Regeling vervallen per 01-01-2012

Wmo-besluit gemeente Niedorp 2010

Geldend van 01-01-2010 t/m 31-12-2011

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In het Wmo-besluit gemeente Niedorp 2009 wordt verstaan onder:

  • a.

    Inkomen: waar over inkomen gesproken wordt, wordt het verzamelinkomen uit het peiljaar bedoeld. Het verzamelinkomen is het inkomen dat de belastingdienst vaststelt op basis van inkomen uit werk en woning en eventuele ontvangen gelden uit sparen en beleggen;

  • b.

    Norminkomen:

    • 1.

      de bijstandsnorm als bedoeld in de artikelen 20, 21 en 22 van de Wet werk en bijstand (Staatsblad 375, 9 oktober 2003);

    • 2.

      de bijstandsnorm als bedoeld in het eerste lid wordt verhoogd met een toeslag op grond van artikel 25 Wet werk en bijstand;

  • c.

    Peiljaar: het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin aan een persoon maatschappelijk ondersteuning is verleend. Als in het jaar 2009 ondersteuning wordt verleend, geldt het jaar 2007 als peiljaar;

  • d.

    Wmo-verordening: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Niedorp 2009;

  • e.

    Wmo-voorzieningenboek: Wmo Voorzieningenboek gemeente Niedorp 2009;

  • f.

    Budgethouder: een persoon aan wie als gevolg van de verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college van burgemeester en wethouders verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is.

Artikel 1.2 Beperkingen keuzevrijheid voorzieningen

In afwijking van artikel 2.1 van de Wmo-verordening worden:

  • a.

    vervoersbudgetten niet in natura verstrekt;

  • b.

    trapliften alleen verstrekt als financiële tegemoetkoming of als voorziening in natura;

  • c.

    een verhuiskostenvergoeding, een sportrolstoel en een sportvoorziening alleen verstrekt als financiële tegemoetkoming;

  • d.

    driewielfietsen en rolstoelen voor kinderen tot 18 jaar uitsluitend verstrekt als voorziening in natura.

Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 2 Regels rond verstrekking en verantwoording

  • 2.1 Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2.2.1 Verstrekking van een persoonsgebonden budget aan een aanvrager wordt geweigerd indien het vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget. Hiervan is in ieder geval sprake als de aanvrager:

    • a.

      verslaafd is in combinatie met financiële problemen;

    • b.

      ernstige schuldenlast heeft en problemen bij afbetalingen;

    • c.

      een zwervend bestaan leidt;

    • d.

      eerder misbruik is gemaakt van deze vorm van verstrekking van een individuele voorziening.

  • 2.2.2 Het vermoeden als bedoeld in het voorgaande lid moet blijken uit aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden.

  • 2.3 Indien blijkt dat er misbruik wordt gemaakt van het persoonsgebonden budget, wordt deze per direct gestopt en teruggevorderd.

  • 2.4 De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college van burgemeester en wethouders vindt in alle gevallen na afloop van de verstrekking plaats en uiterlijk binnen:

    • a.

      drie maanden na dagtekening van de beschikking, indien het een eenmalige aan te schaffen voorziening betreft;

    • b.

      zes weken na afloop indien het een doorlopende voorziening betreft.

  • 2.5 Indien door verwijtbaar handelen van de aanvrager ten onrechte een persoonsgebonden budget is verstrekt, wordt het betaalbaar gesteld bedrag direct en volledig teruggevorderd.

  • 2.6 Bij een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp hoeft geen verantwoording te worden gegeven over het vrij besteedbare bedrag van 1,5% van het netto persoonsgebonden budget, met een minimum van € 250,= en een maximum van € 1.250,= voor een eenmalig aan te schaffen voorziening. Dit geldt per kalenderjaar voor doorlopende voorzieningen.

  • 2.7.1 Het persoonsgebonden budget dat niet is besteed aan het doel waarvoor het is bestemd of niet verantwoord kan worden, kan na afloop van de verstrekkingperiode teruggevorderd of verrekend worden.

  • 2.7.2 Het voorgaande lid geldt niet voor het vrij besteedbare bedrag als bedoeld in artikel 2.6.

  • 2.7.3 Indien een verstrekt hulpmiddel niet meer nodig is, dient deze te worden teruggegeven zonder dat daar een vergoeding tegenover staat. De achterliggende gedachte hierbij is de mogelijkheid van hergebruik.

  • 2.8 Bij bestedingen uit het persoonsgebonden budget moeten de volgende bewijsstukken worden bewaard tot minimaal het einde van het jaar volgend op het jaar van de besteding:

    • a.

      de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

    • b.

      een betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening;

    • c.

      een overzicht van de salarisadministratie (bij hulp bij het huishouden);

    • d.

      mutatieoverzichten van de betaalrekening waarmee het persoonsgebonden budget wordt beheerd (bij hulp bij het huishouden).

Hoofdstuk 3 Eigen bijdragen

Artikel 3 Omvang van eigen bijdragen

Voor toepassing van berekening van de eigen bijdrage worden de (maximale) criteria gevolgd die zijn vastgelegd in artikel 4.1 eerste lid van het (landelijk) Besluit maatschappelijke ondersteuning, vastgesteld bij besluit van 29 december 2008. De (geïndexeerde) bedragen zijn opgenomen in de toelichting op hoofdstuk 3 van het Wmo-besluit.

Hoofdstuk 4 Hulp bij het huishouden

Artikel 4.1 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

  • 4.1.1 De vaststelling van een persoonsgebonden budget (pgb) ten aanzien van hulp bij het huishouden is gebaseerd op € 14,= per uur per week.

  • 4.1.2 Indien de pgb-houder hulp in vaste dienst van een HKZ-gecertificeerde instelling (Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector) inschakelt, wordt het tarief als bedoeld in artikel 4.1.1, vastgesteld op 100% van de natura norm voor hulp bij het huishouden, categorie 1.

  • 4.1.3 Het persoonsgebonden budget gaat in op de eerste dag van de week waarin de aanvraag is ingediend.

  • 4.1.4 Het bedrag als bedoeld in het eerste lid wordt jaarlijks geïndiceerd en aangepast in bijlage 1 van dit besluit.

Artikel 4.2 Uitbetalingen van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden

  • 4.2.1

    Het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt in vierwekelijkse termijnen uitbetaald.

  • 4.2.2 Het persoonsgebonden budget wordt verstrekt per de eerste dag van de week van de aanvraag, tenzij:

    • a.

      anders vermeld in het indicatiebesluit of, bij afwezigheid hiervan, de ambtelijke rapportage;

    • b.

      de budgethouder tijdelijk in een instelling verblijft;

    • c.

      de budgethouder een andere ingangsdatum wenselijk acht, die na de datum van aanvraag ligt.

  • 4.2.3 Het budget wordt betaald tot de laatste dag van de week, volgend op de week waarin de wijziging als bedoeld in artikel 4.3.3 heeft plaatsgevonden.

  • 4.2.4 Alle betalingen uit en ontvangsten in het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden moeten verlopen via een betaalrekening die niet voor andere transacties en gelden wordt gebruikt.

Artikel 4.3 Beëindigen van hulp bij het huishouden

  • 4.3.1 De hulp bij het huishouden in natura eindigt op datum die in de beschikking is vastgesteld of indien zich omstandigheden voordoen waarbij de hulp niet langer noodzakelijk is.

  • 4.3.2 Het persoonsgebonden budget wordt beëindigd op de laatste dag van de week volgende op de week waarin een wijziging heeft plaatsgevonden of geen recht meer op het persoonsgebonden budget bestaat.

  • 4.3.3 In geval van overlijden anders dan bij een eenpersoonshuishouden, blijft de hulp gedurende maximaal vier weken na kennisgeving van het overlijden, gehandhaafd. Dit geldt zowel voor hulp in natura als voor het persoonsgebonden budget.

Hoofdstuk 5 Woonvoorzieningen

Artikel 5 Regels met betrekking tot woonvoorzieningen

Artikel 5.1 Aanpassen van de woning

Het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college van burgemeester en wethouders geaccepteerde offerte.

Artikel 5.2 Verhuis en herinrichtingskosten

De financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten als genoemd in artikel 4.4 lid a. van de Wmo-verordening bedraagt voor 2009 € 4.071,=. Het bedrag wordt jaarlijks geïndiceerd en aangepast in bijlage 1 van dit besluit.

Artikel 5.3 Bezoekbaar maken van een woning

De maximale financiële tegemoetkoming die verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken als bedoeld in artikel 4.8 van de Wmo-verordening is gelijk aan de werkelijke kosten van die aanpassing, maar niet meer dan het (geïndexeerde) bedrag van artikel 5.2.

Artikel 5.4 Aanpassing woonwagens en woonschepen

De maximale financiële tegemoetkoming die verstrekt wordt bij het aanpassen van woonwagens en woonschepen, zoals bedoeld in artikel 4.10 en 4.11 van de Wmo-verordening, is ten hoogste gelijk aan de werkelijke kosten van die aanpassing, maar niet meer dan het (geïndiceerde) bedrag van artikel 5.2.

Artikel 5.5 Aanpassen van vloerbedekking

  • 5.5.1 De financiële tegemoetkoming in de kosten van een medisch noodzakelijke woningaanpassing, waarbij het gaat om het (vervroegd) vervangen van zachte door harde vloerbedekking, bedraagt maximaal € 16,= per m². De tegemoetkoming is inclusief het eventueel egaliseren en leggen.

  • 5.5.2 De vergoeding als bedoeld in het eerste lid is slechts mogelijk voor zover de betreffende vloerbedekking nog niet is afgeschreven. Als afschrijvingstermijn wordt acht jaar gehanteerd.

  • 5.5.3 Als vergoeding voor het nog niet afgeschreven deel van de voerbedekking geldt:

    0 – 2 jaar oud: vergoeding 100 % van de aanschafkosten;

    2 – 4 jaar oud: vergoeding 75% van de aanschafkosten;

    4 – 6 jaar oud: vergoeding 50% van de aanschafkosten;

    6 – 8 jaar oud: vergoeding 25% van de aanschafkosten.

    Indien het product acht jaar of ouder is, wordt er geen vergoeding verstrekt.

Artikel 5.6 Uitwerking artikel 4.5.2 van de verordening (Toekenning van een geldlening onder verband van hypotheek)

  • 5.6.1 Als alternatief voor het primaat van verhuizen kan een woningeigenaar desgevraagd een geldlening onder verband van hypotheek krijgen voor een woningaanpassing als bedoeld in artikel 4.5.2 indien het betreft een uitbreiding van de woonoppervlakte van de woning en waarvan de kosten hoger zijn dan € 20.000,=.

  • 5.6.2 Een losse woonunit, die weer verwijderd wordt indien de woonvoorziening niet meer nodig is, wordt niet verstrekt in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek.

  • 5.6.3 De geldlening, zoals bedoeld in artikel 5.6.1, bedraagt ten hoogste de kosten van de noodzakelijke voorziening inclusief de verschuldigde btw.

  • 5.6.4 De volgende kosten verbonden aan de geldlening als bedoeld in artikel 5.6.1 komen ten laste van gemeente:

    • a.

      de taxatie van de woning;

    • b.

      de kosten van hypotheekakte;

    • c.

      de inschrijving van de hypotheek;

    • d.

      kosten van de notaris;

    • e.

      de rente van de geldlening.

  • 5.6.5 De volledige aflossing van de lening vindt plaats:

    • a.

      bij verkoop van de woning; of

    • b.

      indien het eigendom van de woning in andere handen overgaat nadat de persoon voor wie de aanpassing is aangebracht daarvan niet langer gebruik maakt of kan maken.

  • 5.6.6 Binnen zes maanden na de verkoop van de woning dient het volledige bedrag van de lening ineens te worden terugbetaald. Bij overgang als bedoeld in het voorgaande lid onder b. wordt een termijn afgesproken die niet langer is dan vijf jaar.

  • 5.6.7 Het college van burgemeester en wethouder kan afzien van invordering als bedoeld in het vorige lid indien de verkoopwaarde van de woning minder bedraagt dan de openstaande hypotheeksommen.

Artikel 5.7 Acceptabele kosten bij een woningaanpassing

De volgende kosten kunnen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van het budget voor een woningaanpassing:

  • a.

    de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • b.

    de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

  • c.

    het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom, met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA (Bond van Nederlandse architecten). Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld, worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen;

  • d.

    de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • e.

    de leges, voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • f.

    de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • g.

    renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • h.

    de prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen de oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, volgens de tabel onder artikel 8 van het Besluit;

  • i.

    de door het college van burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • j.

    de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • k.

    de kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening.

Artikel 5.8 Uitbreiding van ruimten

Als het gaat om uitbreiding van ruimten worden de volgende maxima aangehouden, tenzij medische noodzaak een ander maximum vergt:

Soort vertrek

Bij aanbouw

in m²

Bij uitbreiding

in m²

Woonkamer

30

6

Keuken

10

4

1 persoonsslaapkamer

10

4

2 persoonsslaapkamer

18

4

Toiletruimte

2

1

Badkamer

-wastafelruimte

2

1

-doucheruimte

3

2

entree/hal/gang

5

2

berging

6

4

Artikel 5.9 Anti-speculatiebeding

Het in artikel 4.16 van de Wmo-verordening genoemde afschrijvingsschema luidt als volgt:

Afschrijving in vijf jaar.

Bij verkoop van de woning binnen het eerste jaar

100% van de meerwaarde;

bij verkoop van de woning binnen het tweede jaar

80% van de meerwaarde;

bij verkoop van de woning binnen het derde jaar

60% van de meerwaarde;

bij verkoop van de woning binnen het vierde jaar

40% van de meerwaarde;

bij verkoop van de woning binnen het vijfde jaar

20% van de meerwaarde.

Na vijf jaar vindt er geen verrekening meer plaats.

Artikel 5.10 Gereedmelding van een woningaanpassing

  • 5.10.1

    De woningaanpassing moet binnen twaalf maanden na toekenning gereed gemeld zijn.

  • 5.10.2

    Er wordt door de woningeigenaar toegang verleend aan de door de gemeente met controle te belasten personen, op door hen te bepalen tijdstippen, tot het aan te passen onroerend goed.

  • 5.10.3

    Gedurende een periode van vijf jaar dienen alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te blijven.

Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 6.1 Vervoersvoorzieningen anders dan een vervoersbudget

  • 6.1.1 Een vervoersvoorziening in natura wordt in bruikleen verstrekt. De gebruiker dient hiertoe de bruikleenovereenkomst te tekenen, welke hem door de leverancier van de voorziening wordt voorgelegd.

  • 6.1.2 Bij afwijking van het gestelde onder 6.1.1 kunnen vervoersvoorzieningen worden verstrekt door toekenning van een persoonsgebonden budget. De afwijking wordt éénmaal voor minimaal zeven jaar toegestaan.

  • 6.1.3 Het persoonsgebonden budget bedraagt niet meer dan de werkelijke kosten van de goedkoopst adequate noodzakelijke voorziening.

  • 6.1.4 De persoon met een beperking wordt bij de verstrekking in natura een keuze gelaten uit tenminste twee modellen van het basispakket.

  • 6.1.5 De aanpassing van een vervoersvoorziening aan de persoonlijke omstandigheden van de gebruiker, wordt in natura of als persoonsgebonden budget verstrekt.

  • 6.1.6 Onder goedkoopst adequate noodzakelijke voorziening in natura wordt verstaan, de tegenwaarde van de huur van de te verstrekken voorziening. Dit bedrag is inclusief de kosten van instandhouding, zoals de kosten van reparatie,onderhoud en verzekering.

Artikel 6.2 Voorwaarden bij verstrekken van een vervoersvoorziening anders dan een vervoersbudget

  • 6.2.1 Voor omzetting van een vervoersvoorziening in een persoonsgebonden budget wordt offerte gevraagd bij de leverancier van hulpmiddelen waarmee de gemeente een leveringsovereenkomst heeft naar de goedkoopst adequate noodzakelijke voorziening, inclusief de noodzakelijke aanpassingen. Het huurbedrag per maand x 7 jaar, wordt hierbij als richtlijn gehanteerd.

  • 6.2.2 Indien een vervoersvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, komen de kosten van instandhouding zoals verzekering, onderhoud en reparatie van de voorziening, voor rekening van de eigenaar.

Artikel 6.3 Afschrijvingsperiode

  • 6.3.1 Na afloop van de economische afschrijvingsperiode van zeven jaar van een vervoersvoorziening, is het mogelijk dat de voorziening nog een resterende gebruiksduur heeft. Hierover kan een onafhankelijk advies worden ingewonnen, op basis waarvan wordt vastgesteld of de voorziening nog daadwerkelijk gebruikt kan worden.

  • 6.3.2 Een vervoersvoorziening wordt niet vervangen zolang de voorziening nog adequaat is en de kosten van het jaarlijkse onderhoud bij normaal gebruik voor vervanging nog geen aanleiding geven. Dit geldt voor zowel de natura- als de Pgb-vorm.

Artikel 6.4 Auto algemeen gebruikelijk

De grens, genoemd in artikel 5.7.2 van de Wmo-verordening, waarboven een auto met vergelijkbare voorzieningen en de daarmee samenhangende gebruik- en onderhoudskosten niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komt, bedraagt anderhalf maal het norminkomen. Dit geldt ook voor 45 km auto’s.

Artikel 6.5 Terugvorderen van voorzieningen

Verstrekte voorzieningen als bedoeld in artikel 6.1.1 en 6.1.2 worden teruggevorderd als deze niet meer nodig zijn.

Artikel 6.6 Vervoersbudget

  • 6.6.1 Onder een vervoersbudget wordt verstaan het vervoersbudget als bedoeld in artikel 5.5 van de Wmo-verordening.

  • 6.6.2 Een vervoersbudget valt niet onder de algemene regels van het persoonsgebonden budget.

  • 6.6.3 De hoogte van het vervoersbudget is afhankelijk van beschikbaarheid van een voorziening volgens artikel 5.4.2 van de verordening. Uitwerking van de bedragen is opgenomen in bijlage 1 van het Wmo-besluit.

  • 6.6.4 Indien het inkomen meer bedraagt dan 1,5 maal het norminkomen wordt geen vervoersbudget toegekend.

  • 6.6.5 Jaarlijks wordt zo nodig het vervoersbudget door het college van burgemeester en wethouders aangepast met een gelijk percentage als de stijging of daling van de prijsindex gezinsconsumptie*, doch niet meer dan het percentage waarmee de tarieven van de taxibranche worden verhoogd.

    * Bij verhoging wordt toegepast het CBS indexcijfer volgens de septemberreeks.

Artikel 6.7 Verantwoording en besteding van het vervoersbudget

  • 6.7.1 Het vervoersbudget wordt eens per kwartaal uitbetaald.

  • 6.7.2 Het college van burgemeester en wethouders verzoekt de persoon met beperkingen een verklaring af te leggen over het aantal verreden kilometers en/of het aan vervoer uitgegeven bedrag.

  • 6.7.3 Uitbetaling van het budget wordt afhankelijk gesteld van het inleveren van een daartoe strekkende vervoersverklaring. Het college van burgemeester en wethouders kan steekproefsgewijs controle uitvoeren op basis van door de belanghebbende getoonde bewijsstukken van de afgelegde kilometers.

  • 6.7.4 vervallen (per 1-1-2011)

  • 6.7.5 Het in het vorige lid genoemde voorschot maakt deel uit van de maximaal in dat kalenderjaar of die kalenderjaren beschikbare kilometers. Indien de persoon met beperkingen in de betreffende periode minder kilometers heeft afgelegd, wat zou blijken uit de in het tweede lid bedoelde verklaring, dan vindt geen terugvordering of verrekening plaats.

  • 6.7.6 Tot 1 april van elk kalenderjaar bestaat de mogelijkheid om nog een verklaring, als bedoeld in het tweede lid, in te dienen over het voorafgaande kalenderjaar. Van verklaringen die binnenkomen na 1 april vervalt het recht op aanspraak op het budget voor vergoeding voor kilometers.

  • 6.7.7 Het vervoersbudget wordt beëindigd met ingang van de dag waarop het recht op de vergoeding is komen te vervallen (bijvoorbeeld in verband met overlijden of verhuizing).

Hoofdstuk 7 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 7.1 Wijze van verstrekking

  • 7.1.1 Een rolstoel in natura wordt in bruikleen verstrekt. De gebruiker dient hiertoe de bruikleenovereenkomst te tekenen, welke hem door de leverancier van de voorziening wordt voorgelegd.

  • 7.1.2 Bij afwijking van het gestelde onder 7.1.1 kunnen rolstoelen worden verstrekt door toekenning van een persoonsgebonden budget. De afwijking wordt éénmaal voor minimaal zeven jaar toegestaan.

  • 7.1.3 De persoon met een beperking wordt bij de verstrekking in natura een keuze gelaten uit tenminste twee modellen van het basispakket.

  • 7.1.4 De aanpassing van een rolstoel aan de persoonlijke omstandigheden van de gebruiker wordt in natura of als persoonsgebonden budget verstrekt.

  • 7.1.5 De omvang van het persoonsgebonden budget wordt berekend op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate noodzakelijke voorziening.

Artikel 7.2 Voorwaarden bij verstrekken van rolstoelen in de vorm van een persoonsgebonden budget

  • 7.2.1 Voor omzetting van een rolstoelvoorziening in een persoonsgebonden budget wordt offerte gevraagd bij de leverancier van hulpmiddelen waarmee de gemeente een leveringsovereenkomst heeft naar de goedkoopst adequate voorziening, inclusief de noodzakelijke aanpassingen. Het huurbedrag per maand x 7 jaar, wordt hierbij als richtlijn gehanteerd.

  • 7.2.2 Indien een rolstoel in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, komen de kosten van instandhouding zoals verzekering, onderhoud en reparatie van de voorziening, voor rekening van de eigenaar.

Artikel 7.3 Afschrijvingsperiode

  • 7.3.1 Na afloop van de economische afschrijvingsperiode van zeven jaar van een rolstoelvoorziening, is het mogelijk dat de voorziening nog een resterende gebruiksduur heeft. Hierover kan een onafhankelijk advies worden ingewonnen, op basis waarvan wordt vastgesteld of de voorziening nog daadwerkelijk gebruikt kan worden.

  • 7.3.2 Een rolstoelvoorziening wordt niet vervangen zolang de voorziening nog adequaat is en de kosten van het jaarlijkse onderhoud bij normaal gebruik voor vervanging nog geen aanleiding geven. Dit geldt voor zowel de verstrekking in natura als de Pgb.

Artikel 7.4 Terugvorderen van voorzieningen

Verstrekte voorzieningen als bedoeld in artikel 7.1.1 en 7.1.2 worden teruggevorderd als deze niet meer nodig zijn.

Hoofdstuk 8 Sportvoorzieningen

Artikel 8.1 Hoogte van de financiële tegemoetkoming

  • 8.1.1 De omvang van de financiële vergoeding voor een sportrolstoel staat vermeld in bijlage 1 van dit besluit.

  • 8.1.2 De maximale omvang van een vergoeding voor een sportvoorziening is gelijk aan de vergoeding als bedoeld in artikel 8.1.1.

Artikel 8.2 Recht op één sportvoorziening

Geen vergoeding als hiervoor bedoeld in artikel 8.1.2 wordt betaald indien reeds een vergoeding op basis van artikel 8.1.1 is toegekend.

Artikel 8.3 Indexering

Jaarlijks kan het bedrag als hiervoor bedoeld onder 8.1.1 opnieuw door het college van burgemeester en wethouders worden vastgesteld en aangepast volgens het indexcijfer aangeleverd door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 9.1 Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als “Wmo-besluit gemeente Niedorp 2010”.

Artikel 9.2 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2010.

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Niedorp 2010 in de vergadering van 10 november 2009

de secretaris,

de burgemeester,

Wijziging 30 maart 2011,

de secretaris,

de burgemeester,