Regeling vervallen per 01-07-2009

Algemene subsidieverordening 2006

Geldend van 01-07-2006 t/m 30-06-2009

Intitulé

De raad van de gemeente Zandvoort:

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 2 mei 2006, nr. 2006/5179;

gelet op de overwegingen van de commissie Planning en Control van 17 mei 2006;

overwegende dat het gewenst is regels te stellen voor de subsidietoekenning aan instellingen voorzover een andere wettelijke regeling of gemeentelijke verordening hierin niet voorziet;

gelet op artikel 147 c.q. 149 van de Gemeentewet en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

besluit de volgende verordening, inclusief toelichting, vast te stellen:

Algemene subsidieverordening 2006.

BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zandvoort;

  • b.

    de raad: de gemeenteraad van Zandvoort.

  • c.

    instelling: elke organisatie met volledige rechtsbevoegdheid, niet zijnde een publiekrechtelijke instantie, die zich de behartiging van door de gemeenteraad erkende belangen van ideële en/of materiele aard ten doel stelt, of de natuurlijke of rechtspersoon, daaronder begrepen een zelfstandig onderdeel van een rechtspersoon;

  • d.

    product: een concreet en meetbaar voortbrengsel van het handelen van een instelling

  • e.

    subsidie: de aanspraak op financiële middelen, door het college verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het college geleverde goederen of diensten;

  • f.

    werkplan: een overzicht van de door de instelling voorgenomen activiteiten, waarbij tevens is aangegeven op welke wijze deze activiteiten zullen worden bekostigd;

  • g.

    activiteiten: bezigheden van een instelling ter verwezenlijking van haar doelstelling.

  • h.

    commissie: de bevoegde commissie van advies uit de gemeenteraad.

  • i.

    subsidieplafond: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies.

  • j.

    uitwerkingsovereenkomst: een schriftelijk vastgelegde afspraak met betrekking tot de budgetsubsidiëring tussen de instelling en het college over de besteding door de instelling van de door het college toegekende subsidie, bepalend hierbij is het vooraf maken van prestatieafspraken als voorwaarde voor de subsidietoekenning.

Artikel 2 Reikwijdte verordening

Deze verordening is van toepassing op alle aanvragen om verstrekking van een subsidie voor activiteiten, die het belang van de gemeente Zandvoort dienen. Uitzondering vormen door het college uit te voeren bekostigingsregelingen van het Rijk dan wel de provincie, voor zover daarin de wijze van bekostiging dwingend is voorgeschreven.

Artikel 3 Bevoegdheden

  • 1. De raad is bevoegd tot het vaststellen en wijzigen van deze verordening en nadere regelgeving.

  • 2. Het college is bevoegd tot het uitvoeren van deze verordening waaronder begrepen het beslissen op subsidieaanvragen.

Artikel 4 Nadere regelgeving

Bij afzonderlijke verordening en besluiten kan de gemeenteraad nadere regels stellen betreffende de eisen waaraan instellingen binnen een bepaalde werkvorm moeten voldoen om voor subsidie in aanmerking te komen, alsmede betreffende de grondslag en de wijze van berekening van de subsidie.

Artikel 5 Algemene voorwaarden

  • 1.

    Er worden in principe alleen activiteiten gesubsidieerd die georganiseerd worden door rechtspersoonlijkheid bezittende instellingen die statutair gevestigd zijn in Zandvoort en die zich zonder winstoogmerk activiteiten ten doel stellen ter behartiging van belangen van ideële en/of materiele aard ten behoeve van de Zandvoortse bevolking.

  • 2.

    In bijzondere gevallen kan subsidie worden verleend ten behoeve van door natuurlijke in Zandvoort woonachtige personen georganiseerde activiteiten. De in deze verordening opgenomen bepalingen vinden voor zover mogelijk overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Subsidiëring van niet-Zandvoortse instellingen is mogelijk indien:

    • a.

      de activiteiten in Zandvoort plaatsvinden en niet reeds door een Zandvoortse instelling worden uitgevoerd dan wel;

    • b.

      de activiteiten zijn gericht op uitwerking van gemeentelijke beleidsdoelstellingen en die een regionaal draagvlak vereisen en niet door een Zandvoortse organisatie reeds worden uitgevoerd.

  • 4.

    Democratisering

Een instelling betrekt de deelnemers, cliënten, vrijwilligers en beroepskrachten naar het oordeel van het college in voldoende mate bij het beleid van de instelling en bij de uitvoering daarvan.

  • 5.

    De in het vierde lid bedoelde participatie dient te zijn geregeld in statuten, huishoudelijk reglement en/of een afzonderlijk bestuursbesluit.

  • 6.

    Overleg en samenwerking

    Instellingen nemen, indien daartoe noodzaak bestaat, deel aan onderling overleg en samenwerking met het college dan wel met door het college aan te wijzen organen en instellingen.

  • 7.

    Antidiscriminatie

    Een instelling draagt binnen de doelstelling zorg voor het voorkomen en het tegengaan van enige activiteit, die discriminatie oplevert wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, burgerlijke staat, leeftijd, seksuele voorkeur, of op welke grond dan ook.

  • 8.

    Emancipatie

    Een instelling voert een beleid ten aanzien van de emancipatie van vrouwen, ouderen en migranten. Dit dient te blijken uit het personeelsbeleid, de werkwijze en de bestuurssamenstelling.

Artikel 6 Bijzondere voorwaarden

Het college kan gehoord de betrokken raadscommissie, naast de bepalingen van deze verordening, bijzondere voorwaarden doen opnemen in de uitwerkingsovereenkomst bedoeld in artikel 1 sub j.

Artikel 7 Toetsingsmomenten

  • 1. Aan de hand van de verordening wordt getoetst of de aanvraag voldoet aan de gestelde vereisten voor de vorm en informatie.

  • 2. De subsidieaanvraag wordt getoetst op inhoudelijke relevantie.

  • 3. In financieel technisch opzicht wordt de aanvraag getoetst aan het door de gemeenteraad bij de begroting jaarlijks vastgestelde subsidieplafond.

Artikel 8 Subsidieaanvraag

  • 1. Een aanvraag tot subsidieverstrekking dient vóór 1 april van de periode voorafgaand aan het jaar ten behoeve waarvan subsidie wordt gevraagd schriftelijk middels een subsidieformulier te worden ingediend bij het college, tenzij het gaat om aanvragen ingevolge artikel 11 of 12. Voor de instellingen vallend onder artikel 9 of 10 van deze verordening kan het college in geval van gemotiveerde omstandigheden besluiten uitstel te verlenen voor een door het college te bepalen termijn.

  • 2. Bij de in het tweede lid bedoelde aanvraag wordt de instellingen gevraagd de volgende zaken te overleggen:

    • a.

      een werkplan waarin een duidelijke beschrijving is opgenomen van de producten waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, in de bedoelde beschrijving dient in ieder geval tot uiting te komen de aard, omvang en intensiteit van de geplande producten, de doelgroepen voor welke de producten zijn bestemd, het verwachte aantal deelnemers en de locatie(s) waar het product tot stand komt;

    • b.

      productbegroting, waarbij alle kosten en opbrengsten aan het product zijn toegerekend, inclusief de personeelslasten en de huisvestingslasten;

    • c.

      een overzicht van de te heffen contributies en bijdragen en/of van de te hanteren tarieven en toegangsprijzen;

    • d.

      een algemene begroting van baten en lasten van de instelling waarin de producten zijn opgenomen waarvoor subsidie wordt aangevraagd, evenals de behoefte aan doelgebonden reserveringen voor groot onderhoud van accommodaties en investeringen voor duurzame goederen zoals apparatuur en uniformen, gebaseerd op een meerjarenplan voor groot onderhoud en investeringen;

    • e.

      een jaarverslag van de in het voorgaande jaar tot stand gebrachte producten met een beschrijving van de resultaten, evenals een balans;

    • f.

      een jaarrekening en, indien zulks naar oordeel van het college nodig, een accountantsrapport over het voorafgaande jaar.

  • 3. Subsidies worden verstrekt als;

    • a.

      jaarlijkse subsidie, in de vorm van een waarderingssubsidie, exploitatiesubsidie of een budgetsubsidie.

    • b.

      incidentele subsidie, in de vorm van een eenmalige subsidie, garantie subsidie of een investeringssubsidie.

  • 4. Bij een eerste subsidieaanvraag overlegt de instelling tevens:

    • a.

      de oprichtings- of stichtingsakte

    • b.

      een exemplaar van de statuten van de instelling

    • c.

      een exemplaar van het huishoudelijk reglement

    • d.

      een beschrijving van de organisatievorm van de instelling

    • e.

      een actuele opgave van de bestuurssamenstelling.

  • 5. Het college kan voorts:

    • a.

      Modellen vaststellen voor de aan te leveren bescheiden voor de subsidie aanvraag.

    • b.

      Nadere richtlijnen vaststellen waaraan de subsidie aanvraag en de financiële stukken moeten voldoen;

    • c.

      Binnen een door hen te bepalen termijn overlegging van andere stukken of anderszins nadere informatie verlangen indien zij dat voor de beoordeling van de aanvraag nodig achten.

  • 6. Het college verleent ontheffing voor één of meer in het tweede lid gestelde eisen indien de naleving daarvan redelijkerwijs niet kan worden verlangd of daarmee geen aanwijsbaar belang is gediend.

Artikel 9 Jaarlijkse subsidie in de vorm van waarderingssubsidie / exploitatiesubsidie

  • 1. Onder een jaarlijkse subsidie wordt verstaan een subsidie, bestemd om gedeeltelijke bekostiging van de activiteiten in een bepaald kalenderjaar te kunnen laten plaatsvinden.

  • 2. De subsidieaanvraag dient minimaal te bevatten:

    • a.

      een subsidieformulier en /of een werkplan en een begroting voor het desbetreffende jaar;

    • b.

      en / of de gegevens die nodig zijn voor het berekenen van de subsidie.

  • 3. Bij een eerste subsidieaanvraag overlegt de instelling tevens de in artikel 8 lid 4 gevraagde informatie.

Artikel 10 Budgetsubsidie

  • 1. Onder een budgetsubsidie wordt verstaan een subsidietoekenning, op basis van vooraf gemaakte prestatieafspraken, waarmee activiteiten kunnen worden bekostigd en welke kan worden verleend voor een langere periode dan één jaar.

  • 2. De aanvraag voor een budgetsubsidie dient de gegevens te bevatten als genoemd in artikel 9 en daarnaast minimaal de aspecten te bevatten:

    • a.

      een onderbouwde opgave van het bedrag dat de instelling denkt nodig te hebben voor het uitvoeren van de activiteiten;

    • b.

      aard en omvang van de activiteiten;

    • c.

      de doelgroep(en) waarop de activiteiten betrekking hebben;

    • d.

      de beoogde prestaties;

    • e.

      een balans van het voorafgaande jaar met toelichting.

Artikel 11 Incidentele subsidie in de vorm van een eenmalige subsidie

  • 1. Onder een incidentele subsidie wordt verstaan een subsidie die betrekking heeft op een bepaalde activiteit met een eenmalig karakter of een project.

  • 2. Een aanvraag om verstrekking van een incidentele subsidie moet tenminste 13 weken voor de aanvang van de activiteit of het project, waarvoor de subsidie wordt gevraagd schriftelijk werden ingediend bij het college.

  • 3. Bij een aanvraag dienen naast het bepaalde in artikel 8 lid 4, de volgende gegevens te worden overgelegd:

    • a.

      een begroting;

    • b.

      een opgave van het doel en de opzet van de activiteit waarvoor de subsidie wordt gevraagd;

    • c.

      de gegevens die nodig zijn voor de berekening van de subsidie.

Artikel 12 Investeringssubsidie

  • 1. Onder een investeringssubsidie wordt verstaan een subsidie voor de bekostiging van de bouw, verbouw, aanpassing of aankoop van een accommodatie en terrein, alsmede de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen ten behoeve van de uitvoering van activiteiten.

  • 2. Bij de aanvraag om verlening van een investeringssubsidie moeten naast het bepaalde in artikel 8 lid 4, worden overgelegd:

    • a.

      een bouwplan, een gespecificeerde begroting daarvan en een gespecificeerde begroting van de inrichtingskosten, of voor zover het de aanschaffing van een duurzaam goed betreft, tenminste twee offertes;

    • b.

      een opgave van de vermoedelijke omvang en intensiteit van het gebruik van het gebouw, van de lokaliteit of het duurzaam goed;

    • c.

      plan tot financiering van de investering en de exploitatiebegroting voor de investering.

SUBSIDIEVERLENING

Artikel 13 Overleg

  • 1. Het college treedt bij een aanvraag om een subsidie in overleg met de instelling teneinde tot overeenstemming te komen omtrent de van de instelling te verlangen activiteiten en prestaties en omtrent de subsidievoorwaarden zoals genoemd in artikel 15. Het overleg kan achterwege blijven indien het college en de instelling hiermee beide instemmen.

  • 2. Leidt dit overleg tot overeenstemming dan stelt het college de gemeenteraad voor te besluiten tot subsidiering overeenkomstig het overeengekomene;

  • 3. Leidt zulks niet tot overeenstemming, dan maakt het college in het voorstel aan de gemeenteraad, om al dan niet tot toekennen van een subsidie over te gaan, in ieder geval melding van de afwijkende opvatting van de instelling en geven zij gemotiveerd aan waarom zij die opvatting niet delen.

Artikel 14 Subsidieplafond

  • 1. Het subsidieplafond en de wijze van verdeling over de verschillende beleidsposten wordt via de gemeentebegroting jaarlijks door de gemeenteraad vastgesteld.

  • 2. Het subsidieplafond wordt bekend gemaakt voor de aanvang van het tijdvak waarvoor het is vastgesteld.

  • 3. Bij de bekendmaking van het subsidieplafond wordt de wijze van verdeling vermeld.

  • 4. Indien een subsidieplafond dreigt te worden overschreden, geeft het college bij de verdeling van het beschikbare budget die aanvragen voorrang waarvan de inwilliging in vergelijking met andere aanvragen naar verwachting:

    • a.

      van meer belang zijn voor het beleid waarvoor de gemeenteraad en/of het college de verantwoordelijkheid dragen;

    • b.

      meer zullen bijdragen aan de verwezenlijking van het doel van de subsidie.

Artikel 15 Subsidiebeschikking

  • 1. Het college maakt de beslissing op een jaarlijkse subsidie dan wel een budgetsubsidie, uiterlijk 4 weken na de vaststelling van de gemeentebegroting bekend aan de aanvrager, indien deze een volledige aanvraag heeft ingediend.

  • 2. Het college maakt de beslissing op een incidentele subsidie dan wel een investeringssubsidie uiterlijk binnen 8 weken na de indiening van de aanvraag bekend aan de aanvrager. Aan een verleende c.q. vastgestelde incidentele subsidie kunnen nimmer rechten op voortzetting van subsidie worden ontleend.

  • 3. Het college kan de in het eerste en tweede lid bedoelde termijn bij gemotiveerd besluit met ten hoogste twee maanden verlengen. Zij stelt de instelling hiervan voor de afloop van de termijn in kennis.

  • 4. In de in het eerste en tweede lid bedoelde beslissing wordt aangegeven welk bedrag voor welke activiteit en voor welke periode op basis van welke grondslag wordt verleend.

  • 5. In de beschikking tot verlening van een budgetsubsidie wordt aangegeven welk bedrag de instelling voor ieder jaar wordt verleend, op basis van welke grondslag alsmede op welke wijze het verleende bedrag jaarlijks kan worden geïndexeerd.

  • 6. De beslissing van het college op een aanvraag om verlening van een incidentele subsidie tot maximaal € 2.269,00 wordt ter kennisneming gesteld aan de betrokken raadscommissie. Beslissingen over aanvragen boven de € 2.269,00 zijn voorbehouden aan de gemeenteraad.

  • 7. Het college kan aan een beschikking tot verlening van een subsidie voorwaarden verbinden. Bij het verlenen van een budgetsubsidie wordt in ieder geval bij de voorwaarden zo concreet mogelijk aangegeven welke prestaties door de instelling met het ter beschikking gestelde budget verricht moeten worden.

Artikel 16 Weigeringsgronden

  • 1. De subsidieverlening kan naast de in artikel 4:25 en 4:35 Algemene wet bestuursrecht genoemde gevallen geweigerd worden, indien:

    • a.

      de activiteiten van de aanvrager niet in het algemeen belang van de gemeente Zandvoort zullen zijn;

    • b.

      de aanvrager ook zonder subsidieverlening over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden, kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken.

  • 2. De subsidieverlening wordt in ieder geval geweigerd, indien zij niet past binnen het beleid van de gemeenteraad en/of het college.

  • 3. De subsidieverlening wordt in ieder geval geweigerd, indien de instelling niet en/of niet tijdig, alle benodigde informatie verstrekt voor de beoordeling van het subsidieverzoek.

  • 4 De subsidieverlening kan geweigerd worden indien de activiteiten van de aanvrager reeds door een Zandvoortse of gesubsidieerde niet-Zandvoortse instelling werden uitgevoerd.

  • 5 De subsidieverlening wordt geweigerd wanneer door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond wordt overschreden.

  • 6. Indien aan een instelling voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, kan de subsidie voor een daarop aansluitend tijdvak slechts met inachtneming van een redelijke termijn geheel of gedeeltelijk geweigerd worden op de grond, dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting verzetten.

  • 7. Het college kan weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking in te trekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:

    • a.

      uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of

    • b.

      strafbare feiten te plegen.

  • 8. Voordat een beslissing als bedoeld in het zevende lid wordt genomen, kan het college het Bureau BIBOB om een advies vragen. Een adviesaanvraag bij Bureau BIBOB schort de behandelingstermijn met maximaal 8 weken op.

  • 9. Het college geeft in een beleidsregel aan bij welk type subsidieaanvragen gebruik zal worden gemaakt van het BIBOB instrument.

  • 10. Alvorens een subsidieverlening op grond van lid 7 van dit artikel of op grond van artikel 4:25 en 4:35 Algemene wet bestuursrecht wordt geweigerd, stelt het college de instelling in de gelegenheid door of namens het college te worden gehoord.

Artikel 17 Beschikking tot bevoorschotting

  • 1. Het college stelt een subsidie in de regel bij wijze van voorschot betaalbaar.

  • 2. Zij bepaalt de hoogte van het voorschot en het aantal termijnen waarin dit betaalbaar wordt gesteld.

  • 3. Zijn aan een subsidiebeschikking voorwaarden verbonden dan zal niet tot bevoorschotting worden overgegaan dan nadat de instelling schriftelijk heeft verklaard in te stemmen met de gestelde voorwaarden.

VERPLICHTING VAN DE INSTELLING

Artikel 18 Rapportage bij een jaarlijkse subsidie of een investeringssubsidie

Een instelling waaraan een jaarlijkse subsidie of een investeringssubsidie is verleend, legt ter definitieve vaststelling daarvan aan het college voor 1 april van het jaar volgend op het kalenderjaar waarvoor het subsidie is verleend over:

  • a.

    een door het bestuur gewaarmerkt verslag van de verrichtte activiteiten;

  • b.

    een door het bestuur gewaarmerkte rekening van baten en lasten en in verband met de vermogensomvang een bijhorende balans, alsmede een toelichting daarop, voorzien van een verslag van een kascontrolecommissie.

  • c.

    de rekening moet op dezelfde wijze zijn ingericht als de bij het verzoek om subsidie overgelegde begroting; indien zulks naar het oordeel van het college nodig is vergezeld van een verklaring ten aanzien van de doelmatigheid en de rechtmatigheid van de besteding van de subsidie door bij voorkeur een registeraccountant.

Artikel 19 Rapportage budgetsubsidie

  • 1. Uiterlijk 1 april van het jaar volgend op het subsidiejaar brengt de instelling verslag uit van de in het afgelopen jaar geleverde prestaties, vergezeld van een financiële en inhoudelijke rapportage.

  • 2. Voor het afleggen van verantwoording is standaard een verklaring ten aanzien van de doelmatigheid en de rechtmatigheid van de besteding van de subsidie door bij voorkeur een registeraccountant noodzakelijk.

Artikel 20 Rapportage incidentele subsidie

De instelling waaraan een incidentele subsidie is verleend, is verplicht binnen drie maanden na afloop van de activiteit waarvoor de subsidie is verleend, aan het college te overleggen een cijfermatig en inhoudelijk en financieel onderbouwd verslag van de door de instelling uitgevoerde activiteit(en) en de wijze van besteding van de subsidie.

SUBSIDIEVASTSTELLING

Artikel 21 Subsidievaststelling

  • 1. Het college stelt de op basis van artikel 9 en 12 verleende subsidie definitief vast binnen zes maanden na de ontvangst van de in artikel 18 bedoelde gegevens en bescheiden.

  • 2. Het college stelt de op basis van artikel 10 verleende subsidie definitief vast binnen zes maanden na afloop van de periode waarvoor de subsidie is verleend na ontvangst van de in artikel 19 bedoelde bescheiden.

  • 3. Het college stelt de op basis van artikel 11 verleende subsidie definitief vast binnen drie maanden na de ontvangst van de in artikel 20 bedoelde bescheiden.

  • 4. Het college kan de in het eerste en tweede lid bedoelde termijn bij gemotiveerd besluit met ten hoogste drie maanden verlengen. Zij stellen de instelling hiervan voor de afloop van de in het eerste en tweede lid bedoelde termijn in kennis.

  • 5. Indien uit de overgelegde bescheiden blijkt dat de verleende subsidie overeenkomstig haar bestemming is gebruikt, vindt definitieve vaststelling dienovereenkomstig plaats.

  • 6. Het college kan besluiten tot definitieve vaststelling op een lager dan het aanvankelijk verleende bedrag indien:

    • a.

      de instelling het werkplan niet of in onvoldoende mate heeft gerealiseerd;

    • b.

      de instelling de voorschriften verbonden aan de beschikking tot subsidieverlening niet of niet volledig is nagekomen;

    • c.

      de instelling onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;

    • d.

      de subsidieverlening onjuist was en de instelling dit wist of behoorde te weten.

  • 7. Het college kan in het geval van een waarderingssubsidie, een exploitatiesubsidie, een eenmalige subsidie, een garantiesubsidie of een investeringssubsidie, de subsidieverlening overslaan en direct een beschikking tot subsidievaststelling geven. Artikel 15 lid 1,2,3,4 en lid 6 en 7 en artikel 16 zijn in dat geval van overeenkomstige toepassing.

  • 8. Het subsidiebedrag wordt overeenkomstig de subsidievaststelling binnen vier weken na de subsidievaststelling betaald, onder verrekening van betaalde voorschotten.

  • 9. Het college kan, volgens daartoe in de uitwerkingsovereenkomst bij de beschikking vastgelegde afspraken, eventuele huurbedragen, welke verschuldigd zijn voor huur van gemeentelijke accommodaties, en overige vorderingen op de instelling, verrekenen bij de uitbetaling van de subsidie.

Artikel 22 Reserves en voorzieningen

  • 1. Het college kan bij de verlening en/of vaststelling van een subsidie de door de instelling gevormde financiële reserves en/of voorzieningen op het subsidiebedrag in mindering brengen.

  • 2. Het college bepaalt afhankelijk van de aard en omvang van de activiteiten van de instelling welk percentage van de jaarlijkse exploitatie-uitgaven mag worden aangehouden als grondslag voor de vorming van een algemene reserve. Als norm wordt hierbij uitgegaan van een percentage van maximaal 15 procent.

  • 3. Het college kan overschrijding van het in het tweede lid bedoelde maximum toestaan. Zij deze overschrijding binden aan een termijn en aan hun beslissing voorschriften verbinden.

  • 4. Het hanteren van overige dan de in lid 2 bedoelde reserves en voorzieningen is slechts mogelijk indien hiervoor nadrukkelijk toestemming is verleend door het college.

  • 5. Onttrekkingen aan bestemmingsreserves mogen alleen aan de daarvoor met toestemming verleende doelen worden besteed. De instelling dient onttrekkingen aan deze reserves te verantwoorden in de jaarrekening.

  • 6. De omvang van een voorziening dient te zijn gebaseerd op een meerjarenraming van de ten laste van de voorziening te brengen kosten.

  • 7. Een instelling brengt het voornemen tot het bezwaren van onroerend goed met zakelijke rechten of tot vervreemding of wijziging van de bestemming van onroerend goed dat mede met financiële inspanning van het gemeentebestuur tot stand is gekomen of in stand is gehouden, onverwijld ter kennis van het college.

  • 8. De instelling is bij bezwaring, vervreemding of wijziging van de bestemming van het onroerend goed, bedoeld in het zevende lid, een vergoeding verschuldigd welke door het college wordt vastgesteld.

  • 9. Een voorgenomen bezwaring, vervreemding of wijziging van de bestemming van het onroerend goed, bedoeld in lid 7, mag niet plaatsvinden voordat het college de in het achtste lid bedoelde vergoeding hebben vastgesteld.

Artikel 23 Meerjarigheid subsidies

  • 1. Subsidies worden toegekend voor de in artikel 15, vierde lid, bedoelde periode, tenzij de aard van het product, de relatie met de uitvoerende instelling of andere dringende redenen naar het oordeel van het college een kortere of langere periode verlangt.

  • 2. In de uitwerkingsovereenkomst bij de in artikel 21, tweede lid bedoelde beschikking tot vaststelling van de subsidie, kan in geval van aanpassing van het jaarlijkse subsidiebedrag en de door de instelling te heffen contributies, bijdragen, tarieven en toegangsprijzen jaarlijks uitgegaan worden van nader te bepalen indexcijfers.

  • 3. Bij meerjarige subsidietoekenning dient de instelling jaarlijks de in artikel 10, tweede lid, gevraagde gegevens te leveren.

  • 4. Indien uit de in lid 3 bedoelde gegevens blijkt dat de instelling de overeengekomen producten volgens plan blijft leveren, zendt het college aan de instelling een opgaaf van het budget, zoals dat is aangepast volgens lid 2 van dit artikel.

  • 5. Indien uit de in lid 3 bedoelde gegevens blijkt dat de overeengekomen producten in mindere omvang en/of kwaliteit door de instelling worden geleverd, past het college de subsidie daarop aan en geeft vervolgens uitvoering aan het bepaalde in lid 2 van dit artikel.

Artikel 24 Ontsnappingsbepaling meerjarigheid

  • 1. Het college kan een meerjarige subsidie tussentijds met inachtneming van een redelijke termijn beëindigen of wijzigen indien veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten. Alvorens daartoe te besluiten hoort het college de betrokken raadscommissie.

  • 2. Bij tussentijdse wijziging van de subsidie worden de verlangde producten in overleg met de instelling aangepast.

  • 3. Bij tussentijdse beëindiging of wijziging van de subsidie, als bedoeld in het eerste lid, vergoedt het college de instelling de kosten, welke hiervan het directe gevolg zijn.

Artikel 25 Intrekking en wijziging subsidieverlening met terugwerkende kracht

  • 1. Het college kan, zolang de subsidie niet is vastgesteld, besluiten de subsidieverlening met terugwerkende kracht in te trekken of ten nadele van de instelling te wijzigen, indien:

    • a.

      de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

    • b.

      de instelling heeft gehandeld in strijd met de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

    • c.

      de instelling onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;

    • d.

      de subsidieverlening onjuist was en de instelling dit wist of behoorde te weten.

    • e.

      er ernstige vermoedens of duidelijke aanwijzingen zijn van wanbeheer of fraude.

    • f.

      de doelstelling van de instelling is gewijzigd, dan wel de instelling niet of onvoldoende overeenkomstig haar doelstelling werkzaam is.

  • 2. De intrekking werkt terug tot het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of de wijziging anders is bepaald.

  • 3. Aan het besluit tot intrekking en wijziging van de subsidie verlening wordt geen toepassing gegeven dan nadat de betrekken instelling door of namens het college is gehoord.

Artikel 26 Intrekking en wijziging van de subsidievaststelling met terugwerkende kracht

  • 1. Het college kan de subsidievaststelling met terugwerkende kracht intrekken of ten nadele van de instelling wijzigen:

    • a.

      op grond van feiten of omstandigheden waarvan zij bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte konden zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;

    • b.

      indien de subsidievaststelling onjuist was en de instelling dit wist of behoorde te weten;

    • c.

      indien de instelling na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 2. De subsidievaststelling kan niet worden ingetrokken of ten nadele van de instelling worden gewijzigd indien vijf jaren zijn verstreken sedert de dag waarop zij is bekend gemaakt, dan wel, in het geval bedoeld in lid 1 sub c, sedert de dag waarop de handeling in strijd met de verplichting is verricht of de dag waarop aan de verplichting had moeten zijn voldaan.

  • 3. Artikel 25 lid 2 en 3 zijn bij de intrekking of wijziging van de subsidievaststelling van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27 Terugvordering

  • 1. Indien een subsidie krachtens het bepaalde in artikel 25 en artikel 26 is ingetrokken of gewijzigd, is de instelling waaraan krachtens deze verordening een subsidie, dan wel een of meer voorschotten daarop, is uitbetaald, een door het college te bepalen vergoeding verschuldigd.

    2. Bij het bepalen van de hoogte van deze vergoeding wordt rekening gehouden met het totaalbedrag van het aan de instelling verleende subsidie, het aantal jaren gedurende welke subsidie is verleend, de verhouding tussen het gemeentelijke subsidie en de overige inkomsten van de instelling en de eventuele wijziging in de waarde van vermogensbestanddelen sinds zij zijn verworven.

  • 3. Alvorens de in het eerste lid bedoelde vergoeding wordt vastgesteld, wint het college het advies in van de betrokken raadscommissie.

  • 4. De vergoeding moet worden voldaan binnen de door het college aangegeven termijn en op de door hen aangegeven wijze.

Artikel 28 Intrekking en wijziging lopende subsidieverlening voor de toekomst

  • 1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het college de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn voor de toekomst intrekken of ten nadele van de instelling wijzigen:

    • a.

      voor zover de subsidieverlening onjuist is;

    • b.

      voor zover veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten;

    • c.

      de instelling niet meer voldoet aan de bij of krachtens deze verordening of de in de desbetreffende deelverordening gestelde voorwaarden om voor subsidiëring in aanmerking te komen, behoudens voor zover daarvan vrijstelling is verleend;

    • d.

      het financieel beheer of de administratie van de instelling niet aan redelijk te stellen eisen voldoet en de instelling nalaat de door of namens het college ter zake gegeven aanwijzingen stipt na te komen;

    • e.

      de instelling wordt opgeheven of haar doelstelling wordt gewijzigd dan wel de uit de doelstelling voortvloeiende activiteiten werden ingekrompen, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming hebben verleend;

    • f.

      zodra ten aanzien van de instelling de staat van faillissement wordt uitgesproken.

  • 2. Bij intrekking of wijziging op grond van het eerste lid sub a en b vergoedt het college de onevenredige schade die de instelling lijdt, doordat zij in vertrouwen op de subsidie anders heeft gehandeld dan zij zonder subsidie zou hebben gedaan.

  • 3. Bij intrekking of wijziging op grond van het eerste lid is artikel 25 lid 3 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 29 Inlichtingen

  • 1. Een instelling is verplicht aan het college dan wel de door dit college aangewezen ambtenaren op eerste verzoek onverwijld alle inlichtingen te verstrekken die nodig kunnen zijn voor een verantwoorde beoordeling van de aanvraag om verstrekking van een gemeentelijk subsidie dan wel van de door de instelling uitgevoerde activiteit en de aan de subsidie gegeven bestemming.

  • 2. Zo nodig geeft de instelling daartoe inzage in haar boeken en administratie op de plaats en wijze als verzocht en verschaft zij het college dan wel de door dit college aangewezen ambtenaren, te allen tijde toegang tot alle ruimten welke onder haar beheer staan, voor wat woningen betreft evenwel slechts voor zover de instelling daartoe gerechtigd is.

  • 3. De instelling brengt het voornemen tot het geheel of gedeeltelijk staken van de productie onverwijld ter kennis van het college.

Artikel 30 Beheer en administratie

  • 1. De (financiële) administratie van een instelling, wordt gevoerd volgens een algemeen gebruikelijke structuur en dient zodanig te zijn ingericht en te worden bijgehouden, dat zij te allen tijde een getrouw en inzichtelijk beeld geeft van de ondernomen activiteiten / producten, de bezittingen, de schulden, het eigen vermogen en de financiële resultaten van de instelling.

  • 2. Alle inkomsten en uitgaven van de instelling moeten aannemelijk zijn en uit de kasstukken moet de aard van de geleverde goederen en diensten blijken.

  • 3. Het boekjaar van de instelling dient gelijk te zijn aan het kalenderjaar.

  • 4. De instelling dient zorg te dragen voor een overzichtelijke administratie van de gegevens die nodig zijn om vast te stellen of de instelling voldoet aan de voor haar geldende eisen en om het subsidie te kunnen berekenen.

  • 5. De instelling houdt de administratieve gegevens ten minste vijf jaren na afloop van het boekjaar beschikbaar.

  • 6. Door het college aangewezen ambtenaren en/of derdedeskundigen hebben desgevraagd inzage in de boeken en bescheiden, daaronder begrepen adviezen van externe deskundigen, en ontvangen alle inlichtingen, welke voor een juiste uitoefening van hun functie in het algemeen en voor de beoordeling van de levering van de producten in het bijzonder, nodig zijn.

  • 7. Een door het college aangewezen accountant heeft de bevoegdheid tot controle op de verrichte werkzaamheden van de controlerend accountant van de instelling. De instelling draagt er zorg voor dat haar accountant hiermee instemt.

Artikel 31 Meldingsplicht

  • 1. Een instelling stelt het college van elke omstandigheid die kan leiden tot het intrekken of wijzigen van de subsidie onverwijld schriftelijk in kennis.

  • 2. Een instelling brengt wijzigingen in statuten en/of het huishoudelijk reglement en in de samenstelling van het bestuur binnen een maand na vaststelling ter kennis van het college.

Artikel 32 Beëindiging

  • 1. Het college beëindigt een subsidie onmiddellijk wanneer:

    • a.

      de instelling bij rechterlijk vonnis geacht wordt geen rechtspersoon te zijn;

    • b.

      de instelling bij rechterlijk vonnis wordt ontbonden;

    • c.

      bij de instelling conservatoir beslag is gelegd op het vermogen of een deel daarvan;

    • d.

      aan de instelling surseance van betaling is verleend;

    • e.

      het faillissement van de instelling is uitgesproken.

Artikel 33 Liquidatie instelling

  • 1. De instelling brengt het voornemen tot ontbinding van die instelling onverwijld ter kennis van het college. Hetzelfde geldt voor een voorgenomen vervreemding of bestemmingswijziging van onroerende zaken.

  • 2. Bij liquidatie zijn de voorschriften omtrent rekening en verantwoording, alsmede die betreffende vaststelling van subsidie, van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Voor zover een batig liquidatiesaldo mede door het toekennen van gemeentelijke subsidie is gevormd, kan het college terugstorting van dit saldo in de gemeentekas verlangen tot het bedrag dat in totaliteit over de jaren heen aan subsidie is ontvangen.

Artikel 34 Vrijstelling /nadere eisen/ontheffing

  • 1. Het college kan aan een instelling vrijstelling verlenen van in deze verordening of een deelverordening gestelde eisen. Geen vrijstelling wordt verleend van eisen welke voortvloeien uit de subsidiegrondslag, dan wel betrekking hebben op de bij de subsidieverstrekking gestelde doeleinden.

  • 2. Het college kan aan een instelling andere eisen stellen dan de in deze verordening of in een deelverordening gestelde eisen.

  • 3. Het college kan gemotiveerd ontheffing verlenen aan de eisen gesteld in deze verordening.

HARDHEIDSCLAUSULE

Artikel 35 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende de bepalingen in deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voorzover toepassing gelet op het belang van het doel van de handhavingverordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

SLOTBEPALINGEN

Artikel 36 Overgangs- en slotbepalingen

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als: “Algemene subsidieverordening 2006".

  • 2.

    Deze verordening is van toepassing op de subsidieaanvragen die betrekking hebben op het begrotingsjaar 2006 en volgende jaren.

  • 3.

    Zij treedt in werking met ingang van 1 juli 2006.

  • 4.

    De Algemene subsidieverordening voor de gemeente Zandvoort, vastgesteld bij raadsbesluit van 14 december 2004, wordt ingetrokken op de in het derde lid bedoelde datum.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Zandvoort

d.d. 30 mei 2006

Zandvoort, 30 mei 2006,

de raad voornoemd,

de griffier
de voorzitter

TOELICHTING OP DE VERORDENING

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

De meeste begrippen spreken voor zich. Enkele nieuwe begrippen zoals “subsidieplafond” en “uitwerkingsovereenkomst” (behorende bij budgetsubsidie art. 10), werden geïntroduceerd bij de 3e tranche van de Algemene Wet Bestuursrecht (hierna te noemen de Awb), waarin nieuwe subsidiespelregels zijn geformuleerd.

Artikel 2

Primair gaat het om instellingen die binnen de Gemeente Zandvoort zijn gevestigd, doch ook instellingen die buiten Zandvoort zijn gevestigd maar wel activiteiten uitvoeren die voor de inwoners van Zandvoort van belang kunnen zijn, kunnen in beginsel voor subsidie in aanmerking komen.

Bij de genoemde bekostigingsregeling als uitzondering, moet met name gedacht worden aan regelingen waarvan de uitvoering dwingend is voorgeschreven, zoals bepaalde onderwijsregelingen, volwasseneneducatie e.d.

Artikel 3

Ten gevolge van het dualisme is het wenselijk om expliciet de bevoegdheden van raad c.q. college te onderscheiden.

Artikel 4

De verordening schetst de algemeen geldende bepalingen en biedt in dit artikel voldoende ruimte om waar nodig nadere ‘uitvoeringsregels’ vast te stellen. Dit kan gebeuren in de vorm van een verordening, uitwerkingsreglement, criteriumnota dan wel een andere besluitvorm. In beginsel gaat het hier om een raadsbevoegdheid, doch waar het om de feitelijke uitvoering gaat kan de raad besluiten deze bevoegdheid aan het college als dagelijks uitvoerend bestuursorgaan toe te kennen. In de verordening is daar waar nodig rekening mee gehouden.

Artikel 5

Uitgangspunt is dat een gesubsidieerde instelling rechtspersoonlijkheid beschikt, blijkend uit een statutaire inschrijving. In uitzonderingsgevallen kan dit ook gebeuren aan niet-rechtspersoonlijkheid bezittende instellingen te weten natuurlijke personen. Bij instellingen als rechtspersoon is de vereniging gezamenlijk verantwoordelijk en dus ook aansprakelijk terwijl bij natuurlijke personen hoofdelijke aansprakelijkheid bestaat.

Artikel 6

Dit artikel is bedoeld om specifieke voorwaarden die voor een bepaald instelling gelden en waar budgetsubsidiëring als subsidievorm wordt gehanteerd, in een extra document (de uitwerkingsovereenkomst) vast te leggen. Dit is in overeenstemming met het karakter van de verordening (zie art. 3). De uitwerkingsovereenkomst moet gezien worden als een bijlage van de beschikking waarin de nadere voorwaarden worden vastgelegd.

Artikel 7

Met het subsidietoetsingskader zoals hier aangegeven wordt gedoeld op achtereenvolgens de voorschriften die zijn opgenomen in de Awb, dan de onderhavige Algemene subsidieverordening 2006 en tot slot eventueel aanvullende uitvoeringsregels.

Lid 3 is in de Awb opgenomen teneinde een gemeente de mogelijkheid te bieden een subsidieplafond in de begroting op te nemen, waarmee voorkomen wordt dat subsidiering in bepaalde situaties een niet gewenst ‘open einde’ karakter kan hebben. Deze bepaling is daarmee van belang voor een budgettaire beheersing van de begrotingsgelden.

Artikel 8

De voorschriften waaraan een subsidieaanvrage moet voldoen worden hier expliciet aangegeven. Op enkele voorwaarden c.q. bepalingen wordt extra aandacht gevestigd zoals het tijdstip van 1 april (voorgeschreven in de Awb)

In de verordening is in artikel 8 lid 1 de datum van 1 april opgenomen als uiterste datum van indiening van de jaarlijkse aanvragen om structurele subsidie. Deze datum is zodanig gekozen om de relevante vakafdelingen de tijd te geven alle aanvragen op hun merites te beoordelen. Daarna kunnen de aanvragen hun weg op de budgetcyclus vervolgen tot aan de begrotingsbehandeling door de gemeenteraad in november. Ervaring leert dat deze tijd nodig is. De meeste instellingen hebben in het algemeen geen problemen met het tijdig inleveren van de vereiste bescheiden. Ervaring opgedaan in meerdere jaren leert dat voor het merendeel van de budgetgesubsidieerde instellingen de grenswaarde niet haalbaar is. Dit komt onder meer door het gebonden zijn aan andere boekhoudcycli. Uitstel van indiening kan door het college worden verleend op basis van een verzoek met valide argumentatie.

Lid 2 spreekt van ‘normaliter’ over te leggen stukken en biedt derhalve voldoende ruimte voor uitzonderingen, waar dit niet strikt noodzakelijk is (eenvoudigere bepalingen gelden bijv. voor de waarderingssubsidies)

  • -

    statutaire documenten en dergelijke bij een eerste subsidieaanvraag

  • -

    desgewenst nadere modellen c.q. richtlijnen wanneer het college dat noodzakelijk acht

  • -

    eveneens een ontheffingsmogelijkheid (zie tevens lid 6)

Artikelen 9 t/m 12

Hier worden de subsidievormen aangehaald zoals voorgesteld in deze verordening, te weten

  • a.

    jaarlijks voorkomende subsidievormen onderverdeeld in:

    • i

      een waarderingssubsidie voor bedragen tot maximaal € 2.500,- per jaar

    • ii

      een exploitatiesubsidie voor bedragen tussen € 2.500,- en € 25.000,- per jaar

    • iii

      budgetsubsidie voor bedragen van € 25.000,- en hoger per jaar.

    In grensgevallen bestaat de mogelijkheid van deze indeling af te wijken, waar zulks wenselijk is gelet op aard en omvang van te subsidiëren activiteiten. Het onderscheid zoals hier aangegeven is met name in de verordening opgenomen om onnodige administratieve rompslomp bij subsidieaanvragen van beperkte omvang zoveel mogelijk te voorkomen. De driedeling zoals aangegeven brengt een wenselijke onderverdeling aan, rekening houdend met de zwaarte van de onderscheidene subsidieaanvragen.

  • b.

    incidentele subsidies zoals

    • i

      een eenmalige subsidieaanvraag

    • ii

      een garantiesubsidie

    • iii

      een investeringssubsidie

Artikel 13 t/m 17

De Awb maakt onderscheid tussen de subsidieverlening als in dit hoofdstuk bedoeld en de subsidievaststelling in hoofdstuk 1.4. De subsidieverlening is te beschouwen als een besluit waarbij een subsidiebedrag in het vooruitzicht wordt gesteld mits aan nader te stellen voorwaarden wordt voldaan, terwijl de vaststelling gaat om de definitieve toekenning al dan niet op basis van geleverde prestaties.

In dit verband is het nuttig te wijzen op het onderscheid dat hierbij in de praktijk gehanteerd zal worden namelijk:

  • a.

    bij waarderingssubsidies waarbij het relatief om lage bedragen gaat wordt de beschikking tot toekenning en vaststelling gecombineerd, zij het onder de conditie dat de gebruikelijke verenigingsactiviteiten blijvend worden uitgeoefend en zich geen andere bijzondere omstandigheden voordoen;

  • b.

    bij exploitatiesubsidies in beginsel afzonderlijke besluiten tot toekenning en vaststelling op basis van kwalitatief goed inzichtelijke exploitatiebegrotingen/-rekeningen met bijbehorende balans e.d.;

    in een aantal “grens”gevallen kan ook hier met een gecombineerde beschikking worden volstaan;

  • c.

    bij toepassingen van budgetsubsidiëring worden steeds twee afzonderlijke beschikkingen als hier bedoeld genomen aangezien de subsidiehoogte hierbij afhankelijk is van de feitelijk geleverde prestatie die eerst achteraf is vast te stellen.

Overleg als in artikel 13 aangegeven is bedoeld om over en weer duidelijke afspraken te maken over te leveren activiteiten c.q. prestaties.

Artikel 14 gaat over het subsidieplafond (zie artikel 7 lid 3), waartoe jaarlijks bij de begrotingsvoorstellen dient te worden besloten.

Voor de hand liggend lijkt het dit te doen voor de onderscheidende beleidsterreinen, zodat afzonderlijke subsidieplafonds gelden voor sport, jeugdwerk e.d.

Artikel 16 omschrijft een aantal weigeringgronden zoals die ook in de Awb worden genoemd.

Te noemen zijn:

  • *

    activiteiten die niet het algemene belang dienen.

  • *

    aanvrager beschikt zelf over voldoende middelen.

  • *

    niet passend binnen het gemeentelijk beleid

  • *

    het niet tijdig indienen van benodigde bescheiden (ook na herhaald verzoek)

  • *

    er wordt al in een bepaalde beleidsbehoefte voorzien

  • *

    het subsidieplafond wordt overschreden.

Artikel 16, het 8e lid gaat over de Wet BIBOB. Per 1 juni 2003 is de Wet BIBOB in werking getreden. BIBOB staat voor de Bevordering Integriteitbeoordelingen door het Openbaar Bestuur. Deze wet geeft overheidsinstanties, waaronder gemeenten, de mogelijkheid zich te beschermen tegen het risico dat zij ongewild criminele activiteiten faciliteren. De praktijk heeft uitgewezen dat (producten van) de overheid soms wordt misbruikt voor het ontplooien van criminele activiteiten, of om uit criminele activiteiten verkregen voordelen te benutten. De wet BIBOB geeft bestuursorganen een instrument in handen om zich tegen bovengenoemd risico te beschermen, namelijk een extra weigerings- en/of intrekkingsgrond op grond waarvan vergunningen of subsidies kunnen worden geweigerd of ingetrokken. Een subsidie aan een rechtspersoon of aan een natuurlijke persoon kan worden geweigerd dan wel worden ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de wet BIBOB, indien dit in de desbetreffende subsidieregeling/verordening is bepaald. Om de toepassing van de wet BIBOB mogelijk te maken zijn de leden 8 en 9 aan artikel 15 toegevoegd.

Naast de gemeente is ook een bureau betrokken bij de BIBOB procedure. Er is namelijk een Bureau bevordering integriteitonderzoeken door het openbaar bestuur (hierna: bureau BIBOB) in het leven geroepen, dat bestuursorganen en aanbestedende overheidsdiensten desgevraagd adviseert over de mate van gevaar dat een overheidsopdracht, subsidie of vergunning wordt misbruikt ten behoeve van criminele activiteiten.

Artikel 18 t/m 20

In dit hoofdstuk komt m.n. de rapportageplicht van de zijde van de instellingen naar voren.

Voor 1 april dient een instelling over te leggen:

  • *

    een gewaarmerkt verslag van de activiteiten.

  • *

    een verlies- en winstrekening met bijbehorende balans + eventueel een accountantsverklaring.

  • *

    een begroting voor het nieuwe jaar.

De datum 1 april betekent een vervroeging t.o.v. tot nu toe gehanteerde termijnen, het geen noodzakelijk is voor het tijdig beschikken over gegevens voor gemeentebegroting en –rekening en de daarbij geldende vaststellingstermijnen.

In situaties waar - nog - niet voldaan kan worden aan deze verplichting (rekening moet worden gehouden met een zekere overgangsperiode) moet een instelling tenminste voorlopige rekeningcijfers kunnen leveren vooruitlopend op het eventuele accountantsonderzoek en de vaststelling door het bestuur van de instelling. Daarbij moet er dan vanuit kunnen worden gegaan dat de voorlopige cijfers een behoorlijke mate van betrouwbaarheid hebben.

In artikel 19 lid 2 wordt ingegaan op het afleggen van een verklaring over zowel de rechtmatigheid als de doelmatigheid van de accountant. Zonodig kunnen aanvullende voorwaarden zoals hier bedoeld worden opgenomen.

Artikel 21 t/m 34

Artikel 21

Essentieel uitgangspunt bij de subsidievaststelling is na te gaan in hoeverre de instelling de eerder afgesproken activiteiten c.q. prestaties ook daadwerkelijk heeft geleverd en tevens voldaan heeft aan de gestelde voorwaarden.

Wordt hieraan niet genoegzaam voldaan dan kan en zal dit in een aantal gevallen leiden tot vaststelling van een lager subsidiebedrag dan waarop de instelling eerder bij de beschikking tot verlening mocht rekenen. Deze weigeringgrond wordt met name in de Awb genoemd!

Artikel 22

Reserves en voorzieningen worden in technische zin beschouwd als vermogenbestanddelen en kunnen eerst gevormd worden bij positieve rekeningresultaten dan wel rechtstreeks ten laste van de lopende exploitatie. In beide gevallen beïnvloedt die handelwijze het feitelijke exploitatieresultaat en daarmee mogelijk in een aantal gevallen het uiteindelijke subsidiebedrag.

Op grond hiervan dienen bindende afspraken gemaakt te worden over de vorming, omvang en bestemming van reserves en voorzieningen.

Een algemene reserve die voornamelijk tot doel heeft de instelling in staat te stellen exploitatieresultaten te vereffenen is algemeen gebruikelijk en wordt tot een ander te bepalen percentage toegestaan. De aard van de activiteiten, omvang van de risico's en dergelijke zijn hierbij per instelling bepalend en worden in de beschikking of uitkeringsovereenkomst nader geregeld.

Het vormen van andere reserves (de specifieke bestemmingsreserves) alsmede voorzieningen zal van situatie tot situatie op zijn noodzaak beoordeeld moeten worden en vereist derhalve vooraf instemming van de subsidiegever.

Artikel 23

Subsidies kunnen voor een meerjarige periode verleend worden, waarbij subsidiebedragen, te heffen contributies en dergelijke geïndexeerd kunnen worden.

Artikel 24

Van gewijzigde omstandigheden als hier bedoeld kan sprake zijn als de financiële positie van de gemeente sterk wijzigt, bijvoorbeeld door een terugloop van rijksgelden. In een dergelijke

Situatie wordt de mogelijkheid open gehouden tijdens de meerjarige subsidietermijn in te breken op bestaande afspraken.

Artikel 25 t/m 28

Deze artikelen handelen over intrekking c.q. wijziging van subsidieverlening/-vaststelling wanneer niet aan gestelde verplichtingen wordt voldaan.

Te noemen zijn

  • -

    afgesproken activiteiten hebben niet plaatsgevonden

  • -

    er is gehandeld in strijd met afgesproken voorwaarden

  • -

    er zijn onjuiste gegevens verstrekt

  • -

    er is sprake van een onjuiste subsidieverlening hetgeen de instelling behoorde te weten

  • -

    er is sprake van wanbeheer of fraude

  • -

    de doelstelling van de instelling is gewijzigd.

Afhankelijk van deze omstandigheden kan het subsidie terugwerkend maar ook naar de toekomst gericht ingetrokken en zonodig teruggevorderd worden, tenzij er t.o.v. de vaststelling een termijn van 5 jaren is verstreken.

Artikel 29 t/m 33

In deze artikelen zijn bepalingen vastgelegd met betrekking tot het verschaffen van benodigde inlichtingen, het op een verantwoorde wijze beheren van de administratie en een meldingsplicht bij relevante gewijzigde omstandigheden bij de instelling waaronder faillissement, liquidatie en dergelijke.

Artikel 34/35

Het college kan in voorkomende gevallen ontheffing verlenen van bepaalde uitvoeringsvoorwaarden alsmede beslissen in niet voorziene omstandigheden.

Artikel 36

De verordening treedt met ingang van 1 juli 2006 in werking.