de recente wisseling van colleges is meermalen de vraag gesteld of een aftredende wethouder aanspraak heeft op outplacementfaciliteiten. Gelet hierop is besloten de gemeenten opnieuw op deze reeds bestaande mogelijkheid te attenderen.

Deze regeling is tot stand gekomen ten tijde van het bestaan van de voormalige Uitkerings- en pensioenverordening wethouders. Aangezien de laatstgenoemde verordening met ingang van 15 augustus 2001 van rechtswege is komen te vervallen en vervangen door de rechtstreekse werking van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) is de verwijzing aangepast. De faciliteiten mogen, gelet op artikel 44 van de Gemeentewet, niet worden aangeboden aan zittende wethouders. Om deze reden is in de naamgeving van de regeling ook het woord ‘gewezen’ opgenomen en is ook in de begripsbepaling van belanghebbende erin voorzien dat deze zich beperkt tot gewezen wethouders.

Om redenen van harmonisatie van de begrippen ‘regeling’ en ‘verordening’ die door het college respectievelijk de gemeenteraad worden vastgesteld, is de citeertitel aangepast en gewijzigd in “Verordening outplacement gewezen wethouders”.

Toelichting op de verordening

ALGEMEEN

Wettelijke regelingen

De regeling van de rechtspositie van wethouders, raadsleden en leden van gemeentelijke commissies vindt op drie of vier niveaus plaats, te weten bij wet, AMvB, ministeriële regeling (alleen wethouders) en gemeentelijke verordening. Wettelijk is voor wethouders in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) de uitkering na aftreden en het pensioen geregeld. In de Gemeentewet is aangegeven dat de nadere invulling van de rechtspositie van wethouders, raads- en commissieleden moet worden geregeld bij AMvB. Daartoe zijn totstandgekomen het Rechtspositiebesluit wethouders en het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden. Enkele vergoedingen voor wethouders die gelijk zijn die voor rijksambtenaren, maar voor hen in verschillende regelingen zijn opgenomen waarnaar in het verleden werd verwezen, zijn om pragmatische redenen opgenomen in een ministeriële regeling, de Regeling rechtspositie wethouders. In deze wetten en nadere regelgeving zijn alle voor de rechtspositie van belang zijnde onderwerpen geregeld. Een aantal voorzieningen, zoals de hoogte van de bezoldiging en de verschillende onkostenvergoedingen, zijn in beide rechtspositiebesluiten overwegend geregeld in dwingende bepalingen. Voor secundaire voorzieningen, zoals bijvoorbeeld een regeling voor de kinderopvang en de uitkering bij aftreden als raadslid, geldt dat de gemeente de vrijheid heeft om deze voorzieningen te treffen.

Hoofdlijnen gemeentelijke verordening

In de verordening zijn bepalingen opgenomen inzake de rechtspositie van wethouders, raadsleden en leden van gemeentelijke commissies. De grondslag hiervoor is te vinden in de Gemeentewet en genoemde rechtspositiebesluiten. Buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend genieten de wethouders als zodanig geen inkomsten, in welke vorm dan ook, ten laste van de gemeente (artikel 44 van de Gemeentewet). Een soortgelijke bepaling is in artikel 99 van de Gemeentewet opgenomen voor raads- en commissieleden. Het tweede lid van die bepaling voegt daaraan toe dat bij gemeentelijke verordening aan raads- en commissieleden voordelen, anders dan in de vorm van vergoedingen en tegemoetkomingen, mogen worden toegekend. Daarvoor is wel de goedkeuring van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) vereist.

De verordening bevat bepalingen inzake:

  • 1.

    de beloning voor de werkzaamheden van raads- en commissieleden (artikelen 2 en 26), waarbij is op te merken dat voor wethouders niets is opgenomen omdat hun bezoldiging uitputtend is geregeld in het Rechtspositiebesluit wethouders;

  • 2.

    een vaste algemene onkostenvergoeding voor wethouders en raadsleden (artikelen 3 en 14);

  • 3.

    reis- en verblijfkosten van wethouders, raads- en commissieleden, waarbij voor wethouders een onderscheid is gemaakt tussen woon-werkverkeer en zakelijke reizen (artikelen 5, 6, 15 t/m 19, 27 en 28);

  • 4.

    reis- en pensionkosten en verhuiskosten van de bij benoeming verhuisplichtige wethouder (artikel 24)

  • 5.

    beschikbaarstelling van computer- en communicatieapparatuur aan wethouders en raadsleden (artikelen 8, 21 en 22) en faciliteiten in de vorm van deelname van wethouders en raadsleden aan cursussen, congressen e.d. (artikelen 7 en 20);

  • 6.

    een aantal secundaire voorzieningen voor raadsleden, zoals voor zowel wethouders als raadsleden zoals de spaarloonregeling of levensloopregeling (artikelen 10 en 23) en de kinderopvangregeling (artikelen 9 en 25);

  • 7.

    een procedure van declareren (artikelen 31 t/m 34).

De arbeidsverhouding van de wethouder en het raadslidRaadsleden zijn niet in dienstbetrekking bij de gemeente. De gemeente is dus niet de werkgever. Dat betekent bijvoorbeeld dat zij niet vallen onder de werknemersverzekeringen zoals de Werkloosheidswet, Ziektewet en WIA. Raadsleden worden ook niet aangemerkt als werknemer in de zin van de Zorgverzekeringswet en hebben derhalve op grond van die wet geen recht op vergoeding door de gemeente van de over de raadsvergoeding verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van de basisverzekering. Eigen voorzieningen zijn er op die onderdelen getroffen in het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden en in onderhavige verordening. Omdat er geen dienstbetrekking met de gemeente is vallen raadsleden niet onder de Wet op de loonbelasting 1964

maar worden hun inkomsten getoetst aan de Wet inkomstenbelasting 2001. Wel kan een raadslid opteren voor de loonbelasting door te kiezen voor het fictief werknemerschap (zie hieronder).

Wethouders zijn sinds de dualisering van het gemeentebestuur ingevolge de Ambtenarenwet als benoemde bestuurders in openbare dienst aangesteld en vallen onder de werking van die wet. Echter de bepalingen over het materiële ambtenarenrecht uit de Ambtenarenwet zijn niet van toepassing op wethouders. Hun rechtspositie wordt, zoals hiervoor is aangegeven, beheerst door specifieke wet- en regelgeving. De aanstelling in openbare dienst houdt voor de toepassing van de fiscale wetgeving in dat sprake is van een arbeidsverhouding die als dienstbetrekking wordt aangemerkt. Dit betekent dat wethouders direct onder de werking van de Wet op de loonbelasting vallen. Er is sinds de dualisering van het gemeentebestuur derhalve geen mogelijkheid meer om wel of niet voor de loonbelasting te opteren. Wethouders vallen niet onder de werking van de Ziektewet, Werkloosheidswet en WIA. Evenmin geldt voor hen de pensioenvoorziening bij het ABP. Wachtgeld na aftreden en ouderdoms- en nabestaandenpensioen zijn voor wethouders geregeld in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa). Wethouders zijn werknemers in de zin van de Zorgverzekeringswet en hebben derhalve op grond van die wet recht op vergoeding door de gemeente van de over hun bezoldiging verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van de basisverzekering.

De loon- en inkomstenbelasting

a. Opting in regeling

Raadsleden kunnen opteren voor de loonbelasting. Het raadslid kan met de gemeente overeenkomen dat deze loonheffing inhoudt. Dat wordt de “opting in regeling” genoemd. De administratie van de gemeente is zodanig ingericht dat wordt voldaan aan de daaraan gestelde wettelijke eisen. In een gezamenlijke verklaring melden de gemeente en het raadslid aan de Belastingdienst dat wordt geopteerd voor de loonbelasting. Als gezamenlijk wordt gekozen voor het loonbelastingsysteem dan draagt de gemeente de ingehouden loonheffing af aan de Belastingdienst. Omdat een raadslid geen werknemer in de formele zin van het woord is, valt hij zoals gezegd vanwege het raadslidmaatschap niet onder de sociale zekerheidswetgeving. Om die reden worden over de raadsvergoeding ook geen premies sociale zekerheid ingehouden.

De inkomsten worden als loon belast in box 1. Het raadslid hoeft in dat geval geen administratie bij te houden. Kosten die worden gemaakt kunnen niet worden afgetrokken. Wel kan de gemeente onder voorwaarden bepaalde vergoedingen onbelast verstrekken en bepaalde faciliteiten onbelast in bruikleen beschikbaar stellen. Genoemd kunnen worden de vergoeding van reis- en verblijfkosten en de zakelijke deelname aan cursussen en congressen. Er zijn ook vergoedingen die niet belastingvrij kunnen worden verstrekt. Deze vergoedingen worden gebruteerd toegekend waardoor na inhouding van de loonheffing de netto bedoelde vergoeding resteert.Ook kan betrokkene deelnemen in de spaarloonregeling die er voor het gemeentelijk personeel is.

b. Fiscale standaardpositie

Als niet voor de loonbelasting wordt geopteerd dan geldt voor het raadslid dat hij voor de Wet inkomstenbelasting 2001 resultaat uit een werkzaamheid geniet. In dat geval is het winstsysteem van toepassing. Betrokkene moet dan alle ontvangsten verantwoorden als winst en kan de gemaakte kosten daarop in mindering brengen. Zij kunnen niet deelnemen aan de spaarloonregeling.

Betrokkenen kunnen bij de aangifte inkomstenbelasting hun werkelijke beroepskosten, met inachtneming van een aantal wettelijke beperkingen en normeringen, in mindering brengen op hun belastbaar inkomen (belastbare resultaat). De gemeente dient jaarlijks alle betalingen en verstrekkingen op grond van deze verordening aan de Belastingdienst te melden middels een opgave IB47. Verstrekkingen moeten naar de waarde in het economische verkeer worden opgegeven. Het daadwerkelijk zakelijk gebruik leidt dan tot aftrek. Ook voor de hoogte van de vaste kostenvergoeding maakt het verschil uit of het raadslid wel of niet heeft geopteerd voor de loonbelasting (zie daarvoor hieronder de toelichting op artikel 3).

Zoals hierboven naar voren is gekomen kan de keuze om al of niet te opteren voor de loonbelasting voor het raadslid ingrijpende gevolgen hebben. De beslissing om voor de loonbelasting te opteren kan eenmaal per zittingsperiode worden gemaakt en geldt in beginsel voor de (resterende) zittingsperiode. Wel kan betrokkene als spijtoptant terugkomen op deze beslissing voor de resterende periode. Opteren voor de loonbelasting hoeft niet bij aanvang van de zittingsperiode te gebeuren maar kan ook gedurende de zittingsperiode voor de resterende periode.

De vergoedingssystematiek

Voor de uitoefening van het politieke ambt moeten bestuurders niet het eigen inkomen hoeven aan te spreken. Een adequate vergoedingssystematiek is daarom van belang. Waar er functionele uitgaven zijn, verdient het aanbeveling terughoudend te zijn met een financieringswijze waarin de bestuurder deze uit eigen middelen vooruit betaalt en de gemeente ze terugbetaalt. Eigen middelen en publieke middelen moeten zoveel mogelijk gescheiden worden gehouden. Vanuit die overweging heeft het de voorkeur de kosten direct in rekening te brengen bij de gemeente. Aan de mogelijkheid om zo nodig declaraties in te dienen zal echter behoefte blijven bestaan. Als vergoedingssystematiek is gekozen voor de volgende wijze van redeneren:

  • welke voorzieningen worden aangeboden door de organisatie (bedrijfsvoering en bestuurskosten);

  • welke voorzieningen zijn noodzakelijk voor de uitoefening van het ambt, maar zijn niet rechtstreeks aan te bieden door de organisatie;

  • kan voor deze voorzieningen nog een onbelaste vergoeding worden aangeboden (indien de loonbelasting geldt);

  • voor voorzieningen die niet onbelast aangeboden kunnen worden, kan een (bruto) vergoeding worden verstrekt.

Concreet betekent deze vergoedingssystematiek het volgende.

Voorzieningen die zijn ondergebracht in de bedrijfsvoering:

  • bruikleen van computer- en communicatieapparatuur;

  • zakelijk gebruik van dienstauto’s;

  • deelname aan cursussen en congressen e.d.

De zakelijke uitgaven hoeven niet te worden voorgeschoten door de wethouder of het raadslid, maar worden direct door de gemeente voldaan en de voorzieningen worden om niet in bruikleen gegeven. Zij vallen derhalve buiten de vergoedingssfeer.

Voorzieningen die niet in de bedrijfsvoering zitten maar onbelast kunnen worden vergoed.

Voor een aantal zakelijke uitgaven, zoals reis- en verblijfkosten, blijft het systeem overeind dat de gedane zakelijke uitgaven de wethouder of het raadslid op basis van declaratie worden vergoed. Deze kunnen, als is voldaan aan de gestelde voorwaarden, onbelast worden vergoed.

Voorzieningen die niet in de bedrijfsvoering zitten en niet onbelast kunnen worden vergoed.

Voor een aantal andere beroepskosten wordt een vaste (bruto) kostenvergoeding verstrekt. In de toelichting op de artikelen 3 en 14 is aangegeven om welke beroepskosten het gaat.

Voor raadsleden die niet voor de loonbelasting hebben geopteerd geldt dezelfde systematiek, maar zijn de fiscale gevolgen anders. Zij dienen alle vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer als opbrengst te verantwoorden. Omdat zij hun werkelijk gemaakte kosten fiscaal kunnen verrekenen worden hun vergoedingen niet gebruteerd toegekend.

Controle en verantwoording

Voor de bestuurlijke uitgaven is - net als voor de besteding van alle andere publieke middelen - transparantie van groot belang. Daartoe dienen enerzijds inzichtelijke regels en richtlijnen die voor het vergoedingen- en voorzieningenstelsel gelden en anderzijds een duidelijke verantwoording van het daadwerkelijk gebruik. Op deze wijze kan worden voorkomen dat er onnodige discussies plaatsvinden omtrent het gebruik van onkostenregelingen of voorzieningen door gemeentebestuurders en over de eventueel verschuldigde belasting.

Dat is ook in hun belang omdat zij hun functie moeten kunnen uitoefenen zonder te worden gehinderd door onzekerheden omtrent de financiering van de functionele uitgaven. Daartoe is vereist dat er een zodanig sluitende financiële en administratieve organisatie is ingericht dat er vertrouwen kan bestaan omtrent de juistheid en rechtmatigheid van de uitgaven.

In hoofdstuk V is in verband hiermee, in aanvulling op de in de beheers- en controleverordening vastgestelde regels, een aantal belangrijke procedures vastgelegd over rechtstreekse facturering van functionele uitgaven, declaratie van vooruit betaalde kosten en het gebruik van creditcards. Daarnaast zijn er in de bruikleenovereenkomsten heldere afspraken vastgelegd over het gebruik van computer- en communicatieapparatuur die beschikbaar wordt gesteld voor de uitoefening van de politieke functie. In aanvulling hierop is een gedragscode ontwikkeld waarin nadere gedragsregels zijn vastgelegd. Daarbij gaat het onder meer om afspraken omtrent de bestuurlijke uitgaven die in aanmerking komen voor bespreking en zonodig besluitvorming in het college. In die gedragscode is ook het beleid rond buitenlandse reizen en de bekostiging van zakendiners met derden opgenomen. Verder zijn er aanvullende administratieve procedures beschreven over de afwikkeling van declaraties en facturen en de daarbij te hanteren verdeling van verantwoordelijkheden en hoe bijvoorbeeld om te gaan met interpretatie- of meningsverschillen.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2 vergoeding voor de werkzaamheden van het raadslid

In het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden is geregeld dat raadsleden voor hun werkzaamheden een vergoeding ontvangen. De hoogte van de vergoeding wordt bij gemeentelijke verordening bepaald. Wel is in het Rechtspositiebesluit het maximale bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden aangegeven. In artikel 2 is de hoogte van de vergoeding bepaald op het maximale bedrag. De gemeenteraad kan besluiten naar beneden af te wijken van het door de minister vastgestelde maximum. De afwijking naar beneden kan op twee manieren:

  • de raad stelt de raadsvergoeding in algemene zin lager vast op een percentage tussen 80 en 100 van het door de minister vastgestelde maximum;

  • de raad stelt vast dat een deel van de raadsvergoeding wordt uitbetaald als presentiegeld. Dat deel mag maximaal 20% van de raadsvergoeding zijn.

  • de raad stelt een combinatie van bovenstaande mogelijkheden vast.

Wat er ook wordt vastgesteld, er mag geen onderscheid worden gemaakt tussen raadsleden, dus een presentievergoeding of een lagere raadsvergoeding geldt voor alle raadsleden.

Het bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden is geïndexeerd. Het wordt jaarlijks per 1 januari herzien aan de hand van het indexcijfer CAO lonen overheid. Hiervoor is in de gemeente geen nadere besluitvorming nodig omdat in de verordening in algemene zin is aangegeven of de raadsvergoeding gelijk is aan het door de minister te bepalen maximum of een percentage daarvan.

Artikelen 3 en 14 vaste onkostenvergoeding

Hierin is de vaste vergoeding geregeld voor aan het ambt van wethouder c.q. aan het raadslidmaatschap verbonden kosten. De vergoeding is opgebouwd op basis van de volgende kostencomponenten:

  • 1.

    representatie

  • 2.

    vakliteratuur

  • 3.

    contributies, lidmaatschappen

  • 4.

    telefoonkosten

  • 5.

    bureaukosten, porti

  • 6.

    zakelijke giften

  • 7.

    bijdrage aan fractiekosten

  • 8.

    ontvangsten thuis

  • 9.

    excursies.

Sedert 1 januari 2001 zitten daarin niet langer de kostensoorten fax/pc en cursussen en congressen. Daarvoor zijn vanaf dat tijdstip specifieke voorzieningen getroffen (zie de artikelen 7, 8, 27 en 28). De onkostenvergoeding is in verband hiermee vanaf die datum neerwaarts bijgesteld.

De vaste kostenvergoeding kan sinds 1 januari 2001 niet meer onbelast worden verstrekt. Om netto het bedrag van de vaste kostenvergoeding gelijk te houden is het bedrag gebruteerd tegen het belastingtarief van 52%. Deze brutering heeft echter geen betrekking op raadsleden die niet hebben geopteerd voor het loonbelastingregime. Voor hen blijven de aftrekmogelijkheden van de werkelijk gemaakte kosten op het resultaat uit onderneming bestaan. Zij ontvangen de vaste kostenvergoeding zonder de brutering. Voor zover zij de uitgaven daaruit kunnen onderbouwen, blijft de raadsvergoeding onbelast. Wat niet kan worden aangetoond, zal alsnog worden belast bij de aangifte Inkomstenbelasting.

De hoogte van de kostenvergoeding wordt bij gemeentelijke verordening bepaald. Wel is in de rechtspositiebesluiten voor wethouders en raadsleden het maximale bedrag van de kostenvergoeding aangegeven. In de artikelen 3 en 14 is de hoogte van de kostenvergoeding bepaald op het maximale bedrag. Ook de onkostenvergoeding kan door de raad op een lager bedrag worden bepaald, dat echter niet lager mag zijn dan 80% van het door de minister vastgestelde maximum.

Het bedrag van de kostenvergoeding is geïndexeerd. Het wordt jaarlijks per 1 januari herzien aan de hand van de consumentenprijsindex. Hiervoor is in de gemeente geen nadere besluitvorming nodig omdat in de verordening in algemene zin is aangegeven of de onkostenvergoeding gelijk is aan het door de minister te bepalen maximum of een percentage daarvan.

Artikel 5, 6 en 27 reis- en verblijfkosten raads- en commissieleden

De Gemeentewet voorziet niet in een vergoeding voor ‘woon-werk-verkeer’ voor raadsleden. Het is dan ook in strijd met artikel 99 van de Gemeentewet als raadsleden van de gemeente een vergoeding ontvangen voor reizen binnen het grondgebied van de gemeente. Artikel 97 van de Gemeentewet voorziet voor raads- en commissieleden wel in een vergoeding van de reis- en verblijfkosten voor reizen buiten het grondgebied van de gemeente ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur.

Aan commissieleden kan krachtens artikel 96, eerste lid, van de Gemeentewet echter wel een vergoeding worden gegeven de reis- en verblijfkosten in verband met reizen binnen de gemeente.

In de verordening is voor wat betreft de hoogte van de vergoedingen aansluiting gezocht bij de vergoedingen uit de Regeling rechtspositie wethouders. Tot 2004 werd in de rechtspositiebesluiten verwezen naar, in dit geval, de Reisregeling binnenland en de Reisregeling buitenland zoals die voor de sector Rijk zijn vastgesteld. Sinds 1 januari 2004 is voor wethouders de Regeling rechtspositie wethouders en voor burgemeesters de Regeling rechtspositie burgemeesters ingevoerd. De vergoedingen in deze regelingen zijn in principe dezelfde als in de genoemde reisregelingen zijn opgenomen, maar de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft door deze specifieke regelingen voor politieke ambtsdragers de mogelijkheid meer op het ambt toegespitste vergoedingen vast te stellen. Om deze reden wordt in de artikelen 5, 6 en 27 van de verordening verwezen naar Regeling rechtspositie wethouders.

Voor raadsleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de verstrekte vergoedingen bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord. De reiskosten kunnen binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten worden opgevoerd.

Vergoed kunnen worden de kosten van openbaar vervoer of bij gebruik van eigen vervoermiddelen een kilometervergoeding zoals die voor het rijkspersoneel geldt (in 2006: € 0,28 bij gebruik van de eigen auto). De vergoeding van de reiskosten met het openbaar vervoer is onbelast. De kilometervergoeding is voor € 0,19 onbelast, ongeacht het gebruikte vervoermiddel. In het Handboek loonheffingen 2006 wordt over de kilometervergoeding opgemerkt:

Vergoedingen voor reiskosten die u naast de € 0,19 per kilometer betaalt, zijn ook loon. Dat zijn bijvoorbeeld vergoedingen voor parkeer- en tolgelden, voor (extra) afschrijving en slijtage aan de auto, voor het inbouwen van een carkit of navigatiesysteem, voor extra benzineverbruik wegens gebruik van een aanhangwagen of voor schade aan de auto. Vergoedingen voor parkeer-, veer- en tolgelden en voor overeenkomstige verstrekkingen vallen onder de eindheffing.

Kilometervergoedingen die hoger zijn dan € 0,19 zijn voor dat hogere deel belast.

Artikelen 7 en 20 Cursus, congres, seminar of symposium

Zoals hierboven al aangegeven is deze voorziening in de bedrijfsvoering gebracht en komen de kosten rechtstreeks voor rekening van de gemeente. Zij zijn in verband hiermee uit de vaste kostenvergoeding gehaald. Een onderscheid is gemaakt tussen cursussen, congressen e.d. die door of vanwege de gemeente in het gemeentelijk belang zijn georganiseerd en cursussen, congressen e.d. waaraan het individuele raadslid in verband met de vervulling van het raadslidmaatschap op eigen initiatief deelneemt. In het laatste geval zijn er aanvullende voorwaarden gesteld (inhoudelijke informatie over de cursus of het congres en een kostenspecificatie). Hierbij kan de fractievoorzitter een rol spelen. In het aanvraagformulier is een vraag opgenomen of de fractievoorzitter de aanvraag ondersteunt.

De in deze artikelen bedoelde cursussen en congressen hebben een zakelijk karakter en zijn aan te merken als beroepskosten waarvan de vergoeding c.q. verstrekking van loonbelasting is vrijgesteld. Voor raadsleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd.

Artikelen 8, 21 en 30 Computer en internetverbinding Voor de uitoefening van het raadslidmaatschap, het ambt van wethouder of het lidmaatschap van een commissie wordt op aanvraag om niet een computer met bijbehorende apparatuur en software in bruikleen beschikbaar gesteld. Bijbehorende apparatuur is apparatuur die is bestemd om aan de computer te worden gekoppeld om informatie uit te wisselen. Voorbeelden hiervan zijn een modem,

een printer, een fax en een digitale fotocamera. De nadere voorwaarden zijn geregeld in de bruikleenovereenkomst die het raadslid en de wethouder met de gemeente sluit. Het model van die overeenkomst is door het college vastgesteld.

In de Nota naar aanleiding van het verslag (Tweede-Kamerstuk 29 767, nr. 14, blz. 22) wordt hierover het volgende opgemerkt:

‘Er is juist omwille van de eenvoud gekozen voor het criterium geheel of nagenoeg geheel. Op deze wijze blijven computers die louter zakelijk worden gebruikt buiten de heffing. Het aanvullende criterium 'nagenoeg geheel' zorgt ervoor dat de werkgever bij zeer incidenteel privé-gebruik niet meteen de gehele computer in de heffing hoeft te betrekken. De werkgever dient aannemelijk te maken dat de computer geheel (of nagenoeg geheel) zakelijk wordt gebruikt om deze onbelast te kunnen vergoeden, verstrekken of ter beschikking te stellen. Hierbij geldt de vrije bewijsleer. In dit kader kan bijvoorbeeld worden gedacht aan situaties waarin technische voorzieningen zijn aangebracht aan de computer die privé-gebruik als zodanig bemoeilijken, de werknemer via de computer toegang heeft tot het intranet van de werkgever, hij via de computer geen vrije internettoegang heeft, er op de computer geen software anders dan bedrijfsmatige software op staat, de werknemer ook niet de mogelijkheid heeft er software op te zetten en hij geen eigen randapparatuur kan aansluiten.’

Omwille van het creëren van een compensatie voor de belastingheffing, wordt er in de respectievelijke rechtspositiebesluiten en de verordening van uitgegaan dat betrokkenen de computer niet geheel of nagenoeg geheel voor zakelijk gebruik bestemmen.

De grondslag voor deze faciliteit is te vinden in de rechtspositiebesluiten voor wethouders en raads- en commissieleden.

Sinds 2005 kan een computer met bijbehorende apparatuur en software alleen onbelast worden vergoed, verstrekt of ter beschikking gesteld indien deze geheel of nagenoeg geheel zakelijk wordt gebruikt. Er wordt van uitgegaan dat wethouders en raadsleden de computer niet geheel of nagenoeg geheel zakelijk zullen gebruiken. Dat betekent dat zowel de vergoeding, de verstrekking als de terbeschikkingstelling van computerapparatuur en de daaraan gekoppelde tegemoetkoming zal worden belast. In verband hiermee vindt er gedurende de afschrijvingsperiode van drie jaar voor de door de gemeente beschikbaar gestelde computer een fiscale bijtelling plaats van 30% van de waarde in het economisch verkeer op het moment van eerste ingebruikneming. Na het derde jaar wordt de waarde op nihil gesteld. Geregeld is dat de gemeente op aanvraag 30% van de aanschafprijs vergoedt gedurende de drie jaar dat i.v.m. het beschikbaar stellen van de computer belasting is verschuldigd. Deze vergoeding is overigens belast. Indien een computer tijdens het kalenderjaar wordt verstrekt geldt in het eerste en vierde kalenderjaar een vergoeding naar evenredigheid van het aantal kalendermaanden waarin de computer beschikbaar is gesteld. Het is ook mogelijk om een dergelijke vergoeding te geven voor de aanschaf of het gebruik van een eigen computer.

De gemeente bepaalt zelf de hoogte van de vergoeding. Als norm kan daarvoor worden uitgegaan van de aanschafwaarde van de computer die de gemeente ter beschikking stelt.

De aanleg- en abonnementskosten van de internetvoorziening komen ten laste van de gemeente. Hier is er eveneens van uitgegaan dat de internetverbinding niet geheel of nagenoeg geheel voor zakelijk gebruik is. De verstrekte vergoeding is dan ook belast. Ook hierbij kan de gemeente zelf een normbedrag vaststellen uitgaande van bijvoorbeeld de laagste of de gemiddelde kosten,

Voor raadsleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economisch verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd. De Belastingdienst accepteert inmiddels ook van commissieleden de toepassing van de opting-in-regeling.

Artikelen 9 en 25 Kinderopvang

Een goede kinderopvangvoorziening is belangrijk. Hierdoor wordt bevorderd dat wethouders en raadsleden hun politieke werk goed kunnen combineren met het ouderschap. Vanaf 1 januari 2005 is er een wettelijke regeling (Wet kinderopvang). Aan deze wet kunnen ook wethouders en raadsleden aanspraken ontlenen in de vorm van een (inkomensafhankelijke) rijksbijdrage. De rechtspositiebesluiten voor wethouders en raadsleden maken het mogelijk om hen ten laste van de gemeente in aanvulling op de rijksbijdrage een tegemoetkoming te verlenen in de kosten van noodzakelijke kinderopvang. De artikelen 9 en 25 voorzien hierin. Daarin is geregeld dat voor wethouders en raadsleden de voor het gemeentepersoneel geldende kinderopvangregeling van overeenkomstige toepassing is.

De gemeentelijke bijdrage in de kosten van kinderopvang kan aan de wethouder en aan het raadslid dat heeft geopteerd voor de loonbelasting onbelast worden verstrekt. Voor raadsleden die niet voor de loonbelasting hebben geopteerd zal de tegemoetkoming bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en kunnen de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten worden opgevoerd.

Artikel 11 Verlaging vergoeding werkzaamheden bij arbeidsongeschiktheid

In de motie Slob (Kamerstukken II, 2004-2005, 29 800 VII, nr. 21) is aangegeven dat de gemeenteraad een brede afspiegeling van de bevolking dient te vormen. Om deze reden moeten drempels om raadslid te worden of te blijven, worden weggenomen. In WAO en WIA geldt het algemene principe dat indien een persoon inkomen uit arbeid geniet, dit in de regel zal leiden tot verlaging of intrekking van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering. Dit omdat een dergelijke uitkering is bedoeld om het als gevolg van arbeidsongeschiktheid ontstane verlies aan verdienvermogen te vergoeden. Voor raads- en commissieleden kan dit ertoe leiden dat een geringe verhoging van het inkomen door een raads- of commissievergoeding een grote teruggang betekent voor de hoogte van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering als gevolg van de anticumulatieregeling. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij aanvaarding van een raads- of commissiezetel of bij verhoging van de vergoeding voor de werkzaamheden. Op grond van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden kunnen gemeenten hiervoor een voorziening treffen. Die is te vinden in artikel 11 van de verordening. Daarin is geregeld dat op aanvraag een raadslid een lagere vergoeding voor de werkzaamheden wordt gegeven om te voorkomen dat de anticumulatieregeling zal leiden tot een verlaging van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering van het raadslid.

Artikel 12 Compensatie korting werkloosheidsuitkering

Artikel 20 van de Werkloosheidswet (WW) komt erop neer dat op het moment dat iemand een werkloosheidsuitkering op grond van die wet ontvangt, nieuwe werkzaamheden aanvangt, de WW- uitkering wordt gekort met het aantal uren dat in de nieuwe functie wordt gewerkt. Het Besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel kent een soortgelijke bepaling. De hoogte van het inkomen uit de nieuwe betrekking is daarbij niet relevant. Indien derhalve iemand tot raadslid wordt gekozen, zal de WW-uitkering worden verlaagd met het aantal uren dat het UWV voor het raads- lidmaatschap in aanmerking neemt. Indien deze verlaging van de WW-uitkering groter is dan de vergoeding voor de werkzaamheden zal er een negatief inkomenseffect optreden. Het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden biedt gemeenten de mogelijkheid dit nadeel te compenseren. Dat is geregeld in artikel 12 van de verordening

Artikel 13 Vergoeding voor waarneming voorzitterschap van de gemeenteraad

In artikel 77 van de Gemeentewet is geregeld dat het voorzitterschap van de gemeenteraad bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester wordt waargenomen door het langstzittende raadslid. De gemeenteraad kan ook een ander raadslid met de waarneming van het voorzitterschap belasten. In overeenstemming met het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden is in artikel 13 van de verordening geregeld dat bij een onafgebroken waarneming van meer dan 30 dagen het betreffende raadslid over de tijd van waarneming recht heeft op een toeslag van 8% van de vergoeding voor de werkzaamheden en van de vaste onkostenvergoeding.

Artikelen 15 en 16 Reiskosten woon/werk en zakelijke reiskosten

Voor wethouders is in artikel 15 een belastingvrije vergoeding voor het woon-werkverkeer geregeld overeenkomstig de bepalingen bij en krachtens het Rechtspositiebesluit wethouders en de Regeling rechtspositie wethouders. Bij gebruik van de eigen personenauto bedraagt de vergoeding in 2006 € 0,14 per afgelegde kilometer.

Ingevolge artikel 16 worden zakelijke reiskosten, indien gemaakt met het openbaar vervoer of met een taxi, volledig vergoed (mits in redelijkheid gemaakt) en indien gemaakt met de eigen personenauto in 2006 € 0,28 per afgelegde kilometer. De kilometervergoeding is, voor zover die meer bedraagt dan € 0,19, belast.

Voor zakelijke kilometers (waaronder mede te verstaan de kilometers voor het woon/werkverkeer) kan, zoals gezegd, een onbelaste vergoeding worden verleend van maximaal € 0,19 per kilometer, ongeacht het gebruikte vervoermiddel. Vergoedingen die daarboven uitgaan zijn voor dat hogere deel belast. In het Handboek loonheffingen 2006 wordt over de kilometervergoeding opgemerkt:

Vergoedingen voor reiskosten die u naast de € 0,19 per kilometer betaalt, zijn ook loon. Dat zijn bijvoorbeeld vergoedingen voor parkeer- en tolgelden, voor (extra) afschrijving en slijtage aan de auto, voor het inbouwen van een carkit of navigatiesysteem, voor extra benzineverbruik wegens gebruik van een aanhangwagen of voor schade aan de auto. Vergoedingen voor parkeer-, veer- en tolgelden en voor overeenkomstige verstrekkingen vallen onder de eindheffing.

De fiscus staat toe de reiskostenvergoedingen voor de verschillende doeleinden te salderen.

Dat houdt in dat als bijvoorbeeld de verstrekte reiskostenvergoeding voor dienstreizen hoger is dan de fiscaalwettelijk vastgestelde belastingvrije vergoeding van maximaal € 0,19 per kilometer een verstrekte lagere vergoeding dan € 0,19 voor woon/werkverkeer daarop in mindering mag worden gebracht. Die salderingsmogelijkheid moet wel in een formele vergoedingsregeling zijn vastgelegd. Die is opgenomen in artikel 16, tweede lid. Indien voor het gemeentelijk personeel een salderingsregeling geldt wordt daarbij aangesloten. Ontbreekt een dergelijke regeling, dan geldt de salderingsregeling voor het rijkspersoneel. In het volgende voorbeeld wordt toegelicht wat het vorenstaande betekent voor het salderen en de berekening van de loonheffing over het bovenmatig deel van reiskostenvergoedingen.

Voorbeeld

Betrokkene krijgt in een kalenderjaar van zijn werkgever een reiskostenvergoeding van in totaal € 2.240, bestaande uit:

  • 1.

    een vergoeding voor 10.000 woon/werkkilometers x € 0,14 = € 1.400 en

  • 2.

    een vergoeding voor 3.000 kilometers wegens dienstreizen x € 0,28 = € 840.

Als er geen salderingsregeling is moet de inhoudingsplichtige in ieder tijdvak het bovenmatig bedrag van de vergoeding voor de dienstreizen in de heffing betrekken (in totaal 3.000 km x € 0,09 = € 270). Als er wel een salderingsregeling is mag de inhoudingsplichtige deze heffing uitstellen (dit is niet verplicht). Saldering leidt dan tot het volgende resultaat: totale reiskostenvergoeding € 2.240 gedeeld door het totaal aantal kilometers 13.000 = gemiddelde vergoeding per km van € 0,17 per kilometer. Na saldering blijft de vergoeding onder de € 0,19 per km waardoor de totale reisvergoeding onbelast blijft. Indien de werkgever het “bovenmatige’ gedeelte van € 0,09 van de dienstreiskilometers reeds heeft belast (in totaal 3.000 km x € 0,09 = € 270) mag de inhoudingsplichtige uiterlijk in de eerste maand van het nieuwe kalenderjaar in zijn loonadministratie als negatief loon opnemen: € 270.

Reiskostenvergoedingen mogen dus ook onderling worden gesaldeerd. Kilometers die betrekking hebben op het reizen per openbaar vervoer waarvoor een vergoeding in geld is ontvangen, alsmede kilometers die als meerijder zijn afgelegd zonder dat sprake is van vervoer vanwege de werkgever en zonder dat de betrokkene daarvoor een vergoeding heeft ontvangen, mogen eveneens bij de saldering worden betrokken. Saldering, respectievelijk belastingheffing over het bovenmatig deel dat na saldering overblijft, mag worden uitgesteld. Afrekening met de fiscus op basis van saldering kan na afloop van een bepaald loontijdvak, maar dient uiterlijk plaats te vinden in de eerste maand van het nieuwe kalenderjaar. Saldering na afloop van een kalenderkwartaal, half kalenderjaar of heel kalenderjaar is mogelijk zolang de vergoeding niet definitief is toegekend. In verband daarmee wordt de reiskostenvergoeding in eerste instantie bij wijze van voorschot uitbetaald. Voor de berekening van de loonheffing over het bovenmatig deel van de in een gekozen periode uitbetaalde reiskostenvergoedingen dient te worden uitgegaan van alle daadwerkelijk afgelegde dienstkilometers, vermeerderd met de daadwerkelijk afgelegde woon/werkkilometers.

Voor wethouders is nog van belang dat een vergoeding of verstrekking van maximaal 80 maaltijden per kalenderjaar onbelast is als de vergoeding of verstrekking een meer dan bijkomstig zakelijk karakter heeft. Daarvan is niet zonder meer sprake bij deelname aan raads- en commissievergaderingen, maar wel bij tot in de avond doorlopende vergaderingen waardoor men niet op de gewone tijd kan eten, alsmede tijdens dienstreizen. Voor zover het aantal maaltijden per kalenderjaar meer dan 80 is (vergoedingen en verstrekkingen samen), moet een normbedrag bij het loon worden geteld. Als de vergoeding of verstrekking gedeeltelijk tot het loon moet worden gerekend kan eindheffing plaatsvinden op basis van het tabeltarief.

Als het zakelijk karakter van niet meer dan bijkomstig belang is moet de vergoeding of de waarde in het economisch verkeer van de verstrekking tot het loon worden gerekend. Bij verstrekkingen in de vorm van maaltijden in bedrijfskantines met een privé-karakter wordt de waarde van een kantinemaaltijd vastgesteld op een forfaitair bedrag. Als de maaltijd in de bedrijfskantine een meer dan bijkomstig zakelijk karakter heeft geldt de hoofdregel. De vergoeding of verstrekking van maximaal 80 maaltijden per kalenderjaar is dan onbelast.

Artikel 17 Dienstauto

Als onderdeel van de bedrijfsvoering kan de gemeente een dienstauto met of zonder chauffeur voor zakelijk gebruik beschikbaar stellen aan wethouders. De dienstauto kan ook voor het woon-werkverkeer worden gebruikt. In dat geval vindt wel een korting plaats op de tegemoetkoming in de reiskosten woon/werk. De dienstauto kan ook worden gebruikt voor de vervulling van een q.q.-nevenfunctie. De eventueel uit hoofde van die nevenfunctie ontvangen vergoeding van reiskosten ter zake wordt in dat geval in de gemeentelijke kas gestort. De dienstauto is niet beschikbaar voor privé-gebruik.

Artikelen 19 en 28 Buitenlandse dienstreis

Bij buitenlandse dienstreizen in het gemeentelijk belang kunnen aan de wethouder de in redelijkheid gemaakte werkelijke reis- en verblijfkosten worden vergoed. De tarieven in het voor het rijkspersoneel geldende Reisbesluit buitenland zijn daarbij richtsnoer. In de eerder genoemde gedragscode zijn nadere gedragsregels vastgesteld. Daarbij gaat het om expliciete besluitvorming in het college over buitenlandse reizen en over uitnodigingen daartoe op kosten van derden.

Maar ook om bijvoorbeeld de rekening en verantwoording achteraf (zowel inhoudelijk als financieel), het meereizen van de partner en het combineren van een dienstreis met een (direct voorafgaande of aansluitende) privé-reis.

Ook gemeenteraden of raadscommissies maken wel eens in het gemeentelijk belang excursies of reizen naar het buitenland. Hiervoor moet de gemeenteraad expliciet toestemming verlenen. De reis of excursie wordt in alle gevallen door of vanwege de gemeente georganiseerd. Hetgeen hierboven is geschreven over buitenlandse dienstreizen van wethouders geldt mutatis mutandis ook voor buitenlandse excursies en reizen van de gemeenteraad of raadscommissies.

Voor raadsleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd.

Artikel 22 mobiele telefoon

Ie ook de overdruk uit het handboek loonheffingen 2006 aan het einde van de toelichting.

Optie 1:

Als onderdeel van de bedrijfsvoering kan de wethouder voor overwegend zakelijk gebruik (90% of meer) overeenkomstig het geen daarover in artikel 40 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 is bepaald, belastingvrij een mobiele telefoon als 2e telefoon om niet ter beschikking worden gesteld. De vraag of er sprake is van een eerste of een tweede telefoon moet worden beantwoord vanuit de positie van de werknemer. Als de werknemer thuis in privé al een abonnement op een telefoonaansluiting heeft en de gemeente verstrekt daarnaast bijvoorbeeld een mobiele telefoon, dan kan de mobiele telefoon als tweede telefoon worden beschouwd.[1] De abonnementskosten en de (zakelijke) gesprekskosten komen dan voor rekening van de gemeente. De nadere voorwaarden zijn geregeld in de bruikleenovereenkomst die de wethouder met de gemeente sluit. Het model van die overeenkomst is door het college vastgesteld. Het verdient aanbeveling in de bruikleenovereenkomst de voorwaarde op te nemen dat de telefoon uitsluitend gebruikt mag worden ten behoeve van zakelijk verkeer.

Aangezien de component telefoonkosten in de onkostenvergoeding belast is, blijft deze verder ongemoeid.

Optie 2:

De mobiele telefoon kan mede voor privé-doeleinden worden gebruikt. In dat geval komen ook de privé-gesprekskosten voor rekening van de gemeente. Als het privé-gebruik meer dan 10% is, vindt er een fiscale bijtelling plaats. Daarvoor geldt een forfaitair bedrag van € 22,69 per maand (2006). De fiscale regeling geldt alleen als de waarde in het economisch verkeer van het privé-gebruik van de mobiele telefoon niet meer is dan € 454 op jaarbasis (2006). Is dat wel het geval dan kan slechts de vergoeding van het abonnement plaatsvinden, waarvoor dan een inhouding moet plaatsvinden van € 19,66 (2006) per maand. De gesprekskosten dienen tussen de wethouder en de gemeente verrekend te worden.1

In de vaste kostenvergoeding zit een component telefoonkosten. Bij optie 2 zal een bedrag forfaitair bedrag tot het loon moeten worden gerekend. Door dit bedrag maandelijks in mindering te brengen op de netto bezoldiging dan wel op de netto onkostenvergoeding is voldaan aan de voorschriften die zijn opgenomen in de artikelen 38 respectievelijk 39 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001. Het is echter wel noodzakelijk deze inhouding als zodanig zichtbaar te laten zijn op de salarisspecificatie. Dat is geregeld in artikel 22, vierde lid.

Deze wijze van verrekening is toegestaan op grond van artikel 23, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001

Artikel 23 Spaarloonregeling/levensloopregeling

Een wethouder is een werknemer en kan dientengevolge gebruik maken van de spaarloonregeling dan wel de levensloopregeling. wanneer de wethouder gebruik maakt van de gemeentelijke levensloopregeling is het niet toegestaan een levensloopbijdrage ten laste van de gemeente te verstrekken. De opbouw van de levensloopvoorziening mag uitsluitend ten laste van de wethouderswedde plaatsvinden. Aangezien wethouders geen verlof kennen, is het slechts mogelijk dat de opgebouwde voorziening bij de beëindiging van het wethouderschap wordt meegenomen naar een volgende werkgever of dat uitbetaling ineens plaatsvindt.

Artikel 24 Reis- en pensionkosten en verhuiskosten

Sinds de dualisering van het gemeentebestuur kunnen personen van buiten de gemeenteraad tot wethouder worden benoemd. Dat kunnen ook personen zijn die niet in de gemeente zelf wonen. Die zijn op grond van de Gemeentewet verplicht om te gaan wonen in de gemeente waar zij wethouder zijn geworden. In artikel 24 is geregeld dat zij bij verhuizing naar de gemeente in aanmerking komen voor een verhuiskostenvergoeding en eventueel voor vergoeding van reis- en pensionkosten in afwachting van de verhuizing. De vergoedingen zijn onbelast.

Artikel 26 Vergoeding voor het bijwonen van commissievergaderingen

In dit artikel is het presentiegeld voor leden van gemeentelijke commissies geregeld. Deze bepaling geldt niet voor raadsleden en wethouders die in de commissie zitten. Hun vergoeding is immers al geregeld in de rechtspositiebesluiten en elders in deze verordening. Uitgezonderd zijn verder onder meer ambtenaren en bestuurders die in die hoedanigheid in de commissie zitting hebben. Uitgezonderd zijn tenslotte vertegenwoordigers van belangengroepen e.d. tenzij hun lidmaatschap tevens in belangrijke mate het gemeentelijk belang dient.

De hoogte van het presentiegeld wordt bij gemeentelijke verordening bepaald. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt jaarlijks per 1 januari herzien aan de hand van het indexcijfer CAO lonen overheid.

In artikel 26, eerste lid, is er voor gekozen de hoogte van de vergoeding te bepalen op het door de minister vastgestelde maximum. De raad kan ook een lager bedrag vaststellen.

Het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden biedt echter ook de mogelijkheid om in de gemeentelijke verordening te regelen dat in bepaalde gevallen een hoger bedrag aan presentiegeld wordt toegekend dan het eerder bedoelde maximumbedrag. Dat is geregeld in artikel 26, vierde lid, van de verordening.

Artikelen 31 t/m 34 De procedure van declaratie

In artikel 31 zijn de drie wijzen van betaling aangegeven. In de artikelen 37 t/m 39 is vervolgens aangegeven in welke gevallen welke betalingswijze aan de orde is en welke procedurevoorschriften in achtgenomen moeten worden.

Declaratie van vooruitbetaalde kosten. Daarbij gaat het om vergoeding van de volgende kosten:

  • 1.

    reis- en verblijfkosten van raadsleden;

  • 2.

    zakelijke reis- en verblijfkosten van wethouders

  • 3.

    reis- en verblijfkosten bij buitenlandse dienstreizen van wethouders

  • 4.

    reis- en pensionkosten en verhuiskosten;

  • 5.

    reis- en verblijfkosten van leden van gemeentelijke commissies

Rechtstreekse facturering bij de gemeente

Rekeningen kunnen rechtreeks bij de gemeente in rekening worden gebracht in de volgende gevallen:

  • deelname aan cursussen, congressen, seminars en symposia door raadsleden en wethouders;

  • zakelijke reis- en verblijfkosten van wethouders;

  • reis- en pensionkosten en verhuiskosten

  • reis- en verblijfkosten bij buitenlandse dienstreizen van wethouders.

Gebruik creditcard

Aan wethouders kan onder voorwaarden een creditcard beschikbaar worden gesteld voor functionele uitgaven ten laste van de gemeente. Gebruik van creditcards is mogelijk in de volgende gevallen:

  • zakelijke reis- en verblijfkosten van wethouders;

  • reis- en verblijfkosten bij buitenlandse dienstreizen van wethouders;

  • reis- en pensionkosten en verhuiskosten.

Artikelen 35 t/m 37 Citeertitel en inwerkingtreding

Gekozen is voor inwerkingtreding met terugwerkende kracht van de gewijzigde bepalingen tot en met het aantreden van de nieuwe gemeenteraad. In de meeste gemeenten echter zijn de wethouders pas later benoemd. Ter voorkoming van overgangsbepalingen voor de oude wethouders is gekozen voor intrekking van de oude verordening. Deze intrekking vindt echter pas plaats op het moment van het van kracht worden van de nieuwe verordening. De oude bepalingen hebben daardoor nog steeds werking gehad tot en met het moment van aftreden van de wethouders uit het oude college.

Bij de inwerkingtreding kan er voor worden gekozen deze bepalingen terugwerkende kracht te verlenen tot het moment dat de nieuwe gemeenteraad werd beëdigd respectievelijk de nieuwe wethouders zijn benoemd en beëdigd. Aangezien in de meeste gemeenten de beëdiging van de nieuwe raad en de nieuwe wethouder niet in dezelfde raadsvergadering heeft plaatsgevonden, is gekozen voor een driedeling:

  • inwerkingtreding voor de raads- en commissieleden met terugwerkende kracht tot en met 16 maart 2006;

  • inwerkingtreding voor de nieuwe wethouders met terugwerkende kracht tot en met de dag van hun beëdiging. Voor deze formulering is gekozen zodat voor de aftredende wethouders die op dezelfde dag van rechtswege zijn ontslagen als hun opvolgers de benoeming hebben aangenomen, de oude bepalingen van kracht blijven;

  • om dezelfde reden is een splitsing gemaakt voor de inwerkingtreding van hoofdstuk V over de procedure van declaratie.

Terugwerkende kracht is alleen toegestaan wanneer de nieuwe aanspraken geen verslechtering inhouden van de op dat moment vigerende verordening. De nieuwe verordening kent geen verslechteringen, ook niet ten aanzien van de bepalingen over de computer. Immers de bepalingen daaromtrent uit de vorige verordening zijn van rechtswege buiten toepassing mede als gevolg van de terugwerkende kracht die is verleend aan de wijziging van de grondslag voor artikel 27a uit het Rechtspositiebesluit wethouders en artikel 7a uit het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden (Stb. 2006, 8).

Sinds 20 februari 2004 bestaat naast het Rechtspositiebesluit wethouders ook de (ministeriële) Regeling rechtspositie wethouders. In lijn met die gehanteerde benaming is gekozen voor een nieuwe naam van de verordening: Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden 2006.

Overdruk uit het handboek loonheffingen 2006

17.45 Telefoon

Vergoedingen en verstrekkingen voor een telefoon kunnen geheel of gedeeltelijk vrijgesteld zijn. De hoofdregel is dat een vergoeding of verstrekking van een eerste telefoonabonnement altijd belast is. Zakelijke gesprekskosten mag u onbelast vergoeden.

Er gelden speciale regelingen voor een telefoonabonnement met meer dan één aansluiting of nummer, voor tweede en volgende abonnementen, voor de (mobiele) telefoon van de werknemer en voor de tweede en volgende (mobiele) telefoon die voor 90% of meer wordt gebruikt voor de dienstbetrekking. De kosten voor eenheadset tellen mee als telefoonkosten. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen

regelingen die gelden voor abonnementen en regelingen voor abonnementen en gesprekskosten samen.

Let op!

De vraag of er sprake is van een eerste of tweede telefoon moet worden beantwoord vanuit de positie

van de werknemer. Als de werknemer thuis in privé al een abonnement op een telefoonaansluiting

heeft en u verstrekt daarnaast bijvoorbeeld een mobiele telefoon, dan kan de mobiele telefoon als

tweede telefoon worden beschouwd.

Er zijn twee regelingen die alleen gelden voor abonnementen:

– Voor een telefoonabonnement van de werknemer met meer dan één aansluiting

of nummer (bijvoorbeeld een ISDN-abonnement) geldt dat een bedrag voor eigen

rekening van de werknemer komt. Dit is: € 19,66 per maand of € 4,50 per week

en € 0,90 per dag. Alleen het bedrag daarboven kan vrij worden vergoed. Bij een

verstrekking van een dergelijk abonnement moeten de genoemde bedragen tot

het loon worden gerekend. Voorwaarde voor deze gedeeltelijke vrijstelling is dat

het zakelijk karakter van het abonnement van meer dan bijkomstig belang is, dat

wil zeggen dat het zakelijk gebruik meer dan 10% van het totale gebruik is.

– Het tweede en volgende (gewone) telefoonabonnement kan geheel belastingvrij

worden vergoed of verstrekt. Ook daarvoor geldt de voorwaarde dat het zakelijk

karakter van het abonnement van meer dan bijkomstig belang is.

Schema telefoonabonnement

Gebruik dit algemene schema als u alleen een telefoonabonnement vergoedt of verstrekt

Er zijn ook twee regelingen die gelden voor abonnementen en gesprekskosten samen:

– Als u een (mobiele) telefoon aan de werknemer ter beschikking stelt, die onder

andere wordt gebruikt voor het werk, dan moet u voor het totale privé-gebruik

van de telefoon een bedrag bij het loon van de werknemer optellen. Dit is:

€ 22,69 per maand of € 5,22 per week en € 1,04 per dag. Deze regeling geldt ook

voor vergoedingen. De vergoeding van de telefoon is slechts vrijgesteld voorzover

deze bedragen voor rekening van de werknemer komen. Het kan hier ook gaan

om een telefoon met meer dan één aansluiting. Deze gedeeltelijke vrijstelling is

niet van toepassing als de waarde van het privé-gebruik van de telefoon (inclusief

het abonnement) hoger is dan € 454 per jaar. In dat geval moet u niet de eerdergenoemde

bedragen tot het loon rekenen, maar het werkelijke privé-voordeel.

Hierna vindt u een rekenvoorbeeld.

Een tweede of volgende (mobiele) telefoon van de werknemer kan geheel vrij

vergoed of verstrekt worden, als de telefoon voor 90% of meer wordt gebruikt

voor de dienstbetrekking.

Voorbeeld

U geeft een vergoeding voor abonnements- en gesprekskosten van een ISDN-aansluiting.

De telefoonaansluiting wordt meer dan bijkomstig voor de dienstbetrekking gebruikt (de zakelijke gesprekskosten belopen meer dan 10% van de totale gesprekskosten). Eerst moet u bepalen of het privé-gebruik niet meer bedraagt dan € 454 op jaarbasis. Daarvoor moet u de omvang van kosten van het abonnement en de privé-gesprekskosten vaststellen. Voor de abonnementskosten bij ISDN neemt u € 19,66 per maand (€ 235,92 per jaar) in aanmerking. Als de kosten van de privégesprekken op jaarbasis niet meer dan € 218,08 (€ 454 - € 235,92) bedragen, geldt het normbedrag van € 22,69 per maand. Dit bedrag telt u bij het loon. Als het privé-gebruik meer is dan € 218,08 per jaar, dan mag u de regeling voor abonnementen en gesprekskosten niet toepassen. Wel kunt u de regeling voor alleen abonnementen toepassen.

U mag de werkelijke zakelijke gesprekskosten onbelast vergoeden en daarnaast de werkelijke abonnementskosten, verminderd met € 19,66 per maand. Tot het loon rekent u de werkelijke kosten van de privé-gesprekken en € 19,66 per maand van de abonnementskosten.

Schema telefoon

Gebruik dit algemene schema als u een telefoon (telefoonabonnement en gesprekskosten)

vergoedt of verstrekt.

bijlage 2a bij ledenbrief U200600890

Voorbeeldovereenkomst inzake bruikleen van computer- en communicatieapparatuur aan een wethouder

Partijen

De gemeente (naam), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door (naam) hierna te noemen de 'gemeente' en

De heer/mevrouw (naam), wethouder in de gemeente (naam), hierna te noemen ‘wethouder',

gelet op het bepaalde in artikel 27a van het Rechtspositiebesluit wethouders en de artikelen 8 en 21 van de Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden 2006

komen overeen als volgt Artikel 1: algemeen

De gemeente geeft ingaande de datum van ontvangst de wethouder op zijn woonadres de in de bijlage omschreven apparatuur en programmatuur om niet in bruikleen.

Bij de aflevering van de apparatuur en programmatuur ondertekent de wethouder een verklaring dat hij die in goede staat en zonder zichtbare beschadiging van de gemeente in ontvangst heeft genomen.

De wethouder gebruikt de apparatuur en programmatuur voor de uitoefening van zijn ambt.

De wethouder is verplicht als een goed huisvader voor de apparatuur en programmatuur zorg te dragen.

De wethouder houdt zich aan de gedragsregels die gelden voor het gebruik van E-mail, internet en intranet.

De wethouder stelt de volgende faciliteiten in de directe omgeving van de werkplek op het genoemde adres ter beschikking:

220v-aansluiting met randaarde;

telefoon-, ISDN-, ADSL- of kabelaansluiting.

De gemeente blijft eigenaar van de apparatuur en programmatuur gedurende de looptijd van de overeenkomst.

Artikel 2: mobiele telefoon

Optie 1:

De mobiele telefoon mag uitsluitend worden gebruikt voor zakelijke doeleinden;

Desgevraagd dient de wethouder in verband met de vaststelling van het belastbaar loon aantoonbaar te maken dat aan het bepaalde in het eerste lid is voldaan.

Optie 2:

De mobiele telefoon mag ook voor privé doeleinden worden gebruikt.

In verband met de toepassing van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 wordt op de netto bezoldiging dan wel de netto onkostenvergoeding een bedrag ingehouden overeenkomende met het bepaalde in artikel 38 respectievelijk 39 van genoemde regeling.

De gesprekskosten van het privé gebruik worden maandelijks in rekening gebracht bij de wethouder.

Artikel 3: duur van de overeenkomst

Deze overeenkomst vangt aan op de dag van aflevering van de apparatuur en geldt voor de duur van de benoeming als wethouder.

Ingeval de wethouder na afloop van de duur van de benoeming als wethouder direct aansluitend wederom tot wethouder wordt benoemd, wordt in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, deze overeenkomst geacht stilzwijgend te zijn verlengd met de duur van de opvolgende benoeming tot wethouder.

Artikel 4: Beëindiging

Bij beëindiging van het ambt zonder direct aansluitende herbenoeming als bedoeld in artikel 2, tweede lid, is de wethouder verplicht de apparatuur en programmatuur binnen 14 dagen aan de gemeente te retourneren.

De gemeente is bevoegd tussentijds de bruikleenovereenkomst zonder enige opzeggingstermijn op te zeggen en van de wethouder de onmiddellijke teruggave van de apparatuur en programmatuur te verlangen, indien deze de apparatuur en programmatuur verwaarloost, misbruikt, of op enigerlei andere wijze in strijd handelt met de bepalingen van deze overeenkomst of van de artikelen 1777 tot en met 1790 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover hiervan niet in de onderhavige overeenkomst is afgeweken.

In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan de wethouder bij beëindiging van het ambt de apparatuur en programmatuur tegen betaling van de gemeente in eigendom verkrijgen. Het hiertoe door de wethouder te betalen bedrag wordt als volgt berekend … … …

Artikel 5: Gebruik en plaatsing

De initiële kosten van plaatsing van de apparatuur zijn voor rekening van de gemeente.

Bij schade aan de apparatuur, bij het optreden van storingen in het gebruik ervan alsmede bij het constateren van computervirussen dient de wethouder zo snel mogelijk contact op te nemen met ………

Reparatie en onderhoud van de apparatuur geschiedt uitsluitend door of in opdracht van de gemeente. De daaraan verbonden kosten zijn voor rekening van de gemeente, tenzij wordt geconstateerd dat sprake is van een onzorgvuldig gebruik van de ter beschikking gestelde apparatuur en programmatuur.

De gemeente is bevoegd de in bruikleen gegeven apparatuur en programmatuur te vervangen.

Het is de wethouder niet toegestaan de in bruikleen gegeven apparatuur en programmatuur te vervreemden, te verpanden, te verhuren, uit te lenen of aan anderen in gebruik af te staan.

De wethouder zal de apparatuur en programmatuur niet zonder toestemming van de gemeente naar een ander adres dan zijn woonadres verplaatsen. Dit geldt niet bij gebruik van een laptop of mobiele telefoon.

Artikel 6: aansprakelijkheid

De wethouder is niet aansprakelijk voor schade aan of verlies van de door de gemeente ter beschikking gestelde apparatuur en programmatuur, behalve in geval van schade als gevolg van grove schuld of opzet van de zijde van de wethouder.

Indien de wethouder een uitkering uit verzekering ontvangt met betrekking tot schade aan of verlies van de apparatuur en programmatuur, zal hij deze uitkering binnen 14 dagen na ontvangst afdragen aan de gemeente.

Elke verdere aansprakelijkheid van de gemeente uit hoofde van deze overeenkomst is uitgesloten, tenzij sprake is van grove schuld of opzet van de zijde van de gemeente.

Artikel 7: geschillen

Bij geschillen tussen de gemeente en de wethouder over deze overeenkomst wordt het advies ingewonnen van gemeentelijke commissie voor ...

Ingeval van technische geschillen wordt een door de partijen aan te wijzen deskundige om een bindend advies gevraagd.

Aldus overeengekomen op …………

De gemeente,

…………………, burgemeester …………………, wethouder

bijlage 2b bij ledenbrief U200600890

Voorbeeldovereenkomst inzake bruikleen van computers en communicatieapparatuur aan een raadslid

Partijen

De gemeente (naam), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door (naam) hierna te noemen de 'gemeente' en

De heer/mevrouw (naam) raadslid in de gemeente (naam), hierna te noemen 'raadslid/commissielid’,

gelet op artikel 7a en 14 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden en artikel 8 respectievelijk 30 van de Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden2006

komen overeen als volgt:

Artikel 1: algemeen

De gemeente geeft ingaande de datum van ontvangst het raadslid op zijn woonadres de in de bijlage omschreven apparatuur en programmatuur om niet in bruikleen.

Het raadslid ondertekent bij de aflevering van de apparatuur en programmatuur een verklaring dat hij die in goede staat en zonder zichtbare beschadiging van de gemeente in ontvangst heeft genomen.

Het raadslid gebruikt de apparatuur en programmatuur voor de uitoefening van het raadslidmaatschap.

Het raadslid is verplicht als een goed huisvader voor de apparatuur en programmatuur zorg te dragen.

Het raadslid houdt zich aan de gedragsregels die gelden voor het gebruik van E-mail, internet en intranet.

Het raadslid stelt de volgende faciliteiten in de directe omgeving van de werkplek op het genoemde adres ter beschikking:

220v-aansluiting met randaarde;

telefoon-, ISDN-, ADSL of kabelaansluiting.

De gemeente blijft eigenaar van de apparatuur en programmatuur gedurende de looptijd van de overeenkomst.

Artikel 2: duur van de overeenkomst

Deze overeenkomst vangt aan op de datum van van aflevering van de apparatuur en geldt voor de duur van het raadslidmaatschap.

Ingeval het raadslid na afloop van het raadslidmaatschap direct aansluitend wederom tot raadslid wordt gekozen, wordt in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, deze overeenkomst geacht stilzwijgend te zijn verlengd met de duur van het daarop volgende nieuwe raadslidmaatschap.

Artikel 3: beëindiging

Bij beëindiging van het raadslidmaatschap zonder een direct aansluitend nieuw raadslidmaatschap als bedoeld in artikel 2, tweede lid, is het raadslid verplicht de apparatuur en programmatuur binnen 14 dagen aan de gemeente te retourneren.

De gemeente is bevoegd tussentijds de bruikleenovereenkomst zonder enige opzeggingstermijn op te zeggen en van het raadslid de onmiddellijke teruggave van de apparatuur en programmatuur te verlangen, indien deze de apparatuur en programmatuur verwaarloost, misbruikt, of op enigerlei andere wijze in strijd handelt met de bepalingen van deze overeenkomst of van de artikelen 1777 tot en met 1790 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover hiervan niet in de onderhavige overeenkomst is afgeweken.

In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan het raadslid bij beëindiging van het raadslidmaatschap de apparatuur en programmatuur tegen betaling van de gemeente in eigendom verkrijgen. Het hiertoe door het raadslid te betalen bedrag wordt als volgt berekend … … …

Artikel 4: gebruik en plaatsing

De initiële kosten van plaatsing van de apparatuur zijn voor rekening van de gemeente.

Bij schade aan de apparatuur, bij het optreden van storingen in het gebruik ervan alsmede bij het constateren van computervirussen dient het raadslid zo snel mogelijk contact op te nemen met ………

Reparatie en onderhoud van de apparatuur geschiedt uitsluitend door of in opdracht van de gemeente. De daaraan verbonden kosten zijn voor rekening van de gemeente, tenzij wordt geconstateerd dat sprake is van een onzorgvuldig gebruik van de ter beschikking gestelde apparatuur en programmatuur.

De gemeente is bevoegd de in bruikleen gegeven apparatuur en programmatuur te vervangen.

Het is het raadslid niet toegestaan de in bruikleen gegeven apparatuur en programmatuur te vervreemden, te verpanden, te verhuren, uit te lenen of aan anderen in gebruik af te staan.

Het raadslid zal de apparatuur en programmatuur niet zonder toestemming van de gemeente naar een ander adres dan zijn woonadres verplaatsen. Dit geldt niet bij gebruik van een laptop.

Artikel 5: aansprakelijkheid

Het raadslid is niet aansprakelijk voor schade aan of verlies van de door de gemeente ter beschikking gestelde apparatuur en programmatuur, behalve in geval van schade als gevolg van grove schuld of opzet van de zijde van het raadslid.

Indien het raadslid een uitkering uit verzekering ontvangt met betrekking tot schade aan of verlies van de apparatuur en programmatuur, zal hij deze uitkering binnen 14 dagen na ontvangst afdragen aan de gemeente.

Elke verdere aansprakelijkheid van de gemeente uit hoofde van deze overeenkomst is uitgesloten, tenzij sprake is van grove schuld of opzet van de zijde van de gemeente.

Artikel 6: geschillen

Bij geschillen tussen de gemeente en de wethouder over deze overeenkomst wordt het advies ingewonnen van gemeentelijke commissie voor ...

Ingeval van technische geschillen wordt een door de partijen aan te wijzen deskundige om een bindend advies gevraagd.

Aldus overeengekomen op …………

De gemeente,

…………………, burgemeester …………………, raadslid/commissielid

bijlage 3 bij ledenbrief U200600890

Voorbeeldverordening outplacement gewezen wethouders

De raad van de gemeente ….

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van …

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet,

besluit vast te stellen de volgende verordening

Verordening outplacement gewezen wethouders 2006

Artikel 1 Begripsbepaling In deze regeling wordt verstaan onder:

belanghebbende: hij die ophoudt wethouder te zijn en in het genot is van een uitkering op grond van artikel 131 tot en met 136 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers;

outplacementbureau: bureau of organisatie bij voorkeur aangesloten bij een brancheorganisatie voor outplacement en loopbaanbegeleiding.

Artikel 2 Toekenning outplacementfaciliteiten

Burgemeester en wethouders besluiten op aanvragen omtrent de toekenning van outplacementfaciliteiten.

De kosten van de outplacementfaciliteiten komen voor rekening van de gemeente. Burgemeester en wethouders sluiten daartoe een schriftelijke overeenkomst met het outplacementbureau.

Eventuele reis-, verblijf- en verwervingskosten komen voor rekening van belanghebbende.

Artikel 3 Maximale toekenningsduur

De outplacementfaciliteiten worden toegekend voor de periode van ten hoogste één jaar. Artikel 4 Uitleg regeling In de gevallen waarin deze regeling niet of niet in redelijkheid voorziet zijn burgemeester en wethouders bevoegd een voorziening te treffen. Artikel 5 Slotbepalingen Deze regeling kan worden aangehaald als: 'Verordening outplacement gewezen wethouders 2006'.

Toelichting op de Voorbeeldverordening outplacement gewezen wethouders

Inleiding

In de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) is bepaald dat hij die ophoudt wethouder te zijn, met ingang van de dag van aftreden en voor zover hij nog niet de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, recht heeft op een uitkering. Deze uitkering komt ten laste van de gemeente. De uitkering is gekoppeld aan de duur dat betrokkene wethouder is geweest met dien verstande dat de minimumduur twee jaar is. De maximale duur van de uitkering is zes jaar. Indien de betrokken wethouder bij zijn aftreden 50 jaar of ouder is én hij ten minste tien jaar zonder onderbreking wethouder is geweest, wordt de uitkering voortgezet tot het tijdstip waarop hij 65 jaar wordt. De hoogte van de uitkering bedraagt het eerste jaar 80% van de laatstelijk genoten bezoldiging. Gedurende de rest van de uitkeringsperiode bedraagt de hoogte van de uitkering 70% van de laatstgenoten bezoldiging.

Outplacementbegeleiding Outplacementbegeleiding is een professionele begeleiding van, in dit geval, de gewezen wethouder waarbij deze zich op eigen kracht en onder eigen verantwoordelijkheid een nieuwe functie elders verwerft. Deze vorm van begeleiding kan voor zowel de gemeente als de gewezen wethouder een aantrekkelijk alternatief zijn. Betrokkene heeft uitzicht op een andere betrekking en voor de gemeente blijven de uitkeringskosten beperkt. Beletselen In het derde lid van artikel 44 van de Gemeentewet is bepaald dat de wethouders, buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend, geen inkomsten, in welke vorm ook, genieten ten laste van de gemeente. Deze bepaling geldt niet voor gewezen wethouders. Het toekennen van outplacementfaciliteiten aan een gewezen wethouder is dan ook niet in strijd met de Gemeentewet. Het aanbieden van faciliteiten in welke vorm ook gedurende het wethouderschap is wél in strijd met de Gemeentewet. Voorbeeldverordening Deze verordening voorziet erin dat in beginsel iedere gewezen wethouder outplacementfaciliteiten kan aanvragen. De raad stelt als budgethouder de verordening vast, mede gelet op de financiële voordelen die dit in de sfeer van uitkeringen aan gewezen wethouders kan hebben. Burgemeester en wethouders beslissen vervolgens op een aanvraag om outplacementfaciliteiten. Het toekennen van faciliteiten is een discretionaire bevoegdheid van burgemeester en wethouders.

Bij de besluitvorming omtrent de aanvraag zijn de volgende factoren van belang. Zoals gezegd kan het toekennen van faciliteiten voor alle partijen (financieel) voordeel opleveren. In die zin zal in de meeste gevallen het verzoek van de gewezen wethouder worden ingewilligd. Er zijn situaties denkbaar dat een aanvraag wordt geweigerd. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de gewezen deeltijdwethouder die elders nog een betrekking heeft. Een andere weigeringgrond kan zijn indien de gewezen wethouder een zogenaamde terugkeergarantie heeft. In dit geval ligt de primaire verantwoordelijkheid bij de oorspronkelijke werkgever. Het is natuurlijk mogelijk om gezamenlijk outplacementfaciliteiten toe te kennen waarbij de gemeente en de oorspronkelijke werkgever een deel van de kosten voor hun rekening nemen. Een dergelijke afspraak kan ook reeds bij aanvaarding van de wethoudersfunctie worden gemaakt. De aanvraag ter zake van het toekennen van outplacementfaciliteiten dient schriftelijk te worden ingediend. Overig De modelregeling verstaat onder een outplacementbureau een bureau of organisatie bij voorkeur aangesloten bij de brancheorganisatie. In het geval een bureau of organisatie niet daarbij is aangesloten adviseren wij u vooraf te informeren naar de algemene voorwaarden die gehanteerd worden. Bijvoorbeeld of de in dienst zijnde psychologen lid zijn van het Nederlands instituut van psychologen (NIP). De modelregeling gaat er verder van uit dat de gemeente een overeenkomst sluit met het betreffende outplacementbureau. Hierdoor wordt voorkomen dat het toekennen van faciliteiten aan de gewezen wethouder door de fiscus wordt aangemerkt als loon in natura.