Verordening Wet kinderopvang gemeente Druten

Geldend van 08-02-2007 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 14-12-2006

Intitulé

Verordening Wet kinderopvang gemeente Druten

De raad van de gemeente Druten;

gelezen het voorstel van het college van Druten;

inzake het vaststellen van een gemeentelijke verordening wet kinderopvang;

gelet op artikel 25 van de Wet kinderopvang en artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het noodzakelijk is de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van kinderopvang bij verordening te regelen;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Druten;

b. de wet: de Wet kinderopvang;

c. houder: houder van een kindercentrum of gastouderbureau.

Paragraaf 2 Aanvraag van de tegemoetkoming

Artikel 2 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

  • 1 Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat:

    a. naam, adres en sofi-nummer van de ouder;

    b. indien van toepassing: naam en sofi-nummer van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;

    c. naam, geboortedatum en sofi-nummer van het kind of de kinderen waarop de aangevraagdetegemoetkoming betrekking heeft;

    d. een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven:   

    1. het aantal uren kinderopvang per kind,   

    2. de kostprijs per uur, en   

    3. de aanvangsdatum van de opvang;

    e. gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 22 van de wet, of gegevens waaruit blijkt dat de ouder een oudkomer is die een oudkomerstraject volgt;

    f. een kopie van het identiteitsbewijs van de onder a genoemde persoon.

    g. overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2 Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3 Indien de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

Paragraaf 3 Vaststelling van de tegemoetkoming

Artikel 3 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

  • 1 De ouder verstrekt binnen vierweken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • 2 Het college stelt de tegemoetkoming binnen achtweken na ontvangst van het overzicht van de kosten vast.

Artikel 4 Verrekening met de voorschotten

De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken na het nemen van het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

Paragraaf 4 Vaststelling noodzaak van kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie

Artikel 5 Te verstrekken gegevens

  • 1 Een aanvraag tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie als bedoeld in artikel 23 van de wet bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    a. naam en adres van de ouder;

    b. indien van toepassing: naam van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;

    c. naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de aanvraag betrekking heeft;

    d. een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de onder a genoemde persoon.

    e. overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2 Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3 Indien de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

Artikel 6 Beslistermijn

  • 1 Het college besluit over de aanvraag als bedoeld in artikel 2 binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2 Het college kan dit besluit overeenkomstig artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht verdagen. Het college stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis, onder vermelding van de termijn waarbinnen het besluit zal worden genomen.

Artikel 7 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie bevat in ieder geval:

a. de geldigheidsduur van de indicatie;

b. de omvang van de kinderopvang die noodzakelijk wordt geacht.

Artikel 8 Weigeringsgronden

Het college ziet af van het vaststellen van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie indien:

a. de ouder en de partner reeds een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang ontvangt of kan ontvangen; of

b. de ouder of de partner niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel k of l van de wet.

Paragraaf 5 Verlening van de tegemoetkoming

Artikel 9 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

  • 1 Het college besluit over de verlening van de tegemoetkoming binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2 Het college kan dit besluit overeenkomstig artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht verdagen. Het college stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis, onder vermelding van de termijn waarbinnen het besluit zal worden genomen.

Artikel 10 Weigeringsgrond

Het college weigert, onverminderd het bepaalde in artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht, de tegemoetkoming indien de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 22 van de wet, en geen oudkomer is die een oudkomerstraject volgt.

Artikel 11 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

  • 1 De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag voor de tegemoetkoming bij het college is ingediend.

  • 2 Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden.

  • 3 de tegemoetkoming voor de oudkomer die een oudkomerstraject volgt geldt met ingang van de datum waarop de aanvraag is ingediend voor de periode die in het oudkomerscontract is vastgelegd als zijnde de onderwijsperiode, voor zover in deze periode ook gebruik wordt gemaakt van kinderopvang

Artikel 12 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

  • 1 De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode van een tegemoetkomingsjaar als bedoeld in artikel 1 van de wet.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een andere periode verlenen.

Artikel 13 Omvang van de kinderopvang

  • 1 Het college verleent, overeenkomstig paragraaf 3 van hoofdstuk 2 van de wet, de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat door de ouder is aangevraagd.

  • 2 In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, van de wet de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.

Artikel 14 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

a. de vaststelling tot welke van de gemeentelijke doelgroepen de ouder behoort;

b. de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

c. de naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

d. de periode en de omvang van de kinderopvang per tijdvak waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;

e. de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming wordt bepaald en het bedrag dat op basis hiervan wordt verleend;

f. de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

g. de verplichtingen van de ouder.

Artikel 15 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

  • 1 De tegemoetkoming wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald.

  • 2 Het college kan nadere voorschriften stellen over de wijze van bevoorschotting.

Paragraaf 6 Verplichtingen van de ouder

Artikel 16 Inlichtingenplicht

  • 1 De ouder of de partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming.

  • 2 De ouder of partner verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

Paragraaf 7 Handhaving

Artikel 17 Toezicht

  • 1 Het college wijst ambtenaren van de GGD aan als toezichthouder.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in artikel 62 van de wet, onderzoekt de toezichthouder, op verzoek van het college, de naleving van de wet door de houder.

Artikel 18 Registratie

  • 1 Het college neemt de melding, als bedoeld in artikel 45 van de wet, op in een registratie.

  • 2 Het college bevestigt de registratie schriftelijk aan de houder.

  • 3 De registratie op grond van het tweede lid is een voorlopige.

  • 4 In de op grond van het tweede lid afgegeven schriftelijke bevestiging wordt de houder in ieder geval gewezen op het bepaalde in de tweede volzin van artikel 45, eerste lid, van de wet.

  • 5 Het college besluit, naar aanleiding van het onderzoek van de toezichthouder op grond van artikel 62 van de wet, over de opname van de melding in het register.

Paragraaf 8 Sancties

Artikel 19 Bestuurlijke boeten

  • 1 Het college legt, overeenkomstig het bepaalde in artikel 72 van de wet, een boete op ter hoogte van:

    a. € 50,00 bij het niet, dan wel onvoldoende, nakomen van de verplichting van artikel 28 van de wet,

    b. € 100,00 bij het niet, dan wel onvoldoende, nakomen van de verplichting van artikel 58, 59 of 60 van de wet,

    c. € 250,00 bij het niet, dan wel onvoldoende, nakomen van de verplichting van artikel 45 of 47 van de wet,

    d. € 500,00 bij het niet, dan wel onvoldoende, nakomen van de verplichting van artikel 49, 50 of 56 van de wet,

    e. € 1.000,00 bij het niet, dan wel onvoldoende, nakomen van de verplichting van artikel 51 van de wet.

    f. € 250,00 bij het niet, dan wel onvoldoende, nakomen van de verplichting van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2 In de gevallen genoemd in het eerste lid, onder b, d en e, geeft het college de houder, overeenkomstig artikel 65 van de wet, tevens een schriftelijke aanwijzing.

  • 3 Indien de houder de schriftelijke aanwijzing niet, dan wel onvoldoende, nakomt, wordt de hoogte van de boete, zoals bepaald in het eerste lid, verdubbeld.

  • 4 In het geval, genoemd in het derde lid, verbiedt het college de houder de exploitatie van het kindercentrum of het gastouderbureau voort te zetten.

  • 5 Indien de houder handelt in strijd met een verbod krachtens het vierde lid, legt het college de houder een boete op van € 10.000,00.

Paragraaf 9 Slotbepalingen

Artikel 20 Inwerkingtreding

Onder toepassing van artikel 25 van de Tijdelijke referendumwet treedt deze verordening in werking 3 dagen na haar bekendmaking.

Artikel 21 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet kinderopvang gemeente Druten.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 14 december 2006, 
de voorzitter      de griffier 
A.P.M. Aelberts Y.C. Onderdelinden

1 Toelichting bij de verordening wet kinderopvang

INLEIDING

Op 1 januari 2005 treedt de Wet kinderopvang in werking. De Wet kinderopvang beoogt het ouders of verzorgers gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de Wet kinderopvang. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term ‘tegemoetkoming kosten kinderopvang (gemeente)’.

De gemeentelijke doelgroepen zijn:

- Personen die een reïntegratietraject volgen en een uitkering ontvangen in het kader van de WWB, WIK, Anw, Ioaw of Ioaz,

- Niet-uitkeringsgerechtigden ten aanzien van wie de gemeente verantwoordelijk is voor de reïntegratie,

- Nieuwkomers (WIN) die een inburgeringstraject volgen,

- Huishoudens waar sprake is van een sociaal-medische indicatie en die niet behoren tot een van de andere doelgroepen,

- Studenten,

- Tienermoeders die een opleiding volgen, en

- Oudkomers

Artikel 25 Wet kinderopvang bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming. Deze verordening geeft uitvoering aan deze wettelijke opdracht.

De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager.

Titel 4.2 van de Awb die regels stelt over subsidies is van toepassing op de tegemoetkomingen. Dit betekent dat op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door gemeenten drie regelingen van toepassing zijn:1. de gemeentelijke verordening Wet kinderopvang;2. de Wet kinderopvang;3. de subsidieregels in titel 4.2 van de Awb.

Deze verordening is zo opgezet dat deze geheel los staat van de algemene subsidieverordening. De algemene subsidieverordening is derhalve niet van toepassing op de verstrekking van tegemoetkomingen in het kader van deze verordening.

HOOFDLIJNEN VAN HET PROCES VAN VERSTREKKING VAN DE TEGEMOETKOMINGEN

In deze verordening worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn.

Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderen

De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten ‘open-einde regeling’. Dit betekent dat iedereen die op grond van de wet behoort tot de gemeentelijke doelgroep aanspraak heeft op een tegemoetkoming van de gemeente.

Om de verstrekking van de tegemoetkomingen beheersbaar te houden, zijn in de modelverordening de volgende bepalingen opgenomen:

- De omvang van de aanspraak op een tegemoetkoming van ouders die geen eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang hoeven te betalen, wordt aan beperkingen gebonden. In de verordening wordt bepaald dat bij deze groep ouders de tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken.

- Er worden geen tegemoetkomingen met terugwerkende kracht verstrekt. Een gemeentelijketegemoetkoming wordt verstrekt met ingang van het tijdstip waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming is ingediend.

- De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt als er daadwerkelijk kinderopvang plaatsvindt.

- De tegemoetkoming wordt uitbetaald in maandelijkse voorschotten. Hierdoor blijft de omvang vaneventuele onverschuldigde betalingen die van de ouders moet worden teruggevorderd, beperkt.

Tegemoetkomingen voor de duur van een kalenderjaar

Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur één kalenderjaar. Daarmee wordt aangesloten bij de wijze waarop de betalingen door de Belastingsdienst worden verstrekt. Dit betekent dat een tegemoetkoming elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd. Uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duur van een reïntegratietraject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat).

Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappen

De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij de WWB.

De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een bepaald bedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt.Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak.

De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsbepalingen

De begripsbepalingen in artikel 1 en 2 van de Wet kinderopvang zijn ook van toepassing op deze verordening.Alleen de in deze artikelen niet gedefinieerde begrippen zijn aangevuld.

Artikel 2 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 26 Wet kinderopvang). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder zijn woonplaats heeft (artikel 22, derde lid, Wet kinderopvang). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb).

Omdat een tegemoetkoming voor de duur van een tegemoetkomingsjaar wordt verstrekt, moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Om de lasten voor de aanvragers zo beperkt mogelijk te houden, kan overwogen worden een aanvraagformulier te ontwikkelen voor vervolgaanvragen (een verkort aanvraagformulier of mutatieformulier)

Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college (artikel 28, derde lid, Wet kinderopvang).Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen.

Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in een gemeentelijk register (artikel 5, eerste lid, Wet kinderopvang).Onderdeel e van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat de gemeente over de gegevens beschikt:

- de ouder of partner ontvangt een uitkering in het kader van de WWB, IOAW/IOAZ of Anw én maaktgebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

- de ouder is een niet-uitkeringsgerechtigde (NUG-er), is als werkzoekende geregistreerd bij het CWI én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

- de ouder is een nieuwkomer die een inburgeringsprogramma volgt;

- het college heeft sociaal-medische indicatie vastgesteld.

- de ouder heeft een oudkomerscontract afgesloten met de gemeente

In andere gevallen zal de ouder de volgende gegevens aan de gemeente moeten verstrekken:

- De ouder of partner ontvangt een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars;

- De ouder heeft de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt, volgt scholing of een opleiding en ontvangt algemene bijstand op grond van de WWB of kan zo’n uitkering ontvangen;

- De ouder of diens partner zijn ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen of in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet Studiefinanciering 2000;

- De ouder of diens partner is arbeidsgehandicapte en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

In het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Deze bepaling is volledigheidshalve in de verordening opgenomen. De verplichting is reeds neergelegd in artikel 26, derde lid, Wet kinderopvang.

Artikel 3 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen.De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college te worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.

In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.

Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen.Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:

a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

b. de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

c. de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

Het derde lid van artikel 4:46 Awb luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen’.

De terugvordering kan gebaseerd worden op artikel 38 van de Wet kinderopvang. Het besluit tot terugvordering levert een executoriale titel op (zie artikel 38, tweede lid Wk).

Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming

In de Awb/WWB is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie van de Wet kinderopvang) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden:

a. de situatie waarin de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld en

b. de situatie waarin de tegemoetkoming wel is vastgesteld.

Ad a. de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb)

Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen, indien:

a. de activiteiten waarvoor de tegemoetkoming is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

b. de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen;

c. de ontvanger van de tegemoetkoming onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de tegemoetkoming zou hebben geleid;

d. de verlening van de tegemoetkoming anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.

De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald (lid 2).

Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)

Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.

Ad b. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Abw)

Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:

a. er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het college bij de vaststelling van de tegemoetkoming redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming lager dan overeenkomstig de verlening van de tegemoetkoming zou zijn vastgesteld;

b. de vaststelling van de tegemoetkoming was onjuist en de ontvanger van de tegemoetkoming wist dit of behoorde dit te weten;

c. de ontvanger van de tegemoetkoming heeft na de vaststelling van de tegemoetkoming niet voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen.De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.

Terugvordering (artikel 38 Wet kinderopvang)

Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de ouder terugvorderen.In artikel 38 Wet kinderopvang worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) over deterugvordering van bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen van eentegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. Daarnaast verschaft de beschikking de gemeente een executoriale titel (artikel 60, derde lid WWB). In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld (artikel 60, eerste lid WWB).

Artikel 4 Verrekening met de voorschotten

Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is geregeld in artikel 38 Wet kinderopvang (zie ook de toelichting bij artikel 14).

Artikel 5 Te verstrekken gegevens

Een aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie moet worden ingediend bij het college. In de procedure gaat de aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie vooraf aan de aanvraag voor een tegemoetkoming, maar in de praktijk zullen de aanvragen vaak gelijktijdig worden ingediend. Ook de besluiten over de toekenning van een sociaal-medische indicatie en de verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang kunnen in één beschikking worden opgenomen. Wel moet de juiste volgorde in acht worden genomen: eerst het besluit over de aanwezigheid van een sociaal-medische indicatie en vervolgens het besluit over de verstrekking van een tegemoetkoming.

Artikel 6 Beslistermijn

Bij de bepaling van de duur van de beslistermijn is aangesloten bij de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 7 Inhoud van de beschikking

Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld. Als de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie wordt vastgesteld, wordt in de beschikking aangegeven hoeveel uren kinderopvang noodzakelijk worden geacht. Het besluit over de noodzakelijke omvang van de kinderopvang vormt de grondslag voor de aanvraag voor een tegemoetkoming van de gemeente. Bovendien moet in het besluit de geldigheidsduur van de indicatie worden vermeld. Deze verplichting staat in het vierde lid van artikel 23 Wet kinderopvang. Het kan gaan om een geldigheidsduur voor een beperkte termijn, maar ook om een geldigheidsduur voor onbepaalde tijd. In het indicatieadvies zal hierover ook een uitspraak moeten worden gedaan.

Het college neemt het besluit op basis van het uitgebrachte indicatieadvies. Dit advies is niet bindend. Dit betekent dat het college van dat advies kan afwijken. Als het college een beschikking geeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het college de redenen voor de afwijking in de beschikking moeten motiveren (artikel 4:20 Awb). De motiveringverplichting geldt vooral voor het geval waarin een positief advies wordt gegeven en het college een afwijzend besluit neemt.

Artikel 8 Weigeringsgronden

Dit artikel bevat twee weigeringsgronden. De weigeringsgrond onder a geeft aan dat een gemeentelijke tegemoetkoming op grond van een sociaal-medische indicatie een vangnetvoorziening is. Alleen ouders die niet op grond van een andere bepaling in de Wet kinderopvang aanspraak kunnen doen op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, kunnen aanspraak doen op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang wegens een sociaal-medische noodzaak.De weigeringsgrond onder b spreekt voor zich.

Artikel 9 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Deze termijn geldt niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op een voortzetting van een tegemoetkoming en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met uitbreiding van de omvang van de kinderopvang. In de verordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste acht weken die eventueel kan worden verlengd.De beslistermijn van acht weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette tegemoetkoming moeten worden aangevraagd. Om er zeker van te zijn dat de tegemoetkoming na 1 januari kan worden voortgezet, zullen ouders hun aanvraag minimaal acht weken vóór 1 januari bij de gemeente moeten indienen.

Artikel 10 Weigeringsgrond

Naast de weigeringsgrond in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. In artikel 8 is dit nadrukkelijk aangegeven deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

a. de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

b. de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

c. de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Het tweede lid van artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager:

a. in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of

b. failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem deschuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Artikel 11 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming. Er zijn twee ingangsdata mogelijk:

1. De datum waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente is ingediend (eerste lid). In deze situatie zal de ouder op het moment dat hij zijn aanvraag indient reeds kinderopvang hebben.

2. De datum waarop de kinderopvang van start gaat. Het tweede lid bepaalt dat er alleen een tegemoetkoming wordt verleend als er kinderopvang plaatsvindt.

Dit artikel bepaalt dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente is ingediend. Artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht bevat de vereisten die aan de aanvraag zijn verbonden.

De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen.

De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen.

Artikel 12 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen.

Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld als deze een reïntegratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het reïntegratietraject (of een andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen.

Artikel 13 Omvang van de kinderopvang

De Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming.De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt.Dit past in het systeem van de wet waarin de ouder zélf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg.

Voor bepaalde gemeentelijke doelgroepen is de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang nihil. Voor deze groepen wordt de inkomensafhankelijke eigen bijdrage door de gemeente gecompenseerd (het zogeheten ’Koakopje’, zie artikel 24, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, Wet kinderopvang). Bij deze ouders zet de hoogte van de eigen bijdrage geen rem op de vraag naar kinderopvang. Dat in tegenstelling tot ouders die wél een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen en de hoogte van die bijdrage zullen laten meewegen in hun vraag naar kinderopvang.

Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is deze bepaling in de verordening opgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om bij de groep ouders die geen eigen bijdrage betalen, per geval te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid die hij verricht te kunnen combineren met zorgtaken.

Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is om arbeid en zorg tecombineren, zal ook rekening moeten worden gehouden met omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind. In tegenstelling tot kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie op grond van artikel 23 Wet kinderopvang, hoeft voor deze beoordeling geen advies te worden aangevraagd. Met betrekking tot dit artikel van de verordening zal nader beleid geformuleerd worden.

Artikel 14 Inhoud van de beschikking

Onderdeel e bepaalt dat in de beschikking wordt aangeven hoe het bedrag van de tegemoetkoming wordt vastgesteld. In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (onderdeel f). Artikel 13 bepaalt dat de uitbetaling plaatsvindt in de vorm van maandelijkse voorschotten. Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:- de verplichting om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleendaan het college een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode;- de informatieplicht die is opgenomen in artikel 28, eerste tot en met derde lid, Wet kinderopvang.

Artikel 15 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele tegemoetkomingsjaar betreft). De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder, tenzij om rechtstreekse betaling aan het kindercentrum of het gastouderbureau wordt verzocht.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming en de daaraan te verbinden vereisten (het overleggen van nota´s e.d.). Hierover zal aanvullend (uitvoerings)beleid worden opgesteld.

Artikel 17 Toezicht

Op grond van artikel 61 van de Wet kinderopvang ziet het college toe op de naleving van de in de wet genoemde verplichting. De bepalingen omtrent de kwaliteit van de kinderopvang waren oorspronkelijk geregeld in de AMvB Kwaliteit, maar deze is naar aanleiding van de behandeling van de wet in de Tweede Kamer komen te vervallen. Daarvoor in de plaats zijn een aantal bepalingen in de wet zelf opgenomen.

Op grond van artikel 61, eerste lid Wk is het college verplicht om ambtenaren van de GGD als toezichthouder aan te wijzen. Dit is neergelegd in het eerste lid van artikel 16 van de verordening. Het tweede lid bepaalt dat het college zelf, naast de in de wet genoemde gevallen, de toezichthouder kan verzoeken om een onderzoek in te stellen.

De criteria waarop de toezichthouder toetst, zijn op dit moment niet vastomlijnd in de wet opgenomen. Op grond van de toezichtverplichting van het college, zullen er door het college nadere regels gesteld worden omtrent de kwaliteit van de kinderopvang.

Artikel 18 Registratie

Degene die van plan is een kindercentrum of een gastouderbureau te gaan exploiteren, meldt dit aan het college (artikel 45, eerste lid Wk). Het college is verplicht deze melding te registreren. Dit is opgenomen in het eerste lid van artikel 17 van de verordening. Deze registratie wordt schriftelijk bevestigd aan de houder (tweede lid van artikel 17 van de verordening).

Op grond van de wet (artikel 45 Wk) wordt het kindercentrum of het gastouderbureau pas in exploitatie genomen, nadat de toezichthouder een onderzoek heeft ingesteld. Derhalve is de registratie na de eerste melding een voorlopige (derde lid van artikel 17 van de verordening). Pas na het onderzoek van de toezichthouder, wordt een definitief besluit genomen aangaande de registratie (vijfde lid van artikel 17 van de verordening). Dit kan definitieve opname in het register betekenen of verwijdering uit het register. Reden voor het laatstgenoemde kan in ieder geval zijn dat door de toezichthouder is geconstateerd dat de exploitatie niet in overeenstemming met de wet zal (gaan) plaatsvinden. In dat geval dient tevens een verbod om tot exploitatie over te gaan, opgelegd dienen te worden, op straffe van een boete (zie artikel 18 van de verordening).

Artikel 19 Bestuurlijke boeten

Naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaalde gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen. De bestuurlijke boete is geregeld in hoofdstuk 5 van de Wet kinderopvang. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die gericht is op bestraffing van de overtreder (artikel 1, eerste lid, onderdeel t, Wet kinderopvang).Het betreffende bedrag komt toe aan de gemeente (artikel 72, vierde lid Wet kinderopvang).Het college kan een bestuurlijke boete opleggen indien een ouder zijn inlichtingenplicht niet nakomt. Het gaat daarbij om het schenden van de volgende verplichtingen:

- het desgevraagd verstrekken aan het college van alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn (artikel 28, eerste lid, Wet kinderopvang);

- het verstrekken van die inlichtingen en gegevens binnen een door het college te stellen redelijke termijn(artikel 28, tweede lid, Wet kinderopvang);

- het onmiddellijk na het bekend worden daarvan verstrekken aan het college van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming (artikel 28, derde lid, Wet kinderopvang).

De hoogte van deze bestuurlijke boete is in de verordening vastgesteld op een bedrag van € 50,00. De hoogte van deze boete wordt in overeenstemming geacht met de aard van bovenstaande feiten en sluit aan bij de bestuurlijke boete die op grond van de Abw wordt opgelegd bij schending van de inlichtingenplicht (€ 45,00).

Aan de houder van een kindercentrum of een gastouderbureau kan tevens een boete worden opgelegd. Deze mogelijkheid bestaat ten aanzien van schending van de volgende verplichtingen:

- de verplichtingen ten aanzien van de oudercommissie (artikel 58, 59 en 60 Wk). De hoogte van de boete is in dit geval vastgesteld op € 100,00.

- de verplichting tot het melden van het houden van een kindercentrum of gastouderbureau, inclusief het melden van relevante wijzigingen (artikel 45 en 47 Wk). De hoogte van de boete is in dit geval vastgesteld op € 250,00.

- de verplichting tot het aanbieden van verantwoorde kinderopvang (artikel 49, 50 en 56 Wk). De hoogte van de boete is in dit geval € 500,00.

- de verplichting tot het voeren van een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de kinderen zoveel mogelijk gewaarborgd is (artikel 51 Wk). De hoogte van de boete is in dit geval € 1.000,00.

- de verplichting tot het verlenen van medewerking, gevorderd door de toezichthouder (artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht). De hoogte van de boete is in dit geval € 250,00.

Alvorens een boete, naar aanleiding van een rapport van de toezichthouder, kan worden opgelegd, dient aan de houder een voornemen boete gezonden te worden, met als bijlage het rapport van de toezichthouder (artikel 80, eerste lid Wk). Binnen dertien weken na de dagtekening van het rapport, dient een besluit aangaande de boete-oplegging genomen te worden (artikel 81, eerste lid Wk).

In het vervolg van artikel 18 van de verordening wordt verder de boete-oplegging geregeld bij het niet nakomen van een schriftelijke aanwijzing en het niet nakomen van een bevel tot sluiting.