Regeling vervallen per 10-12-2009

Verordening op de heffing en invordering van baatbelasting Vaassen

Geldend van 10-04-1998 t/m 09-12-2009

Intitulé

Verordening op de heffing en invordeing van baatbelasting Vaassen

Raadsbesluit 1997 Nr. D 3

DE RAAD DER GEMEENTE EPE;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders (Handelingen van de raad, afdeling I, jaar 1998, agendanummer D 3);

gelet op artikel 222 van de Gemeentewet en het "Bekostigingsbesluit herinrichting centrum Vaassen", vastgesteld bij raadsbesluit van 20 april 1995, nr. G 17;

B E S L U I T :

vast te stellen de Verordening op de heffing en de invordering van baatbelasting dorpscentrum Vaassen.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    een onroerende zaak

    • 1.

      een gebouwd eigendom;

    • 2.

      een ongebouwd eigendom;

    • 3.

      een gedeelte van een onder 1 of 2 bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • 4.

      een samenstel van twee of meer van de onder 1 of 2 bedoelde eigendommen of onder 3 bedoelde gedeelten daarvan die naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen;

  • b.

    het bestemmingsplan

    Bestemmingsplan centrum Vaassen;

  • c.

    frontzijde

    De zijde van de onroerende zaak met een in- en/of uitgang, c.q. de zijde van de onroerende zaak met de grootste etalageoppervlakte.

Artikel 2 Belastbaar feit

  • 1. onder de naam "baatbelasting dorpscentrum Vaassen" wordt in de vorm van een heffing ineens een directe belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen de groene omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 1 april 1998 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur;

  • 2. de in het eerste lid bedoelde voorzieningen bestaan uit:

    • ·

      wijziging van de bestrating;

    • ·

      groenvoorziening;

    • ·

      straatmeubilair;

    • ·

      openbare verlichting;

    • ·

      verkeersremmende en voetgangersvriendelijke maatregelen.

Artikel 3 Belastingplicht

  • 1. de belasting wordt geheven van degene die van een onroerende zaak, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht;

  • 2. voor de toepassing van het eerste lid wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die op het tijdstip van ingang van de heffing dan wel, indien de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting, bij de aanvang van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is;

  • 3. indien de lasten die zijn verbonden aan de voorzieningen, genoemd in artikel 2, tweede lid, ter zake van een onroerende zaak krachtens overeenkomst zijn of worden voldaan, wordt de belasting ter zake van die onroerende zaak niet geheven.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

  • 1. de heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken van de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het belastingjaar 1998, zoals die voor het tijdvak 1997-2000 is bepaald naar de waardepeildatum 1 januari 1995;

  • 2. indien met betrekking tot de onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18, 19, eerste lid, onderdelen b en c, 20, tweede lid, en 22, derde lid, van de Wet waardering onroerende zaak naar de waardepeildatum 1 januari 1995.

Artikel 5 Belastingtarief

  • 1. het bedrag bedraagt voor elke volle eenheid van f. 5.000,-- van de heffingsmaatstaf f. 50,33

  • 2. in afwijking van het bepaalde in het eerste lid bedraagt het tarief voor elke volle eenheid van f. 5.000,--:

    • a.

      indien vanaf de frontzijde van de onroerende zaak uitzicht bestaat op de voorzieningen zonder dat de onroerende zaak direct grenst aan de voorzieningen: f. 37,75

    • b.

      indien vanaf de frontzijde van de onroerende zaak geen uitzicht bestaat op de voorzieningen en de onroerende zaak evenmin direct grenst aan de voorzieningen: f. 25,17

Artikel 6 Regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijkse belasting

  • 1. in afwijking van het bepaalde in artikel 2 wordt op verzoek van de belastingplichtige de belasting geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende 10 jaren. Het verzoek genoemd in de eerste volzin dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag schriftelijk bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, bedoelde gemeenteambtenaar te worden ingediend;

  • 2. het belastingjaar loopt van 1 april tot en met 31 maart van het daarop volgende jaar;

  • 3. de jaarlijkse belasting bedraagt de annuïteit van het totaal verschuldigde, berekend op basis van een periode van 10 jaren en een rentevoet van 6,5%;

  • 4. de belasting over de nog niet verstreken belastingjaren kan elk jaar worden afgekocht. De afkoopsom wordt bepaald op de contante waarde van de op 1 april van het belastingjaar, waarin de afkoop plaatsvindt, nog te verschijnen belastingbedragen berekend naar een rentevoet van 6,5%;

  • 5.

    • a.

      ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak, als bedoeld in het eerste lid, eindigt of wijzigt als gevolg van het overdragen van eigendom, bezit of beperkt recht, wordt de nieuwe genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met ingang van het eerstvolgende belastingjaar een aanslag ineens opgelegd voor de resterende belastingjaren van het belastingtijdvak, berekend overeenkomstig het vierde lid van dit artikel;

    • b.

      in afwijking van het bepaalde in onderdeel a, wordt op verzoek van de in dat onderdeel bedoelde belastingplichtige de jaarlijkse heffing overeenkomstig het eerste lid gecontinueerd. Het verzoek daartoe dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag ingevolge onderdeel a, schriftelijk bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, bedoelde gemeenteambtenaar te worden ingediend;

  • 6. ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en in de loop van het belastingtijdvak de eigendom, het bezit of het beperkt recht van een gedeelte van de onroerende zaak wordt overgedragen, wordt, voor de verdeling van de resterende belastingschuld, de maatstaf van heffing, als bedoeld in artikel 4, voor de betreffende onroerende zaken opnieuw vastgesteld voor de nog niet verstreken belastingjaren.

Artikel 7 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8 Kwijtschelding

Bij de invordering van de baatbelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 9 Termijnen van betaling

De aanslagen moeten worden betaald in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de baatbelasting.

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. deze verordening treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van bekendmaking;

  • 2. de datum van ingang van de heffing is 1 april 1998;

  • 3. deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening baatbelasting dorpscentrum Vaassen".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 26 maart 1998.
De voorzitter, De secretaris,