Regeling vervallen per 15-12-2020

Verordening betreffende de samenstelling, het gebruik en het onderhoud van liften

Geldend van 01-03-1987 t/m 14-12-2020

Intitulé

Verordening betreffende de samenstelling, het gebruik en het onderhoud van liften

GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 1987 Nr. 11

Liftenverordening 1986.

(raadsbesluit van 18 december 1986)

De Raad der gemeente Utrecht;

gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 8 december 1986, nr.

2884 V.H. (Gedr. Verz. 1986, nr. 537);

gelet op de betreffende bepalingen in de gemeentewet;

B E S L U I T :

vast te stellen de volgende

VERORDENING betreffende de samenstelling, het gebruik en het onderhoud van liften.

Daar waar in deze verordening de mannelijke persoonsvorm wordt gebruikt, dient tevens de vrouwelijke persoonsvorm te worden gelezen.

BEGRIPSOMSCHRIJVING

Artikel 1

Deze verordening verstaat onder

  • a.

    beheerder: hij die een installatie voorhanden heeft die in gebruik of voor gebruik gereed is;

  • b.

    deskundige: de Stichting Nederlands Instituut voor Lifttechniek (Lifteninstituut) of een andere instelling of een persoon welke door Burgemeester en Wethouders bij besluit is aangewezen voor het verrichten van keuringen van installaties en het afgeven van certificaten van deugdelijkheid.

  • c.

    installatie: 1. een lift, zijnde een niet-betreedbare en niet-verplaatsbare hefinrichting voor verticaal vervoer van goederen door middel van één of meer geleid bewogen onderdelen welke de last dragen;

    • 2.

      een roltrap, zijnde een inrichting voor het vervoer van personen door middel van een langs vaste geleidingen bewogen reeks van traptreden, waarbij het betreden en verlaten tijdens de beweging kan plaatsvinden;

    • 3.

      een rolpad, zijnde een inrichting voor het vervoer van personen waarvan het dragende oppervlak langs vaste geleidingen wordt bewogen en waarbij het betreden en verlaten tijdens de beweging kan plaatsvinden;

    • 4.

      een paternosterlift, zijnde een niet-verplaatsbare inrichting voor verticaal vervoer van personen en/of goederen door middel van geleid bewogen kooien, waarbij de kooien ten behoeve van het betreden of verlaten, of het laden en lossen, niet tot stilstand komen;

    • 5.

      een traplift, zijnde een niet-verplaatsbare inrichting voor het vervoer van personen en/of goederen over trappen langs een al of niet hellende vaste geleiding, waarbij voor het op- en afstappen en voor het laden en lossen de stoel of het plateau tot stilstand moet worden gebracht;

    • 6.

      een hefplateau voor personenvervoer, zijnde een niet-verplaatsbaar hefwerktuig voorzien van een plateau voor verticaal of nagenoeg verticaal personenvervoer en dat bepaalde stopplaatsen bedient;

    • 7.

      een balanslift, zijnde een niet-verplaatsbare inrichting voor het verticaal vervoer van een bepaalde persoon door middel van een met handkracht en geleid bewogen hefvlak, waarbij voor de uitbalancering gebruik wordt gemaakt van een zorgvuldig op die bepaalde persoon afgestemd tegengewicht;

    • 8.

      een toneel-, orkest of etalagelift, zijnde een hefplateau voor het verticaal vervoer van personen en/of goederen, alsmede voor het op een bepaald niveau instellen van (gedeelten van) een toneel, een orkestbak of een etalage;

    • 9.

      een lijkenlift, zijnde een hefplateau of een lift voor het verticaal verplaatsen van stoffelijke overschotten, zoals in gebruik bij crematoria, ziekenhuizen en dergelijke;

    • 10.

      een hangsteiger, zijnde een bij een gebouw behorende inrichting voor verticaal en/of horizontaal verplaatsen van personen en goederen langs een gevel.

TOEPASSINGSGEBIED

Artikel 2

Deze verordening is van toepassing op permanente installaties, als omschreven in artikel 1, in, op of aan gebouwen, voor zover daarbij de veiligheid in het geding is, met uitzondering van:

  • a.

    installaties vallende onder Liftenbesluit 1 (Stb. 167, d.d. 23-03-1956, zoals sindsdien gewijzigd);

  • b.

    installaties in fabrieken en werkplaatsen als bedoeld in artikel 1a van het Veiligheidsbesluit voor Fabrieken en Werkplaatsen (Stb. 872, d.d. 19-11-1938, zoals sindsdien gewijzigd);

  • c.

    een goederenlift met een reeks gekoppelde kooien of bakken, waarbij het laden en lossen automatisch tijdens het bewegen geschiedt;

  • d.

    een met de hand aangedreven lift voor een nuttige last van ten hoogste 10 kg;

  • e.

    een elektrisch aangedreven lift voor een nuttige last van ten hoogste 10 kg, waarvan de toegangen niet breder dan 0,4 m en niet hoger dan 0,5 m zijn;

  • f.

    een niet voor personenvervoer bestemde installatie met een hefhoogte van ten hoogste 1,8 m.

TECHNISCHE VEREISTEN

Artikel 3

  • 1.

    Een installatie met toebehoren moet tot in alle onderdelen zijn uitgevoerd in materialen, die geschikt zijn voor het doel waarvoor zij worden gebruikt. Zij moet zodanig zijn samengesteld dat gevaar voor personen die met de installatie worden vervoerd, daarmede arbeid verrichten of daaraan herstellingen uitvoeren, alsmede voor personen die zich in de onmiddellijke nabijheid van de installatie bevinden, zoveel mogelijk is uitgesloten.

  • 2.

    Met betrekking tot installaties moeten, voor zover zij van toepassing zijn, ten minste in acht worden genomen:

    • a.

      de leidraad voor veiligheidsmaatregelen voor liften (Rapport van de commissie, ingesteld bij beschikking van de minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 25 april 1930, nr. 1222, afdeling Arbeid), hoofdstukken VI (artikelen 107 t/m 122), VIII (artikelen 140 t/m 146 en bijlage C1) en X (artikelen 170 t/m 173, 175, tweede lid en 177 t/m 179);

    • b.

      NEN 1010 (Veiligheidsvoorschriften voor Laagspanningsinstallaties), uitgegeven door het Nederlands Normalisatie Instituut;

    • c.

      NEN 1081 (Veiligheidsvoorschriften voor elektrische personen- en goederenliften met betreedbare kooi) uitgegeven door het Nederlands Normalisatie Instituut;

    • d.

      NEN 1082 (Veiligheidsvoorschriften voor elektrische goederenliften met niet-betreedbare kooi) uitgegeven door het Nederlands Normalisatie lnstituut;

    • e.

      NEN 1083 (Veiligheidsvoorschriften voor elektrische paternosterliften voor personen) uitgegeven door het Nederlands Normalisatie Instituut;

    • f.

      NEN 1085 (Veiligheidsvoorschriften voor elektrische roltrappen) uitgegeven door het Nederlands Normalisatie Instituut;

    • g.

      NEN-EN-115 (Ontwerp Veiligheidsvoorschriften voor elektrische roltrappen en rolpaden) uitgegeven door het Nederlands Normalisatie Instituut;

    • h.

      NEN 1086, deel B (Veiligheidsvoorschriften voor invalidenliften. Personenliften met geringe snelheid en gering hefvermogen) uitgegeven door het Nederlands Normalisatie Instituut;

    • i.

      NEN 3582 (Elektrische personenliften en goederenliften. Veiligheid Elektrische goederenliften) uitgegeven door het Nederlands Normalisatie Instituut;

    • j.

      NEN 3583 (Veiligheidseisen Trapliften) uitgegeven door het Nederlands Normalisatie Instituut;

    • k.

      NEN 3584 (Veiligheidseisen voor hefplateaus voor personenvervoer met geringe snelheid en beperkte hefhoogte) uitgegeven door het Nederlands Normalisatie Instituut

    • l.

      NEN 5080 (Personenliften in woongebouwen. Afmetingen en functionele eisen) uitgegeven door het Nederlands Normalisatie Instituut;

    • m.

      NEN-EN-81 (Veiligheidsvoorschriften voor het vervaardigen en het aanbrengen van personen- en goederenliften. Deel 1: Elektrische personenliften (Ned.)) uitgegeven door het Nederlands Normalisatie Instituut;

    • n.

      de veiligheidsrichtlijnen vermeld in de brief d.d. 23 april 1976 betreffende "Veiligheid Balansliften" van de Commissie Liftveiligheid aan de Stichting A.G.V. "Carolinenhof Voorburgseweg 36, Leidschendam;

    • o.

      P 120 en P 119 (Verplaatsbare hangsteigers, ontwerpen en vervaardigen, gebruik en onderhoud) uitgegeven door het Directoraat-Generaal van de Arbeid;

    • p.

      P 87 (Goederenheffers. Constructie Gebruik Onderhoud) uitgegeven door het Directoraat-Generaal van de Arbeid.

  • 3.

    Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd rekening te houden met herzieningen en vervangingen van de in het tweede lid genoemde leidraad, publicatiebladen, richtlijnen en normen, indien de daartoe bevoegde instantie deze heeft herzien of vervangen en de herziening of vervanging is gepubliceerd.

MELDINGSPLICHT

Artikel 4

De beheerder van een op het tijdstip van het in werking treden van deze verordening bestaande installatie of degene die een installatie in aanbouw heeft, is gehouden binnen een maand na dat tijdstip aan Burgemeester en Wethouders van het bestaan of het in aanbouw zijn van die installatie schriftelijk kennis te geven.

KEURING VOOR HET IN GEBRUIK STELLEN VAN EEN INSTALLATIE

Artikel 5

  • 1.

    Het is verboden een installatie in gebruik te nemen of te geven voordat een deskundige een keuring heeft verricht en naar aanleiding van die keuring een certificaat van deugdelijkheid, afgegeven door die deskundige, in afschrift is overgelegd aan het Hoofd van Bouw- en Woningtoezicht.

  • 2.

    Indien uit een keuring als bedoeld in het eerste lid is gebleken dat de installatie niet voldoet aan de in artikel 3 gestelde eisen, moeten in een rapport de voorzieningen worden vermeld die nodig zijn om de installatie alsnog aan die eisen te doen beantwoorden. Het rapport moet binnen één maand, nadat de keuring heeft plaatsgevonden in afschrift worden overgelegd aan het Hoofd van Bouw- en Woningtoezicht.

PERIODIEKE KEURING

Artikel 6

  • 1.

    Nadat het eerste certificaat van deugdelijkheid is afgegeven, draagt de beheerder er zorg voor dat de installatie periodiek en voorts zo dikwijls als Burgemeester en Wethouders zulks nodig oordelen door een deskundige wordt gekeurd. Het naar aanleiding van die keuring door de deskundige afgegeven certificaat van deugdelijkheid moet in afschrift worden overgelegd aan het Hoofd van Bouw- en Woningtoezicht.

  • 2.

    Indien de installatie blijkens een keuring niet voldoet aan de in artikel 3 gestelde eisen moeten in een rapport de voorzieningen worden vermeld die nodig zijn om de installatie alsnog aan die eisen te doen beantwoorden. Het rapport moet binnen één maand nadat de keuring heeft plaatsgevonden in afschrift worden overgelegd aan het Hoofd van Bouw en Woningtoezicht.

  • 3.

    De periodieke keuring als bedoeld in het eerste lid dient plaats te vinden met de volgende frequenties:

    • a.

      hangsteigers: één maal per jaar;

    • b.

      goederenliften, met de hand gedreven personenliften, roltrappen, rolpaden, paternosterliften, hefplateaus voor invaliden en trapliften anders dan in woningen voor gezinnen en dergelijke: één maal per 18 maanden;

    • c.

      trapliften in woningen voor gezinnen en dergelijke, balansliften, orkest-, toneel-, etalage- en lijkenliften: één maal per vier jaar.

  • 4.

    De in het eerste lid bedoelde keuring behoeft niet plaats te vinden indien en zolang de installatie overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 buiten gebruik is gesteld.

  • 5.

    Het certificaat van deugdelijkheid moet door de beheerder aan de in artikel 12 bedoelde ambtenaren op hun verzoek ter inzage worden gegeven.

MELDINGSPLICHT BIJ ONGEVALLEN

Artikel 7

De beheerder is verplicht van een voorval met de installatie, waardoor letsel en/of schade is veroorzaakt, onverwijld kennis te geven aan het Hoofd van Bouw- en Woningtoezicht.

MAATREGELEN BIJ GEBREKEN

Artikel 8

  • 1.

    Burgemeester en Wethouders kunnen de beheerder, indien de installatie gebreken vertoont, schriftelijk gelasten ervoor te zorgen dat die maatregelen worden genomen die zij in het belang van de veiligheid nodig achten. Een zodanige lastgeving omschrijft de te treffen maatregelen, danwel geeft het doel van de te treffen maatregelen aan en bevat een termijn binnen welke aan de lastgeving gevolg moet zijn gegeven.

  • 2.

    Aan een lastgeving als bedoeld in het eerste lid kan de bepaling worden verbonden, dat de installatie niet mag worden gebruikt zolang de aangegeven maatregelen niet volledig zijn getroffen.

  • 3.

    Degene tot wie een lastgeving als bedoeld in het eerste lid is gericht, is verplicht daaraan te voldoen binnen de bij die lastgeving gestelde termijn. Indien tegen de lastgeving een bezwaarschrift is ingediend, kunnen Burgemeester en Wethouders deze termijn verlengen tot dertig dagen na de dag waarop de beslissing op het bezwaarschrift is verzonden.

BUITEN-GEBRUIKSTELLING/VERZEGELING

Artikel 9

  • 1.

    Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd een installatie buiten gebruik te stellen of te doen stellen door een lastgeving en/of verzegeling van de installatie of een gedeelte daarvan en/of het ontoegankelijk maken van de toegangen tot de installatie, indien:

    • a.

      in strijd is gehandeld met het verbod van artikel 5, eerste lid;

    • b.

      niet is voldaan aan de verplichting genoemd in artikel 6, eerste lid;

    • c.

      niet is voldaan aan de verplichting als bedoeld in artikel 6, tweede lid c.q. zolang de in het aldaar bedoelde rapport vermelde voorzieningen niet zijn genomen en in orde zijn bevonden;

    • d.

      niet is voldaan aan een lastgeving als bedoeld in artikel 8, nadat de eventueel verlengde termijn als bedoeld in artikel 8, derde lid, is verstreken;

    • e.

      de veiligheid een direct ingrijpen vergt;

    • f.

      de beheerder dit verzoekt;

  • 2.

    Indien een installatie buiten gebruik is gesteld behoeft niet te worden voldaan aan een lastgeving als bedoeld in artikel 8.

3. Een buiten-gebruikstelling als bedoeld in artikel 1 wordt op verzoek van de beheerder opgeheven, indien het een geval betreft als bedoeld in:

  • -

    het eerste lid onder a of b, nadat een certificaat van deugdelijkheid is overgelegd;

  • -

    het eerste lid onder c, nadat de bedoelde maatregelen ten genoegen van Burgemeester en Wethouders zijn genomen, en alsnog een certificaat van deugdelijkheid is overgelegd;

  • -

    het eerste lid onder d, nadat aan de lastgeving is voldaan;

  • -

    het eerste lid onder e, nadat een nieuw certificaat van deugdelijkheid is overgelegd, c.q. Burgemeester en Wethouders de aanleiding tot de buitengebruikstelling niet meer aanwezig achten;

  • -

    het eerste lid onder f, indien de beheerder de buitengebruikstelling wenst te beëindigen en een geldig certificaat van deugdelijkheid als bedoeld in artikel 5 of 6 kan worden overgelegd.

    • 4.

      Het is verboden een installatie te gebruiken welke overeenkomstig het bepaalde in eerste lid buiten gebruik is gesteld.

BEROEP

Artikel 10

  • 1.

    De natuurlijke- of rechtspersoon die door een beschikking op grond van deze verordening rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen, kan daartegen binnen dertig dagen na de dag waarop de aangevallen beschikking is verzonden of uitgereikt bij Burgemeester en Wethouders een bezwaarschrift indienen.

  • 2.

    Op deze bezwaarschriftenprocedure zijn de bepalingen van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen onverminderd van toepassing.

STRAFBEPALINGEN

Artikel 11

Overtreding van, c.q. het niet voldoen aan, het bepaalde in de artikelen 4, 5, eerste lid, 6, eerste lid, 7, 8, derde lid en 9, vierde lid wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie.

TOEZICHT

Artikel 12

  • 1.

    Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening alsmede de bevoegdheid tot het opsporen van de in artikel 1 genoemde strafbare feiten is, onverminderd het bepaalde in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering opgedragen aan de daartoe door Burgemeester en Wethouders aangewezen ambtenaren van Bouw- en Woningtoezicht, van het Gemeentelijk Energiebedrijf en van de Dienst Openbare Werken.

  • 2.

    Zo dikwijls de zorg voor de naleving van de bepalingen van deze verordening dit vereist, wordt hierbij aan de in het eerste lid bedoelde ambtenaren de last verstrekt, alle gebouwen, open erven en terreinen, desnoods tegen de wil van de eigenaar of de gebruiker, te allen tijde binnen te treden of te betreden, zulks voorzover het woningen betreft met inachtneming van het bepaalde bij de wet van 31 augustus 1853, Stb. 83.

OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 13

  • 1.

    Bij het inwerking treden van deze verordening vervalt de Liftenverordening, opgenomen in Gemeenteblad 1950, nr. 44, van Utrecht.

  • 2.

    Certificaten die geldig zijn ingevolge de krachtens het eerste lid vervallen verordening worden geacht te zijn verleend krachtens de artikelen 5 en 6 van deze verordening.

  • 3.

    Vrijstellingen, verleend op grond van de krachtens het eerste lid vervallen verordening blijven van kracht totdat het afschrift van een nieuw certificaat op grond van artikel 6 van deze verordening moet zijn overgelegd. Burgemeester en Wethouders kunnen, op een daartoe strekkend advies van een deskundige, ontheffing verlenen van in artikel 3 bedoelde technische vereisten, voor zover dit redelijk geacht kan worden bij bestendiging van het veiligheidsniveau dat is bepaald door de krachtens het eerste lid vervallen verordening.

  • 4.

    Op verzegelingen, gedaan op grond van de krachtens het eerste lid vervallen verordening zijn de bepalingen van de voorliggende verordening van kracht.

  • 5.

    Voor een installatie, waarop de krachtens het eerste lid vervallen verordening niet van toepassing was, moet binnen de in artikel 6, derde lid met betrekking tot deze installatie genoemde termijn een certificaat van deugdelijkheid als bedoeld in artikel 5 in afschrift aan het Hoofd van Bouw- en Woningtoezicht zijn overgelegd. Burgemeester en Wethouders kunnen, op een daartoe strekkend advies van een deskundige, ontheffing verlenen van in artikel 3 bedoelde technische vereisten, voor zover dit redelijk geacht kan worden bij bestendiging van het veiligheidsniveau dat is bepaald door de veiligheidsnorm welke op het tijdstip van installeren van toepassing was, danwel door de eerste op dat type installatie gerichte veiligheidsnorm die na dat tijdstip tot stand is gekomen.

SLOTBEPALING

Artikel 14

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als Liftenverordening 1986.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op die waarin zij is afgekondigd.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de Raad, gehouden op 18 december 1986.

De Secretaris, De Burgemeester,

C.J.N. Versteden. drs. M.W.M. Vos-van Gortel.

Deze verordening is in werking getreden op 1 maart 1987.