Verordening tot vaststelling van de Kom der gemeente Utrecht

Geldend van 01-06-1957 t/m heden

Intitulé

Verordening tot vaststelling van de Kom der gemeente Utrecht

Komverordening

(Raadsbesluit van 18 april 1957)

DE RAAD DER GEMEENTE UTRECHT,

Gelezen de voordracht van Burgemeester en Wethouders d.d. 8 april (Gedrukte Verzameling 1957, nr. 86);

Gezien het daarbij gevoegde ontwerp-komverordening van de Rechtskundige Commissie, optredende als Commissie, bedoeld in artikel 197 der Gemeentewet;

Gelet op artikel 168 der Gemeentewet;

BESLUIT:

vast te stellen de volgende verordening:

VERORDENING tot vaststelling van de kom der gemeente Utrecht.

Artikel 1.

Waar in de strafverordeningen voor deze gemeente de uitdrukking „binnen de kom der gemeente" voorkomt, wordt daaronder verstaan: binnen het gebied, omschreven in deze verordening.

Artikel 2.

De grens, waardoor het gebied, bedoeld in artikel 1 wordt bepaald, begint bij het punt van samenkomst van de grenzen van de gemeenten Utrecht, Achttienhoven en Maartensdijk, volgt de noordwestzijde van de verlengde St./Anthoniedijk tot de noordoostzijde van de Gageldijk, loopt langs deze zijde van die dijk in noordwestelijke richting tot de noordwestzijde van de Klopdijk, volgt deze zijde van die dijk tot de noordoostzijde van de Polderweg, loopt langs deze zijde van die weg in noordwestelijke richting tot de grens tussen de gemeenten Utrecht en Maarssen, volgt deze grens afwisselend in zuidwestelijke en noordwestelijke richting tot de zuidwestzijde van rijksweg nr. 2, loopt langs deze zijde van die weg tot de noordzijde van de spoorlijn Utrecht-Rotterdam, volgt deze zijde van die spoorlijn in westelijke richting tot de grens tussen de gemeenten Utrecht en Vleuten-De Meern, loopt langs deze grens in zuidoostelijke richting, volgt de zuidzijde van de Vleutenseweg tot de westzijde van de Hogeweide, loopt langs de westzijde van deze weg tot de grens tussen de gemeenten Utrecht en Vleuten-De Meern, volgt deze grens in zuidoostelijke richting tot de zuidelijke oever van de Leidsche Rijn, loopt langs deze oever tot de westelijke oever van het Amsterdam-Rijnkanaal, volgt deze oever tot de grens tussen de gemeenten Utrecht en Jutphaas, loopt in oostelijke richting langs deze grens tot de oostzijde van rijksweg nr. 22, volgt deze zijde van die weg tot de zuidoostelijke oever van de Kromme Rijn, loopt langs deze oever tot de noordoostelijke oever van de Ridderschapsvaart, volgt deze oever tot de oostzijde van de parallelweg van rijksweg nr. 22, loopt langs deze zijde van die weg tot de kade om het fort aan de Biltsestraatweg, volgt de buitenzijde van die kade, loopt langs de noordzijde van de Ezelsdijk tot de oostzijde van de ontworpen rijksweg naar Hilversum, kadastraal bekend gemeente Utrecht, sectie L, nrs. 92 en 268, volgt deze zijde van die ontworpen weg tot de grens tussen de gemeenten Utrecht en Maartensdijk en loopt vandaar volgens deze grens langs het fort Blauwkapel tot het punt van samenkomst van de grenzen van de gemeenten Utrecht, Achttienhoven en Maartensdijk.

Artikel 3.

Behalve de wegen en wateren, in het vorige artikel als grenzen vermeld, worden de daaraan gelegen woningen en erven eveneens geacht, voor de volle breedte in de kom der gemeente begrepen te zijn.

Artikel 4.

Deze verordening kan worden aangehaald als „Komverordening".

Artikel 5.

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die harer afkondiging.

  • 2.

    Met ingang van deze dag zal zijn ingetrokken de Komverordening, vastgesteld 10 december 1918, afgekondigd 28 december 1918.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de Raad, gehouden op 18 april 1957.

De Secretaris, De Burgemeester,

B.DE GOEDE. C. J. A. DE RANITZ.

De afkondiging is geschied 31 mei 1957.