Regeling tegemoetkoming kosten binnengemeentelijke bedrijfsverplaatsing

Geldend van 20-02-2004 t/m heden

Intitulé

Regeling tegemoetkoming kosten binnengemeentelijke bedrijfsverplaatsing

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad,

overwegende:

dat de gemeente Zaanstad een gemeente is met veel bedrijvigheid binnen haar grenzen waarbij de functies ‘wonen’ en ‘werken’ vaak in elkaars nabijheid zijn te vinden;

dat de functies ‘wonen’ en ‘werken’ niet altijd harmonieus samengaan omdat de woonomgeving schade, overlast of gevaar ondervindt van de aanwezigheid van een bedrijf en/of omdat een bedrijf geen groeimogelijkheden heeft op de bestaande locatie vanwege beperkingen vanuit de (woon)omgeving;

dat er situaties kunnen ontstaan waarin verplaatsing van een bedrijf, gelet op het maatschappelijk belang, wenselijk wordt geacht;

dat het voorliggend wettelijk kader, zoals de Wet ruimtelijke ordening, onteigening en de Wet voorkeursrecht gemeenten, hiervoor echter niet altijd adequate oplossingen biedt en het instrument van de (milieu)vergunning (soms) ook niet voldoende houvast biedt om de overlast tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Daarbij wordt gedoeld op situaties waarin bedrijven wel aan de voorschriften van de vergunning voldoen, maar naar het oordeel van omwonenden toch nog overlast bezorgen;

dat het wenselijk is in dergelijke situaties over andere instrumenten te beschikken om een bedrijf te stimuleren zich (vrijwillig) te verplaatsen naar een andere, geschikte locatie binnen de gemeente;

dat een financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten een effectief en efficiënt instrument kan zijn om het gewenste resultaat te bereiken;

dat het wenselijk is om regels te stellen voor de verstrekking van financiële tegemoetkomingen in de kosten van bedrijfsverplaatsingen binnen de gemeente Zaanstad;

gelet op:

de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene subsidieverordening;

besluit:

vast te stellen de volgende:

regeling tegemoetkoming kosten binnengemeentelijke bedrijfsverplaatsing

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

bedrijf:

de inrichting voor het met winstoogmerk uitoefenen van een bepaalde tak van handel, industrie of dienstverlening;

bedrijfsverplaatsing:

het verplaatsen van de uitoefening van een bepaalde tak van handel, industrie of dienstverlening van een bepaalde, tot dan toe gebruikte inrichting naar een andere inrichting;

verordening:

Algemene subsidieverordening.

Artikel 2 Reikwijdte

Deze beleidsregel is, onverlet het bepaalde in de Algemene subsidieverordening, van toepassing op door het college te verstrekken eenmalige subsidies voor bedrijfsverplaatsingen binnen de gemeente Zaanstad die door het college wenselijk worden geacht en waarvoor redelijkerwijs geen ander (wettelijk) instrument kan worden gebruikt om de bedrijfsverplaatsing te bewerkstelligen.

Artikel 3 Doelgroep

Voor subsidie komt in aanmerking de rechtspersoon of natuurlijke persoon die een bedrijf voert in de gemeente Zaanstad.

Artikel 4 Aanvraag

  • 1. De subsidieaanvraag wordt tenminste 26 weken vóór de aanvang van de bedrijfsverplaatsing schriftelijk bij het college ingediend.

  • 2. De aanvraag bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      de adresgegevens en kadastrale aanduiding van de locatie waar het bedrijf thans is gevestigd;

    • b.

      een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de locatie waarnaar het bedrijf zal worden verplaatst;

    • c.

      het jaar waarin het bedrijf in werking is gebracht;

    • d.

      het aantal werknemers;

    • e.

      de winst- en verliesrekening en de balans van het bedrijf over de laatste drie jaren;

    • f.

      de onderbouwing van de noodzaak dan wel wenselijkheid van de bedrijfsverplaatsing;

    • g.

      de planning ten aanzien van de bedrijfsverplaatsing;

    • h.

      de begroting van de baten en lasten die zijn gemoeid met de bedrijfsverplaatsing;

    • i.

      de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag;

  • 3. Voor zover de aanvrager voor de bedrijfsverplaatsing tevens bij één of meerdere andere bestuursorganen of andere financiers/sponsors subsidie heeft gevraagd, doet hij hiervan mededeling in de aanvraag, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.

Artikel 5 Subsidiecriteria

Bij de beslissing over de aanvraag worden de volgende criteria betrokken:

  • a.

    het aard en omvang van het gevaar, de schade of de overlast die het bedrijf veroorzaakt voor de woon- en leefomgeving van de huidige locatie;

    ? de vrijwilligheid van de bedrijfsverplaatsing;

    • -

      de mate waarin het bedrijf voldoet aan wettelijke en vergunningvoorschriften;

    • -

      de aanwezigheid en mogelijkheden van een voorliggend wettelijk instrumentarium om de bedrijfsverplaatsing te bewerkstelligen en de tijd en kosten die met het toepassen van dit instrumentarium zijn gemoeid;

    • -

      de locatie waarnaar het bedrijf wordt verplaatst, de omgeving van deze locatie en de vergunbaarheid van de locatie;

    • -

      de effecten die het bedrijf op de beoogde nieuwe locatie zal hebben op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving, ook bij toekomstige stedelijke ontwikkeling in de omgeving van het bedrijf;

    • -

      de bedrijfseconomische positie van het bedrijf;

  • b.

    de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag, mede in relatie tot hoogte van de geraamde baten en lasten en de mogelijkheden deze respectievelijk te verhogen dan wel te verlagen.

Artikel 6 Hoogte subsidie

  • 1. Het subsidiebedrag is maximaal € 100.000,-.

  • 2. Voor de regeling is voor de periode tot en met 31 december 2004 een budget van € 300.000,- beschikbaar.

Artikel 7 Advies

Door of namens het college kan een adviseur als bedoeld in artikel 3:5 van de Algemene wet bestuursrecht worden gevraagd advies uit te brengen ter voorbereiding van de beslissing van het college.

Artikel 8 Beslissing op de aanvraag

Op de subsidieaanvraag wordt door of namens het college beslist binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag. Deze termijn kan worden verlengd met ten hoogste tien weken.

Artikel 9 Artikel 9 Voorschotten

  • 1. Op een subsidie ter zake waarvan een beschikking tot subsidieverlening geldt, kunnen op aanvraag van de subsidie-ontvanger door of namens het college voorschotten worden verstrekt.

  • 2. Een voorschot wordt berekend naar rato van de gemaakte en betaalde projectkosten, voor zover deze nog niet eerder bij de verstrekking van een voorschot in aanmerking zijn genomen. In totaal zal het bedrag aan voorschotten niet groter zijn dan 80 procent van het bij de subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag.

  • 3. Een voorschot wordt slechts verstrekt indien het bedrag aan voorschot ten minste € 10.000 bedraagt.

Artikel 10 Verantwoording

In aanvulling op de in artikel 14, derde lid van de verordening genoemde bescheiden, overlegt de subsidie-ontvanger aan het college een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omtrent de getrouwheid van de financiële verantwoording.

Artikel 11 Subsidievaststelling

De subsidie wordt uiterlijk binnen acht weken na ontvangst van in artikel 9 bedoelde gegevens door of namens het college vastgesteld. Deze termijn kan met ten hoogste vier weken worden verlengd.

Artikel 12 Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen en voor zover toepassing van deze regeling zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, kan het college afwijken van het bepaalde in deze regeling.

Artikel 13 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet beslist het college.

Artikel 14 Citeerartikel

Deze regeling kan worden aangehaald als: Regeling tegemoetkoming kosten binnengemeentelijke bedrijfsverplaatsing.

Artikel 15 Inwerkingtreding

Deze subsidieregeling treedt zes weken na de bekendmaking ervan in werking.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van …..

Toelichting

algemeen

Deze regeling is een beleidsregel die een uitwerking geeft van de bevoegdheid die het college van burgemeester en wethouders heeft op grond van de Algemene subsidieverordening (verder: verordening). Volgens de verordening is het college bevoegd (met inachtneming van de gemeentebegroting) over subsidies te beslissen. De verordening bevat diverse bepalingen die het college de bevoegdheid geven over bepaalde onderwerpen te beslissen, bijvoorbeeld het bepalen wanneer subsidie-aanvragen moeten worden ingediend. Het is daarom duidelijk dat deze beleidsregel in samenhang met de verordening moet worden gelezen en toegepast. De beleidsregel geeft met de aanduiding ‘door of namens’ aan dat bevoegdheden van het college gemandateerd kunnen worden.

De aanleiding voor het vaststellen van deze beleidsregel is uiteengezet in de considerans (‘overwegende…’). Deze behoeft geen nadere toelichting.

ARTIKELGEWIJS

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1 van de verordening bevat de nodige begrippen (en hun omschrijving) die voor subsidiëring in het algemeen van toepassing zijn. Voor deze regeling zijn daarnaast enkele specifieke omschrijvingen van belang. Bij een ‘bedrijf’ gaat het niet om de statutaire zetel en dergelijke,maar om de plek ofwel de inrichting waar de feitelijke activiteiten plaatsvinden. Dat is immers waar bijvoorbeeld omwonenden last van kunnen hebben. De zetel, het hoofdkantoor of de eigenaar kunnen buiten de gemeente zijn gevestigd.

Artikel 2 Reikwijdte

In dit artikel is in hoofdzaak vastgelegd op welke subsidies de regeling van toepassing is. Het gaat ten eerste om eenmalige subsidies. Ten tweede moet het gaan om verplaatsingen binnen de gemeente Zaanstad. Het gemeentelijk economisch beleid is onder meer gericht op het behoud en uitbreiden van werkgelegenheid. In dat kader past het niet om subsidie te verstrekken voor de verplaatsing van een bedrijf naar een andere gemeente. Ten derde komen alleen bedrijfsverplaatsingen voor een subsidie dan wel tegemoetkoming in aanmerking indien zij door het college wenselijk worden geacht. Dit houdt vooral verband met de overlast van een bedrijf voor zijn omgeving. Ten vierde is expliciet aangegeven dat de regeling een ‘vangnet’-karakter heeft. Pas als andere mogelijkheden zijn uitgeput, kan een beroep worden gedaan op de onderhavige regeling. Andere mogelijkheden kunnen niet alleen wettelijke instrumenten zijn zoals de Wet ruimtelijke ordening of onteigening, maar bijvoorbeeld ook subsidiemogelijkheden van andere overheden. Ten slotte spreekt artikel 2 van ‘redelijkerwijs’. Daarmee wordt tot uiting gebracht dat er weliswaar andere (wettelijke) instrumenten kunnen zijn om de bedrijfsverplaatsing te stimuleren, maar dat het college het niet opportuun kan vinden om deze te benutten. Bijvoorbeeld omdat daarmee te veel tijd en kosten gemoeid zijn.

Kortom, het college heeft beleidsvrijheid om:

- de bedrijfsverplaatsing al dan niet te stimuleren,

- de bedrijfsverplaatsing te stimuleren dan wel af te dwingen met et eventueel beschikbare wettelijk instrumentarium of

- de bedrijfsverplaatsing te stimuleren met de tegemoetkoming in de kosten van de verplaatsing.

Artikel 3 Doelgroep

In dit artikel wordt de doelgroep van de subsidieregeling afgebakend. De omschrijving is ruim: in principe kunnen alle in Zaanstad gevestigde bedrijven voor subsidie in aanmerking komen. Zoals gezegd gaat het om de plek waar de feitelijke bedrijfsactiviteiten plaatsvinden, niet om de zetel of het hoofdkantoor. Dat kan buiten de gemeente gevestigd zijn. Omgekeerd kan een bedrijf dat weliswaar (formeel) in Zaanstad is gevestigd geen beroep doen op deze regeling indien hij naar het oordeel van het college hier geen wezenlijke overlastgevende activiteiten ontplooit.

Artikel 4 Aanvraag

De subsidie wordt schriftelijk aangevraagd (lid 1). Volgens de verordening stelt het college een formulier vast voor de subsidie-aanvraag. Uit het formulier en de als bijlage bij het formulier gevoegde informatie dient het nodige duidelijk te worden (lid 2 en 3). De informatie is nodig om de aanvraag te kunnen beoordelen.

De tegemoetkoming moet 26 weken voorafgaande aan de geplande bedrijfsverplaatsing worden aangevraagd (lid 1). Deze relatief lange termijn is nodig om de details van de verplaatsing (indien nodig) uit te kunnen werken, eventueel extern advies in te winnen en de aanvraag te kunnen beoordelen.

De regeling legt het initiatief bij het bedrijf om de noodzaak en/of wenselijkheid van de verplaatsing te onderbouwen (tweede lid onder f). De noodzaak dan wel wenselijkheid bestaat enerzijds uit de negatieve effecten die het bedrijf heeft op zijn omgeving en anderzijds de negatieve effecten (de beperkingen) die de (woon)omgeving heeft op de mogelijkheden van het bedrijf.

Het bedrijf kan in de aanvraag volstaan met een relatief globale aanduiding van overlast voor de omgeving. Het college beschikt immers over meer informatie om dit aspect in kaart te brengen (klachten van bewoners, vergunningvoorschriften, resultaten van metingen enz). Van het bedrijf wordt daarentegen wel een gedetailleerde onderbouwing verwacht van de beperkingen vanuit de (woon)omgeving. Hierbij kan gedacht worden aan een beschrijving van de beperkingen die in verband met de (woon)omgeving in de vergunningen zijn opgenomen en gevolgen die dit waarschijnlijk heeft (gehad) op de groei en/of bedrijfseconomische positie van het bedrijf.

Het bedrijf kan zich laten bijstaan door een extern deskundige, bijvoorbeeld een brancheorganisatie, om de aanvraag te formuleren.

Artikel 5 Subsidiecriteria

In dit artikel staan de criteria die bij de beoordeling van de aanvraag worden betrokken. Met deze aspecten houdt het college rekening bij het toepassen van zijn beleidsvrijheid. Naast deze criteria kan worden gewezen op de weigeringsgronden die in artikel 9 van de verordening zijn opgenomen.

Voorop staat dat het bedrijf en het college beide tot de conclusie moeten zijn gekomen dat de bedrijfsverplaatsing gewenst is en dat beide partijen zich willen inzetten om dit te realiseren (criteria a en b).

Het college baseert zijn oordeel over de noodzaak of wenselijkheid van de verplaatsing op het gevaar, de schade en de overlast die het bedrijf voor zijn (woon)omgeving veroorzaakt (criterium b). Het gaat met name om de situatie waarin de functie ‘wonen’ en ‘werken’ met elkaar botsen. Een verhuizing van het bedrijf is naar het oordeel van het college wenselijk omdat het bedrijf ruimtelijke ontwikkelingen in de weg staat en/of omdat het bedrijf, ondanks dat het zich houdt aan de wettelijke voorschriften en de vergunningvoorschriften, een aantasting van de woon- en leefomgeving veroorzaakt. Deze aantasting kan onder meer bestaan uit:

veiligheidsrisico’s (zoals gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen);

geluidhinder;

emissies naar lucht, water en/of bodem;

veel aan- en afvoerend verkeer (vervoer van grondstoffen en producten, verkeer van werknemers en bezoekers, schade aan de infrastructuur);

parkeerproblematiek.

Het hierbij van belang te onderkennen dat een bedrijf dat binnen de voorschriften van een vergunning blijft toch de woon- en leefomgeving kan aantasten. Vaak is hierbij sprake van een situatie die mede is ontstaan omdat de bedrijfsactiviteiten in de loop van de jaren zijn uitgebreid en/of de bebouwing in de omgeving is toegenomen. Daarom kan bij dit criterium rekening worden gehouden met toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het betreffende gebied, bijvoorbeeld het voornemen om nieuwe woningen te bouwen.

Een voorwaarde voor de inzet van de gemeente is dat er geen sprake is van een illegale situatie (criterium c). De gemeente kan immers het niet naleven van bijvoorbeeld de milieuvergunning niet belonen. In dergelijke gevallen dient handhavend te worden opgetreden.

Van een tegemoetkoming kan alleen sprake zijn indien er geen of geen voldoende voorliggend wettelijk instrumentarium is om de verhuizing te bewerkstelligen dan wel het gebruik van het voorliggend wettelijk instrument naar het oordeel van het college niet opportuun is, bijvoorbeeld vanwege de hoogte van wettelijke vergoedingen of de tijd die het kost voordat de verhuizing gerealiseerd is (criterium d). De gemeente kan bijvoorbeeld het bedrijf onteigenen of via de ruimtelijke ordening een zogenaamd ‘uitsterfbeleid’ volgen. Een verhuiskostenvergoeding is dan niet nodig, omdat de gemeente reeds wettelijk verplicht is een vergoeding te betalen aan het bedrijf. Denk aan de schadeprocedure op grond van artikel 49 Wro. Op dergelijke gevallen heeft deze regeling geen betrekking. Als echter bijvoorbeeld het bestemmingsplan als instrument wordt gebruikt, dan kan dan lang duren voordat de feitelijke situatie in overeenstemming is met de gewenste bestemming. Zeker bij overlastsituaties kan het gemeentebestuur deze periode te lang achten en daarom zoeken naar andere mogelijkheden. In dat geval kan de tegemoetkoming in de verhuiskosten uitkomst bieden.

Zoals gezegd moet het gaan om een verplaatsing binnen de gemeente Zaanstad (criterium e). Het moet gaan om een locatie die qua bestemming, beschikbaarheid en omgeving praktisch en juridisch geschikt en realistisch is voor het bedrijf. De term ‘vergunbaarheid’ heeft op dit aspect betrekking.

Op de nieuwe locatie dient de objectieve en subjectieve overlast van het bedrijf voor de omgeving op een acceptabel niveau te zijn en te blijven, ook bij toekomstige stedelijke ontwikkeling in de omgeving van het bedrijf (criterium f). Als niet aan dit criterium wordt voldaan, is er immers slechts sprake van een verplaatsing van het probleem.

Het heeft weinig zin een onderneming subsidie te verlenen indien zij niet levensvatbaar is (criterium g). Het bedrijf dient een gezonde bedrijfseconomische positie te hebben. Hierbij kan gelet worden op de rentabiliteit, liquiditeit, solvabiliteit en groeipotentie.

Er wordt niet alleen gelet op inhoudelijke criteria, maar ook op de financiële aspecten (criterium h). Burgemeester en wethouders zullen bij de beoordeling van de financiële aspecten van de aanvraag letten op:

de aard en de hoogte van de geraamde kosten;

de aard en hoogte van de geraamde baten;

de mate waarin het bedrijf zelf kan bijdragen in de kosten;

de mate waarin kosten door het bedrijf kunnen worden verlaagd;

de mate waarin de kosten door de gemeente kunnen worden verlaagd, bijvoorbeeld door de grondprijs van de nieuwe locatie te verlagen;

de mate waarin de baten kunnen worden verhoogd, bijvoorbeeld door:

gebruik te maken van subsidie- of financieringsregelingen van hogere overheden en/of de gemeente;

het bestaande terrein aan de gemeente of een ander te verkopen tegen een voor het bedrijf acceptabele prijs;

de ontwikkelingsmogelijkheden op het bestaande bedrijfsterrein na vertrek van het bedrijf in beeld te vergroten (bijv. door mee te werken aan een bestemmingswijziging).

Artikel 6 Advies

Omdat het aantal subsidieverzoeken naar verwachting beperkt zal zijn en de materie veel specifieke deskundigheid vereist, kan een extern deskundige worden ingeschakeld om de aanvraag of onderdelen daarvan te toetsen.

Artikel 8 Beslissing op de aanvraag

Dit artikel bevat de beslistermijn. De beslistermijn van dertien weken kan worden verlengd met ten hoogste tien weken. Van deze mogelijkheid kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt als een extern deskundige wordt ingeschakeld. Deze moet namelijk voldoende tijd krijgen om een kwalitatief goed advies uit te brengen.

Ook kan de termijn worden verlengd als het college voornemens is een subsidie te verlenen waarvoor de bestaande programmabegroting onvoldoende dekking biedt. In dat geval moet het college de gemeenteraad om aanvullende middelen vragen, hetgeen de nodige tijd vergt.

Voordat deze regeling in werking trad is tweemaal een tegemoetkoming verstrekt van € 113.445 (fl. 250.000). Deze regeling bevat geen bepaling over de hoogte van het subsidiebedrag. De subsidie kan een bijdrage zijn in het geraamde tekort, maar kan ook worden gehanteerd als een stimuleringsbijdrage als het bedrijf geen tekort raamt. Het college heeft beleidsvrijheid om de hoogte van de tegemoetkoming te bepalen. Daarmee is maatwerk mogelijk. Maatwerk (en daarmee beleidsvrijheid) met betrekking tot de hoogte van de subsidie is nodig omdat de regeling fungeert als ‘vangnet’.

Indien de subsidie wordt verleend in de vorm van een tekortsubsidie, dan wordt in de subsidiebeschikking het maximale subsidiebedrag vermeld. Bij de subsidievaststelling wordt dan het daadwerkelijke subsidiebedrag berekend.

Artikel 9 Voorschotten

Op de subsidie kunnen op aanvraag van het bedrijf voorschotten worden verstrekt. Het voorschot wordt naar rato betaald van de kosten die het bedrijf heeft gemaakt. Daarmee wordt de betaling gekoppeld aan de voortgang van de verplaatsing. In de beschikking tot subsidieverlening wordt de mogelijkheid van voorschotten genoemd. Daarbij wordt tevens de hoogte van de projectkosten vermeld waarvan het college uitgaat bij de bevoorschotting. Als bijvoorbeeld de geraamde projectkosten waar het college vanuit gaat € 1 miljoen bedragen en de subsidie € 1 ton is, dan kan € 50.000 als voorschot worden betaald als het bedrijf € 5 ton van de kosten heeft betaald.

Artikel 10 Verantwoording

Teneinde de subsidie te kunnen vaststellen, moet de subsidie-ontvanger tijdig een verantwoording indienen. Volgens artikel 14, derde lid van de verordening moet de subsidieontvanger binnen 12 weken na afloop van de gesubsidieerde activiteit een inhoudelijke en financiële verantwoording bij het college indienen. De financiële verantwoording moet vergezeld gaan van een accountantsverklaring.

Artikel 11 Subsidievaststelling

Dit artikel komt overeen met artikel 17 van de verordening en volledigheidshalve opgenomen.

Artikel 12 Hardheidsclausule

Het is denkbaar dat in uitzonderlijke situaties de toepassing van de beleidsregel tot onbillijke situaties leidt. In dergelijke situaties kan het college afwijken van de beleidsregel.

Artikel 13 Onvoorziene situaties

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 14 Citeerartikel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 15 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.