Regeling vervallen per 08-07-2016

Monumentenverordening Hilversum 2001

Geldend van 01-05-2001 t/m 07-07-2016

Intitulé

Monumentenverordening Hilversum 2001

De raad van de gemeente Hilversum;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 29 mei 2001;

gelet op Artikel 149 van de Gemeentewet en de artikelen 12, 14 en 15 van deMonumentenwet 1988,

BESLUIT:

vast te stellen de volgende:

Monumentenverordening Hilversum 2001.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    monument:

    • 1.

      zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voorde wetenschap of cultuurhistorische waarde;

    • 2.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1.;

  • b.

    beschermd gemeentelijk monument: monument, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als zodanig is aangewezen;

  • c.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen zaken en terreinen;

  • d.

    beschermd rijksmonument: onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;

  • e.

    kerkelijk monument: monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat tevens uitsluitend of vooreen overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

  • f.

    monumentencommissie: de door de raad ingestelde commissie, met als taak het college van burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigener beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de monumentenverordening, over de geïnventariseerde waardevolle gebouwen en over monumentale of cultuurhistorische belangen in de sfeer van de ruimtelijke ordening;

Artikel 2. Gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

HOOFDSTUK 2 BESCHERMDE GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Paragraaf 1 De aanwijzing

Artikel 3 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, een monument aanwijzen als beschermd gemeentelijk monument.

  • 2. Voordat het college van burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het advies aan de monumentencommissie;

  • 3. Voordat het college van burgemeester en wethouders een kerkelijk monument aanwijst, voert het tevens overleg met de eigenaar;

  • 4. Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de registratie als bedoeld in het negende lid plaatsvindt, danwel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 6 tot en met 9 van overeenkomstige toepassing.

  • 5. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

  • 6. De monumentencommissie adviseert binnen acht weken na de datum van ontvangst van het verzoek van het college van burgemeester en wethouders.

  • 7. Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen vier weken na de datum van ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen twaalf weken na de adviesaanvraag aan de commissie.

  • 8. De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan, aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker.

  • 9. Het college van burgemeester en wethouders registreert het beschermd gemeentelijk monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 10. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het beschermd gemeentelijk monument.

Artikel 4 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan de aanwijzing ambtshalve of op verzoek van een belanghebbende wijzigen.

  • 2. Artikel 3, tweede, derde, zesde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing op de wijziging.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3 achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 5 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan de aanwijzing intrekken.

  • 2. Artikel 3, tweede, zesde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing op de intrekking.

  • 3. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3, zesde lid van de Monumentenwet 1988.

  • 4. De datum van de intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Paragraaf 2 Vergunningen tot wijziging of afbraak van beschermde gemeentelijke monumenten

Artikel 6 Verbodsbepaling

  • 1. Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een beschermd gemeentelijk monument af te breken, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een beschermd gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Artikel 7 Aanvraag om vergunning

  • 1. Een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 6, tweede lid, wordt ingediend bij het college van burgemeester en wethouders.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders vraagt advies aan de monumentencommissie voordat het beslist op de aanvraag.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen zes weken na de datum van ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag, op de aanvraag om vergunning.

  • 4. Het college van burgemeester en wethouders kan de in het derde lid genoemde termijn met ten hoogste tien weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennis geeft binnen de in het derde lid genoemde termijn van twaalf weken.

  • 5. Indien het college van burgemeester en wethouders niet voldoet aan het derde of vierde lid, wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

  • 6. Een vergunning ingevolge dit hoofdstuk blijft buiten werking gedurende zes weken na de datum waarop zij is verleend of van rechtswege is verleend. Indien gedurende deze termijn bezwaar wordt gemaakt op grond van de Algemene wet bestuursrecht, blijft de vergunning buiten werking totdat op het bezwaar is beslist.

Artikel 8 Kerkelijk monument

Het college van burgemeester en wethouders geeft met betrekking tot een beschermd kerkelijk monument geen beschikking ingevolge de bepalingen van artikel 6, tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het een beschikking betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 9 Intrekken van de vergunning

De vergunning kan door het college van burgemeester en wethouders worden

ingetrokken indien:

  • a.

    blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 6, tweede lid, niet naleeft;

  • c.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

  • d.

    niet binnen twee jaar van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

De beschikking tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de monumentencommissie.

HOOFDSTUK 3 BESCHERMDE RIJKSMONUMENTEN

Artikel 10 Vergunning voor beschermd rijksmonument

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders zendt onmiddellijk een afschrift van de aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument met de naar voren gebrachte zienswijzen aan de monumentencommissie na afloop van de termijn van veertien dagen als bedoeld in artikel 12, tweede lid van de Monumentenwet 1988.

  • 2. De monumentencommissie adviseert over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3. Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de monumentencommissie geacht geadviseerd te hebben.

HOOFDSTUK 4 SCHADEVERGOEDING

Artikel 11

  • 1. Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

    • a.

      de weigering van het college van burgemeester en wethouders een vergunning tot wijziging, afbraak of verplaatsing van een gemeentelijk monument te verlenen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van deze verordening;

    • b.

      voorschriften door het college van burgemeester en wethouders verbonden aan een vergunning tot wijziging, afbraak of verplaatsing van een gemeentelijk monument; schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent de gemeenteraad hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 2. Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 5 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 12 Strafbepaling

Hij, die handelt in strijd met artikel 6 van deze verordening, wordt gestraft met eengeldboete van de tweede categorie.

Artikel 13 Opsporingsbevoegdheid

De opsporing van de in artikel 12 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door het college van burgemeester en wethouders met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

Artikel 14 Binnentreden

Zo dikwijls de zorg voor de naleving van deze verordening dit vereist, wordt hierbij machtiging verstrekt al dan niet besloten ruimten en plaatsen, met uitzondering van woningen, desnoods tegen de wil van de rechthebbende, bewoner of gebruiker, te betreden, aan hen die en voor zover zij door het bevoegd gezag belast zijn met het toezicht op de naleving van deze verordening.

Artikel 15 Inwerkingtreding

  • 1. Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde gemeentelijke monumenten treedt zij in werking op 1 mei 2001.

  • 2. De monumentenverordening, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 11 augustus 1982, gemeenteblad III 1982, nr. 50, vervalt op 1 mei 2001.

  • 3. Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid van de Monumentenwet 1988.

  • 4. De op grond van het ingevolge het tweede lid vervallen verordening aangewezen en geregistreerde beschermde gemeentelijke monumenten worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 5. Aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 11 van de in het tweede lid genoemde vervallen verordening die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van artikel 11 van de in het tweede lid genoemde verordening.

Artikel 16 Citeerartikel

Deze verordening kan worden aangehaald als "Monumentenverordening Hilversum 2001"

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering

van 13 juni 2001.

de secretaris,

J.E. Diepeveen

de voorzitter,

E.C. Bakker

Nota-toelichting Toelichting Monumentenverordening gemeente Hilversum

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Sub a

Bij de omschrijving van het begrip monument is aansluiting gezocht bij de Monumentenwet 1988. Twee afwijkingen zijn te constateren. In de eerste plaats kent de Monumentenverordening de vijftig jaren-grens niet. Hierdoor is het mogelijk monumenten die jonger dan vijftig jaar zijn, bijv. de Wederopbouwpanden, onder de werking van de verordening te brengen. Ook de Afdeling rechtspraak heeft zich hierover in het verleden in positieve zin uitgesproken. Cultuurhistorische waarde is volgens de toelichting bij de Monumentenwet 1988 de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Deze cultuurhistorische waarde heeft ook betrekking op zaken en gebieden met geschiedkundige waarde. Het onder 2. genoemde terrein kan bijvoorbeeld een park, tuin of perceel met één of meer bomen zijn. Het is niet nodig dat op dit terrein mede een bouwkundig monument voorkomt; een "zaak" is immers een veel ruimer begrip.

Sub b en e

In deze leden wordt gesproken over monumenten. Roerende en onroerende monumenten kunnen dus worden beschermd; dit in tegenstelling tot de Monumentenwet 1988 waar alleen sprake is van onroerende monumenten. Roerende zaken zijn bijvoorbeeld (kleinere) schepen, schilderijen, kerkschatten en gebruiksvoorwerpen.

Aandachtspunt bij de bescherming van roerende zaken is het effectueren van de bescherming. Roerende monumenten kunnen vaak eenvoudig worden verplaatst, daardoor over de gemeentegrens en daarmee buiten de werking van de verordening worden gebracht.

Sub c

Dit is de lijst waarop het college van burgemeester en wethouders de overeenkomstig deze verordening aangewezen monumenten registreert. De registratie van een monument is slechts een administratieve handeling, dus niet gericht op enig rechtsgevolg.

Sub d

Het is nodig om een omschrijving van een "beschermd rijksmonument" op te nemen omdat deze verordening een voorwaarde is voor het verkrijgen c.q. behouden door het college van burgemeester en wethouders van de bevoegdheid om vergunningen voor wijziging c.a. van beschermde rijksmonumenten te verlenen. De gemeente Hilversum heeft deze bevoegdheid tot op heden nog niet. Op de vergunningverlening voor deze categorie monumenten zijn de artikelen

11 t/m 21 van de Monumentenwet 1988 van toepassing.

Sub e

Bij aanwijzing van een kerkelijk monument tot beschermd gemeentelijk monument is overleg nodig tussen eigenaar en het college van burgemeester en wethouders. Onderdeel van de vergunningsprocedure bij wijziging van een beschermd kerkelijk monument kan overeenstemming tussen beide partijen zijn.

Sub f

De taken van de monumentencommissie zijn hier in het kort beschreven. Voor een verdere detaillering van de inhoud van deze taken wordt verwezen naar de Verordening op de monumentencommissie, vastgesteld bij raadsbesluit van 10 juni 1987, nr. 184.0.

Door het opnemen van deze begripsbepaling (en ook de inschakeling bij aanwijzing, wijziging en intrekking van gemeentelijke en rijksmonumenten) in deze verordening, worden burgemeester en wethouders de vergunningverlenende instantie in plaats van de minister bij wijziging van beschermde rijksmonumenten.

Artikel 2. Gebruik van het monument

Dit artikel vormt de basis voor een goede motivering van besluiten tot aanwijzing van monumenten en bij de vergunningverlening. Het gebruik van het monument betreft niet zozeer de planologische bestemming van het monument, maar de gebruiksmogelijkheid die de eigenaar daaraan toekent.

HOOFDSTUK 2 BESCHERMDE GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Paragraaf 1 De aanwijzing

Artikel 3. De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument

Lid 1

Het aanwijzen van een monument tot beschermd monument is geen verplichting maar een discretionaire bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Na afweging van alle betrokken belangen kan tot aanwijzing worden besloten. De monumentale belangen komen tot uitdrukking in de redengevende omschrijving (zie ook het tiende lid). Aangezien de Algemene wet bestuursrecht op deze verordening van toepassing is moeten de belanghebbenden worden gehoord voordat over de aanwijzing wordt besloten (artikelen 4:8 en 4:9 Awb).

Overigens geeft de enkele aanwijzing van een monument, zo blijkt uit constante jurisprudentie, geen recht op een schadevergoeding. De aanwijzing verandert immers niets aan het huidige gebruik van het monument. Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van de aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument, bepalen dat bouwhistorisch onderzoek wordt verricht. Hiervan zal met name sprake kunnen zijn indien een belanghebbende om aanwijzing verzoekt.

Lid 2

Het college van burgemeester en wethouders moet het advies inwinnen van de monumentencommissie. De wijze waarop en de vorm waarin dit gebeurt is niet in deze verordening geregeld, maar in de Verordening op de monumentencommissie.

Lid 3

Opneming van dit lid is nodig omdat het voeren van overleg meer inhoudt dan het naar voren brengen van zienswijzen op grond van de Awb. Het voeren van overleg veronderstelt dat het initiatief van het college komt.

Lid 4

Door het opnemen van dit lid kunnen ongewenste ontwikkelingen gedurende de aanwijzingsprocedure met betrekking tot het monument worden voorkomen. De bescherming geldt vanaf het moment dat de eigenaar de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing van zijn monument ontvangt. Hoewel hiermee een extra beroepsmoment wordt gecreëerd (de kennisgeving is op rechtsgevolg gericht), wordt hieraan de voorkeur gegeven boven een eventuele spoedprocedure, waarbij het advies van de monumentencommissie achterwege kan blijven. Overigens is deze bepaling analoog aan de Monumentenwet 1988.

Lid 5

Monumenten die aangewezen zijn als beschermd rijksmonument komen niet voor aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument in aanmerking. Deze mogelijkheid bestaat wel voor zelfstandige bouwdelen. Zo kan bijvoorbeeld een boerderij aangewezen zijn als gemeentelijk monument en het (oudere) inrijhek als rijksmonument.

Leden 6 en 7

In deze leden worden de termijnen genoemd waarbinnen de monumentencommissie moet adviseren respectievelijk het college van burgemeester en wethouders moet beslissen.

Indien het college niet tijdig beslist, is er sprake van een fictieve weigering op grond van de Awb. Hier is niet de Monumentenwet 1988 aangehouden omdat daar sprake is van een termijn van orde voor wat betreft de beslissingstermijn van de Minister. De wijze van bekendmaking van het besluit van het college is geregeld in afdeling 3.6. van de Awb.

Lid 8

De mededeling van de aanwijzing is voor de eigenaar en anderszins zakelijk gerechtigden van groot belang. Daarom zal deze mededeling van de aanwijzing in de regel aangetekend worden verzonden.

Lid 9

Op het moment van de registratie vervalt de voorbescherming als bedoeld in het vierde lid van dit artikel. De registratie van de aanwijzing is een administratieve handeling. De voorbescherming vervalt ook indien het college niet tot aanwijzing van het monument besluit.

Lid 10

Door de aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument is het gehele object, inclusief het interieur, onder de werking van de Monumentenverordening geplaatst. Andere (zelfstandige) zaken die zich op het kadastrale perceel van het beschermde monument bevinden, zoals bijgebouwen, bomen en tuininrichting, moeten expliciet in de redengevende omschrijving zijn opgenomen, willen zij onder de werking van de verordening vallen.

Artikel 4. Wijzigen van de aanwijzing

Op grond van dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van een beschermd gemeentelijk monument te wijzigen. Voor deze wijziging geldt dezelfde voorbereidingsprocedure als voor de aanwijzing, tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is. Van een ondergeschikte betekenis is bijvoorbeeld sprake bij wijziging van straatnamen, huisnummers etc. De voorbescherming is ook bij wijziging van toepassing.

Artikel 5. Intrekken van de aanwijzing

Op grond van dit artikel kan de aanwijzing van een beschermd gemeentelijk monument worden ingetrokken. Ook hier moet de normale voorbereidingsprocedure worden gevolgd. Een beschermd gemeentelijk monument, waarvan de aanwijzing is ingetrokken, omdat dit is gesloopt, ernstig is verwaarloosd of door brand is teniet gegaan, wordt door het college van de monumentenlijst gehaald. Het derde lid regelt dat een beschermd gemeentelijk monument dat na aanwijzing wordt geregistreerd als beschermd rijksmonument, vanaf dat moment geacht wordt niet meer te zijn aangewezen. Hiervoor is geen apart besluit meer van het college vereist.

Paragraaf 2. Vergunningen tot wijziging of afbraak van beschermde gemeentelijke monumenten

Artikel 6. Verbodsbepaling

Dit artikel vertoont veel gelijkenis met de verbodsbepaling in de Monumentenwet 1988.

Artikel 7. Aanvraag om vergunning

Welke gegevens moeten worden ingediend bij de aanvraag zijn aangegeven op het model-aanvraagformulier. Zoals reeds eerder gesteld is de Awb (in dit geval de artikelen 4:2, 4:5 en 4:15) van toepassing. Eén van de in te dienen zaken kan betrekking hebben op de uitkomsten van uitgevoerd bouwhistorisch onderzoek naar de geschiedenis en de kwaliteiten van het beschermd monument. Als het college de aanvraag in behandeling neemt moet het advies vragen aan de monumentencommissie. Daarvóór dient de aanvraag ter inzage gelegd te worden zodat belanghebbenden hun zienswijzen naar voren kunnen brengen. De redactie van het derde lid heeft tot gevolg dat wanneer het advies van de commissie niet op tijd is, het college de keuze heeft tussen een beslissing nemen zonder advies of het te laat uitgebrachte advies toch meenemen in de beslissing.

De totale termijn (incl. verlenging) van 22 weken blijft binnen de termijnen voor de bouwvergunning (Artikel 46 Woningwet) van tweemaal 13 weken. Als het college geen tijdige beslissing neemt wordt de vergunning geacht te zijn verleend. Deze bepaling sluit niet aan bij de Awb, maar wel bij de Monumentenwet 1988 en de Woningwet.

Het verbinden van voorschriften aan een vergunning (bijv. over de herbestemming van vrijkomende materialen en over de tijdelijkheid van de vergunning) is een ongeschreven regel in het bestuursrecht, zodat opneming van deze mogelijkheid niet apart in deze verordening hoeft te worden geregeld.

Door opneming van lid 6 blijft de vergunning buiten werking gedurende zes weken na de datum waarop zij is verleend of van rechtswege is verleend. Indien gedurende deze termijn bezwaar wordt gemaakt blijft de vergunning buiten werking totdat op het bezwaar is beslist. Deze bepaling komt overeen met de Monumentenwet 1988, maar niet met hetgeen geregeld is voor de bouwvergunning en de Awb. Voordeel van deze bepaling is dat onomkeerbare acties (sloop) kunnen worden voorkomen. Nadeel is het tijdverlies in gevallen dat geen bezwaren tegen de vergunningverlening bestaan.

Artikel 8. Kerkelijk monument

De noodzaak van overeenstemming betreffen de wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het kerkelijke monument. Voor bijvoorbeeld een pastorie of een catechisatieruimte geldt deze verbijzondering niet. Zij vallen onder de voorschriften die voor de overige monumenten gelden. De beslissingstermijnen, genoemd in artikel 7, gelden ook voor beslissingen op grond van dit artikel. Ook hier geldt, dat roerende monumenten eveneens onder de bescherming van deze verordening kunnen vallen.

Hierbij wordt opgemerkt dat zaken die naar hun aard onroerend zijn, zoals een kerkorgel, op basis van de redengevende omschrijving al een beschermde status kunnen krijgen.

Artikel 9. Intrekken van de vergunning

Dit artikel bevat de mogelijke intrekkingsgronden. De bepaling onder c. heeft betrekking op de situatie dat, als er een nieuwe belangenafweging zou kunnen plaatsvinden, de belangen van het monument behoren voor te gaan. In dat geval heeft het college de mogelijkheid de vergunning in te trekken. De wijze waarop en de motivering waarom zijn geregeld in artikel 3:41 Awb. Het ligt voor de hand om de commissie een afschrift toe te sturen van de intrekking. Daarnaast kan het aan te bevelen zijn om de commissie advies te vragen alvorens over de intrekking wordt besloten. Overigens kan de commissie ook ongevraagd advies verstrekken.

HOOFDSTUK 3 BESCHERMDE RIJKSMONUMENTEN

Artikel 10. Vergunning voor beschermd rijksmonument

De procedure met betrekking tot de vergunningverlening voor beschermde rijksmonumenten staat beschreven in de artikelen 11 t/m 21 van de Monumentenwet 1988. Dit artikel vloeit voort uit artikel 15, eerste lid Monumentenwet 1988, zijnde de basis om de beslissingsbevoegdheid omtrent rijksmonumenten bij het college neer te leggen. Ten aanzien van de termijn is de dagen-termijn uit de Monumentenwet 1988 gevolgd en niet de weken-termijn uit de Awb. De verdere procedure omtrent de beslissing op de aanvraag om vergunning is beschreven in de artikelen 11 t/m 21 van de Monumentenwet 1988.

De Monumentenwet 1988 schrijft voor dat een "deskundige commissie" op het gebied van de monumentenzorg wordt ingeschakeld bij deze vergunningsprocedure. Om te voorkomen dat dit wettelijk vereiste door het ontbreken van het advies van de monumentencommissie tot problemen leidt bij de vergunningverlening, is in het derde lid bepaald dat de commissie geacht wordt te hebben geadviseerd na het verstrijken van de termijn van acht weken.

HOOFDSTUK 4 SCHADEVERGOEDING

Artikel 11 Schadevergoeding

Hoewel de Afdeling rechtspraak heeft bepaald dat opneming van dit schadevergoedingsartikel niet verplicht is, is er toch voor gekozen om daarmee uniformiteit met de Monumentenwet 1988 te krijgen. Uit jurisprudentie blijkt dat de aanwijzing tot beschermd monument geen grond voor schadevergoeding oplevert.

Eventuele schade treedt pas op als voor bepaalde activiteiten geen of niet de gewenste vergunning is verleend.

HOOFDSTUK 5 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 12. Strafbepaling

Bij de bepaling van de geldboete is de Wet indeling geldboetecategorieën II van 11 februari 1988 van belang. Op overtreding van een verordening kan, op grond van artikel 154, eerste lid Gemeentewet, een geldboete van de eerste of tweede categorie worden gezet. Aan strijd met de Monumentenwet 1988 is een geldboete van de vijfde categorie (ƒ 100.000,--) gekoppeld. Gelet op de ernst van het vergrijp en de hoogte van de strafmaat bij rijksmonumenten is de keuze voor een geldboete van de tweede categorie (maximaal ƒ 5.000,--) voor de hand liggend.

Artikel 13. Opsporingsbevoegdheid

Artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering noemt de ambtenaren met een algemene opsporingsbevoegdheid (bijvoorbeeld politieagenten). Uit de bewoordingen van Artikel 142 blijkt dat de gemeentelijke wetgever bevoegd is om in zijn verordeningen buitengewone opsporingsambtenaren aan te wijzen.

Artikel 14. Binnentreden

Op grond van dit artikel kunnen open ruimten worden betreden en beschermde gemeentelijke monumenten, die geen woning zijn, worden binnen getreden tegen de wil van de rechthebbende, bewoner of gebruiker. Woningen zijn uitgezonderd in de Wet op het binnentreden.

Artikel 15. Inwerkingtreding

De datum van inwerkingtreding van deze verordening is geregeld in het eerste lid. Voor de procedure van bekendmaking van deze verordening wordt verwezen naar artikel 139 van de Gemeentewet. Ingevolge Artikel 15, tweede lid van de Monumentenwet 1988 moet de vastgestelde verordening onverwijld ter kennis van de minister worden gebracht en treedt zij twee maanden na toezending in werking. Op dat moment is het vierde lid van toepassing. De op grond van de oude verordening op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatste monumenten worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig deze verordening. Tenslotte worden aanvragen die zijn ingediend voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening afgehandeld op grond van de oude verordening.

Artikel 16. Citeerartikel

Dit artikel geeft de naam van de verordening aan.