Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westerveld

Geldend van 01-01-2010 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westerveld

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

De raad van de gemeente Westerveld, 22 december 2009

gelezen het voorstel van het college van 17 november 2009,

gelet op de artikelen 4 en 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) overwegende dat het noodzakelijk is om voorzieningen te treffen om de beperkingen die iemand heeft om te kunnen participeren in de samenleving te compenseren, gezien de wetswijziging van 25 juni 2009 tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning in verband met een verplichting voor het college van burgemeester en wethouders om op begrijpelijke wijze inlichtingen te verstrekken over de keuze tussen de verschillende wijzen waarop een aanspraak tot gelding kan worden gebracht en enige andere wijzigingen,

b e s l u i t

vast te stellen de volgende

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westerveld:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    College: college van burgemeester en wethouders;

  • c.

    Compensatiebeginsel: de algemene verplichting aan het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;

  • d.

    Beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;

  • e.

    Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

  • f.

    Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet;

  • g.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

  • h.

    Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • i.

    Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

  • j.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

  • k.

    Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westerveld van toepassing zijn;

  • l.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • m.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag zoals bedoeld in 6 en 6a van de wet waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westerveld te stellen regels van toepassing zijn;

  • n.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

  • o.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

  • p.

    Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

  • q.

    Besparingsbijdrage: een door de aanvrager te betalen bijdrage, gelijk aan het bedrag dat ten gevolge van de verstrekking van een voorziening door de aanvrager wordt bespaard omdat deze verstrekte voorziening een algemeen gebruikelijke voorziening vervangt of kan vervangen;

  • r.

    Huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

  • s.

    Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

  • t.

    AWBZ: Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

Artikel 2 Toekenning en weigering van voorzieningen

  • 1. Een voorziening kan worden toegekend indien:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan, op te heffen of te verminderen;

    • b.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 2. Een voorziening wordt niet toegekend:

    • a.

      indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      indien de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente Westerveld;

    • c.

      voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • d.

      voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • e.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt;

    • f.

      indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze of voorafgaande versie, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of versterkte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

Hoofdstuk 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen.

Artikel 3. Keuzevrijheid.

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden aan de hand van de in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westerveld neergelegde criteria.

Artikel 4. Voorziening in natura

Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst gemeente Westerveld van toepassing.

Artikel 5. Financiële tegemoetkoming.

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming zijn de voorwaarden uit het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westerveld van toepassing.

Artikel 6. Persoonsgebonden budget .

  • 1. Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 lid1 en 6a van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

    • b.

      de omvang van het persoonsgebonden budget wordt, met uitzondering van het persoonsgebonden budget voor vergoeding van een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5 lid 2 van de Wet op de loonbelasting 1964, afgeleid van de tegenwaarde van de in de betreffende situatie te verstrekken voorziening in natura;

    • c.

      het persoonsgebonden budget wordt, indien noodzakelijk, aangevuld met een vergoeding voor aanvullende kosten, zoals vastgelegd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westerveld;

    • d.

      de wijze waarop het persoongebonden budget wordt vastgesteld wordt door het college vastgelegd in de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westerveld en het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westerveld;

    • e.

      op het persoonsgebonden budget is de Overeenkomst persoonsgebonden budget gemeente Westerveld van toepassing.

  • 2. De toekenning, de omvang en de looptijd van het te verstrekken persoonsgebonden budget, worden bij beschikking vastgesteld.

  • 3. Bij de beschikking wordt een programma van eisen verstrekt waarin is aangegeven aan welke vereisten de voorziening moet voldoen waarvoor het persoonsgebonden budget is verstrekt.

  • 4. Na het nemen van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget overgemaakt op een door de aanvrager opgegeven rekeningnummer, tenzij hier tegen overwegende bezwaren bestaan.

  • 5. Het college gaat steekproefsgewijs na of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor noodzakelijke stukken, zoals genoemd in de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westerveld en het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westerveld, op verzoek van het college te verstrekken. Vervolgens wordt door het college beoordeeld of aanleiding bestaat om het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Artikel 7. Eigen bijdragen en eigen aandeel.

Bij het verstrekken van individuele voorzieningen of op grond van de wet kan het college bepalen dat de aanvrager een eigen bijdrage is verschuldigd of dat de financiële tegemoetkoming kan worden afgestemd op het inkomen. Het college legt in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westerveld de omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel vast.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden.

Artikel 8. Vormen van hulp bij het huishouden.

De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;

  • b.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 9 Primaat van de algemene hulp bij het huishouden.

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 8 onder a. vermelde voorziening in aanmerking komen, indien het voor deze persoon onmogelijk is zelf een of meer huishoudelijke taken uit te voeren en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen, aangezien deze persoon:

    a. aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek; of

    b. problemen ondervindt bij de uitvoering van mantelzorg.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 8 onder b. en c. vermelde voorzieningen in aanmerking indien:

    a. de in artikel 8, onder a genoemde voorziening onvoldoende tot een oplossing leidt; of

    b. de in artikel 8, onder a genoemde voorziening niet beschikbaar is.

Artikel 10. Gebruikelijke zorg.

In afwijking van het gestelde in artikel 9 komt een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 4, 5 en 6 van de wet niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden indien deze persoon deel uitmaakt van een leefeenheid waarin een of meer huisgenoten wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.

Artikel 11. Omvang van de hulp bij het huishouden.

De omvang van de toe te kennen hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren, afgerond naar decimalen, per week.

Artikel 12. Omvang van het persoonsgebonden budget.

De bedragen die per tijdseenheid van een uur, zoals genoemd in artikel 11, in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt, worden jaarlijks door het college vastgesteld en opgenomen in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westerveld.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen.

Artikel 13 Vormen van woonvoorzieningen.

Ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden kan het college de volgende woonvoorzieningen verstrekken:

  • a.

    een algemene woonvoorziening;

  • b.

    een woonvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 14 Primaat algemene woonvoorzieningen en aanspraak op individuele woonvoorzieningen

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 13, onder a. vermelde voorziening in aanmerking komen indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 13, onder b. c. en d. vermelde voorziening in aanmerking komen indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de voorziening als bedoeld in het eerste lid:

  • 3.

    • a.

      onvoldoende tot een oplossing leidt; of

    • b.

      niet beschikbaar is.

    • c.

      De in lid 1 en 2 genoemde beperkingen staan in een direct oorzakelijk verband met de bouwkundige of woontechnische staat van de woning zelf, waaronder begrepen de toegankelijkheid van de woning.

Artikel 15 Soorten individuele woonvoorzieningen.

De in artikel 13 onder b., c. en d. genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c.

    een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

  • d.

    een uitraasruimte;

  • e.

    onderhoud, keuring en reparatie;

  • f.

    tijdelijke huisvesting.

Artikel 16 Primaat van de verhuizing en de uitraasruimte.

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15 onder a. in aanmerking worden gebracht wanneer\ aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15 onder b. en c. in aanmerking worden gebracht wanneer de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

  • 3. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15, onder d. in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

Artikel 17 Primaat van de losse woonunit.

Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning die niet het eigendom is van een verhuurder, die bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek behoefte hebben aan een dergelijke woning, zal het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

Artikel 18 Uitsluitingen.

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op:

  • b.

    het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij kamerverhuur;

  • c.

    het treffen van voorzieningen in woongebouwen die specifiek gericht zijn op mensen met beperkingen en waarvan geacht mag worden dat reeds voorzieningen zijn getroffen in de gemeenschappelijke ruimten of dat voorzieningen bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

Artikel 19 Hoofdverblijf.

  • 1. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling.

  • 3. De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4. De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een door het college in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westerveld vast te leggen maximumbedrag.

  • 5. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het middels een woonvoorziening bewerkstelligen dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

Artikel 20 Aanvullende begrenzing recht op woonvoorziening.

  • 1. De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

    a. de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

    b. de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    c. deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

    d. de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en daarmee geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

    e. de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, uitsluitend voor zover de aanvraag een verhuiskostenvergoeding betreft;

    f. de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruime die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

    g. de aanvrager verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;

    h. in de verlaten woonruimte geen problemen bestonden met het normale gebruik van de woning;

    i. de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

  • 2. Een voorziening voor onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 15 onder e wordt slechts toegekend indien:

    a. de woonvoorziening is verleend op grond van de huidige verordening, de Wet voorziening gehandicapten, de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten of de Beschikking Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten;

    b.de woonvoorziening voorkomt in de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westerveld en het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westerveld;

    c. de aanvrager ten tijde van het onderhoud, de keuring of reparatie de woonruimte als hoofdverblijf bewoont.

  • 3. Een voorziening voor tijdelijke huisvesting als bedoeld in artikel 15 onder f wordt slechts toegekend indien: 

    a. de tijdelijke huisvesting het gevolg is van het aanpassen van de huidige woning of de door aanvrager nog te betrekken woning waarvoor een woonvoorziening is verleend op grond van de huidige verordening;

    b. de onder a genoemde woning ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet door aanvrager bewoond kan worden en de aanvrager als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 4. Het college legt in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westerveld de duur, de vorm en de hoogte van de voorzieningen vast zoals bedoeld in artikel 15 onder e en f.

Artikel 21 Terugbetaling bij verkoop.

De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. Het geïnvesteerd bedrag voor de getroffen woonvoorziening dient volgens het in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westerveld door het college vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Artikel 22 Vormen van vervoersvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening;

  • b.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.

Artikel 23 Het recht op een algemene voorziening

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 22 onder a. vermelde voorziening in aanmerking komen indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het onmogelijk maken om:

  • a.

    gebruik te maken van het openbaar vervoer;

  • b.

    het openbaar vervoer te kunnen bereiken.

Artikel 24 Het primaat van het collectief vervoer

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 22, onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking komen indien:

  • a.

    aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 22, onder a., onmogelijk maken;

  • b.

    een collectief systeem als bedoeld in artikel 22, onder a., niet aanwezig is.

Artikel 25 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan het in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westerveld voor de diverse categorieën genoemde inkomensgrenzen, wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruik- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

Artikel 26 Omvang in gebied.

  • 1. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag.

  • 2. In afwijking op het gestelde in het eerste lid wordt rekening gehouden met de vervoersbehoefte buiten de directe woon- of leefomgeving in een situatie waarin een bovenregionaal contact alleen door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 27 Vormen van rolstoelvoorzieningen.

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een algemene rolstoelvoorziening;

  • b.

    een rolstoelvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

  • d.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een sportrolstoel.

Artikel 28 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruik en sportrolstoel

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 27, onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek incidenteel zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de AWBZ of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 27, onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de AWBZ of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 3. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 27, onder d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

Artikel 29 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-instelling-bewoners.

In uitzondering op het gestelde in artikel 28, lid 2; komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

Hoofdstuk 7. Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 30. Gebruik aanvraagformulier.

Een aanvraag van een voorziening kan schriftelijk worden ingediend. Voor de aanvraag van een voorziening stelt het college een formulier ter beschikking.

Artikel 31 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

De aanvraag dient te worden ingediend bij de gemeente Westerveld, zowel aanvragen voor

voorzieningen inzake de wet alsook aanvragen zorg inzake de AWBZ kunnen worden ingediend

Artikel 32 Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking.

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college vraagt een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies indien:

    • a.

      de aanvrager nog niet eerder een aanvraag in het kader van deze verordening heeft ingediend en het een voorziening betreft waarvan de kosten naar verwachting het bedrag als genoemd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westerveld te boven zal gaan;

    • b.

      de gevraagde voorziening om medische redenen zal worden afgewezen;

    • c.

      het college dat voor het overige gewenst vindt.

  • 3. Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de ICF classificatie.

  • 4. De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 33 Samenhangende afstemming.

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager laat het college onderzoek verrichten naar de situatie van de aanvrager.

Artikel 34 Wijzigingen in de situatie.

De verkrijger van een toegewezen voorziening is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 35 Intrekking van een voorziening

  • 1. Het college kan een beschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 36 Terugvordering

  • 1. Ingeval de aanspraak op een voorziening is ingetrokken kan een op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2. In geval de aanspraak op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van verwijtbaar onjuist verstrekte gegevens

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen.

Artikel 37 Hardheidsclausule.

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 38 Gevallen waarin niet is voorzien

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 39 Nadere regels

Het college is bevoegd ter zake van de uitvoering van deze verordening en de daarop berustende besluiten nadere regels te stellen, overeenkomsten met derden aan te gaan en algemene voorwaarden op te stellen.

Artikel 40 Indexering.

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westerveld geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 41 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per 2 jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast. Het college zendt hiertoe telkens na 2 jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening in de praktijk.

Artikel 42 Inwerkingtreding.

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

  • 2. de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westerveld, vastgesteld 28 september 2006, wordt met ingang van 1 januari 2010 ingetrokken.

  • 3. Beschikkingen, genomen op basis van de aan deze verordening voorafgaande verordening worden geacht te zijn genomen op basis van deze verordening.

Artikel 43 Citeertitel.

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Westerveld 2010.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Westerveld op 22 december 2009.
Slagman-Bootsma , voorzitter
Middelkamp , griffier

Nota-toelichting

Pagina 1 van 25 versie juli 2009

Toelichting op de verordening voorzieningen

maatschappelijke ondersteuning.

22 december 2009 Inleiding.

Aan de invoering van de Wmo per 1 januari 2007 is een behandeling voorafgegaan die door de vele

amendementen de wet een ander aanzicht heeft gegeven. De consequenties hiervan zijn niet direct te

overzien: ook de Wet maatschappelijke ondersteuning is een wet die verdere invulling behoeft en

uiteindelijk door jurisprudentie een duidelijke vorm zal krijgen. Bij de Wet maatschappelijke

ondersteuning is dan bovendien nog sprake van het gegeven dat het kernbegrip van de wet, het

zogenaamde compensatiebeginsel, bij amendement aan de wet is toegevoegd, waardoor een

begripsomschrijving van dit cruciale begrip ontbreekt, met het gevolg dat de toelichting op het

amendement uitgangspunt is voor de vormgeving van dit compensatiebeginsel.

De modelverordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning geeft invulling aan de in de Wet

maatschappelijke ondersteuning gegeven opdracht regels te stellen bij verordening. In deze

modelverordening is vorm gegeven aan het compensatiebeginsel zonder de regels van de Wet

voorzieningen gehandicapten en de regels rond de functie huishoudelijke verzorging uit de Algemene

Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geheel los te laten. Dit is van belang om niet een vacuüm te

laten ontstaan. In 2008 is een ontwikkeling op gang gekomen om naar een invulling van de Wet

maatschappelijke ondersteuning te gaan die meer recht doet aan de bedoeling van de wetgever.

In de modelverordening is met name uitwerking gegeven aan de artikelen 4, 5, 6, 15, 19 en 26 Wmo.

In de Wmo komen voorzieningen uit de Welzijnswet en voorzieningen uit de AWBZ en de Wvg bij

elkaar. Voorzieningen die tot 1 januari 2007 onder de Welzijnswet vallen en na die datum onder de

Wmo, worden als voorliggende voorzieningen aangeboden en worden daarom niet in deze

modelverordening opgenomen. De in deze modelverordening opgenomen algemene voorzieningen

zijn in principe ook als voorliggende voorzieningen te beschouwen, maar omdat de meeste algemene

voorzieningen voor het eerst een plaats vinden in deze verordening, zijn zij nog wel benoemd en van

een primaat voorzien. Het is niet ondenkbaar dat deze algemene voorzieningen op termijn terug te

vinden zullen zijn bij de onbenoemde voorliggende voorzieningen zoals maaltijdvoorziening en

personenalarmering.

Alle bedragen en bijbehorende regelgeving worden opgenomen in een Besluit. Voor dit Besluit stelt de

VNG een Modelbesluit maatschappelijke ondersteuning beschikbaar. Ook voor de beleidsregels (beter

bekend als het zogenaamde verstrekkingenboek) is een model beschikbaar. Wetswijzigingen Wmo per 1 januari 2010

Met ingang van 1 januari 2010 wordt de Wmo aangepast. De wetswijziging is beperkt van omvang en

bevat de volgende elementen:

1. De voorheen bestaande keuzemogelijkheid tussen de voorziening in natura en het

persoonsgebonden budget wordt aangepast in een keuze tussen het ontvangen van een

voorziening in natura, of een vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget,

waaronder de vergoeding voor een alfahulp;

2. Een geïnformeerde toestemming voor de burger;

3. Een overlegbepaling, gericht op overname van personeel van oud-gegunde aanbieders door

nieuw-gegunde aanbieders.

Als de burger ondersteuning in natura wenst, regelt de gemeente de voorziening voor de burger door

het sluiten van contracten met een zorgaanbieder. De burger is hiermee uitsluitend de ontvanger van

de voorziening en mag op geen enkele wijze worden geconfronteerd met enige verantwoordelijkheid

als werkgever of opdrachtgever. Met ingang van de wetswijziging is het uitgesloten dat een

zorgaanbieder de voorziening in natura via een alfahulp of een zelfstandige levert als de burger

daardoor ongewild werkgever of opdrachtgever wordt.

Het is belangrijk dat de burger daadwerkelijk weet waarvoor hij kiest. Daarom regelt de wet per 1

januari 2010 expliciet de geïnformeerde toestemming. Gemeenten worden hierdoor verplicht om hun VNG Modelverordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Pagina 2 van 25 versie juli 2009

burgers in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen te informeren over de consequenties van de keuze

die de burger maakt.

De gevolgen van de wetswijziging voor de Modelverordening zijn beperkt tot de hierboven, onder 1.

genoemde keuzemogelijkheid. De onder 2. en 3. genoemde wijzigingen hebben geen invloed op de

Modelverordening.Algemene toelichting.

De kern van de Wet maatschappelijke ondersteuning wordt gevormd door het begrip

“compensatiebeginsel“. Dit begrip is bij amendement 65 in de Wmo opgenomen.

Het begrip compensatiebeginsel is afkomstig van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg. In hun

briefadvies over de Wmo staat het volgende:

“Het verdient volgens de Raad aanbeveling om de wettelijke aanspraak op maatschappelijke

ondersteuning te relateren aan aard en ernst van de beperking(en) van burgers, door gemeenten

te verplichten zorg te dragen voor compensatie van deze beperking(en). En wel zodanig dat de

burger met een beperking in een gelijkwaardige uitgangspositie wordt gebracht ten opzichte van de

burger zonder beperking(en). De gemeente heeft hierin een resultaatsverplichting. Dit brengt met

zich mee dat de gemeente zelf mag bepalen welke voorzieningen zij aanbiedt om het wettelijk

vastgestelde doel/resultaat te bereiken. Teneinde tevens recht te doen aan het uitgangspunt dat

daar waar mogelijk beroep gedaan wordt op de eigen verantwoordelijkheid van burgers moet het

mogelijk zijn om aan de aanspraak op ondersteuning een inkomenstoets te koppelen. Omdat het

om maatschappelijke participatie gaat, is dit te rechtvaardigen. Daartoe dienen op centraal niveau

regels gesteld te worden.

In het licht van de voorgestelde ‘compensatieplicht’ heeft het de voorkeur van de

Raad om alleen individuele voorzieningen over te hevelen naar de WMO, zodat de

wet een eenduidig karakter kan krijgen. In deze visie blijft naast de WMO een Welzijnswet

bestaan, waarin de collectieve (gemeenschapsgerichte) voorzieningen worden ondergebracht.

Deze voorzieningen zijn immers algemeen van aard en bedoeld voor iedere ingezetene van de

gemeente, ongeacht diens eventuele beperkingen. Voor deze voorzieningen acht de Raad het niet

gewenst een wettelijke aanspraak in het leven te roepen. Deze aanbeveling heeft betrekking op het

niveau van de aanspraak (c.q. voorziening), niet op het niveau van de uitvoering. Op het tweede

niveau kan immers, ook bij een individuele aanspraak (bijvoorbeeld vervoer) een ‘collectieve’

voorziening worden aangewend (bijvoorbeeld openbaar vervoer).

Door de aanspraak op ondersteuning niet te verankeren in een verplichting om bepaalde met name

te noemen voorzieningen te verstrekken (zorgplicht), maar te omschrijven in termen van het te

bereiken resultaat (compensatieplicht), kan onzekerheid ontstaan over wat nu precies als recht

geldt. Om die reden is het volgens de Raad noodzakelijk om in de wet zelf op te nemen wanneer

sprake is van een gelijkwaardige uitgangspositie van burgers. Dat is immers het resultaat waarop

de gemeente, ook in rechte, kan worden aangesproken. Dit betekent dat geoperationaliseerd moet

worden wat de termen ‘zelfredzaamheid’ en ‘maatschappelijke participatie’ betekenen: welke

activiteiten moet iemand daarvoor tenminste kunnen uitvoeren?

Door het te bereiken resultaat (de compensatie) als aangrijpingspunt te nemen is het volgens de

Raad niet noodzakelijk in de wet zelf criteria op te nemen voor de indicatiestelling.”

Dit begrip is “vertaald” bij amendement en in de wet opgenomen. Het is met name de toelichting op

het amendement dat informatie geeft over de bedoeling van de wetgever met het begrip

compensatieplicht. De toelichting stelt:

“Ter vervanging van de verplichting gedurende drie jaar om te voorzien in met name genoemde

producten en diensten strekt het nieuw geformuleerde artikel ertoe de algemene verplichting aan

gemeenten op te leggen om beperkingen in de zelfredzaamheid op het gebied van het voeren van

een huishouden, het zich verplaatsen in en om de woning en om zich lokaal per vervoermiddel te

verplaatsen, weg te nemen. Onder zelfredzaamheid wordt in dit verband verstaan het lichamelijke,

verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname

aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken. Onder normale deelname aan het

maatschappelijke verkeer wordt in ieder geval verstaan het kunnen voeren van een huishouden;

het normale gebruik van een woning; het zich in en om de woning kunnen verplaatsen; het zich

zodanig kunnen verplaatsen dat aansluiting kan worden gevonden bij regionale, bovenregionale en

landelijke vervoerssystemen; het kunnen ontmoeten van andere mensen en het aangaan en

VNG Modelverordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Pagina 3 van 25 versie juli 2009

onderhouden van sociale verbanden om op die manier te kunnen deelnemen aan het lokale

sociaal-maatschappelijk leven. Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International

Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform

begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele

gevallen vast te stellen.

De opdracht om compenserende voorzieningen te treffen wordt met dit artikel bij wet gegeven. De

normering ervan wordt overeenkomstig de bestuurlijke structuur van de wet op het lokale niveau

bepaald met inachtneming van alle bepalingen over de totstandkoming van het lokale beleid en de

betrokkenheid van burgers en cliënten daarbij.”

Omdat er geen begripsomschrijving van het begrip compensatiebeginsel in het amendement is

opgenomen, is in de modelverordening een begripsomschrijving opgenomen, in artikel 1.1. aanhef en

onder b.

Het compensatiebeginsel geldt, zo geeft de tekst van artikel 4, lid 1 van de wet aan, voor de

onderdelen:

a. een huishouden te voeren,

b. zich te verplaatsen in en om de woning,

c. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en

d. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Uitgaande van een overgang van de drie Wvg-terreinen woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen

en rolstoelen plus de functie huishoudelijke verzorging uit de AWBZ naar de Wmo worden de

onderdelen uit artikel 4 van de wet in deze modelverordening als volgt uitgewerkt:

a. onder het voeren van een huishouden wordt verstaan: zowel het wonen, met name de

woonvoorzieningen, als de eerdere functie huishoudelijke verzorging, in deze verordening

hulp bij het huishouden genoemd;

b. zich verplaatsen in en om de woning: de rolstoel inclusief (uitsluitend) de sportrolstoel;

c. zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel: de vervoersvoorzieningen uit de Wvg;

d. het ontmoeten van medemensen en het daaruit volgende aangaan van sociale verbanden

wordt beschouwd als doelstelling voor de eerste drie verstrekkingenterreinen.

Deze indeling is in deze modelverordening terug te vinden in de hoofdstukindeling.

In artikel 4 van de wet wordt de gemeente opgedragen ten behoeve van de compensatie

"voorzieningen te treffen". De wet stelt dus niet dat het steeds om individuele voorzieningen moet

gaan. Om te voorzien in het snel en regelarm treffen van veel voorkomende eenvoudige

voorzieningen is in deze modelverordening het begrip "algemene voorzieningen" opgenomen. Dit type

voorziening komt in de Wvg voor onder de noemer “collectief vervoer”. In deze modelverordening

wordt het begrip algemene voorziening geïntroduceerd voor alle onderdelen van het

compensatiebeginsel. De mogelijkheid wordt geschapen voor algemene woonvoorzieningen,

algemene hulp bij het huishouden, algemene vervoersvoorzieningen en algemene

rolstoelvoorzieningen. Wat houden deze algemene voorzieningen in concreto in? Het kan gaan om

scootermobielpools, rolstoelen voor incidenteel gebruik (rolstoelpools), collectief vervoer, klussen- en

boodschappendiensten, etcetera. Deze opsomming is uitdrukkelijk niet limitatief, aangezien het een

nieuw type voorziening betreft, waarvoor de komende jaren nieuwe invullingen zullen ontstaan. Met

name op het terrein van hulp bij het huishouden is het een nieuw begrip.

Kenmerkend voor algemene voorzieningen is dat de gemeente deze voorzieningen organiseert,

inkoopt en ter beschikking stelt, los van of vooruitlopend op individuele aanvragen terzake. Het zal in

de regel gaan om steunpunten, depots, pools, waar de betreffende voorzieningen op voorraad worden

gehouden, al of niet op wijkniveau.

Algemene voorzieningen zullen in de regel met een minimum aan procedures kunnen worden

aangeboden: met geen of slechts een lichte toegangstoets en zonder eigen bijdragen.

De voordelen van deze algemene voorzieningen zijn een snelle en simpele oplossing van de

problemen, zonder bureaucratie en zonder eigen bijdragen. In plaats van de soms complexe

advisering wordt in dit kader van het veel lichtere begrip toegangsbeoordeling gebruik gemaakt. Het is

uitdrukkelijk niet de bedoeling van deze algemene voorzieningen om daarmee de mogelijkheid van de

aanvrager tot het kiezen voor een PGB in te perken.

De verschillende verstrekkingenterreinen worden in de volgende hoofdstukken behandeld. De laatste

hoofdstukken zijn gereserveerd voor procedurele aspecten.

VNG Modelverordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Pagina 4 van 25 versie juli 2009

Artikelsgewijze toelichting.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.

Artikel 1. Begripsbepalingen

Ad a.

Deze bepaling spreekt voor zich; zie ook de in artikel 43 van de Wet maatschappelijke ondersteuning

opgenomen citeertitel van de wet.

Ad b.

Het compensatiebeginsel is via het amendement-Van Miltenburg c.s. (Tweede Kamer, vergaderjaar

2005-2006, 30 131, nr. 65) aan het wetsvoorstel toegevoegd. In het amendement is geen

begripsomschrijving van dit begrip opgenomen. Ook in de wet is daarom geen begripsomschrijving

van het cruciale begrip compensatiebeginsel opgenomen. Daarom staat de begripsomschrijving van

het compensatiebeginsel in de verordening. Voor de begripsomschrijving is gebruik gemaakt van het

briefadvies van de Raad voor de Volksgezondheid en de Zorg, de ‘uitvinder’ van het

compensatiebeginsel. Voor wat betreft de gelijkwaardige uitgangspositie is gebruik gemaakt van de

toelichting op het amendement, evenals voor wat betreft de termen zelfredzaamheid en

maatschappelijke participatie. Het onderdeel “aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of

gebrek” is afkomstig uit artikel 1, lid 1, onder a. van de Wvg.

Ad c.

De term “beperkingen” is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability,

and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel

van de Verenigde Naties). Het onder de toelichting op onderdeel 1.2 van dit artikel genoemde

amendement-Van Miltenburg stelt over de ICF: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de

International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform

begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele

gevallen vast te stellen.”

Ad d.

De begripsomschrijving van het begrip “persoon met beperkingen” is afgeleid van de

begripsomschrijving van “beperkingen” en van de verschillende terreinen waarvoor op grond van de

wet voorzieningen kunnen worden verstrekt. Daarnaast is vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten

het onderdeel “aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek” toegevoegd. Mede in

verband met de begrenzing van de doelgroep zal immers een objectief criterium nodig zijn. Hierdoor

blijft jurisprudentie op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten ten aanzien van dit onderdeel

op dit begrip van toepassing.

Aan deze formulering is de nieuwe doelgroep “personen met een chronisch psychisch of

psychosociaal probleem” toegevoegd. Deze doelgroep is afkomstig uit de AWBZ-regelgeving (Besluit

zorgaanspraken).

Ad. e.

De begripsomschrijving van het begrip “ mantelzorger” is ontleend aan de begripsomschrijving van

“mantelzorg” in de wet (artikel 1, lid 1 onder b, van de Wmo).

Ad f.

Deze begripsomschrijving komt uit de toelichting op eerder reeds onder a. genoemde amendement-

Van Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

VNG Modelverordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Pagina 5 van 25 versie juli 2009

Ad g.

Ook deze begripsomschrijving is, evenals de onder f. genoemde, ontleend aan de toelichting op het

amendement-Van Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

Ad h.

Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan

bureaucratie kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan een scala van reeds bestaande of

nog te ontwikkelen voorzieningen: collectief vervoer, scootermobielpools, algemene

woonvoorzieningen als klussendiensten en voorzieningendepots, rolstoelpools en vrijwilligersdiensten.

De verstrekkingsprocedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen: een beperkte

toegangsbeoordeling, geen formele beslissing (beschikking) en geen eigen bijdragen. In de regel gaat

het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of

kortdurend gebruik. Kenmerk van algemene voorzieningen is tenslotte dat zij altijd in natura verstrekt

worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Op verzoek zal er aan

de aanvrager wel een beschikking kunnen worden afgegeven, zodat rechtsbescherming gewaarborgd

is.

Ad i.

Algemene voorzieningen hebben in het kader van deze verordening voorrang op individuele

voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden, waar nodig

zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen beide

categorieën voorzieningen hangt uiteraard helemaal af van de individuele situatie van de aanvrager.

Door het college vast te stellen beleidsregels zullen afwegingscriteria geven, verder zal een op de

individuele situatie afgestemd medisch advies vaak van groot belang zijn. De algemene

voorzieningen, nu nog genoemd in de vorm van een primaat, kunnen uitgroeien tot voorliggende

voorzieningen en op den duur uit deze verordening verdwijnen, wanneer zij zodanig functioneren dat

zij gerekend kunnen worden tot de groep voorzieningen als maaltijdvoorzieningen en

personenalarmering.

Ad j.

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een

voorziening vloeit voort uit artikel 15 lid 1 van de wet. Deze eigen bijdrage kan op het inkomen worden

afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15 lid 3 van de wet bij Algemene Maatregel van

Bestuur nadere regels kunnen worden gesteld. Van deze bevoegdheid is gebruik gemaakt door

middel van het vaststellen van het Besluit maatschappelijke ondersteuning. In deze AMvB is bepaald

wat de ruimte is die gemeenten hebben voor het vaststellen van een eigen bijdrage en een eigen

aandeel, als ze daartoe willen overgaan.

Ad k.

Naturavoorzieningen zijn voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkoming

worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in

de vorm van dienstverlening.

Ad l.

Persoonsgebonden budget: een geldbedrag dat de aanvrager onder door het college bepaalde

voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze, waaronder de

vergoeding voor dienstverlening aan huis als bedoeld in de zogenaamde “Regeling dienstverlening

aan huis.” Nadere uitwerking omtrent de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en

daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Besluit maatschappelijke

ondersteuning gemeente ……..

Ad m. VNG Modelverordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Pagina 6 van 25 versie juli 2009

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te

verwerven. Het is niet per se een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als

tegemoetkoming in de kosten.

Ad n.

Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten het geval was, is het ook onder de Wet

maatschappelijke ondersteuning niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen

verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of

beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk

beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de

geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen

gebruikelijk” is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip

heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek

voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet

vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de

begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om

voorzieningen:

- die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

- die niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn;die niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn;- die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

Het begrip “algemeen gebruikelijk” moet overigens niet worden verward met “gebruikelijke zorg”, zoals

dat onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geformuleerd in beleidsregels. Het begrip

“gebruikelijke zorg” komt onder de Wet maatschappelijke ondersteuning terug, zie hieronder, onder q.

Ad o.

Het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”; deze twee

begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk

verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem,

zoals die zijn genoemd in artikel 1, lid 1, onder g. achtste volzin van de wet. Een met de persoon als

de aanvrager vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze

meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de

bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de aanvrager niet algemeen

gebruikelijk zijn, is de wet gericht.

Ad p.

Wanneer een voorziening wordt verstrekt waar een algemeen gebruikelijk deel onderdeel van

uitmaakt (er wordt een driewielfiets verstrekt, de fiets is algemeen gebruikelijk en maakt daar

onderdeel van uit: men hoeft zelf geen fiets meer te kopen) zou sprake kunnen zijn van besparing: er

hoeft immers geen algemeen gebruikelijke voorziening meer aangeschaft te worden. Aangezien

verstrekking binnen de wet zich beperkt tot de meerkosten ten gevolge van de handicap, kan in die

situatie van de aanvrager het bedrag dat bespaard wordt, gevraagd worden als besparingsbijdrage.

Dit is geen vorm van eigen bijdrage of eigen aandeel, zodat de regels daaromtrent niet van toepassing

zijn.

Ad q.

Het uitgangspunt van deze begripsomschrijving ligt in het Protocol Gebruikelijke zorg, zoals tot aan de

invoering van de wet door het Centrum Indicatiestelling Zorg werd toegepast als verzameling

beleidsregels voor de AWBZ-indicatiestelling voor huishoudelijke zorg. De definïëring van het begrip

huisgenoot is op enkele punten aangepast om te voorkomen dat problemen die in de AWBZ met dit

begrip speelden ook naar de wet overgaan. Zo is in plaats van ‘volwassenen’ de term ‘meerderjarigen’

opgenomen en is het begrip ‘gemeenschappelijke huishouding voeren’ vervangen door het begrip

‘gemeenschappelijk een woning bewonen’.die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

Het begrip “algemeen gebruikelijk” moet overigens niet worden verward met “gebruikelijke zorg”, zoals

dat onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geformuleerd in beleidsregels. Het begrip

“gebruikelijke zorg” komt onder de Wet maatschappelijke ondersteuning terug, zie hieronder, onder q.

Ad o.

Het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”; deze twee

begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk

verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem,

zoals die zijn genoemd in artikel 1, lid 1, onder g. achtste volzin van de wet. Een met de persoon als

de aanvrager vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze

meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de

bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de aanvrager niet algemeen

gebruikelijk zijn, is de wet gericht.

Ad p.

Wanneer een voorziening wordt verstrekt waar een algemeen gebruikelijk deel onderdeel van

uitmaakt (er wordt een driewielfiets verstrekt, de fiets is algemeen gebruikelijk en maakt daar

onderdeel van uit: men hoeft zelf geen fiets meer te kopen) zou sprake kunnen zijn van besparing: er

hoeft immers geen algemeen gebruikelijke voorziening meer aangeschaft te worden. Aangezien

verstrekking binnen de wet zich beperkt tot de meerkosten ten gevolge van de handicap, kan in die

situatie van de aanvrager het bedrag dat bespaard wordt, gevraagd worden als besparingsbijdrage.

Dit is geen vorm van eigen bijdrage of eigen aandeel, zodat de regels daaromtrent niet van toepassing

zijn.

Ad q.

Het uitgangspunt van deze begripsomschrijving ligt in het Protocol Gebruikelijke zorg, zoals tot aan de

invoering van de wet door het Centrum Indicatiestelling Zorg werd toegepast als verzameling

beleidsregels voor de AWBZ-indicatiestelling voor huishoudelijke zorg. De definïëring van het begrip

huisgenoot is op enkele punten aangepast om te voorkomen dat problemen die in de AWBZ met dit

begrip speelden ook naar de wet overgaan. Zo is in plaats van ‘volwassenen’ de term ‘meerderjarigen’

opgenomen en is het begrip ‘gemeenschappelijke huishouding voeren’ vervangen door het begrip

‘gemeenschappelijk een woning bewonen’.VNG Modelverordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Pagina 7 van 25 versie juli 2009

Ad r.

De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder”

noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de

besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen.

Artikel 2. Toekenning en weigering van voorzieningen

Artikel 2. lid 1.

Ad a.

Deze definitie is in zijn kern ontleend aan de Modelverordening Wet voorzieningen gehandicapten en

aan de wet aangepast. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan,

in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium

verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren

is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar

de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus

redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager. In dit kader zal de

prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de

benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende

noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval

opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij

het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende

voorziening een belangrijke rol. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen

heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet

voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een

beroep doen op hulpmiddelendepots in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men twee maal

drie maanden een hulpmiddel gratis lenen, welke periode kan worden verlengd, zij het dat dan huur is

verschuldigd. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie

verschillen.

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn,

wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is,

bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden.

Ad b.

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve

maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt

hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog

toereikend. Hoewel datgene wat de aanvrager als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de

beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de

kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat

zijn van een voorziening. Het gaat immers om gemeenschapsgeld. Eigenschappen die

kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet

voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een

voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het

denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus

uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het

duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden

aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan

de goedkoopst adequate voorziening, mits de aanvrager bereid is het prijsverschil uit eigen middelen

te betalen. Het begrip goedkoopst adequaat geeft het college sturingsmogelijkheden binnen het

beleid.VNG Modelverordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Pagina 8 van 25 versie juli 2009

Ad c.

Het probleem van het individu dient op grond van de wet te worden gecompenseerd. Dat individuele

probleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond

van de wet.

Artikel 2. lid 2.

Ad a.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met de aanvrager

vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen hoeven

niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren tijd gehanteerd in de sociale wetgeving

(AAW/WAO, voormalige Wet-Rea, Wvg) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, die is

vastgelegd in de definitie van dit begrip, zoals die is opgenomen in artikel 1, onder n. van deze

verordening. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard

van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de -financiële- situatie van de aanvrager een rol,

bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die

financiële situatie van de aanvrager kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen

algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijkt

immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de aanvrager – mede ten

gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het in diens situatie geldende

bijstandsniveau dreigt te geraken. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling

optredende handicap moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die

handicap immers ook niet gebeuren.

Ad b.

In de wet is, in tegenstelling tot de situatie bij de Wet voorzieningen gehandicapten, geen specifieke

bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente

woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over “ingezetenen van de gemeente”. Dit

artikel moet opgenomen worden om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij gemeenten

waar de aanvrager niet feitelijk woonachtig is.

Ad c.

Vervallen.

Ad d.

Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Het gaat

daarbij om minimumeisen. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in

beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere grotere of andere voorzieningen hoeven niet te worden

verstrekt. Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit

niveau. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld,

kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in

een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze

bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men

in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

Ad e.

In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een

beperking voorzieningen aan.In dergelijke gevallen kan dat leiden tot de conclusie dat het optreden

van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Voor dergelijke situaties is deze onder e.

genoemde bepaling bedoeld. VNG Modelverordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Pagina 9 van 25 versie juli 2009

Ad f. en g.

In artikel 2 lid 2, onder f. en g. geeft de verordening een tweetal gronden voor weigering aan. Onder f.

wordt gedoeld op de situatie dat de aanvrager een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de

aanvrager gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de

voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te

verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Bijvoorbeeld nadat

het college een beslissing over de aanvraag voor een woningaanpassing heeft genomen mag een

aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle op de

aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over

de te treffen voorziening.

Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen

uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening

beschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van

de aanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning

elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat dit artikel niet zonder meer kan

worden toegepast. Wanneer ook na aanschaf c.q. realisering van de voorziening beoordeeld kan

worden of deze noodzakelijk is, en zo ja,wat de goedkoopst-adequate voorziening is, en zal zo nodig

tot vergoeding moeten worden overgegaan. Pas nadat het college een positieve beschikking voor een

verhuiskostenvergoeding heeft gegeven, komt een aanvrager hiervoor in aanmerking. Pas nadat

advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest

adequaat is kan de aanvrager tot verhuizen overgaan. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen

dat de gemeente achteraf, nadat de aanvrager reeds is verhuisd, met een claim voor een

verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de

aanvrager snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt

toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van het college

ook voldoende. Maar in alle gevallen dient de aanvrager voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk

toestemming van de gemeente te hebben verkregen. Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de

feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet

die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop- huur- of

erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning.

Onder g. wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een

vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is

dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid,

dus niet indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren

gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk

te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare

keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren

waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij

brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze

verordening worden gedaan. Hoofdstuk 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen.

Artikel 3. Keuzevrijheid.

De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening

de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een naturaverstrekking, is niet absoluut.

Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een

persoonsgebonden budget. Het college kan regels stellen om af te wegen in welke gevallen er sprake

is van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om geen persoonsgebonden budget te

verstrekken.

Naast deze keuzevrijheid bestaat er nog een tweede vorm van keuzevrijheid: namelijk de vrijheid om

bij voorzieningen in natura te kiezen uit meerdere aanbieders. Deze keuzevrijheid wordt niet in deze

verordening, maar in het beleidsplan maatschappelijke ondersteuning gemeente …………. uitgewerkt.VNG Modelverordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Pagina 10 van 25 versie juli 2009

Artikel 4. Voorziening in natura

Het doel van deze bepaling is het vastleggen van de rechten en plichten van het college en de

aanvrager. Deze bepaling ziet op de situatie waarin het college eigenaar blijft van de verstrekte

naturavoorziening of het college de zorg in natura zelf geregeld heeft. Artikel 10 van de wet stelt

weliswaar dat het verlenen van maatschappelijke ondersteuning zo veel mogelijk aan derden moet

worden overgelaten, maar als dat redelijkerwijs niet mogelijk is, kan gekozen worden voor het door de

gemeente zelf verlenen van de maatschappelijke ondersteuning.

Als een voorziening in eigendom wordt verstrekt is een overeenkomst als bedoeld in artikel 4 uiteraard

niet nodig.

Een alternatieve situatie zou kunnen zijn de situatie waarin het college een derde inschakelt voor

verstrekking van naturavoorzieningen en deze derde eigenaar blijft van de te verstrekken voorziening

of wanneer het college een derde inschakelt voor het verlenen van zorg. In die situatie dient artikel 4

en de toelichting hierop aangepast te worden.

Artikel 5. Financiële tegemoetkoming.

Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke

voorziening, en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de wet worden beoogd, kunnen bij

beschikking voorwaarden worden verbonden aan de verstrekking van een tegemoetkoming op grond

van de wet. Deze bepaling, die moet worden bezien in relatie tot de bepalingen uit hoofdstuk 7 van

deze verordening, biedt daartoe de mogelijkheid.

Artikel 6. Persoonsgebonden budget.

Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende

voorziening wordt verstrekt. De onder lid 1, onder a., van dit artikel genoemde bepaling spreekt dan

ook voor zich en sluit aan op de bepalingen in artikel 6 en 6a van de wet. Hierin is vastgelegd dat

alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze voor een toereikend en (met

een naturavoorziening) vergelijkbaar persoonsgebonden budget moet worden geboden. Algemene

voorzieningen vallen niet onder deze eis.

Onder b. is bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget is afgeleid van de tegenwaarde

van de te verstrekken naturavoorziening. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het

persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd. Uitzondering op laatstgenoemde regel is het

persoonsgebonden budget voor de vergoeding van een arbeidsverhouding als bedoeld artikel 5 lid 2

van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat per 1 januari 2010 wordt opgenomen in de wet. Deze

vergoeding kan immers naar zijn aard niet worden gerelateerd aan de kosten van een

naturavoorziening.

Voorts kan een aanvullend bedrag worden vastgesteld voor de instandhoudingskosten (onderhoud en

reparatie) van de voorziening. Maar het kan ook gaan om een aanvulling voor servicekosten en

verzekering bij een vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld artikel 5 lid 2 van de Wet op

de loonbelasting 1964 voor dienstverlening aan huis.

Voor de diverse soorten voorzieningen zal een nadere regeling moeten worden gegeven in het Besluit

maatschappelijke ondersteuning gemeente ………, dat door het college moet worden vastgesteld. Lid

1, onder c. bepaalt dat het college de omvang van een persoonsgebonden budget bepaalt. Het zal

immers gaan om een veelheid van verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende

voorzieningen. Daarbij zullen, ter bevordering van de rechtsgelijkheid, eenduidige richtlijnen

noodzakelijk zijn. Invulling van deze richtlijnen vindt plaats in het Besluit maatschappelijke

ondersteuning gemeente ………… en de beleidsregels. Verder is onder d. bepaald dat er, om

misverstanden zoveel mogelijk te voorkomen, een overeenkomst wordt getekend omtrent de

voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

Lid 2 bepaalt dat in elk geval de belangrijkste aspecten van het persoonsgebonden budget in de

toekenningsbeschikking worden vastgelegd. Het gaat om de omvang ervan (de hoogte van het

budget), maar het kan ook gaan om de periode waarover het wordt toegekend. Het spreekt voor zich

dat dergelijke beschikkingen uiterst zorgvuldig worden geformuleerd. De gemeente houdt rekeningVNG Modelverordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Pagina 11 van 25 versie juli 2009

met de financiële omstandigheden van de aanvrager bij het vaststellen van het moment van

overmaken van het budget.

In lid 3 is neergelegd de algemene eis dat er een program van eisen wordt vastgesteld, waarin wordt

aangegeven aan welke eisen de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening moet

voldoen. Het program van eisen is dus een belangrijk document; als niet aan het program van eisen

wordt voldaan kan dat gevolgen hebben voor de afrekening van het toegekende budget.

Lid 4 van artikel 6 regelt tenslotte de feitelijke betaling van het persoonsgebonden budget. Over de

wijze waarop de betaling plaatsvindt kunnen door het college nadere regels worden gesteld. Gedacht

kan worden aan betaling in termijnen, bijvoorbeeld bij hulp bij het huishouden of in situaties waarin er

twijfels zijn over het budgetbeheer. Zo kunnen financiële risico’s voor de gemeente worden beperkt en

worden aanvragers minder snel geconfronteerd met hoge terugvorderingbedragen.

Indien de aanvrager het persoonsgebonden budget wenst te laten overmaken op het de rekening van

een derde, bijvoorbeeld op die van een servicebureau voor beheer van persoonsgebonden budgetten,

kunnen er tegen deze derde overwegende bezwaren zijn. In een dergelijk geval kunnen burgemeester

en wethouders op basis van dit artikellid weigeren het persoonsgebonden budget op het opgegeven

rekeningnummer te storten.

Lid 5.

VNG Modelverordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning