Regeling vervallen per 14-12-2010

Monumentenverordening 2006

Geldend van 01-04-2006 t/m 13-12-2010

Intitulé

DE VERORDENING

De raad van de gemeente Zandvoort:

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 januari 2006, nr. 2006/405;

gelet op de overwegingen van de commissie Planning en Control van 2 februari 2006;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en de artikelen 12, 14 en 15 van de Monumentenwet 1988;

besluit de volgende verordening, inclusief toelichting, vast te stellen:

Monumentenverordening 2006.

1.1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zandvoort;

  • b.

    de raad: de gemeenteraad van Zandvoort.

  • c.

    monument: 1) zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, zijn betekenis voor de wetenschap zijn cultuurhistorische, stedenbouwkundige of architectuurhistorische waarde; 2)terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1;

  • d.

    archeologisch monument: monument, bedoeld in onderdeel a onder 2

  • e.

    gemeentelijk monument:onroerend monument, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen;

  • f.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen zaken;

  • g.

    beschermd rijksmonument: onroerend monument dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;

  • h.

    commissie voor Welstand en Monumenten: de commissie die het college op verzoek of uit eigen beweging adviseert over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de verordening en het monumentenbeleid;

  • i.

    bouwhistorisch onderzoek: in een schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument.

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

1.2 AANWIJZING TOT GEMEENTELIJK MONUMENT

Artikel 3 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument

  • 1. Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een onroerend monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt zij advies aan de Commissie voor Welstand en Monumenten. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

  • 3. Het college kan ten behoeve van de aanwijzing van een gemeentelijk monument bepalen dat bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.

  • 4. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Provinciale Monumentenverordening 1996.

Artikel 4. Termijn van advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De Commissie voor Welstand en Monumenten adviseert schriftelijk binnen twaalf weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2. Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de Commissie voor Welstand en Monumenten, maar in ieder geval binnen 25 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 5. Mededeling

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de aanvrager.

Artikel 6. Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De registratie bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

  • 3. De gemeentelijke monumentenlijst ligt op het raadhuis voor een ieder ter inzage.

Artikel 7. Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2. Artikel 3, tweede en derde lid, alsmede artikel 4, en artikel 5, zijn van overeenkomstige toepassing op de wijziging.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3, tweede en derde, alsmede artikel 4, eerste lid, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 8. Intrekking van de aanwijzing

  • 1. Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, tweede lid en artikel 4 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanwijzing wordt geacht te zijn ingetrokken, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of aan artikel 3 van de Provinciale Monumentenverordening 1996.

  • 3. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

  • 4. De eigenaar en zakelijk gerechtigden kunnen verplicht worden mee te werken aan de documentatie van het monument.

1.3 VERGUNNINGVERLENING VOOR GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Artikel 9. Verbodsbepaling

Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

Artikel 10. Vergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het college of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

  • a)

    een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

  • b)

    een gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Artikel 11. De aanvraag

  • 1. De aanvraag van de vergunning als bedoeld in artikel 10 moet worden ingediend bij het college.

  • 2. Op de voorbereiding van een besluit op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 10 is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat het college het ontwerp van het besluit ter inzage legt na ontvangst van het advies als bedoeld in artikel 11, lid 2.

  • 3. Zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht door belanghebbenden.

Artikel 12. Termijnen advies en vergunningverlening

  • 1. Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de Commissie voor Welstand en Monumenten.

  • 2. De Commissie voor Welstand en Monumenten adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3. Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de Commissie voor Welstand en Monumenten geacht geadviseerd te hebben.

  • 4. Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van het advies van de Commissie voor Welstand en Monumenten, maar in ieder geval binnen 16 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 5. Het college kan de in het derde lid genoemde termijn van 16 weken met ten hoogste tien weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennis geeft binnen de in het derde lid genoemde termijn.

  • 6. Indien het college niet voldoet aan het vierde of vijfde lid, wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

  • 7. De werking van de vergunning wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist. De vergunninghouder kan de voorzieningenrechter van de rechtbank, onderscheidenlijk de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzoeken de opschorting op te heffen.

Artikel 13. Voorschriften en vergunning voor bepaalde tijd.

  • 1. Het college kan aan een vergunning voorschriften verbinden in het belang van de monumentenzorg.

  • 2. De vergunning kan voor een bepaalde tijd worden verleend.

Artikel 14. Intrekking van de vergunning

  • 1. De vergunning kan door het college worden ingetrokken indien:

    • a)

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b)

      blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 13, eerste lid, niet naleeft;

    • c)

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

    • d)

      niet binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning gebruik wordt gemaakt dan wel de werkzaamheden waarvoor de vergunning is verleend langer dan 26 weken hebben stilgelegen.

  • 2. Het besluit tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de Commissie voor Welstand en Monumenten.

1.4 HOOFDSTUK 4 VERGUNNINGVERLENING VOOR RIJKSMONUMENTEN

Artikel 15. Vergunning voor rijksmonument

  • 1. Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de aanvraag om vergunning voor een rijksmonument aan de Commissie voor Welstand en Monumenten

  • 2. De Commissie voor Welstand en Monumenten adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen twee maanden na de datum van verzending van het afschrift.

1.5 HOOFDSTUK 5 KLACHTENREGELING

Artikel 16. Klachtenregeling

Indieners of andere belanghebbenden die zich niet kunnen verenigen met de werkwijze of het functioneren van het college kunnen hierover een klacht indienen bij het college.

De Verordening Klachtenbehandeling gemeente Zandvoort 2005 is overeenkomstig van toepassing.

1.6 HOOFDSTUK 6 SCHADEVERGOEDING

Artikel 17. Schadevergoeding

  • 1. Indien en voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

    • a)

      de weigering van het college een vergunning als bedoeld in artikel 10 te verlenen:

    • b)

      voorschriften door het college verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 10 schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het college hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 2. Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van overeenkomstige toepassing.

1.7 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 18. Strafbepaling

Hij, die handelt in strijd met artikel 9 en 10 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 19. Toezicht en opsporing

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college aangewezen personen.

  • 2. Met de opsporing van de in deze verordening strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaren voorzover zij tevens buitengewoon opsporingsambtenaar zijn.

Artikel 20. Inwerkingtreding

  • 1. Voor zover deze verordening betrekking heeft op gemeentelijke monumenten treedt zij in werking op 1 april 2006.

  • 2. De Monumentenverordening Zandvoort, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 2 februari 1999 voor zover het betreft bepalingen over gemeentelijke monumenten, vervalt op de datum waarop het eerste lid toepassing vindt.

  • 3. Voor zover deze verordening betrekking heeft op rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

  • 4. De op grond van de ingevolge het tweede lid vervallen verordening geregistreerde gemeentelijke monumenten worden geacht aangewezen te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 5. De gemeentelijke monumenten, geregistreerd op de monumentenlijst van de ingevolge het tweede lid genoemde vervallen verordening, worden geacht geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 6. Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in het tweede lid ingetrokken verordening.

Artikel 21. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Monumentenverordening 2006’

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 21 februari 2006

De griffier
De voorzitter

TOELICHTING OP DE VERORDENING

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1, sub c en d

Het plaatsen op de monumentenlijst heeft geen rechtsgevolg. Het betreft slechts een administratieve handeling. Voorafgaand aan de plaatsing op de lijst is het de aanwijzing tot gemeentelijk monument die rechtsgevolg beoogd. De aanwijzing en de plaatsing zijn daarom uit elkaar getrokken. Zie ook artikel 3, lid 1 en artikel 6.

Artikel 1, sub f

In het gedualiseerde bestel is een belangrijke vernieuwing dat elk bevoegd orgaan in de gemeente (raad, college en burgemeester) zelf zijn commissies instelt.

De taak van de Commissie voor Welstand en Monumenten is onder andere het college te adviseren over de aanwijzing van een object als gemeentelijk monument, de toepassing van de Monumentenwet 1988, de monumentenverordening en het monumentenbeleid.

De taken en samenstelling van de Commissie voor Welstand en Monumenten is geregeld in de ‘Verordening op de andere commissie’.

Artikel 3, lid 2

Er wordt niet bepaald dat de aanvrager en andere belanghebbenden worden gehoord voordat het college over een aanwijzing een besluit neemt, omdat dit is geregeld in (artikelen 4:8 en 4:9) de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Deze verordening bevat geen voorschriften voor de bescherming van het monument gedurende de tijd dat de aanwijzingsprocedure loopt, zoals de Monumentenwet 1988 dat doet. De spoedprocedure kan in situaties die ernstige gevolgen hebben voor het aan te wijzen monument, bewerkstelligen dat binnen korte tijd een monument kan worden aangewezen als gemeentelijk monument en dus de verbodsbepalingen van deze verordening van toepassing zijn, omdat geen advies hoeft te worden aangevraagd.

Artikel 3, lid 3

Het laten verrichten van bouwhistorisch onderzoek behoort tot de beleidsvrijheid van de gemeente. Er is een tweetal momenten te onderscheiden wanneer een gemeente bouwhistorisch onderzoek kan vragen. Ten eerste bij een (aanvraag tot) aanwijzing als gemeentelijk monument. Ten tweede bij aanvragen voor vergunning tot wijziging van een gemeentelijk monument.

Artikel 4

Door de besluitvorming aan een termijn te binden, weten de aanvragen, de eigenaar en andere belanghebbenden beter waar ze aan toe zijn. De redactie van lid 2 heeft tot gevolg dat, wanneer de Commissie voor Welstand en Monumenten niet tijdig adviseert, het college de volgende keuze kan maken: zonder advies een beslissing nemen, of besluiten om het (te laat uitgebrachte advies, maar binnen de termijn voor het college) toch in hun overwegingen te betrekken. Als het college niet tijdig beslist, is op grond van de Awb sprake van een fictieve weigering. Ingevolge artikel 6:2 staat voor de aanvrager dan de mogelijkheid van bezwaar of administratief beroep open die ook tegen een reëel besluit open zou staan.

Op grond van de Awb, artikel 4:14, kan het college zijn besluit opschorten, wanneer dit voor een zorgvuldige afhandeling nodig is, bijvoorbeeld omdat de noodzakelijke gegevens later beschikbaar zijn. Dit is het geval als er een inventarisatie gaande is of een bouwhistorisch onderzoek. Het college moet de aanvrager op de hoogte stellen van de opschorting.

Artikel 5

Is artikel 4:8 Awb toegepast (het horen van geadresseerde en van derde belanghebbenden) en is van de daar geboden mogelijkheid gebruik gemaakt, dan dienen de betrokkenen op grond van het bepaalde in artikel 3:43 Awb een mededeling te ontvangen.

Artikel 6

Door aanwijzing als gemeentelijk monument is hetgeen expliciet beschreven is op de bij elk pand behorende redengevende omschrijving onder werking van deze verordening geplaatst. Voor elke wijziging aan de elementen die benoemd zijn in de redengevende omschrijving is een vergunning nodig. Andere zaken die zich op het perceel van het monument bevinden, zoals bijgebouwen, tuininrichting en bomen moeten expliciet worden aangegeven willen zij onder werking van deze verordening vallen. In verband met kadastrale vernummering kan eventueel een plattegrond worden aangehecht.

Het college plaats het gemeentelijk monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

Artikel 7, lid 3

Er kunnen zich situaties voordoen waarin het mogelijk moet zijn ambtshalve in de aanwijzing wijzigingen te kunnen aanbrengen zonder dat de gehele aanwijzingsprocedure behoeft te worden gevolgd. Het gaat daarbij om wijzigingen van ondergeschikte aard en hierbij wordt gedacht aan het wijzigen van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

Artikel 8, lid 4

Het kan zinvol zijn om voor een gebouw, waarvoor een aanvraag tot intrekking van de aanwijzing loopt een (uitvoerige) documentatie te eisen. Deze kan voor een goede afweging van de aanvraag dienen.

Artikel 10

Dit artikel geldt ook voor archeologische monumenten die zijn aangewezen als gemeentelijk monument. Over opgravingen en vondsten is niets in deze verordening geregeld, omdat deze aspecten in de Monumentenwet 1988 zijn geregeld.

Artikel 11, lid 2

Artikel 4:5, eerste lid Awb, bepaalt dat het bestuursorgaan stelt binnen welke termijn de aanvrager de gelegenheid krijgt de aanvraag aan te vullen. De termijn van vier weken correspondeert met de bepalingen in de Woningwet.

Artikel 4:5, lid 4 Awb regelt dat het college de aanvrager niet-ontvankelijk kan verklaren en dit aan de aanvrager bekendmaakt:

  • a.

    binnen vier weken na de dag waarop hij die gegevens heeft overgelegd en de aanvrager naar het oordeel van het college de ontbrekende gegevens in onvoldoende mate heeft overgelegd; of,

  • b.

    binnen vier weken nadat de gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Artikel 11, lid 3

Gekozen ervoor is om de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die van toepassing is op de verlening van een monumentenvergunning voor rijksmonumenten ook van toepassing te verklaren voor de verlening van een monumentenvergunning voor gemeentelijke monumenten (Uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb Stb. 2005, 282, zie art. 14 van deze verordening). Dit houdt in dat de aanvraag niet meer ter inzage wordt gelegd maar een ontwerpbesluit (de vergunning in concept) eerst verzonden wordt naar de aanvrager (Awb art. 3:13) en vervolgens gepubliceerd wordt. In artikel 3:12 Awb staat een aantal zaken die in de publicatie vermeld moeten worden. Het ontwerpbesluit wordt zes weken ter inzage gelegd (Awb art. 3:11 en 3:16). Als er zienswijzen binnenkomen dan wordt de aanvrager zonodig in de gelegenheid gesteld te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen (Awb art. 3:15 lid 3).

De verwerking van de zienswijzen moet in het definitieve besluit worden verwerkt. Het definitieve besluit moet binnen zes maanden na ontvangst van de vergunningaanvraag plaatsvinden.

Als er geen zienswijzen zijn binnengekomen dan moet dit zo snel mogelijk na het verstrijken van de ter inzage termijn gepubliceerd worden en neemt het college het definitieve besluit binnen vier weken na het einde van de ter inzage termijn (Awb art. 3:18 lid 4).

Van de mogelijkheid om de besluitvorming te verdagen met een redelijke termijn kan alleen in de eerste acht weken van de proceduretermijn gebruik gemaakt worden als de aanvraag een zeer ingewikkeld of omstreden onderwerp betreft én de aanvrager in de gelegenheid is gesteld hierover zijn zienswijzen kenbaar te maken (Awb art. 3:18 lid 2).

Er zal sneller tot vergunningweigering overgegaan moeten worden want de beoordelingstermijn is krap. Het verdient dan ook aanbeveling om op basis van een schetsplan overleg te plegen voordat de vergunningaanvraag wordt ingediend.

De ter inzage legging van de aanvraag en de mogelijkheid van bezwaar tegen het definitieve besluit zijn gecombineerd in het ter inzage leggen van een ontwerpbesluit, naar aanleiding waarvan zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht. Omdat de mogelijkheid is opgenomen zienswijzen tegen het ontwerpbesluit in te dienen is tegen het definitieve besluit alleen nog maar beroep mogelijk en wel alleen door de aanvrager en belanghebbenden die tijdig een zienswijze naar voren hebben gebracht (Awb art. 3:41 en 3:43) en belanghebbenden die een goede reden hebben geen zienswijzen te hebben ingebracht (Awb art. 6:13).

Ingevolge artikel 3:10 lid 2 Awb is de UOV in beginsel niet van toepassing, wanneer het voorbereidende besluit een afwijzing van een aanvraag tot intrekking of wijziging van een besluit inhoudt. Het college kan echter besluiten om in dergelijke gevallen de UOV wel van toepassing te verklaren. Het college heeft van deze mogelijkheid met betrekking tot de monumentenverordening echter geen gebruik gemaakt. De verplichting tot het volgen van de voorbereidingsprocedure geldt ook wanneer het college voornemens is de aanvraag om een besluit af te wijzen.

Artikel 12

De twee maanden adviestermijn van de Commissie voor Welstand en Monumenten voor een monumentenvergunning voor gemeentelijke monumenten stemt overeen met de adviestermijn voor monumentenvergunning voor rijksmonumenten (zie art. 14.2 van deze verordening).

De fatale termijn staat in lid 3. Door de besluitvorming aan een termijn te binden, weten de aanvrager en andere belanghebbenden waar ze aan toe zijn. Dit is analoog aan de fatale termijn voor verlening van een rijksmonumentenvergunning (art. 16.4 van de Monumentenwet 1988). De totale termijn van zes maanden spoort niet met die voor de bouwvergunning. Het vereist zijn van een gemeentelijke monumentenvergunning is een grond voor de weigering van de bouwvergunning (art. 44 sub e Woningwet). Wanneer een monumentenvergunning is aangevraagd en daarop niet is beslist (of deze is geweigerd), zal de bouwvergunning dus (tijdig) geweigerd moeten worden. In de Woningwet is namelijk alleen een aanhoudingsregeling voor vergunningen van rijksmonumenten opgenomen (artikel 54 Woningwet). Om niet gedurende de lopende monumentenprocedure de bouwvergunning te moeten weigeren kan de aanvrager van de monumenten- en bouwvergunning het beste de aanvraag bouwvergunning pas later indienen. Laat het college de termijn voor de verlening van de bouwvergunning verlopen, dan is de bouwvergunning van rechtswege verleend, omdat de Woningwet boven de monumentenverordening gaat. Er mag echter pas gebruik gemaakt worden van de bouwvergunning als ook de monumentenvergunning is verleend. De aanvrager en degenen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht, wordt onmiddellijk een afschrift van het definitieve besluit van het college gestuurd op grond van art. 3:41 en 3:43 van de Awb. Het definitieve besluit wordt gepubliceerd en 6 weken ter inzage gelegd (Awb art. 3:44).

Het voordeel van schorsende werking (lid 4) is dat geen onomkeerbare acties kunnen worden ondernomen, voordat het besluit onherroepelijk is geworden.

Artikel 13

Bij de verlening van de vergunning kan het college in de vergunningvoorschriften de verplichting opleggen om bijvoorbeeld, bouwhistorisch onderzoek uit te voeren en documentatie te verstrekken tijdens de bouwwerkzaamheden, om de afkomende bouwhistorische elementen veilig te stellen.

Artikel 14, lid 1

De 26 weken komen overeen met de termijn voor de bouwvergunning. Het college kan de vergunning hierna intrekken.

Artikel 14, lid 2

De Commissie voor Welstand en Monumenten kan gevraagd en ongevraagd adviseren. Artikel 4:7 of 4:8 Awb kunnen van toepassing zijn: over het voornemen de beschikking af te geven, dan wel geheel of gedeeltelijk af te wijzen moeten onder voorwaarden de aanvrager en de belanghebbenden worden gehoord.

De in kennis stelling van de vergunninghouder en het met redenen omkleed moeten zijn van het besluit zijn weggelaten omdat artikel 3:41 Awb dit regelt.

Artikel 15, lid 1

De procedure voor de afgifte door het college van een vergunning voor rijksmonumenten staat in hoofdstuk 2, paragraaf 2 van de Monumentenwet 1988 en afdeling 3.4 van de Awb (zie toelichting op artikel 11 van deze verordening). De Rijksdienst voor de Monumentenzorg (en buiten de bebouwde kom ook Gedeputeerde Staten) moeten binnen twee maanden na verzending van de adviesaanvraag adviseren (Monumentenwet 1988, art. 16.2). Het definitieve besluit moet binnen vier maanden na ontvangst van het laatste van de adviezen van de RDMZ en GS plaatsvinden (Monumentenwet 1988 art. 16.3). Op het definitieve besluit is alleen nog maar beroep mogelijk en wel alleen door de RDMZ, GS, de aanvrager, belanghebbenden die tijdig een zienswijze naar voren hebben gebracht (Awb 3:41 en 3:43) en belanghebbenden die een goede reden hebben geen zienswijzen te hebben ingebracht (Awb art. 6:13).

Artikel 15, lid 2

De Monumentenwet 1988 schrift voor dat de monumentencommissie (Commissie voor Welstand en Monumenten) bij de aanvragen om vergunning voor rijksmonumenten wordt ingeschakeld. Wanneer de Commissie voor Welstand en Monumenten niet tijdig adviseert, kan het college de volgende keuze maken: zonder advies een beslissing nemen of besluiten om het (te laat uitgebrachte) advies toch in zijn overwegingen te betrekken> Dit vanwege de fatale termijn voor de vergunningverlening voor rijksmonumenten. De twee maanden adviestermijn stemt overeen met de adviestermijn van de minister van OCW en Gedeputeerde Staten (art. 16.2 van de Monumentenwet 1988).

Artikel 17

Het aanwijzen, wijzigen of intrekken van de aanwijzing als gemeentelijk monument is uit het schadevergoedingsartikel weggelaten. Dit heeft als reden dat eventuele schade pas optreedt als voor bepaalde activiteiten geen of niet de gewenste vergunning is verleend.

Artikel 18

Artikel 154, lid 1 van de Gemeentewet laat aan de gemeentelijke wetgever de keuzemogelijkheid om op overtreding van verordeningen een geldboete te stellen van de tweede of eerste categorie. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht zijn de geldboetecategorieën opgenomen. Op gemeentelijke niveau is, gelet op de ernst van dit vergrijp, de hoogte van de strafmaat voor rijksmonumenten en de wens om enige preventieve werking te bereiken, de keuze voor de geldboete van de tweede categorie voor de hand liggend.

Artikel 19

Een toezichthouder mag zijn bevoegdheid slechts uitoefenen voorzover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak noodzakelijk is (artikel 5:13 Awb). Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden, met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 20

Omdat aanvragen om vergunning en aanwijzing die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in het tweede lid ingetrokken verordening, worden ook de bezwaar- en beroepschriften die hierop betrekking hebben, afgehandeld op grond van de ingetrokken verordening.