Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR50535
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR50535/7
Regeling vervallen per 01-01-2020
Algemene plaatselijke verordening 2010 van de gemeente Druten
Geldend van 01-01-2014 t/m 31-12-2014
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
In deze verordening worden de volgende definities gebruikt.
a. openbare plaats: een voor het publiek, al dan niet met enige beperking toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen;
b. weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.
c. openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn.
d. bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen, vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in de Wegenverkeerswet 1994.
e. rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;
f. bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening gemeente Druten 2007;
g. gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;
h. handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;
i. venten: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis. Venten is niet:
a. het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;
b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 1.1 onder k.;
c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 1.1 onder j.
j. standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel. Een standplaats is niet:
a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1.
k. snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats. Een snuffelmarkt is niet:
a. een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
b. een evenement als bedoeld in artikel 1.1 onder l.
l. evenement:
1. elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
a. bioscoopvoorstellingen;
b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 1.1 onder k. van deze verordening;
c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
d. het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
f. activiteiten als bedoeld in artikel 2.1.4.3 en 2.3.3.1 van deze verordening.
2. Onder evenement wordt mede verstaan:
a. een herdenkingsplechtigheid;
b. een braderie;
c. een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.2 van deze verordening, op de weg;
d. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;
e. een straatfeest of buurtbarbecue op een dag.
m. Zeer belastend evenement: een evenement dat op grond van de checklist in bijlage 2 bij deze verordening als zeer belastend wordt aangemerkt.
n. Nieuw evenement: een evenement dat niet eerder is georganiseerd in de gemeente Druten.
o. horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden;
p. ondergeschikt horecabedrijf: Een horecabedrijf waarin de horeca-activiteit een hoofdactiviteit ondersteunt en die voldoet aan de volgende eisen: het horeca-gedeelte
• is ondergeschikt aan de hoofdactiviteit die door het geldende bestemmingsplan is bepaald (onder andere voor wat betreft het aantal m2);
• heeft geen eigen toegang;
• heeft geen afleveringsloket;
• heeft geen separate reclame-uitingen en
• heeft geen openingstijden die liggen buiten de uren waarop de hoofdactiviteit plaatsvindt.
q. terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
r. speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.
s. consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
t. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
u. prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
v. seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
w. escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend
x. sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;
y. bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 1.2 Beslistermijn
-
1 Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag, tenzij in deze verordening een andere beslistermijn is bepaald.
-
2 Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen, tenzij in deze verordening een andere termijn is bepaald.
-
3 In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2.1.5.2 of een verzoek om ontheffing als bedoeld in artikel 4.5.2.
Artikel 1.3 Indiening aanvraag
-
1 Tenzij in deze verordening anders is bepaald kan, indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.
-
2 Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.
Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen
-
1 Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
-
2 Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.
Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.
Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;
c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
d. indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;
e. indien de houder dit verzoekt.
Artikel 1.7 Termijnen
De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
Artikel 1.8 Weigeringsgronden
De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de openbare veiligheid;
c. de volksgezondheid;
d. de bescherming van het milieu.
Artikel 1.9 Positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen
Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing voor de volgende artikelen in deze verordening:
• artikel 2.1.5.1 vergunning plaatsen van voorwerpen op of boven een openbare plaats;
• artikel 5.2.4 vergunning organisatie snuffelmarkt.
Artikel 1.10 Geen positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen
Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing voor de volgende artikelen in deze verordening:
- artikel 2.2.2 vergunning evenementen;
- artikel 2.3.1.2 exploitatievergunning horeca;
- artikel 2.3.3.1 exploitatievergunning speelgelegenheid;
- artikel 3.2.1 vergunning seksinrichting;
- artikel 4.5.2 ontheffing kapverbod;
- artikel 4.8.2 ontheffing van het verbod tot recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen.
Hoofdstuk 2 Openbare orde
Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden
-
1 Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden, dan wel te vechten
-
2 Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
-
3 Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.
-
4 De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.
-
5 Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
Artikel 2.1.2.1
(Vervallen)
Afdeling 2 Betoging
Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
-
1 Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.
-
2 De kennisgeving bevat:
a. naam en adres van degene die de betoging houdt;
b. het doel van de betoging;
c. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;
d. de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;
e. voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;
f. maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.
-
3 Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.
-
4 Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.
-
5 De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.
Artikel 2.1.2.3
(Vervallen)
Artikel 2.1.2.4
(Vervallen)
Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken
Artikel 2.1.3.1 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
-
1 Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.
-
2 Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.
-
3 Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.
-
4 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg
Artikel 2.1.4.1
(Vervallen)
Artikel 2.1.4.2
(Vervallen)
Artikel 2.1.4.3
(Vervallen)
Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg
Artikel 2.1.5.1 Het plaatsen van voorwerpen op of boven een openbare plaats in strijd met de publieke functie ervan
-
1 Het is verboden zonder voorafgaande vergunning van het college een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie van die openbare plaats.
-
2 Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:
a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de openbare plaats, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats;
b. indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, te beoordelen op grond van het bepaalde in hoofdstuk 5 van de Welstandsnota gemeente Druten;
c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
-
3 Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in eerste lid bedoelde gebruik , voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
-
4 Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor:
a. evenementen als bedoeld in artikel 1.1 onder l.;
b. terrassen als bedoeld in artikel 1.1 onder p.;
c. standplaatsen als bedoeld in artikel 1.1 onder j.
-
5 Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt tevens niet voor voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.
-
6 Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, of de Gelderse wegenverordening.
-
7 De weigeringsgrond van het tweede lid, onder a, van dit artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.
-
8 De weigeringsgrond van het tweede lid, onder b,van dit artikel geldt niet voor bouwwerken.
-
9 De weigeringsgrond van het tweede lid, onder c, van dit artikel geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
-
10 Indien het college niet binnen de in artikel 1:2 genoemde termijn op de aanvraag heeft beslist, wordt de vergunning geacht te zijn verleend.
-
11 Het college kan categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor het verbod in het eerste lid van dit artikel niet geldt.
Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg of een openbare plaats
-
1 Het is verboden zonder vergunning van het college een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een openbare plaats.
-
2 De vergunning wordt verleend:
a. als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit;
b. door het college in de overige gevallen.
-
3 Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.
-
4 Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Gelderse wegenverordening, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening gemeente Druten 2002
Artikel 2.1.5.3 Maken, veranderen van een uitweg
-
1 Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:
a. een uitweg te maken naar de weg;
b. van de openbare ruimte gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;
c. verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg:
-
2 (Vervallen)
-
3 Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:
a. de bruikbaarheid van de openbare ruimte;
b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.
-
4 Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Waterschapskeur of de Gelderse wegenverordening van toepassing is.
-
5 in afwijking van het bepaalde in artikel 1.5 is de vergunning bedoeld in het eerste lid zaaksgebonden.
Afdeling 6 Veiligheid op de weg
Artikel 2.1.6.1
(Vervallen)
Artikel 2.1.6.1a
(Vervallen)
Artikel 2.1.6.2
(Vervallen)
Artikel 2.1.6.3 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.
Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Artikel 2.1.6.5
(Vervallen)
Artikel 2.1.6.6 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
-
1 Het is verboden te roken in bossen, of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende een door het college aangewezen periode.
-
2 Het is verboden in bossen, of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.
-
3 Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.
-
4 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.
Artikel 2.1.6.7 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
-
1 Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom-)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.
-
2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 meter uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.
-
3 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
-
4 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.
Artikel 2.1.6.8
(Vervallen)
Artikel 2.1.6.9 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
-
1 De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
-
2 Het bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.
Artikel 2.1.6.10 Objecten onder hoogspanningslijn
-
1 Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.
-
2 Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.
-
3 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.
Artikel 2.1.6.11
(Vervallen)
Afdeling 7 Evenementen
Artikel 2.2.1
(Vervallen, zie artikel 1.1)
Artikel 2.2.2 Evenement
-
1 Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.
-
2 De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. het voorkomen of beperken van overlast;
c. de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;
d. de zedelijkheid of gezondheid.
Artikel 2.2.2a Afwijkende indieningstermijn voor een aanvraag om vergunning
-
1 Een aanvraag om vergunning voor een evenement moet uiterlijk 5 weken voor de aanvang daarvan zijn ontvangen door de burgemeester, terwijl een aanvraag om vergunning voor een zeer belastend evenement uiterlijk tien weken voor de aanvang daarvan moet zijn ontvangen door de burgemeester.
-
2 Als een aanvraag om vergunning als bedoeld in het eerste lid niet is ontvangen binnen de daar genoemde termijn, kan de burgemeester in afwijking van het bepaalde in artikel 1.3 besluiten om de aanvraag niet in behandeling te nemen.
-
3 De organisator van een nieuw evenement moet, uiterlijk op 1 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin het evenement is gepland, aan de hand van een principe-aanvraag door de burgemeester laten beoordelen of het evenement zeer belastend is.
-
4 Een aanvraag om vergunning voor een nieuw evenement dat niet uiterlijk op de in het derde lid genoemde datum ter beoordeling is voorgelegd aan de burgemeester, moet worden geweigerd als het evenement als zeer belastend wordt aangemerkt.
Artikel 2.2.3 Ordeverstoring
Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.
Afdeling 8 Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2.3.1.1
(Vervallen, zie artikel 1.1)
Artikel 2.3.1.2 Exploitatievergunning horecabedrijf
-
1 Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
-
2 De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging of exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
-
3 In afwijking van artikel 1.8 kan de burgemeester kan de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
-
4 Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.
-
5 Het eerste lid geldt niet voor een horecabedrijf in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit;
-
6 Voor het horecabedrijf als bedoeld in het vijfde lid gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.
-
7 Voorts geldt het eerste lid niet voor:
a. een ondergeschikt horecabedrijf in zorginstellingen;
b. een ondergeschikt horecabedrijf in musea;
c. een ondergeschikt horecabedrijf in scholen.
Artikel 2.3.1.3
(Vervallen)
Artikel 2.3.1.4 Sluitingstijd
-
1 Het is de exploitant verboden het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in het horecabedrijf te laten verblijven: op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 05.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 02.00 uur en 05.00 uur.
-
2 De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of een daartoe behorend terras.
-
3 Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.
Artikel 2.3.1.5 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
-
1 De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.3.1.4 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
-
2 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.
Artikel 2.3.1.6 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2.3.1.4 of ingevolge een op grond van artikel 2.3.1.5 genomen besluit gesloten dient te zijn.
Artikel 2.3.1.7 Ordeverstoring
Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.
Artikel 2.3.1.8 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Indien een horecabedrijf geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2.3.1.2 tot en met 2.3.1.6.
Artikel 2.3.1.9 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a: - alcoholhoudende drank
- horecabedrijf
- horecalocaliteit
- inrichting
- paracommerciële rechtspersoon
- sterke drank
- slijtersbedrijf
- zwak-alcoholhoudende drank
dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet;
b: bijeenkomst van persoonlijke aard: een bijeenkomst, waarbij alcoholhoudende drank wordt genuttigd, die geen direct verband houdt met de statutaire activiteiten van de paracommerciële instelling. Voorbeelden van bijeenkomsten van persoonlijke aard zijn bruiloften, recepties bij jubilea, verjaardagsfeesten, barbecues, bedrijfsfeesten, koffietafels, condoleancebijeenkomsten en dergelijke.
Artikel 2.3.1.10 Regulering paracommerciële rechtspersonen
-
1 Een paracommerciële rechtspersoon kan alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken dagelijks van 12.00 uur tot 01.00 uur.
-
2 Een paracommerciële rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en tijdens bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.
Artikel 2.3.1.11 Voorwaarden en beperkingen voor horecabedrijven en slijtersbedrijven
De burgemeester kan in het belang van de handhaving van de openbare orde, de veiligheid, de zedelijkheid of de volksgezondheid aan een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet voorschriften verbinden en de vergunning beperken tot het verstrekken van zwakalcoholhoudende drank.
Artikel 2.3.1.12 Verbod op 'happy hour'
Het is verboden in een horecalokaliteit of op een terras bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager is dan 60% van de prijs die daar gewoonlijk wordt gevraagd.
Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2.3.2.1 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.
Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
Artikel 2.3.2.3
(Vervallen)
Artikel 2.3.2.4 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.
Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden
-
1 Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.
-
2 Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:
a. speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;
b. speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;
c. speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.
-
3 De burgemeester weigert de vergunning:
a. indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;
b. indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
Artikel 2.3.3.2 Speelautomaten
-
1 In dit artikel wordt verstaan onder:
a. Wet: de Wet op de kansspelen;
b. speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;
c. kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;
d. hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;
e. laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.
-
2 In hoogdrempelige inrichtingen zijn 2 speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.
-
3 In laagdrempelige inrichtingen zijn 2 speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.
Artikel 2.3.3.3
(Vervallen)
Artikel 2.3.3.4
(Vervallen)
Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2.4.1 Betreden gesloten woning of lokaal
-
1 Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
-
2 Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
-
3 Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.
Artikel 2.4.2 Plakken en kladden
-
1 Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.
-
2 Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:
a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;
b. met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.
-
3 Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.
-
4 Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.
-
5 Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.
-
6 Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.
-
7 De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.
Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d.
-
1 Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.
-
2 Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2.4.2.
Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen
-
1 Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.
-
2 Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.
Artikel 2.4.5 (Vervallen)
(Vervallen)
Artikel 2.4.6 (Vervallen)
(Vervallen)
Artikel 2.4.7 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
-
1 Het is verboden :
a. op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;
b. zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt
-
2 Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2.4.8 Verboden drankgebruik
-
1 Het is verboden op een openbare plaats alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.
-
2 Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:
a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;
b. de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.
Artikel 2.4.9 Verboden gedrag bij of in gebouwen
-
1 Het is verboden:
a. zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;
b. zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.
-
2 Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.
Artikel 2.4.10 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:
a. dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;
b. daardoor die ingang versperd wordt.
Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Artikel 2.4.13 (Vervallen)
(Vervallen)
Artikel 2.4.14 (Vervallen)
(Vervallen)
Artikel 2.4.15 (Vervallen)
(Vervallen)
Artikel 2.4.16 (Vervallen)
(Vervallen)
Artikel 2.4.17 Loslopende honden
-
1 Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:
a. binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;
b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;
c. vervallen
-
2 Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid onder a niet geldt.
-
3 De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.
Artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden
-
1 De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond, indien deze zich op of aan de weg bevindt, zich niet van uitwerpselen ontdoet.
-
2 Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing:
a. op door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen;
b. indien de eigenaar of houder van een hond ervoor zorgt, dat de uitwerpselen onmiddellijk
worden verwijderd.
-
3 De eigenaar of houder van een hond is verplicht, indien hij zich met een hond op of aan de weg bevindt, een hulpmiddel in de vorm van een schep of zakje bij zich te hebben dat geschikt is voor het verwijderen van uitwerpselen.
-
4 De eigenaar of houder van een hond die zich met de hond op of aan de weg bevindt, is verplicht de schep of het zakje op eerste vordering te laten zien aan de toezichthoudend ambtenaar.
-
5 De geboden genoemd onder lid 1, 3 en 4 gelden niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien de eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot een geleidehond.
Artikel 2.4.19 Gevaarlijke honden
-
1 Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:
a. anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;
b. anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.
-
2 In afwijking van artikel 2..4.17, eerste lid onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet- verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.
-
3 In het eerste lid wordt verstaan onder:
a. muilkorf: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn;
b. kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn die, gemeten van hand tot halsband, niet langer is dan 1,50 meter.
Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
-
1 Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer plaatsen aanwijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:
a. aanwezig te hebben, of
b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels, of
c. aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.
-
2 Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven.
-
3 Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.
Artikel 2.4.21 (Vervallen)
(Vervallen)
Artikel 2.4.22 Loslopend vee
De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.
Artikel 2.4.23 (Vervallen)
(Vervallen)
Artikel 2.4.24 (Vervallen)
(Vervallen)
Artikel 2.4.25 Bestrijding akkerdistels
Indien zich op een terrein een aantal akkerdistels (cirsium averse) bevindt dat naar het oordeel van het college gevaar oplevert voor verspreiding van deze plant, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn het terrein van akkerdistels te zuiveren.
Artikel 2.4.26 Bedelarij
Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.
Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2.5.1
(Vervallen)
Artikel 2.5.2
(Vervallen)
Artikel 2.5.3
(Vervallen)
Artikel 2.5.4
(Vervallen)
Artikel 2.5.5 Handel in horecabedrijven
-
1 In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
-
2 De exploitant van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.
Afdeling 13 Vuurwerk
Artikel 2.6.1
(Vervallen, zie artikel 1.1 onder S.)
Artikel 2.6.2
(Vervallen)
Artikel 2.6.3 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
-
1 Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.
-
2 Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.
-
3 De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Afdeling 14 Drugsoverlast
Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2.8.1 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2.1.1.1 (samenscholingsverbod), 2.1.2.1 (optochten), 2.1.5.1 (het plaatsen van voorwerpen op of boven een openbare plaats in strijd met de publieke functie ervan), 2.1.5.2. (Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg of een openbare plaats), 2.1.6.7 (Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp), 2.4.7 (Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen), 2.4.8 (hinderlijk drankgebruik), 2.4.9 (hinderlijk gedrag in of bij gebouwen), 2.4.10 (gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten) en/of 5.5.1 (verbod om vuur te stoken) van deze verordening groepsgewijs niet naleven.
Artikel 2.9.1 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2.10.1 Cameratoezicht op openbare plaatsen
-
1 De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.
-
2 De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere voor eenieder toegankelijke plaatsen.
Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.
Afdeling 1 Begripsbepalingen
Artikel 3.1.1 Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. (Vervallen, zie artikel 1.1 onder t.)
b. (Vervallen, zie artikel 1.1 onder u.)
c. (Vervallen, zie artikel 1.1 onder v.)
d. (Vervallen, zie artikel 1.1 onder w.)
e. (Vervallen, zie artikel 1.1 onder x.)
f. exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;
g. beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;
h. bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:
1. de exploitant;
2. de beheerder;
3. de prostituee;
4. het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;
5. toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;
6. andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.
Artikel 3.1.2 Bevoegd bestuursorgaan
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.
Artikel 3.1.3 Nadere regels
Met het oog op de in artikel 3.3.2 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.
Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke
Artikel 3.2.1 Seksinrichtingen
-
1 Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.
-
2 In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:
a. de persoonsgegevens van de exploitant;
b. de persoonsgegevens van de beheerder; en
c. de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.
Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder
-
1 De exploitant en de beheerder:
a. staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;
b. is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en
c. heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.
-
2 Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:
a. met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;
b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
1. bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;
2. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;
3. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
4. de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;
5. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;
6. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
-
3 Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:
a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;
b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.
-
4 De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:
a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;
b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.
-
5 De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.
Artikel 3.2.3 Sluitingstijden
-
1 Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4 voor een afzonderlijke seksinrichting sluitingstijden vaststellen.
-
2 Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verlijven gedurende de op grond van lid 1 opgelegde sluitingstijden.
-
3 Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid, dan wel krachtens artikel 3.2.4, eerste lid, gesloten dient te zijn.
-
4 Het in het eerste tot en met het derde lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.
Artikel 3.2.4 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
-
1 Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:
a. tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.2.3, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;
b. van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.
-
2 Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 3.2.5 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
-
1 Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.
-
2 De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:
a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
Artikel 3.2.6 Straatprostitutie
-
1 Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:
a. op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;
b. gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.
-
2 Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.
-
3 Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.
-
4 De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.
-
5 De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.
-
6 Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.
Artikel 3.2.7
(Vervallen)
Artikel 3.2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
-
1 Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:
a. indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;
b. anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.
-
2 Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden
Artikel 3.3.1 Beslissingstermijn
-
1 Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.
-
2 Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.
Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden
-
1 De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, wordt geweigerd indien:
a. de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen;
b. de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;
c. er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
-
2 In afwijking van artikel 1.8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3.2.6, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. het voorkomen of beperken van overlast;
c. het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;
d. de veiligheid van personen of goederen;
e. de verkeersvrijheid of – veiligheid;
f. de gezondheid of zedelijkheid;
g. de arbeidsomstandigheden van de prostituee.
Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Artikel 3.4.1 Beëindiging exploitatie
-
1 De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.
-
2 Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.
Artikel 3.4.2 Wijziging beheer
-
1 Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3.1.1, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.
-
2 Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
-
3 In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.
Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting
Artikel 4.1.1 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
b. inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;
c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;
d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;
e. incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;
f. geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;
g. geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;
h. onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.
Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
-
1 De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
-
2 De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
-
3 In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de Gemeente.
-
4 Het college maakt de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.
-
5 Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.
-
6 Op de dagen als bedoeld in het eerste lid, dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit - uiterlijk om 24.00 uur te zijn beëindigd.
-
7 Geen inhoud aanwezig van lid
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl