Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR56918
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR56918/1
Uitkerings- en Pensioenverordening Wethouders (1970)
Geldend van 01-01-2002 t/m heden
Intitulé
Uitkerings- en Pensioenverordening Wethouders van NijmegenUITKERINGS- EN PENSIOENVERORDENING WETHOUDERS (1970)
Afdeling I De uitkering
Artikel 1 Het recht op uitkering
Hij die ophoudt wethouder te zijn heeft, tenzij hij zonder onderbreking weer als zodanig optreedt, met ingang van de dag van aftreding, voor zover hij alsdan niet de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, recht op een uitkering op de voet van de volgende artikelen.
Artikel 2 Normale duur van de uitkering
- 1.
De uitkering wordt toegekend voor een periode gelijk aan het tijdvak waarin belanghebbende laatstelijk zonder wezenlijke onderbreking wethouder is geweest, doch ten minste voor de duur van twee jaren en ten hoogste voor de duur van zes jaren. In afwijking hiervan wordt de uitkering toegekend voor de duur van zes maanden, indien de belanghebbende korter dan drie maanden wethouder is geweest.
- 2.
De raad beslist of een onderbreking als wezenlijk moet worden beschouwd. Van een zodanige onderbreking is geen sprake, indien deze ten hoogste twee maanden heeft geduurd.
- 3.
In geval van tussentijds eindigen van de uitkering krachtens artikel 7, onder c, wordt de volgende uitkering toegekend ten minste tot het tijdstip, waarop eerstgenoemde uitkering zou zijn geëindigd ingeval artikel 7, onder c, buiten toepassing was gebleven.
Artikel 3 Voortzetting van de uitkering
- 1.
Indien belanghebbende ten tijde van zijn aftreden als wethouder de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt en hij ten minste tien jaar zonder wezenlijke onderbreking wethouder is geweest, wordt na afloop van de periode bedoeld in artikel 2, zijn uitkering voortgezet tot na het tijdstip waarop hij de leeftijd van 65 jaar bereikt. Artikel 2, lid 2, is van toepassing.
- 2.
In bijzondere gevallen kan de raad beslissen dat met inachtneming van artikel 7, onder b, de uitkering zal worden voortgezet voor een nader vast te stellen termijn, welke op dezelfde wijze kan worden verlengd.
Artikel 4 Bedrag van de uitkering
- 1.
De uitkering, bedoeld in artikel 2, bedraagt gedurende het eerste jaar 80 % en vervolgens 70 % van de laatstelijk als wethouder genoten wedde, vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering.
- 2.
De uitkering, bedoeld in artikel 3, lid 1, bedraagt 70 percent van de laatstelijk als wethouder genoten wedde, vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering.
- 3.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "laatstelijk genoten" verstaan: waarop aanspraak bestond of bij uitoefening van het ambt zou hebben bestaan op de dag, voorafgaande aan die waarop belanghebbende heeft opgehouden wethouder te zijn.
- 4.
Indien bij algemene maatregel van bestuur in de bezoldiging van het rijkspersoneel een wijziging wordt aangebracht, wordt de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde laatstelijk genoten wedde, vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering, voor de toepassing van die leden met ingang van het tijdstip van ingang van die bezoldigingswijziging overeenkomstig die wijziging aangepast.
Voortzetting van de uitkering bij invaliditeit
Artikel 4a
- 1.
Indien de belanghebbende op de dag waarop de duur van de uitkering eindigt geheel of gedeeltelijk algemeen invalide is, wordt, met inachtneming van artikel 7 de uitkering voor de duur van de invaliditeit voortgezet op de voet van artikel 4b.
- 2.
Algemeen invaliden geheel of gedeeltelijk, in de zin van deze verordening is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekten of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. Onder de eerstgenoemde arbeid wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Onder deze arbeid wordt niet begrepen arbeid in een dienstbetrekking krachtens de Wet Sociale Werkvoorziening.
- 3.
Bij de vaststelling van de mate van invaliditeit wordt buiten beschouwing gelaten of de betrokkene de arbeid feitelijk kan verkrijgen.
- 4.
Indien de betrokkene zonder redelijke grond weigert deel te nemen aan een voor hem gewenste opleiding of scholing of onvoldoende meewerkt aan een gunstig resultaat ervan, wordt er bij de vaststelling van de mate van algemene invaliditeit van uitgegaan dat de opleiding of scholing is afgerond.
Artikel 4b
- 1.
De voortzetting van de uitkering vindt plaats als aangegeven in het tweede en derde lid en vervolgens als aangegeven in het vierde en vijfde lid van dit artikel.
- 2.
De uitkering bedraagt gedurende een periode als aangegeven in het derde lid 70 procent van de laatstelijk als wethouder genoten wedde, vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering, bij een algemene invaliditeit van 80 procent of meer; 60 procent van die wedde vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering bij een algemene invaliditeit van 55 tot 80 procent, en 40 procent van die wedde vermeerderd met een percentage van de vakantie-uitkering bij een algemene invaliditeit van 25 tot 55 procent.
- 3.
De in het tweede lid bedoelde periode is ten hoogste voor de belanghebbende die op het tijdstip van voortzetting van de uitkering:
58 jaar of ouder is: zes jaar;
53 jaar of ouder is: drie jaar;
48 jaar of ouder is: twee jaar;
43 jaar of ouder is: anderhalf jaar;
38 jaar of ouder is: een jaar;
33 jaar of ouder is: een half jaar en
jonger dan 33 jaar is: nihil.
- 4.
De uitkering bedraagt na afloop van de volgens het derde lid bepaalde periode een percentage, volgens het tweede lid, van een bedrag gelijk aan het minimimloon verhoogd met een percentage van het verschil tussen de laatstelijk als wethouder genoten wedde vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering, bedoeld in artikel 4, en het minimumloon.
- 5.
Voor de berekening van het in het vierde lid bedoelde bedrag geldt een percentage van tweemaal het aantal verstreken jaren tussen het 15e jaar en de leeftijd van de betrokkene op het tijdstip van voortzetting van de uitkering.
- 6.
Het minimumloon, bedoeld in het vierde lid, is het tot een jaarbedrag herleide minimumloon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag of, indien het een betrokkene jonger dan 23 jaar betreft, het tot een jaarbedrag herleide voor zijn leeftijd geldende minimumloon per maand, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van de genoemde wet, beide vermeerderd met de daarover berekende vakantietoeslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.
- 7.
De belanghebbende heeft recht op aanvulling van de uitkering, indien die uitkering minder bedraagt dan het volgens het tweede lid vastgestelde percentage van de laatstelijk als wethouder genoten wedde vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering.
- 8.
De aanvulling is gelijk aan het bedrag dat nodig is om de uitkering te verhogen tot het in het zevende lid bedoelde percentage van de laatstelijk als wethouder genoten wedde vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering.
- 9.
In afwijking van het achtste lid is de aanvulling gelijk aan het bedrag dat nodig is om de uitkering te verhogen tot het in het tiende lid aangegeven percentage van de laatstelijk als wethouder genoten wedde, vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering, indien de belanghebbende de keuze heeft gemaakt voor een verlaging van de inhouding ingevolge artikel 59, eerste lid.
- 10.
Het in het negende lid bedoelde percentage bedraagt bij een algemene invaliditeit van 80 procent of meer:
65 procent,
bij een algemene invaliditeit van 55 tot 80 procent:
56 procent en
bij een algemene invaliditeit van 25 tot 55 procent:
37 procent.
- 11.
Burgemeester en wethouders stellen regels met betrekking tot de wijze en het tijdstip waarop de wethouder of de gewezen wethouder de in het negende lid bedoelde keuze, die eenmalig is, kenbaar dient te maken.
- 12.
Indien de wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering tezamen met inkomsten, bedoeld in artikel 5, minder bedraagt dan het minimumloon wordt de uitkering verhoogd tot het minimumloon. De verhoging bedraagt niet meer dan het verschil tussen de uitkering en het bedrag waarvan deze is afgeleid en tevens niet meer dan 30% van het minimumloon.
Artikel 4c
- 1.
De voortzetting van de uitkering, bedoeld in artikel 4a, geschiedt op aanvraag van de belanghebbende en voor termijnen van niet langer dan drie jaar, onverminderd het in deze verordening bepaalde over herziening of intrekking van de uitkering.
- 2.
Burgemeester en wethouders stellen de belanghebbende uiterlijk vier maanden voor het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn schriftelijk in kennis van de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot voortzetting van de uitkering na afloop van die termijn.
- 3.
Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid wordt door de belanghebbende uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn gedaan.
- 4.
Indien burgemeester en wethouders niet tijdig beslissen op een tijdig ingediende aanvraag als bedoeld in het derde lid, wordt de uitkering voortgezet tot het tijdstip van de beslissing op de aanvraag.
- 5.
Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid wordt geacht tijdig te zijn ingediend indien burgemeester en wethouders de kennisgeving bedoeld in het tweede lid niet hebben gedaan dan wel indien bij een latere kennisgeving als bedoeld in het tweede lid de aanvraag wordt ingediend binnen een maand nadat deze kennisgeving is ontvangen.
- 6.
Indien de uitkering na afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn wordt voortgezet, wordt de uitkering berekend op de wijze die van toepassing zou zijn geweest indien die termijn niet zou zijn afgelopen.
- 7.
Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van bepaalde groepen algemeen invaliden bepalen dat in bepaalde situaties geen termijn geldt dan wel een termijn zal gelden die afwijkt van de in het eerste lid genoemde termijn van drie jaar.
Artikel 4d
- 1.
Binnen een jaar na het tijdstip waarop de uitkering voor de eerste maal met toepassing van artikel 4a is voortgezet, doen burgemeester en wethouders een onderzoek instellen ten einde te doen bezien of er al gevolg van gronden die invloed hebben op de mate van algemene invaliditeit redenen aanwezig zijn voor herziening of intrekking van de uitkering.
- 2.
Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van bepaalde groepen algemeen invaliden bepalen dat geen termijn geldt dan wel een termijn zal gelden die afwijkt van de in het eerste lid genoemde termijn.
- 3.
Burgemeester en wethouders wijzigen ambtshalve of op aanvraag van de belanghebbende het bedrag van de uitkering bij wijziging van de mate van algemene invaliditeit.
- 4.
Een wijziging van het bedrag van de uitkering gaat in:
- a.
indien daartoe een aanvraag is ingediend, met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin die aanvraag is ingekomen;
- b.
indien de wijziging ambtshalve plaatsvindt, met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de beslissing tot wijziging is genomen.
- a.
- 5.
De toepassing van artikel 4a wordt ten aanzien van een belanghebbende gestaakt indien en zolang hij niet voldoet aan een uitnodiging van burgemeester en wethouders zich te onderwerpen aan een onderzoek door een of meer door hen aangewezen geneeskundigen ter beantwoording van de vraag, of er nog sprake is van algemene invaliditeit.
- 6.
Indien degene die recht heeft op een wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering inkomsten uit of in verband met arbeid geniet, zijn burgemeester en wethouder bevoegd, zolang niet vaststaat of deze arbeid als bedoeld in artikel 4a, tweede lid kan worden aangemerkt, niet tot herziening of intrekking van de uitkering over te gaan. De toepassing van de eerste volzin vindt ten hoogste plaats over een aaneengesloten periode van drie jaren, aanvangende op de eerste dag waarover de inkomsten uit of in verband met arbeid bedoeld in de eerste volzin worden genoten. Deze periode wordt geacht niet te zijn onderbroken indien korter dan een maand geen inkomsten uit of in verband met arbeid worden genoten. Na afloop van de in de tweede volzin genoemde periode wordt de in de eerste volzin bedoelde arbeid aangemerkt als arbeid bedoeld in artikel 4a, tweede lid.
- 7.
Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat de tweede volzin van het zesde lid geen toepassing vindt ten aanzien van bepaalde groepen algemeen invaliden en met betrekking tot het zesde lid van dit artikel nadere en voor bijzondere gevallen zonodig afwijkende regels stellen.
Artikel 4e Onderzoek naar invaliditeit voor het aftreden
- 1.
Op verzoek van een wethouder doen burgemeester en wethouders een onderzoek instellen door een of meer door hen aangewezen geneeskundigen, ter beantwoording van de vraag of de wethouder die het verzoek deed algemeen invalide is als bedoeld in artikel 4a, tweede lid.
- 2.
Burgemeester en wethouders brengen de uitkomst van een onderzoek dat is ingesteld ingevolge het eerste lid ter kennis van de verzoeker.
Artikel 5 Korting wegens inkomsten
- 1.
De inkomsten, die de belanghebbende geniet, worden met de uitkering verrekend over de maand waarop deze inkomsten betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben.
- 2.
Voor de toepassing van het eerste lid worden onder inkomsten verstaan het gezamenlijk bedrag dat de belanghebbende wegens het verrichten van activiteiten, ter hand genomen met ingang van of na de dag waarop hij heeft opgehouden wethouder te zijn, geniet als:
- a.
winst uit onderneming;
- b.
zuivere inkomsten uit of in verband met arbeid.
Onder inkomsten, bedoeld in de vorige volzin, wordt mede verstaan een arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet.
- a.
- 3.
Voor de toepassing van het eerste lid worden mede als inkomsten aangemerkt:
- a.
de inkomsten wegens in het tweede lid bedoelde activiteiten ter hand genomen door de belanghebbende binnen één jaar, onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van aftreden;
- b.
de inkomsten die worden genoten uit een betrekking waarin hij gedurende zijn zittingstijd als wethouder op non-activiteit was gesteld;
- c.
de vaste vergoeding die wordt genoten als raadslid.
- a.
- 4.
Indien de belanghebbende op of na de dag bedoeld in het tweede lid inkomsten of hogere inkomsten, anders dan ten gevolge van algemene loonsverhogingen, verkrijgt uit in het tweede lid bedoelde activiteiten ter hand genomen voor de dag van aftreden, anders dan bedoeld in het derde lid, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van toepassing.
- 5.
De in het eerste lid bedoelde verrekening geschiedt aldus dat de uitkering wordt verminderd met het bedrag waarmede de uitkering, vermeerderd met die inkomsten, de laatstelijk genoten wedde, vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering, waarvan de uitkering is afgeleid, overschrijdt.
- 6.
Onder inkomsten bedoeld in de voorgaande leden wordt niet verstaan kinderbijslag alsmede de compensatie voor de premie ingevolge de Algemene Ouderdomswet en de Algemene Weduwen- en Wezenwet, welke in die inkomsten is of geacht kan worden te zijn begrepen. De vorige volzin is wat betreft de premiecompensatie slechts van toepassing voor zover de daar bedoelde inkomsten betrekking hebben of kunnen worden geacht betrekking te hebben op een tijdvak gelegen voor 1 juni 1985.
- 7.
Belanghebbende is verplicht van het ter hand nemen of weer ter hand nemen van enige arbeid of bedrijf, dan wel van het gaan genieten van inkomsten of hogere inkomsten als bedoeld in dit artikel, terstond mededeling te doen aan burgemeester en wethouders onder opgave, voor zover mogelijk, van de verwachte inkomsten, een en ander overeenkomstig de voorschriften, hem door burgemeester en wethouders gegeven. Zijn de inkomsten niet vooraf op te geven, dan doet hij tijdig voor het verschijnen van elke uitkeringstermijn opgave van de inkomsten die hij sinds het ter hand nemen van bedoelde werkzaamheden of sinds de vorige opgave heeft genoten.
Brengt de aard van de activiteiten of de inkomsten mede dat de inkomsten over een langere termijn dan een maand moeten worden berekend, dan wordt op de uitkering een vermindering toegepast van een voorlopig vastgesteld bedrag onder voorbehoud van verrekening aan het einde van evenbedoelde termijn.
- 8.
Burgemeester en wethouders kunnen bij de vaststelling van het bedrag van de vermindering afwijken van de opgave van belanghebbende.
- 9.
Voor de toepassing van dit artikel ten aanzien van de voortgezette uitkeringen als bedoeld in artikel 3, tweede lid en artikel 4a, kunnen burgemeester en wethouders andere inkomsten aanmerken als te zijn genoten wegens activiteiten bedoeld in het tweede lid.
- 10.
Belanghebbende wordt door het aanvaarden van de uitkering geacht erin toe te stemmen, dat allen die daarvoor naar het oordeel van burgemeester en wethouders in aanmerking komen omtrent zijn omstandigheden alle inlichtingen geven, welke voor de uitvoering van deze afdeling nodig zijn.
Artikel 6 betaling uitkering
De uitkering wordt uitbetaald in maandelijkse termijnen.
Artikel 7 Einde van de uitkering
De uitkering eindigt
- a.
met ingang van de dag, volgende op die waarop belanghebbende is overleden;
- b.
met ingang van de dag, waarop belanghebbende de leeftijd van 65 jaar bereikt;
- c.
met ingang van de dag, waarop belanghebbende weer als wethouder in deze gemeente optreedt;
- d.
met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin burgemeester en wethouders ten aanzien van een uitkering als bedoeld in artikel 4a, eerste lid, hebben vastgesteld, dat de algemene invaliditeit minder dan 25 percent is geworden.
Artikel 8 Schorsing
- 1.
De betaling van de uitkering kan door burgemeester en wethouders worden geschorst indien en voor zolang belanghebbende niet de mededeling of opgave doet als bedoeld in artikel 5, lid 7.
- 2.
Indien in het vorige lid bedoelde verplichting alsnog wordt nagekomen, wordt de uitkering over de tijd van schorsing alsnog uitbetaald.
Artikel 9 Uitkering bij overlijden
- 1.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de gewezen wethouder wordt aan de nabestaande zoals bedoeld in artikel 12, van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de uitkering over een tijdvak van drie maanden.
- 2.
Laat de overledene geen weduwe of weduwnaar na, van wie hij onderscheidenlijk zij, niet duurzaam gescheiden leefde, dan wordt evenbedoeld bedrag uitgekeerd ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen van de overledene, of minderjarige kinderen waarover de overledene ten tijde van het overlijden de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind al was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor.
Ontbreken ook zodanige kinderen, dan geschiedt de uitkering, indien de overledene kostwinner was van ouders, meerderjarige kinderen, broeders of zusters, ten behoeve van deze betrekkingen.
- 3.
Laat de overledene geen betrekkingen als bedoeld in het eerste en tweede lid na, dan kan het aldaar bedoelde bedrag geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien zijn nalatenschap voor de betaling van die kosten ontoereikend is.
Artikel 10 Vervanging
- 1.
Het bepaalde in deze afdeling is niet van overeenkomstige toepassing ten aanzien van hem die krachtens het gestelde in artikel 51, eerste lid van de Gemeentewet tijdelijk met de waarneming van het wethouderschap is belast geweest.
- 2.
Voor de berekening van het tijdvak, bedoeld in artikel 2, eerste lid, telt tevens mee de periode waarin belanghebbende krachtens het gestelde in artikel 51, eerste lid van de Gemeentewet tijdelijk doch gedurende meer dan dertig dagen onafgebroken met de tijdelijke waarneming van het wethouderschap is belast geweest, indien het tijdvak van die waarneming zonder onderbreking wordt gevolgd door een tijdvak, waarin hij anders dan krachtens artikel 51, eerste lid van de Gemeentewet als wethouder is opgetreden.
Afdeling II PENSIOENEN
Hoofdstuk I Algemene Bepalingen
Artikel 11 Begrip pensioen
Voor de toepassing van het bij of krachtens deze verordening bepaalde worden onder pensioen tevens begrepen de toeslagen bedoeld in de artikelen 29, 33, 36 en 37, tenzij uit de desbetreffende bepalingen het tegendeel blijkt.
Artikel 12
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
aanmelding: aanmelding als bedoeld in artikel 12a;
- b.
nabestaande: de man of de vrouw met wie de overleden wethouder, gewezen of gepensioneerde wethouder op de dag van overlijden gehuwd was, dan wel de man of vrouw en ten aanzien van wie door de overledene aanmelding had plaatsgevonden.
Artikel 12a Aanmelding
- 1.
De wethouder kan bij burgemeester en wethouders één man of vrouw aanmelden, indien hij en deze man of vrouw:
- a.
beiden als ingezetene met hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens zijn ingeschreven;
- b.
zich bij een notarieel verleden samenlevingscontract tegenover elkaar hebben verplicht om wederkerig bij te dragen in de kosten van levensonderhoud;
- c.
beiden ongehuwd zijn;
- d.
beiden ten tijde van de aanmelding achttien jaar of ouder zijn; en
- e.
geen bloed- of aanverwanten in de rechte lijn zijn.
- a.
- 2.
Voorts kunnen aanmelding doen als bedoeld in het eerste lid:
- a.
de gewezen wethouder met recht op uitkering terzake van ontslag of aftreden, of
- b.
de gewezen wethouder, indien hij al voor zijn ontslag of aftreden gehuwd was met de man of vrouw van wie aanmelding gewenst wordt, dan wel indien die man of vrouw al voor het ontslag of aftreden door de gewezen wethouder was aangemeld geweest als bedoeld in het eerste lid, mits de aanmelding wordt gedaan voordat degene die de aanmelding doet de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
- a.
- 3.
Degene die een aanmelding doet, voegt daarbij een gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens waaruit blijkt dat is voldaan aan de voorwaarde, gesteld in het eerste lid, onder a, alsmede een afschrift van het contract, bedoeld in het eerste lid onder b, dan wel een uittreksel daaruit of een verklaring van de notaris dienaangaande, waaruit de wederzijdse onderhoudsplichtigheid blijkt.
- 4.
Indien aan de voorwaarden voor aanmelding, gesteld in het eerste lid, niet wordt voldaan, weigeren burgemeester en wethouders de aanmelding.
- 5.
Burgemeester en wethouders kunnen regels stellen omtrent de aanmelding door degene die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven.
- 6.
De aanmelding eindigt met het doorhalen ervan.
- 7.
Een aanmelding als bedoeld in het eerste lid wordt doorgehaald:
- a.
op de dag waarop een aanvraag daartoe van degene die de aanmelding heeft gedaan, dan wel van de man of de vrouw die is aangemeld, is ontvangen;
- b.
op de dag van overlijden van de man of vrouw die is aangemeld dan wel van degene die de aanmelding heeft gedaan, of
- c.
op de dag waarop degene die de aanmelding heeft gedaan, dan wel de man of vrouw die is aangemeld, hetzij in het huwelijk treedt, hetzij partij is bij een volgende aanmelding.
- a.
- 8.
Burgemeester en wethouders kunnen, indien daartoe aanleiding bestaat, bevestiging vragen of nog aan de voorwaarden voor aanmelding wordt voldaan.
Degene die de aanmelding heeft gedaan legt alsdan een schriftelijke verklaring terzake over van hem en de aangemelde persoon gezamenlijk, alsmede een gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens waaruit blijkt dat aan de voorwaarde, gesteld in het eerste lid, onder a, op het tijdstip van die verklaring wordt voldaan. Indien evenwel in de voorgaande periode het samenlevingscontract een wijziging heeft ondergaan die van belang kan zijn voor de aanmelding, wordt een afschrift van het gewijzigde contract overgelegd dan wel een uittreksel daaruit of een verklaring van een notaris dienaangaande, waaruit blijkt dat nog wordt voldaan aan de voorwaarde, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.
- 9.
Indien de bevestiging niet binnen zes weken wordt gedaan herhalen burgemeester en wethouders hun in het achtste lid bedoelde aanvraag.
- 10.
Indien de bevestiging niet binnen drie weken na de herhaalde aanvraag wordt gegeven, kunnen burgemeester en wethouders de aanmelding op een door hen vast te stellen datum doorhalen. De bedoelde datum is niet gelegen voor de datum waarop de in het achtste lid bedoelde bevestiging is gevraagd.
Artikel 13 Bijzonder nabestaandenpensioen
De bepalingen van deze verordening voor het nabestaandenpensioen zijn van overeenkomstige toepassing op het bijzonder nabestaandenpensioen, tenzij uit de desbetreffende bepalingen het tegendeel blijkt.
Artikel 14 Tijdelijk pensioen
De bepalingen van deze verordening voor het nabestaanden- en wezenpensioen zijn van overeenkomstige toepassing op het tijdelijk pensioen, tenzij uit de desbetreffende bepalingen het tegendeel blijkt.
Artikel 15 Vervanging
- 1.
Het bepaalde in deze afdeling is niet van overeenkomstige toepassing ten aanzien van hem die krachtens het gestelde in artikel 51, eerste lid van de Gemeentewet tijdelijk met de waarneming van het wethouderschap is belast geweest.
- 2.
Voor de berekening van het aantal dienstjaren, zoals bedoeld in deze afdeling, kan op verzoek van belanghebbende tevens meetellen de periode waarin hij krachtens het gestelde in artikel 51, eerste lid van de Gemeentewet tijdelijk doch gedurende meer dan dertig dagen onafgebroken met de tijdelijke waarneming van het wethouderschap is belast geweest, indien het tijdvak van de waarneming zonder onderbreking wordt gevolgd door een tijdvak, waarin hij anders dan krachtens artikel 51, eerste lid van de Gemeentewet als wethouder is opgetreden.
- 3.
Het verzoek bedoeld in het vorige lid dient binnen dertig dagen na de datum waarop belanghebbende anders dan krachtens artikel 51, eerste lid van de Gemeentewet voor het eerst als wethouder is opgetreden bij burgemeester en wethouders te worden ingediend.
Hoofdstuk II Het eigen pensioen
Artikel 16 Het recht op eigen pensioen
- 1.
Hij die ophoudt wethouder te zijn heeft, tenzij hij zonder onderbreking weer als zodanig optreedt, recht op pensioen indien hij op het tijdstip waarop hij ophoudt wethouder te zijn, de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
- 2.
Hij die ophoudt wethouder te zijn vóór het bereiken van de leeftijd van 65 jaar, heeft recht op pensioen bij het bereiken van die leeftijd, tenzij hij op dat tijdstip weer als wethouder in deze gemeente optreedt.
Artikel 17 Diensttijd vóór en vanaf 1 januari 1986
- 1.
Het pensioen wordt berekend over de tijd doorgebracht als wethouder, volgens een of meer van de artikelen 18, 19 en 19a, naar de laatstelijk als wethouder genoten wedde vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering.
- 2.
Indien het pensioen wordt berekend volgens zowel artikel 18 als 19, geldt voor de pensioenberekening over tijd over 1 januari 1986 als laatstelijk genoten wedde een bedrag gelijk aan 100/110 maal het bedrag van de eventueel naar de regelen, vastgesteld bij de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 57 aangepaste wedde voor de vaststelling van de pensioengrondslag voor de pensioenberekening over tijd tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995 met toepassing van artikel 19. De in de eerste volzin eerstbedoelde wedde bedraagt niet minder dan het bedrag van laatstbedoelde wedde verminderd met fl. 6.320,--. Het bedrag van fl. 6.320,-- wordt telkens aangepast bij de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 57, overeenkomstig de aanpassing van een bedrag dat op 1 januari 1985 fl. 63.200,-- bedroeg.
- 3.
Indien het pensioen wordt berekend volgens zowel artikel 18 als artikel 19a, geldt voor de pensioenberekening over tijd voor 1 januari 1986 als laatstelijk genoten wedde een bedrag gelijk aan 100/110 maal het bedrag, bedoeld in het vierde lid.
- 4.
Indien het pensioen wordt berekend volgens zowel artikel 19 als artikel 19a geldt voor de pensioenberekening over tijd tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995 als laatstelijk genoten wedde een bedrag gelijk aan de eventueel naar de regelen, bedoeld in het tweede lid aangepaste wedde voor de vaststelling van de pensioengrondslag voor de pensioenberekening over tijd na 31 december 1994 met toepassing van artikel 19a, vermenigvuldigd met een debruteringsfactor. Deze factor is de breuk, waarvan de teller honderd bedraagt en de noemer de som is van honderd en het percentage waarmee de wedde als wethouder per 1 januari 1995 uitsluitend ter uitvoering van artikel II van de wet van 19 mei 1994, houdende wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (onder andere ter zake van inhoudingen op het inkomen en gelijke franchise voor de pensioenberekening) (Stbl. 418) is gewijzigd.
- 5.
Bij de berekening van een pensioen van een gewezen wethouder die voor 1 januari 1986 voor zijn bezoldiging geacht werd niet de volledige werkweek aan het wethouderschap te besteden, wordt de laatstelijk genoten wedde, vastgesteld volgens het tweede of derde lid, vermenigvuldigd met de deeltijdfactor.
Artikel 18 Berekening van het eigen pensioen over tijd voor 1 januari 1986
- 1.
Dit artikel is uitsluitend van toepassing op pensioenberekeningen over jaren gelegen voor 1 januari 1986.
- 2.
Behoudens het bepaalde in lid 3 bedraagt het pensioen voor ieder van de eerste vier jaren als wethouder 3,5 percent en voor ieder overig jaar als wethouder 1,75 percent, in totaal tot een maximum van 70 percent, van de - in de zin van artikel 4 - laatstelijk als wethouder genoten wedde, vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering, aangepast naar de regelen als bedoeld in artikel 157 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.
- 3.
Indien recht bestaat op meer dan een pensioen krachtens of op voet van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers komen op grond van artikel 139, lid 2, van deze wet voor de toepassing van de pensioenberekening naar 3,5 percent per dienstjaar in totaal ten hoogste vier dienstjaren in aanmerking en wordt die berekening voor zover mogelijk toegepast ten aanzien van het pensioen, waarbij die berekening het hoogste bedrag oplevert, en overigens ten aanzien van het andere pensioen of de andere pensioenen in de volgorde van de hoogte van de wedden of de berekeningsgrondslag. Voor de vergelijking van deze wedden of berekeningsgrondslag worden deze zo nodig aangepast aan de regelen, bedoeld in artikel 157 van evengenoemde wet.
- 4.
De tijd met recht op uitkering doorgebracht telt als diensttijd mee in die zin, dat het pensioen over deze tijd naar 0,875 percent per jaar wordt berekend, met dien verstande dat, wanneer het een uitkering betreft als bedoeld in artikel 4a, het pensioen over deze tijd naar 1,75 percent per jaar wordt berekend, voor zover en voor zolang het percentage van de algemene invaliditeit 55 of meer bedroeg. Voor de toepassing van de vorige volzin worden uitkeringen als bedoeld in artikel 2 en in artikel 3, leden 1 en 2, aangemerkt als een uitkering als bedoeld in artikel 4a, indien en zolang belanghebbende tijdens de duur van eerstbedoelde uitkeringen voor 55 percent of meer algemeen invalide was.
- 5.
Geen meetelling van uitkeringstijd als diensttijd vindt plaats:
- a.
voor zover gedurende die tijd belanghebbende uit anderen hoofde een overheidspensioen opbouwde;
- b.
voor zover gedurende die tijd het bedrag van de uitkering wegens inkomsten, bedoeld in artikel 5 tot nihil was verminderd;
- c.
in zover belanghebbende die recht had op uitkering, doch minder uitkering genoot dan de krachtens artikel 59 berekende pensioenpremie, er geen zorg voor draagt dat deze premie, welke in dit geval als een op hem rustende schuld wordt beschouwd, bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd is voldaan;
- d.
wanneer belanghebbende zulks verzoekt.
- a.
Artikel 19 Berekening van het eigen pensioen over tijd tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995
- 1.
Dit artikel is uitsluitend van toepassing op pensioenberekeningen over jaren gelegen tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995.
- 2.
Het pensioen wordt berekend over de pensioengrondslag. De pensioengrondslag wordt gevormd door de laatstelijk als wethouder genoten wedde, vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering, te verminderen met een bedrag als omschreven in het vijfde lid (de franchise).
- 3.
In afwijking van het bepaalde in het tweede lid wordt ten aanzien van wethouders die voor hun bezoldiging geacht worden niet de volledige werkweek aan het wethouderschap te besteden, onder wedde verstaan, het tot een jaarbedrag herleide bedrag waarvan die wedde is afgeleid.
- 4.
De franchise bedoeld in het derde lid is gelijk aan:
-
a. twintig zevende maal het tot een jaarbedrag herleide bedrag genoemd in artikel 9, vijfde lid, onder b, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de bruto-vakantie-uitkering ingevolge artikel 29 van die wet, indien de pensioengerechtigde recht heeft op dat bedrag of op dat bedrag recht zou hebben gehad, indien geen toepassing zou zijn gegeven aan artikel 13 van die wet;
b. tien zevende maal het tot een jaarbedrag herleide bedrag genoemd in artikel 9, vijfde lid, onder a van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de bruto-vakantie-uitkering ingevolge artikel 29 van die wet, indien de pensioengerechtigde recht heeft op dat bedrag, of op dat bedrag recht zou hebben gehad, indien geen toepassing zou zijn gegeven aan artikel 13 van die wet.
- 5.
Wanneer ten aanzien van de gepensioneerde wethouder wijziging optreedt in de toepassing van artikel 9, vijfde lid van de Algemene Ouderdomswet, wordt zijn pensioengrondslag herberekend. Het dienovereenkomstig herberekende pensioen gaat in op dezelfde dag als die wijziging.
- 6.
Wanneer het bedrag bedoeld in het vijfde lid, onder a of b, of de hoogte van de daar bedoelde vakantie-uitkering wordt gewijzigd, wordt de franchise herberekend. De dienovereenkomstig herberekende pensioenen gaan in op dezelfde dag als die wijziging.
- 7.
Behoudens het bepaalde in het negende lid bedraagt het pensioen voor ieder van de eerste vier voor pensioen tellende jaren als wethouder 3,5 percent van de pensioengrondslag, en voor ieder overig jaar als wethouder 1,75 percent van de pensioengrondslag, in totaal tot een maximum van 70 percent van de pensioengrondslag, aangepast naar de regelen, vastgesteld bij de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 157 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.
- 8.
Indien recht bestaat op meer dan één pensioen, bedoeld in het achtste lid, dan wel daarnaast recht bestaat op één of meer pensioenen krachtens de tweede en derde afdeling van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, komen voor de toepassing van de pensioenberekening naar 3,5 percent per dienstjaar in totaal ten hoogste vier dienstjaren in aanmerking en wordt die berekening voor zover mogelijk toegepast ten aanzien van het pensioen, waarbij die berekening het hoogste bedrag oplevert en overigens ten aanzien van het andere pensioen of de andere pensioenen in de volgorde van de hoogte der wedden, berekeningsgrondslag of pensioengrondslagen. Voor vergelijking van deze wedden, berekeningsgrondslag of pensioengrondslagen worden deze zo nodig aangepast naar de regelen vastgesteld bij de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 157 van evengenoemde wet.
- 9.
Het vierde en vijfde lid van artikel 18 zijn van overeenkomstige toepassing.
- 10.
Indien een pensioen wordt berekend zowel met toepassing van artikel 18 als met toepassing van dit artikel, wordt in afwijking van het zevende, achtste, of negende lid het percentage van 70 verminderd met het percentage van het pensioen dat eerst is berekend met toepassing van artikel 18.
Artikel 19a
- 1.
Dit artikel is uitsluitend van toepassing op pensioenberekeningen over tijd doorgebracht als wethouder na 31 december 1994.
- 2.
Artikel 19, tweede lid, is van toepassing, met dien verstande dat in dat lid bedoelde franchise het bedrag is, genoemd in artikel F7aa, tweede lid, van de Algemene burgerlijke pensioenwet dan wel het met toepassing van het derde lid van dat artikel gewijzigde bedrag.
- 3.
Artikel 19, derde en zevende tot en met tiende lid, zijn van toepassing.
Artikel 20 Berekening eigen pensioen deeltijdwethouder na 31 december 1985
Indien het pensioen van de wethouder, die voor zijn bezoldiging geacht wordt niet de volledige werkweek aan het wethouderschap te besteden, wordt berekend met toepassing van artikel 19 of 19a, dan wel met toepassing van beide artikelen, is het bedrag van het pensioen gelijk aan de uitkomst van de berekening vermenigvuldigd met de deeltijdfactor.
Artikel 21 Samenvallende diensttijd van echtgenoten tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995
- 1.
De gepensioneerde wethouder die recht heeft op het ouderdomspensioen bedoeld in artikel 9, vijfde lid, onder b, van de Algemene Ouderdomswet heeft, voor zover zijn pensioen is berekend met toepassing van artikel 19, recht op een toeslag op zijn pensioen, indien de kalendertijd, waarin voor de berekening van zijn pensioen meetellende diensttijd is gelegen, geheel of gedeeltelijk samenvalt met de kalendertijd, die in aanmerking is genomen bij de berekening van enig pensioen waarop zijn echtgenoot recht heeft, mits op laatstbedoeld pensioen een vermindering is toegepast uit hoofde van recht op ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet.
- 2.
Voor de toepassing van dit artikel wordt mede als echtgenoot aangemerkt degene die voor de toepassing van de Algemene Ouderdomswet als echtgenoot van de gepensioneerde wethouder wordt aangemerkt.
- 3.
De in het eerste lid bedoelde toeslag bedraagt voor elk voor de berekening van het pensioen meetellende jaar binnen de samenlopende kalendertijd 0,525 percent van de franchise bedoeld in artikel 19, vijfde lid, onder a.
- 4.
De toeslag wordt slechts toegekend op schriftelijk verzoek en gaat in op de dag waarop de in het eerste lid bedoelde omstandigheid is opgetreden, met dien verstande dat de toeslag niet vroeger ingaat dan een jaar voor de eerste dag van de maand waarin het verzoek is ingediend.
- 5.
Voor de toepassing van artikel 157 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en van hoofdstuk III van deze verordening wordt toeslag ingevolge dit artikel niet onder pensioen begrepen
Artikel 22 Verstrekken van inlichtingen
- 1.
Indien het bedrag van het ouderdomspensioen, waaronder medebegrepen een eventuele toeslag en de vakantie-uitkering, ingevolge de Algemene Ouderdomswet een wijziging wordt aangebracht op grond van persoonlijke omstandigheden, is degene aan wie een pensioen krachtens dit hoofdstuk is toegekend over diensttijd voor 1 januari 1995, gehouden daarvan onverwijld kennis te geven aan burgemeester en wethouders.
- 2.
Indien de in het eerste lid bedoelde wijziging leidt tot verhoging van het pensioen krachtens dit hoofdstuk, gaat die verhoging niet vroeger in dan een jaar voor de eerste dag van de maand waarin de daar bedoelde kennisgeving werd gedaan of waarin die verhoging ambtshalve plaatsvond.
- 3.
In bijzondere gevallen kunnen burgemeester en wethouders het tweede lid buiten toepassing laten.
Hoofdstuk III HET NABESTAANDENPENSIOEN- EN WEZENPENSIOEN
Paragraaf 1 Het recht op pensioen
Artikel 23 Nabestaandenpensioen
- 1.
De nabestaande van een wethouder of van een gewezen dan wel van een gepensioneerde wethouder heeft recht op nabestaandenpensioen.
- 2.
Geen recht op nabestaandenpensioen bestaat indien het huwelijk was gesloten nadat het aftreden van de echtgenoot was ingegaan, tenzij:
a. de echtgenoot ten tijde van het sluiten van het huwelijk recht had op uitkering ter zake van zijn aftreden als wethouder, of
b. de echtgenoten reeds voor het aftreden met elkaar gehuwd waren geweest dan wel de nabestaande door de echtgenoot aangemeld was geweest en mits het huwelijk was gesloten voordat deze de 65-jarige leeftijd had bereikt.
- 3.
Voor de toepassing van het vorige lid wordt het aftreden geacht niet te hebben plaatsgevonden, indien zonder wezenlijke onderbreking een politiek ambt als bedoeld in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers is aanvaard. Een onderbreking van ten hoogste twee maanden wordt als niet-wezenlijk aangemerkt.
- 4.
De raad kan beslissen dat een onderbreking van meer dan twee maanden als niet-wezenlijk wordt aangemerkt.
Artikel 24 (Vervallen)
Artikel 25 Bijzonder nabestaandenpensioen
(Artikel 25 van de Uitkerings- en pensioenverordening wethouders zoals dit artikel luidde vóór
1 oktober 1971, blijft van toepassing, indien de echtscheiding of de ontbinding van het huwelijk
wordt uitgesproken met toepassing van het vóór dat tijdstip geldend recht.)
- 1.
De man of vrouw met wie de wethouder, gewezen of gepensioneerde wethouder gehuwd is geweest, heeft na diens overlijden recht op bijzonder nabestaandenpensioen, mits
- a.
hij of zij recht op nabestaandenpensioen zou hebben gehad, indien de wethouder op de dag van het vonnis, waarbij de echtscheiding of de ontbinding van het huwelijk is uitgesproken, zou zijn overleden, en
- b.
de onder a bedoelde dag ligt na 30 september 1971 en de echtscheiding of ontbinding van het huwelijk niet is uitgesproken met toepassing van het vóór 1 oktober 1971 geldende recht.
- a.
- 2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de vrouw of man van wie de aanmelding is geëindigd, mits zij of hij recht op nabestaandenpensioen zou hebben gehad, indien de wethouder, de gewezen of gepensioneerde wethouder op de dag van eindigen van de aanmelding zou zijn overleden.
- 3.
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de desbetreffende vrouw of man als gevolg van een huwelijk met, dan wel een aanmelding door dezelfde wethouder ter zake van diens overlijden recht op nabestaandenpensioen verkrijgt.*
Artikel 26 Wezenpensioen
- 1.
Recht op wezenpensioen hebben:
-
a. de kinderen van hem die overlijdt als wethouder of als gewezen of gepensioneerde wethouder, die de leeftijd van eenentwintig jaren nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn dan wel niet partij zijn of partij zijn geweest bij een aanmelding, mits zij zijn geboren of geadopteerd voor zijn aftreden is ingegaan of in de periode waarin hij recht heeft op uitkering ter zake van het aftreden.
-
b. de kinderen ten opzichte van welke aan een mannelijke wethouder, gewezen of gepensioneerde wethouder ten tijde van zijn overlijden een onderhoudsplicht krachtens artikel 394 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek was opgelegd, dan wel door hem bij authentieke akte een dergelijke verplichting was erkend, onder dezelfde voorwaarden als genoemd in onderdeel a, en
c. de kinderen voor welke de wethouder, gewezen of gepensioneerde wethouder ten tijde van zijn overlijden de pleegouderlijke zorg droeg, onder dezelfde voorwaarden als genoemd in onderdeel a, met dien verstande dat in de plaats van het tijdstip van geboorte of adoptie het tijdstip van aanvang van de pleegouderlijke zorg in aanmerking wordt genomen.
- 2.
Artikel 23, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien het gestelde onder a van het eerste lid.
- 3.
Onder pleegouderlijke zorg bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind, als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor.
Artikel 27 Tijdelijk pensioen
- 1.
Indien een wethouder of een gewezen dan wel een gepensioneerde wethouder naar het oordeel van burgemeester en wethouders is vermist, hebben degenen, die aan zijn overlijden op grond van de voorgaande artikelen van de paragraaf recht op pensioen zouden ontlenen, recht op tijdelijk pensioen op dezelfde voorwaarden als in die artikelen ten aanzien van het recht op pensioen omschreven.
- 2.
Het tijdelijk pensioen gaat van rechtswege over in een pensioen zodra het overlijden van de vermiste vaststaat.
Paragraaf 2 Bedrag van het pensioen
Artikel 28 Berekening van het nabestaandenpensioen
- 1.
Het nabestaandenpensioen bedraagt vijf-zevende gedeelte van het pensioen, waarop de overledene als gewezen wethouder aanspraak zou hebben gehad, indien hij met ingang van de dag na die van zijn overlijden was afgetreden, of waarop de overledene als gewezen wethouder recht of uitzicht had.
- 2.
In afwijking van het vorige lid bedraagt het pensioen van de nabestaande van hem die overlijdt:
- a.
als wethouder voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar: vijf zevende gedeelte van het pensioen waarop de wethouder aanspraak zou hebben kunnen maken, indien hij het wethouderschap tot het bereiken van evengenoemde leeftijd zou hebben bekleed;
- b.
als gewezen wethouder in de periode waarin hij recht op uitkering heeft vijf zevende gedeelte van het pensioen waarop de gewezen wethouder aanspraak zou hebben kunnen maken, indien hij tot het bereiken van de leeftijd van 65 jaar recht op uitkering zou hebben gehad, met dien verstande dat voor de berekening van het pensioen de diensttijd wordt doorgeteld naar de mate van meetelling van diensttijd op de dag van overlijden.
- a.
- 3.
Indien wegens een zelfde sterfgeval voor een nabestaande recht ontstaat op meer dan een nabestaandenpensioen krachtens of op voet van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers wordt op grond van artikel 145, lid 4 van deze wet tijd, die voor de berekening van meer dan een van die pensioenen meetelt en niet daadwerkelijk gelijktijdig in de verschillende ambten is doorgebracht, slechts meegeteld voor de berekening van het pensioen waarbij die tijd het hoogste bedrag oplevert.
- 4.
Bij de toepassing van de voorgaande leden wordt ten aanzien van het eigen pensioen voor zover artikel 19, derde en vijfde lid, daarop van toepassing is, in alle gevallen gerekend met de franchise bedoeld in artikel 19, vijfde lid, onder a.
Artikel 29 Berekening nabestaandenpensioen na 31 december 1985
- 1.
Dit artikel is uitsluitend van toepassing op pensioenberekeningen over diensttijd tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995.
- 2.
De nabestaande die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt en geen recht heeft op pensioen of tijdelijke uitkering ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet, heeft tot de eerste dag van de maand waarin hij die leeftijd bereikt recht op een toeslag op zijn volgens artikel 28 berekende pensioen. Deze toeslag bedraagt jaarlijks voor elk voor de berekening van het nabestaandenpensioen tellend jaar twee en een half procent van het tot een jaarbedrag herleide bedrag genoemd in artikel 19, elfde lid onder a, vermeerderd met het bedrag van de vakantie-uitkering genoemd in artikel 37b, zesde lid onder a, van de Algemene Weduwen- en Wezenwet.
- 3.
Wanneer betrokkene voldoet, onderscheidenlijk niet meer voldoet, aan de voorwaarden omschreven in het tweede lid, dient hij hiervan onverwijld kennis te geven aan burgemeester en wethouders.
De daar bedoelde toeslag gaat niet eerder in dan een jaar voor de eerste dag van de maand waarin kennisgeving werd gedaan of waarin die toeslag ambtshalve is toegekend.
- 4.
Wanneer het bedrag genoemd in artikel 19, elfde lid, onder a, onderscheidenlijk artikel 37b, zesde lid, onder a, van de Algemene Weduwen- en Wezenwet wordt gewijzigd, wordt de in het tweede lid bedoelde toeslag dienovereenkomstig gewijzigd met ingang van dezelfde dag als eerstbedoelde wijziging.
Artikel 29a Berekening nabestaandenpensioen tussen 31 december 1994 en 1 januari 1996
- 1.
Dit artikel is uitsluitend van toepassing op pensioenberekeningen over diensttijd tussen 31 december 1994 en 1 januari 1996.
- 2.
De nabestaande die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt en geen recht heeft op pensioen of tijdelijke uitkering ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet, heeft tot de eerste dag van de maand waarin hij die leeftijd heeft bereikt recht op een toeslag op zijn volgens de voorgaande artikelen berekende pensioen. Deze toeslag bedraagt jaarlijks voor elk voor de berekening van het nabestaandepensioen tellend jaar 1,25 procent van de franchise, bedoeld in het tweede lid van artikel 19a.
- 3.
Het derde en vierde lid van artikel 29 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 30 Bijzonder nabestaandenpensioen
- 1.
Het bijzonder nabestaandenpensioen wordt op dezelfde wijze berekend als een nabestaandenpensioen, met dien verstande dat slechts de diensttijd meetelt die gelegen is vóór de ontbinding van het huwelijk dan wel vóór het tijdstip waarop de aanmelding is geëindigd.
- 2.
Indien er recht bestaat op meer dan één bijzonder nabestaandenpensioen als bedoeld in artikel 25, eerste of tweede lid, vindt het eerste lid overeenkomstige toepassing met dien verstande, dat voor de berekening van het bijzonder nabestaandenpensioen ontleend aan elk huwelijk en elke aanmelding waaraan een eerder huwelijk dan wel een eerdere aanmelding voorafgaat slechts de diensttijd meetelt die samenloopt of geacht kan worden samen te lopen met de huwelijksduur dan wel de duur van de aanmelding.
- 3.
Indien er bij een overlijden recht bestaat op een of meer bijzondere nabestaandenpensioenen, wordt het nabestaandenpensioen dat aan hetzelfde overlijden wordt ontleend, met het bedrag of de bedragen daarvan verminderd.
Artikel 31 Nabestaandenpensioen bij hertrouwen dan wel aanmelding
Indien een nabestaande hertrouwt dan wel partij is bij een aanmelding, wordt zijn pensioen opnieuw vastgesteld met ingang van de maand volgende op die waarin hij hertrouwt dan wel de aanmelding geschiedt. Daarbij wordt uitsluitend de voor pensioen in aanmerking komende diensttijd van de wethouder, gewezen of gepensioneerde wethouder in aanmerking genomen, die gelegen is voor het tijdstip van diens overlijden.
Artikel 32 Wezenpensioen
- 1.
Het wezenpensioen bedraagt:
- a.
voor elk kind, wiens ouder aan het overlijden van de wethouder, gewezen of gepensioneerde wethouder recht op pensioen ontleent, een zevende gedeelte;
- b.
voor elk ander kind, twee zevende gedeelte van het pensioen van de overledene, berekend overeenkomstig artikel 28.
- a.
- 2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder ouder mede begrepen de nabestaande die op het tijdstip van zijn overlijden de pleegouderlijke zorg had voor het kind, bedoeld in artikel 26.
Artikel 33 Berekening wezenpensioen na 31 december 1985
- 1.
Dit artikel is uitsluitend van toepassing op pensioenberekeningen over de diensttijd na 31 december 1985.
- 2.
De wees die geen recht heeft op wezenpensioen ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet heeft recht op een toeslag op zijn volgens artikel 32 berekende pensioen, tenzij zijn ouder recht heeft op het pensioen genoemd in artikel 19, elfde lid, onder b, van die wet. Deze toeslag bedraagt jaarlijks voor elk voor de berekening van het wezenpensioen tellend jaar:
- a.
voor de wees bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder a, 0,375% van het tot een jaarbedrag herleide bedrag van het in de eerste volzin bedoelde pensioen, vermeerderd met het bedrag van de vakantie-uitkering genoemd in artikel 37b, zesde lid, onder b, van de Algemene Weduwen- en Wezenwet.
- b.
Voor de wees bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder b, 0,75% van het tot een jaarbedrag herleide bedrag van het in de eerste volzin bedoelde pensioen, vermeerderd met het bedrag van de vakantie-uitkering genoemd in artikel 37b, zesde lid, onder b, van de Algemene Weduwen- en Wezenwet.
- a.
- 3.
Voor de toepassing van het tweede lid is artikel 29, derde lid van overeenkomstige toepassing.
- 4.
Wanneer het bedrag genoemd in artikel 19, elfde lid, onder b, onderscheidenlijk artikel 37b, zesde lid, onder b, van de Algemene Weduwen- en Wezenwet wordt gewijzigd, wordt de in het tweede lid bedoelde toeslag dienovereenkomstig gewijzigd met ingang van dezelfde dag als eerstbedoelde wijziging.
Artikel 34 Herberekening wezenpensioen
- 1.
Het wezenpensioen wordt herberekend overeenkomstig de artikelen 32 en 33, wanneer het nabestaandenpensioen of het bijzonder nabestaandenpensioen van de ouder wegens diens overlijden is geëindigd.
- 2.
Wanneer het nabestaandenpensioen van de ouder krachtens artikel 31 wegens hertrouwen dan wel een aanmelding opnieuw wordt vastgesteld, wordt het wezenpensioen bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder a, verhoogd met een bedrag dat zich verhoudt tot het bedrag van dat wezenpensioen, zoals het verschil tussen het nabestaandenpensioen bedoeld in artikel 28 voor en na de toepassing van artikel 31 zich verhoudt tot dat nabestaandenpensioen vóór die toepassing.
- 3.
Voor de toepassing van dit artikel is artikel 32, tweede lid, van overeenkomstige toepassing
Artikel 35 Beperking gezamenlijk bedrag nabestaanden- en wezenpensioen
- 1.
de gedeelten van de nabestaanden-, bijzonder nabestaanden- en wezenpensioenen, onderscheidenlijk van de wezenpensioenen, bedoeld in de artikelen 28, 30, 31 en 32, gaan tezamen het bedrag waarvan die pensioenen zijn afgeleid niet te boven.
- 2.
Indien wegens toepassing van het vorige lid de daarbedoelde pensioengedeelten een vermindering moeten ondergaan, geschiedt deze in evenredigheid van de onderscheidene bedragen.
Artikel 36 Toeslag op het nabestaandenpensioen
- 1.
De nabestaande die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, heeft tot de eerste dag van de maand waarin hij die leeftijd bereikt, recht op een toeslag op zijn volgens de voorgaande artikelen berekende pensioen ten bedrage van 15 percent van dat pensioen, behoudens het bepaalde in het tweede en vierde lid.
- 2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een pensioen als daar bedoeld verstaan het pensioen nadat eventueel hoofdstuk V toepassing heeft gevonden.
- 3.
Dit artikel is niet van toepassing ten aanzien van degene die recht heeft op bijzonder nabestaandenpensioen, noch ten aanzien van degene wiens nabestaandenpensioen wegens hertrouwen dan wel een aanmelding opnieuw is vastgesteld.
- 4.
De in het eerste lid bedoelde toeslag bedraagt ten hoogste vijftien percent van fl. 55.195,-- (Bedrag geldende op 1 januari 1985). Dit bedrag wordt telkens aangepast bij de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 157 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, overeenkomstig de aanpassing van een bedrag dat op 1 januari 1985 fl. 63.200,-- bedroeg.
Artikel 37 Toeslag op wezenpensioen
- 1.
De wees bedoeld in artikel 32 heeft vanaf de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van vijftien jaar heeft bereikt, recht op een toeslag op zijn volgens de voorgaande artikelen berekende pensioen ten bedrage van vijftien percent van dat pensioen, behoudens het bepaalde in het tweede en derde lid.
- 2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een pensioen als daar bedoeld verstaan het pensioen nadat eventueel hoofdstuk V toepassing heeft gevonden.
- 3.
De in het eerste hoofdstuk bedoelde toeslag bedraagt ten hoogste vijftien percent van fl. 55.195,--. Dit bedrag wordt telkens aangepast bij de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 157 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers overeenkomstig, overeenkomstig de aanpassing van een bedrag dat op 1 januari 1985 fl. 63.200,-- bedroeg.
Artikel 38 Tijdelijk pensioen
Het tijdelijk pensioen is gelijk aan het pensioen waarop recht zou bestaan indien de vermiste op de dag van zijn vermissing was overleden.
Hoofdstuk IV Verval en vervallenverklaring
Artikel 39
(dit artikel is vervallen)
Artikel 40 Verval van recht op pensioen bij niet invorderen
- 1.
Het recht op toegekend pensioen vervalt indien gedurende vijf achtereenvolgende jaren iedere invordering achterwege is gebleven.
- 2.
De raad kan een door of als gevolg van de toepassing van het vorige lid vervallen recht op pensioen herstellen.
Hoofdstuk V Samenloop
Paragraaf 1 Samenloop pensioenen krachtens deze verordening, onderling en met andere pensioenen
Artikel 41 Grensbedrag eigen pensioen
- 1.
Voor de toepassing van dit artikel wordt, voor zover een pensioen is onderworpen aan een samenloopregeling overeenkomstig paragraaf 2 van dit hoofdstuk, onder pensioen verstaan het bedrag dat overblijft na vermindering van dat pensioen wegens recht op ouderdomspensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet of een naar aard en strekking daarmee overeenkomend pensioen of uitkering.
- 2.
Indien recht bestaat op één of meer eigen pensioenen krachtens of op de voet van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, dan wel daarnaast recht bestaat op een of meer eigen pensioenen krachtens een andere regeling als bedoeld in het vijfde lid en het totaal van die pensioenen meer bedraagt dan het grensbedrag, omschreven in het derde lid, wordt op grond van artikel 154 juncto artikel 93 van genoemde wet, elk eigen pensioen krachtens of op de voet van die wet beperkt tot een zodanig gedeelte (beperkingsbreuk) van bedoeld grensbedrag als evenredig is aan de verhouding, waarin elk van laatstbedoelde pensioenen staat tot het totaal van die pensioenen.
- 3.
Het grensbedrag is het pensioen dat met toepassing van artikel 19 tot het in het achtste lid van dat artikel genoemde maximum van 70 percent zou zijn toegekend naar een wedde overeenkomend met het hoogste bedrag in bijlage A van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (Stbl. 571) vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering.
- 4.
Indien het bedrag van één of meer van de in het tweede lid bedoelde pensioenen bij berekening naar de maximaal in aanmerking komende diensttijd hoger is of zou zijn dan het grensbedrag bedoeld in het derde lid, treedt dat hogere bedrag of het hoogste van die bedragen voor de toepassing van het tweede lid in de plaats van het grensbedrag.
Voor de in de eerste volzin bedoelde vergelijking worden de pensioenen aangepast overeenkomstig de regelen vastgesteld bij de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 105 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en daarmee overeenkomende artikelen in andere pensioenwetten.
- 5.
Onder een pensioen krachtens een andere regeling wordt in dit artikel verstaan een pensioen, een daarmee in aard overeenkomende uitkering, alsmede een onderstand bij wijze van pensioen ten laste van het rijk, een provincie, gemeente of waterschap, van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, van het Spoorwegpensioenfonds en van de Stichting administratie Indonesische pensioenen, dan wel ten laste van de Nederlandse Antillen of een publiekrechtelijk lichaam in dat land of een door het hoger bestuursorgaan in een van deze landen ingesteld fonds, met inbegrip van de daarop onder welke benaming ook verleende toeslagen en met uitzondering van een pensioen krachtens de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Stbl. 1947, H313) en de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Stbl. 1947, H420) van een uitkering krachtens de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, van een invaliditeitspensioen met de daarop toegekende verhogingen krachtens een vroegere militaire pensioenwet in de zin van de Algemene militaire pensioenwet, van een invaliditeitspensioen, een invaliditeitsverhoging en een bijzondere invaliditeitsverhoging krachtens laatstgenoemde wet, alsmede van een uitkering krachtens de Algemene oorlogsongevallenregeling.
Onder een pensioen krachtens een andere regeling wordt in dit artikel mede begrepen een ten laste van het rijk onder welke benaming ook verleende toeslag op een pensioen, een daarmee in aard overeenkomende uitkering of een onderstand bij wijze van pensioen ten laste van Suriname of een publiekrechtelijk lichaam in dat land.
- 6.
Na beperking van een eigen pensioen volgens lid 1 of lid 2 wordt de toegepaste beperkingsbreuk slechts gewijzigd, wanneer een pensioen als in dit artikel bedoeld, wordt toegekend of eindigt dan wel - anders dan wegens aanpassing naar de in artikel 157 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers bedoelde regelen en daarmee overeenkomende regelen in andere pensioenwetten dan de in dit artikel genoemde - wordt herzien.
Artikel 42 Grensbedrag nabestaanden- en wezenpensioenen
- 1.
Artikel 41 is van overeenkostige toepassing indien voor een nabestaande onderscheidenlijk een wees, naast recht op één of meer nabestaandenpensioenen onderscheidenlijk wezenpensioenen, krachtens of op voet van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers recht bestaat op één of meer nabestaandenpensioenen, onderscheidenlijk wezenpensioenen krachtens een andere regeling, met dien verstande dat voor het in het derde lid van dat artikel bedoelde grensbedrag en het in het vierde lid van dat artikel bedoelde hogere bedrag, met betrekking tot een nabestaandenpensioen vijf zevende gedeelte, met betrekking tot een wezenpensioen krachtens artikel 32, eerste lid, onder a, een-zevende gedeelte en met betrekking tot een wezenpensioen krachtens artikel 32, eerste lid, onder b, twee-zevende gedeelte van de bedragen in de plaats komt.
- 2.
Voor de toepassing van dit artikel worden de toeslagen bedoeld in de artikelen 29, 33, 36 en 37 niet onder pensioen begrepen.
- 3.
Artikel 35 wordt overeenkomstig toegepast.
Artikel 43 Samenloop nabestaandenpensioenen na hertrouwen of aanmelding
- 1.
Indien een nabestaande aan wie reeds een nabestaandenpensioen is toegekend, hetzij krachtens deze verordening, hetzij krachtens een andere regeling ter zake van een later huwelijk of een latere aanmelding eveneens recht op nabestaandenpensioen verkrijgt, hetzij krachtens deze verordening, hetzij krachtens een andere regeling, wordt samenlopende diensttijd slechts meegeteld bij de berekening van het pensioen waarbij die tijd het hoogste bedrag oplevert.
- 2.
Onder pensioen krachtens een andere regeling als bedoeld in het vorige lid wordt verstaan een pensioen ten laste van de Nederlandse schatkist - anders dan ingevolge wettelijke garanties of ingevolge overneming van de verplichting tot betaling - ten laste van de Nederlandse Antillen, van een publiekrechtelijk lichaam in Nederland of in evengenoemd ander land, dan wel ten laste van een door het hoger bestuursorgaan in één van die landen ingesteld fonds.
Artikel 44 Samenloop van wezenpensioenen
- 1.
Indien een wees die reeds recht op een wezenpensioen heeft, hetzij krachtens deze verordening, hetzij krachtens een andere regeling, daarna eveneens recht op een ander wezenpensioen verkrijgt, hetzij krachtens deze verordening, hetzij krachtens een andere regeling wordt voor de berekening van de eigen pensioenen waarvan die wezenpensioenen zijn of geacht moeten worden te zijn afgeleid, samenlopende tijd slechts meegeteld bij de berekening van het pensioen, waarbij die tijd het hoogste bedrag oplevert.
- 2.
Artikel 43, lid 2 is van overeenkomstige toepassing.
Paragraaf 2 Samenloop van pensioenen en algemeen pensioen over diensttijd vóór 1 januari 1986
Artikel 45 Begripsomschrijvingen
- 1.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. een pensioen:
een pensioen of een gedeelte van een pensioen voor zover berekend over de tijd voor 1 januari 1986, dat is toegekend of geacht wordt te zijn toegekend krachtens deze verordening;
b. een algemeen pensioen:
1. een bruto-ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 9 van de Algemene Ouderdomswet, eventueel vermeerderd met een bruto-toeslag als bedoeld in artikel 10 van die wet, benevens de bruto-vakantie-uitkering, bedoeld in artikel 29 van die wet, één en ander voor zover niet uitbetaald krachtens artikel 18 van die wet;
2. een pensioen, een tijdelijke uitkering en wezenpensioen als bedoeld in de Algemene Weduwen- en Wezenwet;
3. een pensioen of uitkering toegekend krachtens een wettelijke regeling van de Nederlandse Antillen of van een vreemde mogendheid en naar aard en strekking overeenkomend met een algemeen pensioen als omschreven onder 1 en 2;
c. een belanghebbende:
degene die recht heeft op een pensioen.
- 2.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder het algemeen pensioen van de belanghebbende die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, mede begrepen het algemeen pensioen waarop zijn echtgenoot recht heeft, tenzij het echtpaar duurzaam gescheiden leeft.
Voor de toepassing van de vorige volzin wordt mede als echtgenoot aangemerkt degene die voor de toepassing van de Algemene Ouderdomswet als echtgenoot van de belanghebbende wordt aangemerkt.
- 3.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een pensioen als bedoeld in artikel 51, vijfde lid, dan wel enig ander pensioen als bedoeld in artikel 51, eerste lid, voor zover dit pensioen of gedeelte daarvan is berekend over tijd voor 1 januari 1986, in aanmerking genomen.
Artikel 46 Volle-wezenpensioen
Het pensioen waarop twee of meer volle wezen recht hebben, wordt, indien het als een eenheid is toegekend, voor de toepassing van deze paragraaf geacht aan ieder van genoemde wezen te zijn toegekend tot een bedrag, gelijk aan dat pensioen gedeeld door hun aantal.
Artikel 47 Inbouwbedrag
- 1.
Voor een belanghebbende die tevens recht heeft op een algemeen pensioen wordt het deel daarvan, dat geacht kan worden betrekking te hebben op een tijd, overeenkomende met de diensttijd waarnaar zijn pensioen is of geacht wordt te zijn berekend, gerekend deel uit te maken van het bedrag van zijn pensioen, met dien verstande dat:
- a.
voor zover diensttijd met 3,5 percent per jaar met pensioen wordt vergolden, deze diensttijd met 2 wordt vermenigvuldigd;
- b.
voor zover diensttijd met 0,875 percent per jaar met pensioen wordt vergolden, deze diensttijd met 0,5 wordt vermenigvuldigd;
- c.
maximaal een diensttijd van 40 jaar in aanmerking wordt genomen.
Het in de vorige volzin omschreven deel wordt inbouwbedrag genoemd.
- a.
- 2.
Op een nabestaandenpensioen, niet zijnde een pensioen als bedoeld in artikel 25, dat is afgeleid van een pensioen waarop, in verband met het recht op een pensioen als bedoeld in artikel 9, tiende lid, onder a of b van de Algemene Ouderdomswet, lid 1 van toepassing was, vindt dat lid niet eerder toepassing dan met ingang van de eerste dag van de maand, volgende op die waarin dat pensioen krachtens het bepaalde in artikel 65, lid 1, is geëindigd.
- 3.
Het inbouwbedrag overschrijdt niet het bedrag van het algemeen pensioen, dat geacht kan worden betrekking te hebben op een tijdvak, liggende tuseen de aanvang en het einde van de diensttijd, waarnaar het pensioen met inachtneming van lid 1 is of geacht wordt te zijn berekend.
Artikel 48 Mededelingsplicht
- 1.
Indien een belanghebbende een algemeen pensioen gaat genieten dan wel het genot van een algemeen pensioen of tijdelijke uitkering eindigt, of indien in het bedrag van het algemeen pensioen een wijziging wordt aangebracht op grond van persoonlijke omstandigheden van hemzelf, zijn echtgenoot of zijn kinderen, is hij gehouden hiervan onverwijld kennis te geven aan burgemeester en wethouders.
- 2.
Indien een belanghebbende de in het vorige lid bedoelde kennisgeving niet onverwijld doet, gaat een verlaging van het inbouwbedrag niet vroeger in dan een jaar voor de eerste dag van de maand waarin de kennisgeving werd gedaan of waarin ambtshalve vermindering van het inbouwbedrag plaatsvond.
Artikel 49 Algemeen pensioen en diensttijd
Voor de toepassing van artikel 47 geldt het volgende.
- a.
Het algemeen pensioen wordt geacht betrekking te hebben op het tijdvak, liggende tussen de tijdstippen waarop belanghebbende de leeftijd van 15 jaar en die van 65 jaar heeft bereikt met dien verstande dat, indien een belanghebbende recht heeft op nabestaanden- of wezenpensioen, het vorenstaande overeenkomstige toepassing vindt ten aanzien van de tijdstippen waarop de overledene de leeftijden van 15 en 65 jaar heeft of zou hebben bereikt.
- b.
Het recht op een algemeen pensioen, dat bestond op de dag waarop de rechthebbende is overleden of sedert welke hij is vermist, wordt geacht voort te duren tot het tijdstip waarop dienst pensioen krachtens het bepaalde in artikel 65, lid 1, is geëindigd.
- c.
Indien een nabestaande recht heeft op een pensioen op grond van artikel 8, eerste lid onder a van de Algemene Weduwen- en Wezenwet, doch geen van de in evengenoemde bepaling bedoelde kinderen recht heeft op pensioen, wordt uitgegaan van het bedrag van het pensioen dat geldt voor degenen op wie artikel 19, elfde lid onder a van genoemde wet toepassing vindt.
- d.
Als diensttijd wordt uitsluitend in aanmerking genomen de diensttijd, gelegen tussen de tijdstippen waarop de leeftijd van 15 jaar is en die van 65 jaar is of zal zijn bereikt.
- e.
Een pensioen dat niet is berekend naar diensttijd wordt geacht te zijn berekend naar een diensttijd van 40 jaren.
- f.
Diensttijd waarnaar een pensioen is of geacht wordt te zijn berekend en die niet daadwerkelijk als wethouder is doorgebracht, wordt geacht aan te sluiten bij het einde van de ambtsvervulling waaraan het recht op pensioen is ontleend, voor zover dientengevolge deze diensttijd zich uitstrekt na het tijdstip waarop de leeftijd van 65 jaar is of zou zijn bereikt, wordt de diensttijd , te rekenen van dat tijdstip, geacht te zijn doorgebracht, voor zover mogelijk gedurende tijdvakken van onderbreking van de daadwerkelijk als wethouder doorgebrachte tijd en voor het overige onmiddellijk voor de aanvang van de diensttijd waarnaar het pensioen is berekend.
- g.
Van de diensttijd wordt buiten beschouwing gelaten de tijd waarop betrekking heeft of geacht kan worden betrekking te hebben het bedrag van het algemeen pensioen, waarop aanspraak is verkregen door vrijwillige premiebetaling krachtens artikel 45 van de Algemene Ouderdomswet en artikel 47 van de Algemene Weduwen- en Wezenwet.
- h.
De vakantie-uitkeringen, bedoeld in de Algemene Ouderdomswet en de Algemene Weduwen- en Wezenwet, worden geacht op overeenkomstige wijze als het algemeen pensioen in termijnen te worden uitbetaald.
Artikel 50 Gehuwde vrouw met recht op pensioen
Indien de belanghebbende een gehuwde vrouw is, wordt door de toepassing van artikel 47 uitgegaan van het algemeen pensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde.
Artikel 51 Vermindering inbouwbedragen bij samenvallende diensttijd
- 1.
Indien aan een belanghebbende meer dan een pensioen is of geacht wordt te zijn toegekend krachtens of op de voet van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, dan wel naast een of meer zodanige pensioenen een pensioen krachtens een andere regeling als bedoeld in het vijfde lid is of geacht wordt te zijn toegekend, en de diensttijd waarnaar die pensioenen zijn of geacht worden te zijn berekend geheel of gedeeltelijk samenvalt, overschrijdt op grond van artikel 155, juncto artikel 101 van voornoemde wet de som van de inbouwbedragen - voor zover deze geacht kunnen worden betrekking te hebben op een tijd, overeenkomende met de samenvallende diensttijd - niet het bedrag van het algemeen pensioen, dat geacht kan worden betrekking te hebben op een tijd, overeenkomende met bedoelde samenvallende diensttijd.
- 2.
Indien een overschrijding als bedoeld in het vorige lid plaats zou vinden, wordt het voor ieder krachtens deze verordening toegekend pensioen berekende inbouwbedrag, voor zover betrekking hebbende op samenvallende diensttijd als bedoeld in het vorige lid, verminderd tot een zodanig deel van het bedrag van het algemeen pensioen, bedoeld aan het slot van het vorige lid, als elk inbouwbedrag zich verhoudt tot de som van die bedragen.
- 3.
Indien de som van de inbouwbedragen, ook na toepassing van het vorige lid, een bedrag gelijk aan 80 percent van het algemeen pensioen overschrijdt, wordt deze overschrijding in mindering gebracht op elk inbouwbedrag in de verhouding, waarin elk van die bedragen staat tot de som daarvan.
- 4.
Voor de toepassing van de voorgaande leden op pensioenen, toegekend krachtens een militaire pensioenwet, geldt niet als diensttijd de diensttijd, die krachtens die wet met vier permille van de pensioengrondslag is vergolden.
- 5.
Onder pensioen krachtens een andere regeling als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan een pensioen ten laste van de Nederlandse schatkist - anders dan krachtens de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en anders dan ingevolge wettelijke garanties of ingevolge overneming van de verplichting tot betaling - ten laste van de Nederlandse Antillen, van een publiekrechtelijk lichaam in Nederland of in evengenoemd ander land, dan wel ten laste van een door het hoger bestuursorgaan in een van die landen ingesteld fonds.
- 6.
Op schriftelijk verzoek van de belanghebbende wordt dit artikel overeenkomstig toegepast, indien aan diens echtgenoot één of meer pensioenen zijn of geacht te worden te zijn toegekend, hetzij krachtens of op de voet van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, hetzij krachtens een andere regeling als bedoeld in het vijfde lid.
Artikel 52, tweede lid, is daarbij van overeenkomstige toepassing.
Artikel 52 Vermindering inbouwbedragen bij korting op particulier pensioen
- 1.
Op schriftelijk verzoek van degene die aantoont, dat uit hoofde van zijn recht op algemeen pensioen een vermindering plaatsvindt van enig ander pensioen dan bedoeld in artikel 51, vijfde lid, wordt het bedrag van de vermindering voor zoveel mogelijk in mindering gebracht op het inbouwbedrag.
De vorige volzin is slechts van toepassing voor zover bedoelde vermindering betrekking heeft op tijd die gelijktijdig in de betreffende betrekking is of geacht kan worden te zijn vervuld. Aan diensttijd die niet daadwerkelijk in dienstverhouding of als politiek ambtsdrager is doorgebracht wordt een plaats toegekend overeenkomstig het bepaalde bij artikel 49, onder f.
- 2.
De vermindering van het inbouwbedrag bedoeld in het vorige lid gaat in met de dag waarop de in dat lid bedoelde omstandigheid is opgetreden, met dien verstande dat deze niet vroeger ingaat dan een jaar voor de eerste dag van de maand waarin het desbetreffende verzoek werd ingediend.
- 3.
Bij toepassing van het eerste lid wordt, ingeval op meer dan één pensioen recht bestaat, het bedrag van de in dat lid bedoelde vermindering op de inbouwbedragen in mindering gebracht naar verhouding van evenbedoelde bedragen.
- 4.
Indien de som van het inbouwbedrag en de vermindering van het andere pensioen, ook na de toepassing van de overige bepalingen van dit artikel, een bedrag gelijk aan 80 percent van het algemeen pensioen overschrijdt, wordt van deze overschrijding een deel in mindering gebracht op het inbouwbedrag, en wel in de verhouding waarin de diensttijd, waarnaar het pensioen waarop vorenbedoeld inbouwbedrag betrekking heeft, is of geacht wordt te zijn berekend, staat tot het totaal van de diensttijden.
- 5.
Dit artikel is van overeenkomstige toepassing, indien een vermindering plaatsvindt van enig ander pensioen dan bedoeld in artikel 51, vijfde lid, toegekend aan de echtgenoot van belanghebbende.
Artikel 53 Verlaging inbouwbedrag (vóór) 1 januari 1986)
- 1.
Dit artikel is uitsluitend van toepassing op pensioenberekeningen over jaren gelegen voor 1 januari 1986.
- 2.
Indien het bedrag dat tot grondslag heeft gestrekt voor de berekening van het pensioen, nadat dat bedrag is aangepast aan de hand van de in artikel 57 bedoelde regelen, op de dag met ingang waarvan de voorgaande artikelen van deze paragraaf voor de eerste maal ten aanzien van het pensioen toepassing vinden lager is dan fl. 26.508,-- (Bedrag geldende op 1 januari 1991) wordt het met toepassing van de voorgaande artikelen van deze paragraaf berekende inbouwbedrag vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller is eerstbedoeld bedrag op bedoelde dag en waarvan de noemer is fl. 26.508,-- (Bedrag geldende op 1 januari 1991).
De uitkomst van deze vermenigvuldiging vormt in dat geval het inbouwbedrag. Het in de vorige volzin genoemde bedrag wordt gewijzigd bij de regelen, bedoeld in artikel 157 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.
- 3.
Indien het pensioen rechtstreeks of middellijk is afgeleid van een eigen pensioen, geldt voor de toepassing van het vorige lid als grondslag voor de berekening van het pensioen, het bedrag dat heeft gestrekt tot grondslag voor de berekening van het eigen pensioen.
- 4.
Indien het bedrag van het algemeen pensioen, dat gerekend wordt deel uit te maken van het pensioen, reeds is verminderd krachtens lid 1, vindt artikel 52, eerste lid, slechts toepassing voor zover zulks nodig is om te voorkomen dat de som van evenbedoeld verminderd bedrag en het bedrag van de vermindering, bedoeld in het eerste lid van artikel 52, het bedrag zou overschrijden dat, zonder toepassing van lid 1, krachtens artikel 47 gerekend zou worden deel uit te maken van het bedrag van het pensioen. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing in het geval bedoeld in artikel 52, derde lid.
Artikel 54 Verrekening
Indien een algemeen pensioen wordt toegekend of herzien over een tijdvak waarover reeds pensioen werd betaald en dientengevolge te veel pensioen is betaald, kunnen burgemeester en wethouders aan de Sociale Verzekeringsbank die het algemeen pensioen heeft toegekend of herzien, verzoeken het te veel betaalde pensioen ten behoeve van de gemeente in te houden op het algemeen pensioen, voor zover betrekking hebbende op evengenoemd tijdvak.
Artikel 55 Gemoedsbezwaren
De bepalingen van deze paragraaf blijven buiten toepassing ten aanzien van degenen die op grond van gemoedsbezwaren hun recht op algemeen pensioen niet geldend maken, met dien verstande dat zij zoveel mogelijk overeenkomstig toepassing vinden met betrekking tot diegenen van evenbedoelden, die recht hebben op uitkering als bedoeld in artikel 48 van de Algemene Ouderdomswet.
Hoofdstuk VI Bepalingen van administratieve aard
Paragraaf 1 Tijdsberekening voor uitkering en pensioenen
Artikel 56
Voor zover de voor uitkering en pensioen in aanmerking komende tijd kalenderjaren of kalendermaanden omvat, wordt deze tijd uitgedrukt in jaren onderscheidenlijk maanden voor uitkering en pensioen in aanmerking komende tijd. De overige tijd wordt uitgedrukt in gedeelten van jaren onderscheidenlijk gedeelten van maanden, waarbij het jaar op 12 maanden en de maand op 30 dagen wordt gesteld.
Paragraaf 1a Financiële bepalingen
Artikel 57 Aanpassing pensioenen aan algemene bezoldigingswijzigingen
- 1.
De wedde, bedoeld in artikel 18, of de pensioengrondslag bedoeld in de artikelen 19 en 19a, behorende bij een pensioen als bedoeld in artikel 16 of bij een uitzicht op een pensioen bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar, worden telkens gewijzigd overeenkomstig een algemene bezoldigingswijziging, ten einde een aan die algemene bezoldigingswijziging evenredige aanpassing van het pensioen te bewerkstelligen.
- 2.
Onder algemene bezoldigingswijziging als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan een zodanige wijziging, vastgesteld met toepassing van artikel A8, tweede lid, van de Algemene burgerlijke pensioenwet.
- 3.
Indien met toepassing van artikel A8, zesde lid, van de Algemene burgerlijke pensioenwet aan pensioengerechtigden een eenmalige uitkering wordt toegekend, wordt aan degene die recht heeft op een pensioen ingevolge deze verordening overeenkomstig een eenmalige uitkering toegekend.
Artikel 58 Afronding van pensioenen
Het pensioen wordt naar boven op een gulden afgerond.
Artikel 59 Inhoudingen
- 1.
Op de wedde van de wethouder worden volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regelen bedragen ingehouden overeenkomstig de inhouding van bedragen op de bezoldiging van degene die behoort tot het overheidspersoneel, ter zake van aanspraken bij werkloosheid, ziekte, arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden.
- 2.
Op de uitkering van de gewezen wethouder worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regelen bedragen ingehouden overeenkomstig de inhouding van bedragen, terzake van aanspraken als bedoeld in het eerste lid, op een werkloosheids- of arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van een voor overheidspersoneel getroffen regeling.
- 3.
Geen inhouding van bedragen terzake van aanspraken bij ouderdom en overlijden vindt plaats voor zover tijd niet meetelt als pensioendiensttijd en op uitkeringen bedoeld in artikel 4a, alsmede in de gevallen bedoeld in de laatste volzin van artikel 18, vierde lid".
Paragraaf 2 Aanvraag en toekenning van uitkering en pensioen
Artikel 60 Toekenning uitkering en pensioen
Burgemeester en wethouders beslissen over de toekenning van een uitkering of een pensioen op schriftelijke aanvraag door of vanwege de betrokkene, dan wel ambtshalve.
Burgemeester en wethouders kunnen aan het uitbetalen van een uitkering voorwaarden verbinden, strekkende tot het verkrijgen van een betrekking of andere bron van inkomsten, waartoe de verplichting kan behoren tot het geven van informatie over de daarop gerichte inspanningen.
Voorts kunnen burgemeester en wethouders bij het uitbetalen van een uitkering begeleidingsfaciliteiten bieden overeenkomstig de voor het Nijmeegse gemeentepersoneel geldende regelingen.
Artikel 61 Vrijdom van leges
De stukken waarvan overlegging door burgemeester en wethouders nodig wordt geoordeeld zijn ingevolge artikel 158 juncto artikel 111 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers vrij van leges.
Paragraaf 3 Ingang en einde van de pensioenen
Artikel 62 Ingang eigen pensioen
Het eigen pensioen gaat in met de dag waarop het recht daarop ontstaat.
Artikel 63 Ingang nabestaanden- en wezenpensioen en tijdelijk pensioen
- 1.
Het nabestaanden- en wezenpensioen gaat in met de dag, volgende op die van het overlijden van hem aan wie het wordt ontleend.
- 2.
Het tijdelijk pensioen gaat in met een door burgemeester en wethouders te bepalen dag.
Artikel 64 Ingang hersteld pensioen
Wanneer een vervallen recht op pensioen geheel of gedeeltelijk wordt hersteld, gaat het pensioen in met de eerste dag van de maand waarin het herstel heeft plaatsgevonden.
Artikel 65 Einde pensioen
- 1.
Elk pensioen eindigt met het einde van de maand waarin de rechthebbende is overleden. Ingeval van vermissing van de rechthebbende eindigt het pensioen met een door burgemeester en wethouders te bepalen dag.
- 2.
Het tijdelijk pensioen eindigt wanneer de vermiste in leven blijkt te zijn, met een door burgemeester en wethouders te bepalen dag.
- 3.
Het wezenpensioen eindigt voorts met het einde van de maand waarin de rechthebbende:
- a.
de leeftijd van eenentwintig jaren heeft bereikt, of, de leeftijd van eenentwintig jaren nog niet bereikt hebbende, in het huwelijk is getreden;
- b.
ten gevolge van wettiging als bedoeld in artikel 214 of 215 van boek I van het Burgerlijk Wetboek, dan wel door adoptie als bedoeld in artikel 227 van boek I van dat wetboek de staat van wettig kind heeft verkregen.
- a.
- 4.
Het wezenpensioen eindigt voorts met het einde van de maand waarin:
- a.
de rechthebbende de leeftijd van eenentwintig jaren heeft bereikt of, de leeftijd van eenentwintig jaren nog niet heeft bereikt hebbende, in het huwelijk is getreden dan wel partij is bij een aanmelding, of
- b.
ten op zichte van de rechthebbende ouderschap komt vast te staan van een ander dan degene aan wiens overlijden het recht op wezenpensioen wordt ontleend.
- a.
Artikel 66 Nabestaandenuitkering
- 1.
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van een gepensioneerde wethouder wordt aan diens nabestaande, van wie hij niet duurzaam gescheiden leefde, een uitkering toegekend ten bedrage van zijn pensioen over een tijdvak van twee maanden (nabestaandenuitkering). Bij onstentenis van een nabestaande van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, geschiedt de uitkering ten behoeve van minderjarige wettige of natuurlijke kinderen van de overledene, of minderjarige kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind, als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor.
- 2.
Indien de overleden gepensioneerde geen betrekkingen als bedoeld in het vorige lid nalaat, kan het daarbedoelde bedrag geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien de nalatenschap voor de betaling van die kosten ontoereikend is.
- 3.
Lid 1 is van overeenkomstige toepassing in geval van vermissing van een gepensioneerd wethouder.
- 4.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder pensioen verstaan het bedrag waarop de overledene recht had, eventueel na de toepassing van hoofdstuk V.
Artikel 67 Terugvordering
- 1.
Indien meer pensioen is betaald dan overeenstemt met artikel 65, wordt het te veel betaalde teruggevorderd voor zover verrekening daarvan kan plaatsvinden met een uitkering krachtens artikel 66.
- 2.
Indien een vermiste in leven blijkt te zijn, kan hetgeen aan tijdelijk pensioen en aan uitkering, bedoeld in artikel 66, is betaald, worden teruggevorderd.
Paragraaf 4 Betaling van pensioenen
Artikel 68 Maandbetaling
- 1.
De betaling van de pensioenen geschiedt in maandelijkse termijnen, tenzij burgemeester en wethouders anders bepalen.
- 2.
Burgemeester en wethouders kunnen regelen stellen met betrekking tot de wijze van betaling van pensioenen.
Artikel 69 Onderbreking genot pensioen
Het pensioen van een gewezen wethouder wordt niet genoten, indien en zolang hij na het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening weer als wethouder in deze gemeente optreedt.
Artikel 70 Pensioenbetaling zonder machtiging aan een ander dan gepensioneerde
- 1.
Indien een gepensioneerde in een inrichting tot verpleging van geesteszieken of van zwakzinnigen is opgenomen of, niet opgenomen zijnde in een zodanige inrichting, op grond van geestelijke gestoordheid niet in staat is kwijting te verlenen voor de uitbetaling van pensioen, kan het pensioen uitbetaald worden aan een door burgemeester en wethouders aan te wijzen persoon of instelling.
In andere door hen aan te wijzen bijzondere gevallen kan het pensioen in plaats van aan de gepensioneerde zonder diens machtiging uitbetaald worden aan een door burgemeester en wethouders aan te wijzen persoon of instelling.
- 2.
Indien een gepensioneerde ingevolge het bepaalde bij of krachtens de artikelen 6, lid 2, 11 en 12 van de Algemene wet bijzondere ziektekosten een bijdrage verschuldigd is in de kosten van een verstrekking als bedoeld in de artikelen 6 en 11 van die wet of een vergoeding als bedoeld in de artikelen 11 en 12 van die wet, kan het pensioen tot ten hoogste het bedrag van die bijdrage in plaats van aan de gepensioneerde zonder diens machtiging uitbetaald worden aan de Ziekenfondsraad.
- 3.
Indien het bepaalde in het vorige lid toepassing vindt, heeft de uitbetaling als bedoeld in lid 1 betrekking op het gedeelte van het pensioen, dat niet aan het in lid 2 bedoelde orgaan wordt uitbetaald.
Afdeling III Algemene, Overgangs- en Slotbepalingen
Hoofdstuk I Beroep en herziening
Artikel 71 Beroep
Van de beslissingen ter uitvoering van deze verordening staat ingevolge artikel 162 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers beroep open op de Centrale Raad van Beroep overeenkomstig de bepalingen van de Beroepswet. De voorgaande volzin is niet van toepassing op beslissingen ingevolge artikel 70, lid 2.
Artikel 72 Herziening, wijziging en herstel
- 1.
Burgemeester en wethouders herzien een door hen ter uitvoering van deze verordening genomen beslissing, indien:
- a.
aan die beslissing een feitelijke onjuistheid ten grondslag ligt;
- b.
na die beslissing blijkt dat aan die beslissing andere feiten ten grondslag dienen te worden gelegd.
- a.
- 2.
Indien na een beslissing van burgemeester en wethouders de feiten waarmede in die beslissing rekening is gehouden zodanig zijn gewijzigd, dat deze beslissing anders zou luiden als zij nog genomen zou moeten worden, wijzigen burgemeester en wethouders de beslissing, rekening houdende met de gewijzigde feiten.
- 3.
Burgemeester en wethouders herstellen een door hen genomen beslissing omtrent toekenning - inbegrepen aanpassing op grond van artikel 57 -, herziening, wijziging of betaalbaarstelling van een pensioen, indien daarin een on-juistheid, anders dan bedoeld in de vorige leden, voorkomt.
- 4.
Indien vijf jaren zijn verstreken na de dagtekening van een overeenkomstig de vorige leden voor herziening, wijziging of herstel vatbare beslissing, kunnen burgemeester en wethouders die leden buiten toepassing laten.
Artikel 73
- 1.
Een herzieningsbeslissing, een wijzigingsbeslissing en een herstelbeslissing vermelden de dag van de inwerkingtreding. Bij een herzieningsbeslissing is deze dag hetzelfde als die waarop de herziene beslissing in werking is getreden, tenzij een latere dag wordt
bepaald.
- 2.
Een herzieningsbeslissing leidt niet tot terugvordering of verrekening van reeds betaalde bedragen, tenzij de betrokkene redelijkerwijze had moeten begrijpen, dat hem te veel werd uitbetaald.
- 3.
Een wijzigingsbeslissing leidt slechts tot terugvordering of verrekening van reeds betaalde bedragen indien de betrokkene, hoewel enige bepaling van deze verordening hem daartoe verplichtte of dit redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht, heeft nagelaten aan burgemeester en wethouders mededeling te doen van een wijziging in de feiten.
- 4.
In afwijking van de vorige twee leden en onverminderd artikel 67 zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot terugvordering of verrekening van te veel betaalde bedragen,
indien de herzieningsbeslissing, onderscheidenlijk de wijzigingsbeslissing is opgenomen binnen vier maanden na de dagtekening van de herziene beslissing, onderscheidenlijk binnen vier maanden nadat burgemeester en wethouders bericht hebben ontvangen van wijziging in de feiten.
- 5.
Herstel van een beslissing als bedoeld in artikel 72, lid 3, binnen vier maanden na de dagtekening van de herstelde beslissing, leidt tot terugvordering of verrekening van te veel betaalde pensioenbedragen. Herstel van een beslissing, als bedoeld in de vorige
volzin, na de daargenoemde termijn, leidt slechts tot terugvordering of verrekening van te veel betaalde pensioenbedragen, indien de betrokkene redelijkerwijze had moeten begrijpen, dat hem te veel werd uitbetaald.
Hoofdstuk II overgangsbepalingen
Artikel 74 Intrekking geldende verordening
- 1.
Behoudens het in dit hoofdstuk verder bepaalde wordt met ingang van 1 januari 1966 ingetrokken de Verordening op de wethouderspensioenen 1956.
- 2.
Artikel 3 van de in het eerste lid bedoelde verordening blijft van toepassing tot 1 januari 1969.
- 3.
Artikel 11 van de in het eerste lid bedoelde verordening blijft van toepassing tot het
tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening.
Artikel 75
De bepalingen van de in het eerste lid van het vorige artikel bedoelde verordening blijven van kracht voor wat betreft de rechten en verplichtingen, die op grond van die bepalingen vóór 1 januari 1966 zijn ontstaan en die op dat tijdstip nog niet tot gelding zijn gebracht onderscheidenlijk waaraan op dat tijdstip nog niet is voldaan.
Artikel 76 Toepasselijkheid van deze verordening
De met ingang van een datum, voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, aan gewezen wethouders en aan nabestaanden en wezen toegekende uitkeringen en pensioenen worden met ingang van dat tijdstip geacht krachtens deze verordening te zijn toegekend.
Artikel 77 Rechten op basis van de oude verordening
Zij die aan de in artikel 74, eerste lid, genoemde verordening recht op pensioen ontleenden met ingang van 1 januari 1966 of een later tijdstip, ontlenen van dat tijdstip af een recht op pensioen aan deze verordening.
Artikel 78 Samenloop van pensioen en algemeen pensioen (behoort bij afdeling II, hoofdstuk V, paragraaf 2)
In afwijking in zoverre van het bepaalde in artikel 47 vindt voor de berekening van het inbouwbedrag geen vermenigvuldiging plaats van tijd, gelegen voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening die voor de berekening van een pensioen als daarbedoeld in aanmerking wordt genomen.
Artikel 79 Overgangsbepaling I ten aanzien van het vervallen artikel 49 (oud) (overgangsbepaling bij Vijfde wijziging)
Artikel 49, zoals dat als artikel 49 luidde op 31 mei 1985, blijft toepassing vinden ter zake van bepalingen na 31 mei 1985, indien en voor zover die bepalingen betrekking hebben op een vóór 1 juni 1985 liggende periode, met dien verstande dat met ingang van 1 april 1985 in het vierde lid, "artikel 36, eerste lid", wordt vervangen door "artikel 47, eerste lid".
Artikel 80 Overgangsbepaling II ten aanzien van het vervallen artikel 49 (oud) (overgangsbepaling bij Vijfde wijziging)
De verhoging met tien percent over ten hoogste fl. 63.200,-- per jaar ingaande 1 juni 1985 van de wedde van de wethouder toegekend in verband met het vervallen van artikel 49, maakt voor de toepassing van de bepalingen van afdeling II, de hoofdstukken II en III, betreffende de pensioenberekening, geen deel uit van de wedde.
De voorgaande volzin is slechts van toepassing op de wedde, voor zover die betrekking heeft op tijd gelegen vóór 1 januari 1986.
Artikel 81 Overgangsbepaling ten aanzien van artikel 41 (artikel 31 oud) (overgangsbepaling bij Zesde wijziging)
- 1.
In afwijking van artikel 41 zoals dat artikel ingevolge dit besluit (Zie de circulaire van de VNG, van 26 maart 1991, kenmerk OPZ/101616) is komen te luiden, blijft ten aanzien van de in het tweede lid bedoelde personen van toepassing artikel 41 zoals dat als artikel 31 luidde op de dag vóór 13 juli 1988.
- 2.
De in het eerste lid bedoelde personen zijn:
- a.
degenen die vóór 1 januari 1986 recht op eigen pensioen hebben verkregen dan wel de leeftijd van zestig jaar hebben bereikt;
- b.
nabestaande en wezen die recht op pensioen hebben ontleend aan het overlijden van een persoon die voldeed aan een voorwaarde gesteld onder a, dan wel recht op dat pensioen hebben verkregen vóór 1 januari 1986.
- a.
- 3.
Ten aanzien van de in het tweede lid bedoelde personen wordt niet onder pensioen begrepen de toeslag bedoeld in de artikelen 36 of 37.
Artikel 82 Overgangsbepaling ten aanzien van artikel 45 (artikel 35 oud) (overgangsbepaling bij Zesde wijziging)
- 1.
Artikel 45, tweede lid, zoals bedoelde bepaling ingevolge dit besluit (Zie de circulaire van de VNG van 26 maart 1991, kenmerk OPZ/101616) is komen te luiden, is niet van toepassing indien de belanghebbende recht heeft op het ouderdomspensioen bedoeld in artikel 9, vijfde lid, de Algemene Ouderdomswet van ingevolge het zevende lid van dat artikel, zoals dat luidde op 31 december 1985.
- 2.
Artikel 45, tweede lid, laatste volzin, zoals die volzin ingevolge dit besluit (Zie circulaire van de VNG van 26 maart 1991, kenmerk OPZ/
101616) is komen te luiden, is niet van toepassing ten aanzien van de ongehuwde belanghebbende bedoeld in genoemde wet, op wie van toepassing is gebleven artikel 1 van de Algemene Ouderdomswet, zoals dat artikel luidde op 31 december 1985.
Artikel 83 Overgangsbepaling ten aanzien van de artikelen 19 en 28 (artikelen 16a en 22 oud na Vijfde wijziging) (overgangsbepaling bij Zesde wijziging)
De artikelen 19, tweede lid, en 28, derde lid, zoals die artikelen ingevolge dit besluit (Zie de circulaire van de VNG van 26 maart 1991, kenmerk OPZ/
101616) zijn komen te luiden, zijn niet van toepassing ten aanzien van degene die:
- a.
wethouder was vóór 13 juli 1988, voor zover betreffende de tijd is doorgebracht vóór dat tijdstip;
- b.
wethouder is op of na 13 juli 1988, voor zover betreffende tijd zonder onderbreking is gevolgd op tijd als bedoeld onder a, en vervolgens zonder onderbreking is voortgezet. Een onderbreking van niet meer dan een jaar wordt voor de toepassing van deze bepaling geacht geen onderbreking te vormen.
Artikel 84 Garantiebepaling (overgangsbepaling bij Zesde wijziging)
De vanaf 1 januari 1986 toegekende pensioenen berekend op basis van de verordening zoals die tot die datum luidde, worden herberekend op grond van deze verordening zoals die na dit besluit (Zie de circulaire van de VNG van 26 maart 1991, kenmerk OPZ/101616) is komen te luiden, met dien verstande dat de pensioenbedragen die in verband met deze herberekening te veel blijken te zijn betaald, niet worden teruggevorderd.
Artikel 85 Inwerkingtreding artikelen 19, tweede lid, 50 en 59, tweede en derde lid (artikel 16a, tweede lid, 40 en 48, tweede en derde lid (oud) na Vijfde wijziging) (overgangsbepaling bij Zesde wijziging)
Artikel 19, tweede lid, artikel 50 en artikel 59, tweede en derde lid, treden in werking op het tijdstip bedoeld in artikel VIII, lid 4, van de Wet van 20 april 1988, Stbl. 300.
Artikel 86 Inwerkingtreding zevende wijziging
De artikelen 9, 12, 13, 14, 23, eerste en tweede lid, 24, 25, 26, eerste en tweede lid, 28, eerste, tweede, derde en vierde lid, 29, tweede, derde en vierde lid, 30, 31, 32, 33, tweede en vierde lid, 34, 35, eerste lid, 36, eerste en derde lid, 42, eerste lid, 43, eerste lid, 45, eerste lid, 47, tweede lid, 48, eerste lid, 49, onderdeel a en c, 63, eerste lid, 66, eerste lid met uitzondering van de invoering van het begrip minderjarigheid, 76, 87, 88, 89 en 90, zoals bedoelde bepalingen na de zevende wijziging (de datum van inwerkingtreding is 18 december 1992) zijn komen te luiden, werken terug tot 1 januari 1986.
Artikel 87 Overgangsbepaling ten aanzien van artikel 24 (overgangsbepalingen bij de zevende wijziging)
Alle pensioenen toegekend krachtens artikel 24 van deze verordening zoals dit luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van de zevende wijziging (de datum van inwerkingtreding is 18 december 1992), worden, voor zover zij op dat tijdstip worden genoten, met ingang van dat tijdstip geacht te zijn toegekend krachtens artikel 23.
Artikel 88 Overgangsbepaling met betrekking tot het recht op nabestaandenpensioen (overgangsbepaling bij de zevende wijziging)
- 1.
Er ontstaat geen recht op pensioen ingevolge de zevende wijziging (de datum van inwe r kingtreding is 18 december 1992), indien op de datum van overlijden van de vrouwelijke wethouder, gewezen of gepensioneerde wethouder in een overeenkomstig geval geen recht op weduwenpensioen of bijzonder weduwenpensioen zou zijn ontstaan ingevolge het overlijden van een mannelijke wethouder, gewezen of gepensioneerde wethouder.
- 2.
Het pensioen waarop ingevolge de zevende wijziging (de datum van inwerkingtreding is 18 december 1992) recht ontstaat in verband met een overlijden voor de datum van inwerkingtreding van deze wijziging (de datum van inwerkingtreding is 18 december 1992) wordt berekend als ware het recht ontstaan op de datum van overlijden.
Artikel 89 Overgangsbepaling ten aanzien van artikel 40 (overgangsbepaling bij de zevende wijziging)
Ten aanzien van de aanspraken op nabestaandenpensioen die ingevolge de zevende wijziging (de datum van inwerkingtreding is 18 december 1992) worden verkregen vangt de termijn van vijf achtereenvolgende jaren zoals bedoeld in artikel 40 niet eerder aan dan op de datum van inwerkingtreding van deze wijziging.
Artikel 90 Herberekening wezenpensioen (overgangsbepaling bij de zevende wijziging)
- 1.
Indien ingevolge de zevende wijziging (de datum van inwerkingtreding is 18 december 1992) een nabestaandenpensioen of een bijzonder nabestaandenpensioen wordt toegekend, terwijl aan hetzelfde overlijden recht op wezenpensioen is ontleend, wordt het wezenpensioen herberekend.
- 2.
Indien het nabestaandenpensioen of het bijzonder nabestaandenpensioen met terugwerkende kracht wordt toegekend en het wezenpensioen wordt herberekend, wordt het teveel betaalde wezenpensioen over de periode waarop de terugwerkende kracht betrekking heeft niet teruggevorderd.
Artikel 91 (Overgangsbepaling bij de achtste wijziging)
- 1.
Met ingang van 1 januari 1995 worden het inkomen van de wethouder als zodanig en de laatstelijk genoten wedde dan wel de berekeningsgrondslag, waarvan is afgeleid een uitkering ter zake van ontslag of aftreden als wethouder, en een wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering, aangepast overeenkomstig de aanpassingen van de salarissen ingevolge artikel 34 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP;
- 2.
de in het eerste lid bedoelde aanpassing is geen algemene bezoldigingswijziging als bedoeld in artikel 57.
Artikel 92 Overgangsbepaling ten aanzien van artikel 57 (overgangsbepaling bij de achtste wijziging)
Artikel 57, zoals dat luidde op 31 december 1994, blijft van toepassing ten aanzien van een wijziging in de bezoldiging van het rijkspersoneel voor 1 januari 1995.
Artikel 93 Overgangsbepaling ten aanzien van fictieve diensttijd (overgangsbepaling bij de achtste wijziging)
Ten aanzien van degenen die ingevolge deze verordening recht op nabestaanden- of wezenpensioen hebben verkregen voor 1 januari 1995, wordt de tijd waarnaar het pensioen is of geacht wordt te zijn berekend en die niet daadwerkelijk als wethouder is doorgebracht, voor zover nodig medebegrepen onder tijd gelegen voor die datum.
Artikel 94 (Overgangsbepaling bij de achtste wijziging)
- 1.
De artikelen IX tot en met XV van de Wet terugdringing beroep op arbeidsongeschiktheidsregelingen en de krachtens artikel XV van die wet gestelde regels zijn van overeenkomstige toepassing op degene op wie artikel 95, eerste of derde lid, van deze verordening van toepassing is en die op 31 januari 1992 en sinds 1 januari 1990 recht heeft op uitkering als bedoeld in dat artikel;
- 2.
als het orgaan bedoeld in artikel XI van de in het eerste lid genoemde wet wordt voor de in het eerste lid bedoelde overeenkomstige toepassing het college van burgemeester en wethouders beschouwd;
- 3.
de op grond van dit artikel toegekende uitkeringen komen ten laste van de gemeente;
- 4.
De artikelen 71, 72 en 73 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 95 (Overgangsbepaling bij de achtste wijziging)
- 1.
De bij de achtste wijziging in de verordening ingevoerde artikelen 4a, tweede lid, 4c en 4d, telkens het eerste en tweede lid, vinden geen toepassing ten aanzien van degene die op 31 december 1994 recht heeft op een wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering en op de dag van inwerkingtreding van deze wijziging vijftig jaar of ouder is;
- 2.
de bij de achtste wijziging vervallen tweede volzin van artikel 3, tweede lid (definitie begrip algemeen invalide) blijft van toepassing op degene bedoeld in het eerste lid;
- 3.
de bij de achtste wijziging ingevoegde artikelen 4a, tweede lid en 4c worden met ingang van een latere datum dan 1 januari 1995 van toepassing op degene die op 31 december 1994 recht had op een wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering en op 1 januari 1995 jonger is dan vijftig jaar. Tot die datum blijft de bij deze wijziging vervallen tweede volzin van artikel 3, tweede lid, op hem van toepassing;
- 4.
de in het derde lid bedoelde latere datum wordt vastgesteld overeenkomstig de ministeriële regeling bedoeld in artikel III, vierde lid, van Stbl. 417;
- 5.
voor de toepassing van artikel 4c geldt als datum waarop de uitkering van degene bedoeld in het derde lid van dit artikel wegens algemene invaliditeit is voortgezet, de dag waarop de artikelen 4a, tweede lid, en 4c op hem van toepassing worden;
- 6.
artikel 4d, eerste lid, vindt geen toepassing ten aanzien van degene wiens uitkering wegens algemene invaliditeit is voortgezet met ingang van een dag gelegen voor 1 januari 1995.
Artikel 96 (Overgangsbepaling bij de achtste wijziging)
- 1.
De bij de achtste wijziging vervallen eerste volzin van artikel 3, tweede lid, en artikel 4, derde lid, blijven van toepassing op degene die:
- a.
op 31 december 1994 recht had op wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering of
- b.
op 25 januari 1993 ziekten of gebreken had en wiens uitkering uiterlijk een jaar na die datum in verband met die ziekten of gebreken wegens algemene invaliditeit wordt voortgezet, dan wel wiens uitkering ingevolge artikel 18, vierde lid, binnen een jaar na de genoemde datum in verband met ziekten of gebreken wordt aangemerkt als een wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering;
- a.
- 2.
het eerste lid van artikel 4a en artikel 4b zijn niet van toepassing op degene bedoeld in het eerste lid.
Artikel 97 (Overgangsbepaling bij de achtste wijziging)
- 1.
De periode van toekenning van een wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering bedoeld in artikel 4c wordt in afwijking van dat artikel tot een nader te bepalen tijdstip vastgesteld op vijf jaar;
- 2.
wijziging van de termijn bedoeld in het eerste lid brengt geen wijziging in de termijnen zoals die gelden ter zake van wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkeringen die zijn toegekend voor het tijdstip van wijziging van de termijn.
Artikel 98 (Overgangsbepaling bij de achtste wijziging)
- 1.
Indien vanaf 1 januari 1995 artikel 4d, zesde lid, wordt toegepast ten aanzien van degene bedoeld in artikel 95, wordt ten aanzien van degene onder de in artikel 4a, tweede lid, bedoelde arbeid verstaan de arbeid, bedoeld in de per 1 januari 1995 vervallen tweede volzin van artikel 3, tweede lid;
- 2.
het eerste lid geldt voor degene bedoeld in artikel 95, derde lid, tot aan het daar bedoelde tijdstip.
Artikel 99 Inwerkingtreding achtste wijziging
- 1.
Het tweede lid van artikel 19 zoals dat luidde voor de achtste wijziging, vervalt met terugwerkende kracht tot 1 mei 1994. De invoering van het opschrift en de vernummering van de leden 3 tot en met 11 tot 2 tot en met 10 werken terug tot diezelfde datum;
- 2.
artikel 4, eerste en tweede lid, en artikel 4b, tweede en tiende lid, zoals die luiden na de achtste wijziging treden in werking met terugwerkende kracht tot 1 juli 1994;
- 3.
de artikelen 4a, 4b, eerste en derde tot en met negende, elfde en twaalfde lid, en de artikelen 4c en 4d treden in werking per 1 januari 1995. Artikel 4e treedt in werking op de datum dat de achtste wijziging in werking treedt;
- 4.
de artikelen 17, 18, 19, eerste lid, 19a, 20 en 21 (opschrift), 22, eerste lid, 29, eerste lid, 29a, 57 en 59, zoals bedoelde bepalingen na de achtste wijziging zijn ingevoerd of gewijzigd, treden in werking met ingang van 1 januari 1995;
- 5.
per 1 januari 1995:
vervalt van artikel 3 het tweede en derde lid en wordt het vierde lid vernummerd;
vervallen van artikel 4 het derde, vierde en vijfde lid en worden de leden zes en zeven van artikel 4 vernummerd;
worden artikel 5, lid 9, en artikel 7, onder d, gewijzigd en vervalt het vierde lid van artikel 72 onder vernummering van lid 5;
- 6.
artikel 28, derde lid, vervalt met terugwerkende kracht tot 1 mei 1994.
De vernummering van de leden vier en vijf werkt terug tot dezelfde datum.
Artikel 100 (Overgangsbepaling bij de negende wijziging)
- 1.
Artikel 29a, zoals dat artikel luidde op de dag voor het tijdstip van de inwerkingtreding van de negende wijziging, (De datum van inwerkingtreding van de negende wijziging is
26 juni 1996.) blijft van toepassing op een nabestaandenpensioen waarop recht is ontstaan voor dat tijdstip.
- 2.
De bepalingen van deze verordening met betrekking tot het recht op wezenpensioen, zoals die bepalingen luidden op de dag voor het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening, blijven van toepassing op een wezenpensioen waarop recht is ontstaan voor dat tijdstip.
Artikel 101 (Overgangsbepaling bij de negende wijziging)
Ten aanzien van een aanmelding als bedoeld in artikel 12a, die wordt gedaan vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens {De Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Stb. 1994, 494) is op 1 oktober 1994 in werking getreden (Koninklijk Besluit STb. 1994, 707)}, wordt de man of vrouw met wie degene die de aanmelding deed op hetzelfde woonadres in het persoonsregister is opgenomen, gelijk gesteld met de man of vrouw die als ingezetene met hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven als bedoeld in het evengenoemde artikel 12a.
Artikel 102 (Overgangsbepaling bij de negende wijziging)
- 1.
Een overlijden van een wethouder, gewezen of gepensioneerde wethouder tussen 31 december 1993 en 1 juli 1994 valt te rekenen vanaf de datum van overlijden onder de werking van de bepalingen van deze verordening inzake het nabestaanden- en wezenpensioen zoals die bepalingen zijn komen te luiden na de inwerkingtreding van negende wijziging (De datum van inwe r kingtreding van de negende wijziging is
26 juni 1996).
- 2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt degene van wie op 1 juli 1994 aanmelding in de zin van artikel 12, onderdeel a, mogelijk zou zijn geweest, op aanvraag aangemerkt als nabestaande vanaf de datum van het overlijden.
- 3.
Ter zake van het overlijden van een wethouder, gewezen of gepensioneerde wethouder tussen 30 juni 1994 en 1 januari 1995 wordt op zijn aanvraag als nabestaande beschouwd degene van wie, hoewel niet aangemeld in de zin van artikel 12, onderdeel a, aanmelding als evenbedoeld op de dag voor die van het overlijden mogelijk was.
Artikel 103 Inwerkingtreding negende wijziging
- 1.
De artikelen 12, 23, tweede lid, 25, 26, 30, eerste en tweede lid, 31, 32, tweede lid, 34, tweede lid, 36, derde lid en 43, eerste lid, 65, vierde lid, zoals bedoelde bepalingen na de negende wijziging zijn komen te luiden, alsmede het bij de negende wijziging ingevoegde artikel 12a werken terug tot en met 1 juli 1994.
- 2.
Artikel 29a, eerste lid, treedt in werking op de datum dat de negende wijziging in werking treedt. (De datum van inwerkingtreding van de negende wijziging is 26 juni 1996).
Hoofdstuk III Slotbepalingen
Artikel 104 Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als "Uitkerings- en pensioenverordening wethouders van Nijmegen".
Artikel 105 Inwerkingtreding
- 1.
Deze verordening treedt inwerking op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de verordening door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd.
- 2.
Zij werkt terug tot 1 januari 1966, behalve voor wat betreft:
- a.
artikel 4, dat terugwerkt tot 1 januari 1969;
- b.
de artikelen 69 en 76.
- a.
- 3.
Waar in deze verordening sprake is van inwerkingtreding van deze verordening, wordt daarmede bedoeld het in het eerste lid bedoelde tijdstip.
- 4.
In afwijking van het in het vorige lid gestelde, wordt met het tijdstip van inwerkingtreding in artikel 25, onder b bedoeld 1 januari 1966.
De Raad van de Gemeente Nijmegen, bijeen in zijn openbare vergadering van 31 oktober 2001;
Gelezen het voorstel van
het college van burgemeester en wethouders van 4 september 2001 , nr. 1.37838;
Gelet op het advies van
het College van Arbeidszaken nummers ARZ/701512, Lbr. 97/37 CvA/LOGA 97/04 en ARZ/703432 Lbr. 97/96 CvA/LOGA 97/08:
Besluit
- 1.
Tot vaststelling van de volgende wijzigingen (tiende wijziging) van de Uitkerings- en pensioenverordening wethouders (UPW) van de gemeente Nijmegen alsmede enkele correcties op de negende wijziging.
- 2.
De gewijzigde verordening op grond van artikel 161, tweede lid van de Algemene pensioenwet Politieke Ambtsdragers (APPA) ter goedkeuring voorleggen aan het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland.
Artikel 1
artikel 12, onderdeel b: en moet zijn ten;
Artikel 2
artikel 12a, eerste lid, aanhef: de tussenzin bedoeld in artikel 12, tweede lid, onder b moet worden weggelaten;
Artikel 3
artikel 12a, eerste lid, onderdeel c: gehuwd moet zijn ongehuwd;
Artikel 4
artikel 12a, eerste lid, onderdeel d: zin stopt na en (een weglaten);
Artikel 5
artikel 12a, eerste lid, invoeren onderdeel e luidende geen bloed- of aanverwanten in de rechte lijn zijn;
Artikel 6
artikel 12a, negende lid: hen moet zijn hun;
Artikel 7
artikel 12a, tiende lid: tussen 'wethouders' en 'op' moet worden geplaatst de aanmelding en hun moet zijn hen;
Artikel 8
artikel 103, eerste lid: na 43, eerste lid, moet staan 65, vierde lid, (zoals. ..etc.);
Artikel 9
Artikel 2 Normale duur van de uitkering
Artikel 2, eerste en tweede lid, UPV, komen als volgt te luiden:
1 De uitkering wordt toegekend voor een duur gelijk aan de tijd waarin de belanghebbende wethouder is geweest, tot een maximum van zes jaren, met dien verstande dat kan worden bepaald dat de uitkering tenminste voor de duur van twee jaren wordt toegekend. Indien de belanghebbende met een of meer onderbrekingen wethouder is geweest, wordt in aanmerking genomen de tijd gedurende welke hij wethouder is geweest in een tijdvak, laatstelijk voordat hij ophield wethouder te zijn, waarin zijn wethouderschap voor ten hoogste een zesde deel van dat tijdvak is
onderbroken.
2 In afwijking van het eerste lid wordt de uitkering toegekend voor de duur van ten hoogste zes maanden, indien belanghebbende korter dan drie maanden wethouder is geweest.
Artikel 10
Artikel 3, eerste lid, UPV, komt als volgt te luiden:
1 Indien de belanghebbende ten tijde van zijn aftreden als wethouder de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt en hij in het tijdvak van twaalf jaren dat direct aan zijn aftreden voorafgaat ten minste tien jaren wethouder is geweest, wordt de uitkering voortgezet tot het tijdstip waarop hij de leeftijd van 65 jaar bereikt.
Artikel 11
In artikel 4, eerste, tweede en vierde lid, artikel 4b, tweede, vierde, zevende, achtste en negende lid, artikel 5, vijfde lid, UPV, wordt " ,vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering" vervangen door:
inclusief vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering
Artikel 12
Aan artikel 12 UPV, wordt een onderdeel c toegevoegd luidende:
c deeltijdfactor: een breuk waarvan de teller wordt gevormd door de genoten wedde exclusief de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, en de noemer door het tot een jaarbedrag herleide bedrag waarvan de wedde is afgeleid.
Artikel 13
Artikel 17 Diensttijd vóór en vanaf 1 januari 1986 In artikel 17, eerste lid, UPV, wordt ",vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering" vervangen door:
inclusief vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering
Artikel 14
In artikel 17, tweede lid, eerste volzin, UPV, wordt "naar de regelen, vastgesteld bij de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 157 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers" vervangen door:
volgens de regels, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers
Artikel 15
In artikel 17, tweede lid, derde volzin, UPV, wordt "de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 157 van de Algemene pensioenwet, politieke ambtsdragers" vervangen door:
de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers,
Artikel 16
Artikel 18 Berekening van het eigen pensioen over tijd voor 1 januari 1986 In artikel 18, tweede lid, UPV, wordt ",vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering" vervangen door: inclusief vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering
Artikel 17
In artikel 18, tweede lid en derde lid, UPV, wordt "naar de regelen" vervangen door:
volgens de regels
Artikel 18
In artikel 18, tweede lid en derde lid, UPV, wordt na "artikel 157" toegevoegd:
,derde lid,
Artikel 19
Artikel 18, vijfde lid, UPV, komt als volgt te luiden:
5 In afwijking van het vierde lid wordt het pensioen over de in dat lid bedoelde tijd berekend naar de helft van het ingevolge dat lid toepasselijke percentage, over het gedeelte van die tijd waarin de uitkering is verminderd wegens het genieten van inkomsten als bedoeld in artikel 5. Geen meetelling van diensttijd als bedoeld in het vierde lid vindt plaats:
a voor zover gedurende de in dat lid bedoelde tijd de uitkering wegens het genieten van inkomsten als bedoeld in artikel 5, eerste lid, tot nihil is verminderd;
b in zover de belanghebbende die recht heeft op uitkering, maar die minder uitkering geniet dan de krachtens artikel 59 berekende inhoudingen ter zake van ouderdom en overlijden, er geen zorg voor draagt dat het bedrag van deze inhoudingen, welk bedrag in dit geval als een op hen rustende schuld wordt beschouwd, bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd is voldaan;
c indien de belanghebbende zulks verzoekt.
Artikel 20
De raad kan besluiten in de verordening het volgende lid op te nemen.
6 Voor de toepassing van het vijfde lid wordt de vergoeding voor de werkzaamheden als lid van de gemeenteraad niet beschouwd als daar bedoelde inkomsten.
Artikel 21
Artikel 19 Berekening van het eigen pensioen over tijd tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995
In artikel 19, tweede lid, UPV, wordt ",vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering" vervangen door:
inclusief vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering
Artikel 22
Artikel 19, derde, vierde, vijfde en zesde lid, Upv, komen als volgt te luiden:
3 Ten aanzien van een wethouder die voor zijn bezoldiging geacht wordt niet de volledige werkweek aan het ambt te besteden, wordt onder wedde verstaan het tot een jaarbedrag herleide bedrag waarvan die wedde is afgeleid.
4 De franchise, bedoeld in het tweede lid, bedraagt:
a voor de gepensioneerde wethouder die voor de toepassing van de Algemene Ouderdomswet als gehuwd wordt aangemerkt twintig zevende maal het tot een jaarbedrag herleide bedrag waarop ingevolge die wet recht bestaat of zou hebben bestaan indien hij op grond van die wet verzekerd zou zijn geweest;
b voor de gepensioneerde wethouder die voor de toepassing van de Algemene Ouderdomswet als ongehuwd wordt aangemerkt tien zevende maal het tot een jaarbedrag herleide bedrag waarop ingevolge die wet recht bestaat of zou hebben bestaan indien hij op grond van die wet verzekerd zou zijn geweest.
5 In de in het vierde lid bedoelde bedragen is mede begrepen de bruto vakantie-uitkering waarop ingevolge de Algemene Ouderdomswet recht bestaat.
6 Wanneer de in het vierde lid bedoelde bedragen worden gewijzigd, wordt de pensioengrondslag herberekend. Het herberekende pensioen gaat, onverminderd artikel 22, tweede lid, in op dezelfde dag als waarop bedoelde wijzigingen zich hebben voorgedaan.
Artikel 23
In artikel 19, zevende lid en achtste lid, UPV, wordt "naar de regelen, vastgesteld bij de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 157 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers" vervangen door:
volgens de regels, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.
Artikel 24
In artikel 19, tiende lid, UPV, wordt "zesde, zevende of achtste lid" vervangen door:
zevende of achtste lid
Artikel 25
Artikel 19a Berekening van het eigen pensioen over tijd na 31 december 1994
Artikel 19a, tweede lid, UPV, komt als volgt te luiden:
2 Artikel 19, tweede lid, is van toepassing, met dien verstande, dat de in dat lid bedoelde franchise het bedrag is dat op grond van een reglement, als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van de Wet privatisering Abp als zodanig geldt voor de berekening van een ouderdomspensioen van een gepensioneerd overheidswerknemer in de zin van die wet.
Artikel 26
Artikel 20 Berekening eigen pensioen deeltijdwethouders na 31 december 1985 Artikel 20, UPV, komt als volgt te luiden:
Tijd, doorgebracht als wethouder, gedurende welke de belanghebbende voor zijn bezoldiging geacht werd niet de volledige werkweek aan zijn ambt te besteden, telt voor de pensioenberekening met toepassing van artikel 19 en 19a, dan wel met toepassing van beide artikelen, mee met inachtneming van de voor die tijd toepasselijke deeltijdfactor of deeltijdfactoren.
Artikel 27
Artikel 21 Samenvallende diensttijden van echtgenoten tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995
In artikel 21, eerste lid, UPV, wordt "de gepensioneerde wethouder die recht heeft op het ouderdomspensioen bedoeld in artikel 9, vijfde lid, onder b, van de Algemene Ouderdomswet heeft, voor zover zijn pensioen is berekend met toepassing van artikel 19, recht op een toeslag op zijn pensioen, " vervangen door :
De gepensioneerde wethouder heeft recht op een toeslag op zijn pensioen indien dat pensioen is berekend met toepassing van de franchise bedoeld in artikel 19, vierde lid, onderdeel a, en
Artikel 28
In artikel 21, derde lid, UPV, wordt "onder a" weggelaten.
Artikel 29
Artikel 23 UPV, wordt vernummerd tot artikel 24 en artikel 24 wordt vernummerd tot artikel 24a
Artikel 30
Er wordt een nieuw artikel 23 in de UPV ingevoerd luidende: Artikel 23 Paraplubepaling Anw
Een regeling van nabestaanden- en wezenpensioen, vervat in deze verordening, wordt voor de toepassing van artikel 103 van de Algemene nabestaandenwet beschouwd als een pensioenregeling als bedoeld in dat artikel.
Artikel 31
Er wordt een nieuw artikel 23a in de UPV ingevoerd luidende:
1 Voor recht op een nabestaanden- of wezenpensioen, ontstaan wegens overlijden tussen 30 juni 1996 en 1 januari 1998 van een wethouder, gewezen wethouder, of gepensioneerde wethouder, van een nabestaande of een wees die geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet maar wel recht op pensioen of tijdelijke uitkering ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet zou hebben gehad indien die wet nog van kracht zou zijn geweest, geldt het volgende:
a voor de toepassing van de bepalingen inzake samenloop van pensioen en algemeen pensioen over tijd vóór 1 januari 1986 (inbouwbepalingen) en de bepalingen inzake het recht op een toeslag wegens het ontbreken van recht op uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet heeft artikel 23 geen werking;
b de onder a bedoelde toeslag wordt berekend overeenkomstig artikel 29a indien het een toeslag op een nabestaandenpensioen betreft en overeenkomstig artikel 33 indien het een toeslag op een wezenpensioen betreft;
c een toeslag op een nabestaandenpensioen wordt mede berekend over tijd na 31 december 1995, indien en voor zover in aanmerking genomen voor de berekening van het pensioen. (In de tiende wetswijziging is bepaald dat de Minister van Binnenlandse Zaken kan besluiten dat in plaats van de datum van 1 januari 1998 een latere datum zal gelden).
2 Het eerste lid, onder c, geldt mede voor een recht op nabestaandenpensioen, ontstaan wegens overlijden tussen 26 juni 1996 en 1 juli 1996 van een wethouder, gewezen wethouder, of gepensioneerde wethouder, van een nabestaande die wegens dat overlijden recht heeft verkregen op een tijdelijke weduwenuitkering op grond van de Algemene Weduwen- en Wezenwet, na het verstrijken van de duur van die uitkering.
Artikel 32
Artikel 28 Berekening van het nabestaandenpensioen
In artikel 28, vierde lid, UPV, wordt "artikel 19, tweede en vierde lid, " vervangen door:
artikel 19, tweede, derde en vierde lid.
Artikel 33
Artikel 29 Berekening nabestaandenpensioen tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995
In artikel 29, tweede lid, eerste volzin, UPV, wordt "pensioen of tijdelijke uitkering ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet" vervangen door:
nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet
Artikel 34
In artikel 29, tweede lid, tweede volzin, UPV, wordt "genoemd in artikel 19, elfde lid, onder a, vermeerderd met het bedrag van de vakantieuitkering, genoemd in artikel 37b, zesde lid, onder a van de Algemene Weduwenen Wezenwet" vervangen door :
van de nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet vermeerderd met de daarover berekende vakantie-uitkering ingevolge die wet
Artikel 35
In artikel 29, vierde lid, UPV, wordt "genoemd in artikel 19, elfde lid, onder a, onderscheidenlijk artikel 37b, zesde lid, onder a, van de Algemene Weduwen- en Wezenwet" vervangen door:
van de nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet vermeerderd met de daarover berekende vakantie-uitkering ingevolge die wet
Artikel 36
Artikel 29a Berekening nabestaandenpensioen tussen 31 december 1994 en 1 januari 1996
In artikel 29a, tweede lid, UPV, wordt "pensioen of tijdelijke uitkering ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet" vervangen door:
nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet
Artikel 37
Artikel 33 Berekening wezenpensioen na 31 december 1985 Artikel 33, tweede lid, UPV, komt als volgt te luiden
2 De wees die geen recht heeft op wezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet heeft recht op en toeslag op zijn volgens artikel 32 berekende pensioen, tenzij zijn ouder recht heeft op halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet. Deze toeslag bedraagt jaarlijks voor elk voor de berekening van het wezenpensioen tellend jaar:
a voor de wees bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder a, 0,375 percent van de tot een jaarbedrag herleide som van de nabestaandenuitkering en de halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, vermeerderd met de daarover berekende vakantie-uitkering ingevolge die wet;
b voor de wees bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder b, 0,75 percent van het onder a bedoelde jaarbedrag.
Artikel 38
In artikel 33, vierde lid, UPV, wordt "genoemd in artikel 19, elfde lid, onder b, onderscheidenlijk artikel 37b, zesde lid, onder b, van de Algemene Weduwen- en Wezenwet" vervangen door:
van de nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, van de halfwezenuitkering ingevolge die wet of van de daarover berekende vakantieuitkering ingevolge die wet.
Artikel 39
Artikel 36 Toeslag op nabestaandenpensioen
In artikel 36, vierde lid, UPV, wordt "de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 157 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers" vervangen door:
de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers
Artikel 40
Artikel 37 Toeslag op wezenpensioen
In artikel 37, derde lid, UPV, wordt "de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 157 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers" vervangen door:
de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers
Artikel 41
Artikel 53 Verlaging inbouwbedrag (vóór 1 januari 1986)
In artikel 53, tweede lid, eerste volzin, UPV, wordt "de in artikel 157 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers bedoelde regelen" vervangen door:
de regels, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers
Artikel 42
In artikel 53, tweede lid, derde volzin, UPV, wordt "de regelen, bedoeld in artikel 157 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers" vervangen door:
de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers
Artikel 43
Artikel 57 Aanpassing pensioenen aan algemene bezoldigingswijzigingen
Artikel 57, tweede en derde lid, UPV, komen als volgt te luiden:
2 Onder een algemene bezoldigingswijziging als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan een zodanige wijziging van een pensioen van een gepensioneerde overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP die werkzaam is geweest in de sector Rijk.
3 Indien aan een gepensioneerde overheidswerknemer, als bedoeld in het tweede lid, een eenmalige uitkering wordt toegekend, wordt aan degene die recht heeft op een pensioen, als bedoeld in het eerste lid, overeenkomstig een eenmalige uitkering toegekend.
Artikel 44
Artikel 86 Inwerkingtreding zevende wijziging
In artikel 86 UPV, wordt artikel 23 vernummerd tot 24 en artikel 24 tot 24a.
Artikel 45
Artikel 87 Overgangsbepaling ten aanzien van artikel 24a
(overgangsbepaling bij zevende wijziging)
Artikel 46
In artikel 87 UPV, wordt artikel 24 vernummerd tot 24a en artikel 23 tot 24.
Artikel 47
Artikel 103 Inwerkingtreding negende wijziging
In artikel 103, eerste lid, UPV, wordt artikel 23 vernummerd tot 24.
Artikel 48
De artikelen 104 en 105 UPV, worden vernummerd tot 105 en 106
In artikel 26, tweede lid wordt artikel 23 vernummerd tot 24.
Artikel 49
Er wordt een nieuw artikel 104 in de UPV ingevoerd luidende:
Artikel 104 Inwerkingtreding tiende wijziging
De tiende wijziging treedt inwerking met ingang van de dag 17 januari 1997, met dien verstande dat:
a de artikelen 4, eerste, tweede en vierde lid, 4b, tweede, vierde, zevende, achtste en negende lid, 5, vijfde lid, 17, eerste lid, 18, tweede lid en 19, tweede lid (inzake uitbreiding berekeningsgrondslag uitkering en pensioen met de eindejaarsuitkering) terugwerken tot en met 1 januari 1993;
b de artikelen 19, tiende lid, 21, derde lid en 28, vierde lid, terugwerken tot en met 1 januari 1995;
c de artikelen 17, tweede lid, 18, tweede en derde lid, 19, zevende en achtste lid, 19a, tweede lid, 36, vierde lid, 37, derde lid, 53, tweede lid, 57, tweede en derde lid, terugwerken tot en met 1 januari 1996;
d de artikel 12, onder c, 19, derde lid en 20 werking hebben ten aanzien van voor een pensioenberekening in aanmerking te nemen tijd vanaf 1 januari 1994;
e de artikelen 2, eerste en tweede lid en 3, eerste lid werking hebben ten aanzien van een recht op uitkering ter zaken van een ontslag of aftreden ingaande 1 januari 1995 of later;
f artikel 18, vijfde lid, werking heeft ten aanzien van voor een pensioenberekening in aanmerking te nemen uitkeringstijd waarin de belanghebbende inkomsten heeft uit een betrekking waaraan aanspraak op overheidspensioen wordt ontleend vanaf 1 januari 1995, en overigens eerst werking heeft ten aanzien van voor een pensioenberekening in aanmerking te nemen tijd waarin recht op uitkering bestaat uit hoofde van een ontslag of aftreden op of na de dag van inwerkingtreding van de tiende wijziging.
g de artikelen 23 en 23a werken terug tot en met 1 juli 1996.
Artikel 50
Als de raad er voor heeft gekozen om artikel 18, zesde lid van de uitkerings- en pensioenverordening vast te stellen, kan de raad de aanvulling van artikel 19 Upv overnemen.
Artikel 19, negende lid, komt te luiden:
Het vierde, vijfde en zesde lid van artikel 18 zijn van overeenkomstige toepassing.
Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van de gemeente Nijmegen
van 31 oktober 2001.
De Voorzitter, mevr. dr. G. ter Horst
De Secretaris, dhr. ir. H.K.W. Bekkers
De Raad van de Gemeente Nijmegen, bijeen in zijn openbare vergadering van
31 oktober 2001;
Gelezen het voorstel van
het college van B&W d.d. 18 september 2001; inzake verzamelbesluit aanpassing euro;
Gelet op
- ·
De artikelen 108, 147, 148, 149, 156 en 168 van de Gemeentewet;
- ·
De Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers;
- ·
Artikel 2 van de Wet voorzieningen gehandicapten;
- ·
De artikelen 3, vierde lid, artikel 5 en de artikelen 13a en 13b van de Wet inschakeling werkzoekenden;
- ·
Artikel 4:23 van de Algemene wet bestuursrecht;
- ·
De Tijdelijke wet stimulering sociale vernieuwing;
- ·
Artikel 8 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
- ·
Artikel 8 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
- ·
De artikelen 29 tot en met 32, artikel 38 en artikel 43 van de Algemene bijstandswet;
- ·
Artikel 3, tweede lid onder e. van het Inkomensbesluit Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers,
- ·
Artikel 4, eerste lid onder a. van het Inkomensbesluit Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
- ·
Artikel 41 Wet op de Stads- en Dorpsvernieuwing juncto artikel 12 I Invoeringswet Wet Stedelijke Vernieuwing
- ·
Wet Financiering Lagere Overheden
- ·
Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang van 23 september 1999;
Besluit
Vast te stellen de navolgende verordening tot wijziging van de volgende verordeningen c.q regelingen:
- -
Uitkerings- en pensioenverordening wethouders van Nijmegen;
- -
Verordening fractiekosten;
- -
Subsidieverordening zang- en muziekverenigingen;
- -
Subsidieverordening Amateurtheater;
- -
Verordening voorzieningen gehandicapten 1996;
- -
Verordening (re)integratie arbeidsgehandicapten;
- -
Verordening algemene bijstandsnormen;
- -
Verordening subsidiebeleid Wiw;
- -
Delegatieverordening;
- -
Algemene erfpachtsvoorwaarden gemeente Nijmegen 1993;
- -
Algemene Verkoopvoorwaarden Gemeente Nijmegen 1992;
- -
Subsidieverordening Stadsvernieuwing 2001;
- -
Subsidieverordening stadsvernieuwing 1999;
- -
Subsidieverordening afkoppelen hemelwaterafvoer;
- -
Regeling Investeringssubsidies Kinderopvang Gemeente Nijmegen 2000
- -
Besluit tot Delegatie van de bevoegdheid van de Gemeenteraad tot het aantrekken van financieringsmiddelen (leningen) aan Burgemeester en Wethouders 1999
Artikel I
De Uitkerings- en pensioenverordening wethouders van Nijmegen wordt als volgt gewijzigd:
- A.
In artikel 17, tweede lid, wordt de zinsnede ‘f. 6320,=’ vervangen door: ‘€ 2.867,89’.
- B.
In artikel 17, tweede lid, wordt de zinsnede ‘f. 63.200,=’ vervangen door: ‘€ 28.678,91’.
- C.
In artikel 36, vierde lid, wordt de zinsnede ‘f. 55.195,=’ vervangen door: ‘€ 25.046,40’.
- D.
In artikel 36, vierde lid, wordt de zinsnede ‘f. 63.200,=’ vervangen door: ‘€ 28.678,91’.
- E.
In artikel 37, derde lid, wordt de zinsnede ‘f. 55.195,=’ vervangen door: ‘€ 25.046,40’.
- F.
In artikel 37, derde lid, wordt de zinsnede ‘f. 63.200,=’ vervangen door: ‘€ 28.678,91’.
- G.
In artikel 53, tweede lid, wordt de zinsnede ‘f. 26.508,=’ vervangen door ‘€ 12.028,81’
- H.
In artikel 80 wordt de zinsnede ‘f. 63.200,=’ vervangen door ‘€ 28.678,91’.
Artikel II tot en met Artikel XVII zijn onderdelen uit het wijzigingsbesluit welke handelen over andere items van de gemeentelijke regelgeving om welke reden ze buiten deze publicatie zijn gehouden.
Artikel XVIII
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2002
Artikel XIX
Deze verordening kan worden aangehaald als: verzamelbesluit aanpassing euro.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van 31 oktober 2001.
De Voorzitter, mevr. dr. G. ter Horst
De Secretaris, dhr. ir. H.K.W. Bekkers
N.B.
De in de oorspronkelijke V.N.G.-tekstuitgave genoemde voetnoten zijn enerzijds ter vergroting van het leesgemak en anderzijds om op eenvoudiger wijze toekomstige wijzigingen in de tekst te kunnen toevoegen integraal in de tekst opgenomen en van de overige tekst onderscheiden door ze tussen haakjes te plaatsen en cursief af te drukken.
- -
Vaststelling van de verordening bij raadsbesluit van 24 juni 1970, goedgekeurd bij besluit van gedeputeerde staten van Gelderland van 10 augustus 1970, nr. 4061/311-3105, in werking getreden op 1 september 1970, met daarbij in de verordening nader bepaalde terugwerkende kracht.
- -
1e Wijziging van de verordening bij raadsbesluit van 4 november 1970, goedgekeurd bij besluit van gedeputeerde staten van Gelderland van 2 december 1970, nr. 6332/261-3105, in werking getreden op 1 januari 1971.
- -
2e Wijziging van de verordening bij raadsbesluit van 30 januari 1975, goedgekeurd bij besluit van gedeputeerde staten van Gelderland van 8 november 1978, nr. 13707/268-CPZ07, in werking getreden op 1 december 1978, met daarbij in het wijzigingsbesluit nader bepaalde terugwerkende kracht.
- -
3e Wijziging van de verordening bij raadsbesluit van 28 september 1978, goedgekeurd bij besluit van gedeputeerde staten van Gelderland van 8 november 1978, nr. 13293/267-CPZ07, in werking getreden op 1 december 1978.
- -
4e Wijziging van de verordening bij raadsbesluit van 1 juli 1981, goedgekeurd bij besluit van gedeputeerde staten van Gelderland van 7 oktober 1981, nr. PZ1246/5-PZ210, in werking getreden op 1 november 1981, met daarbij in het wijzigingsbesluit nader bepaalde terugwerkende kracht.
- -
5e en 6e Wijziging van de verordening bij raadsbesluit van 9 juni 1993, goedgekeurd bij besluit van gedeputeerde staten van Gelderland van 26 augustus 1993, nr. BD93.14122, in werking getreden op 1 september 1993, met daarbij in het wijzigingsbesluit nader bepaalde terugwerkende kracht.
- -
7e Wijziging van de verordening bij raadsbesluit van 30 maart 1994, goedgekeurd bij besluit van gedeputeerde staten van Gelderland van 19 mei 1994, nr. BD94.5643, de inwerkingt
reding is conform het raadsbesluit bepaald 1 juni 1994.
In de toegevoegde artikelen 86 tot en met 90 (inwerkingtreding en overgangsbepalingen bij de zevende wijziging) wordt ten aanzien van de daar genoemde artikelen de afwijkende ingangsdatum genoemd van 18 december 1992 met hierbij in bepaalde gevallen terugwerkende kracht tot 1 januari 1986.
- -
8e Wijziging van de verordening bij raadsbesluit van 29 maart 1995, nr. 32/1995, goedgekeurd bij besluit van gedeputeerde staten van Gelderland van 13 april 1995, nr. BD95.5575. De inwerkingtreding is conform het raadsbesluit bepaald 1 mei 1995.
In de toegevoegde artikelen 91 tot en met 99 (overgangsbepalingen en inwerkingtreding bij de achtste wijziging) worden in bepaalde gevallen afwijkende ingangsdata, met soms terugwerkende kracht genoemd.
9e Wijziging van de verordening bij raadsbesluit van 9 april 1997, nr. 58/1997, goedgekeurd bij besluit van gedeputeerde staten van Gelderland van 7 juli 1997, nr. BD97.6825.De in dit goedkeuringsbesluit gevraagde aanpassingen zijn reeds in de tekst verwerkt, aangezien dit duidelijk een paar kleine verschrijvingen betrof, waarbij voor ieder duidelijk is, welke de juiste tekst had moeten zijn. Dit zal overigens bij de eerstvolgende wijziging tevens nog in het raadsbesluit verwerkt worden. De inwerkingtreding is conform het raadsbesluit bepaald op 1 augustus 1997. In de toegevoegde artikelen 100 tot en met 103 (overgangsbepalingen en
inwerkingtreding bij de negende wijziging) worden in bepaalde gevallen afwijkende ingangsdata genoemd, met soms terugwerkende kracht. In de bij deze artikelen cursief gedrukte tekst wordt een ingangsdatum genoemd van 26 juni 1996, welke datum is ontleend aan Stbl. 303 van 25 juni 1996: - inwerkingtreding met ingang van de dag na publicatie in het staatsblad - in welk staatsblad overigens nog terugwerkende kracht wordt toegekend ingaande 1 januari 1996).
- -
10e Wijziging van de verordening bij raadsbesluit van 31 oktober 2001 (RIS-nr. 178/2001 - diverse aanpassingen aan hogere regelingen). De inwerkingtreding is gelet op het bepaalde in artikel 139 van de Gemeentewet, aansluitend bij de publicatiedatum (19 december 2001), gesteld op 20 december 2001, waarbij echter terugwerkende kracht zoals aan het eind van het wijzigingsbesluit (in artikel 49) is omschreven.
- -
11e Wijziging van de verordening bij raadsbesluit van 31 oktober 2001 (RIS-nr. 181/2001 - aanpassing euro). De inwerkingtreding van deze laatste wijziging is conform het raadsbesluit op 1 januari 2002, op welk tijdstip deze publicatie in de plaats is gesteld van het voorgaande gemeenteblad nr. GB97-28.
- A.
- ·
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl