Regeling vervallen per 01-01-2024

ERFGOEDVERORDENING CULEMBORG 2017

Geldend van 30-11-2017 t/m 31-12-2023

Intitulé

ERFGOEDVERORDENING CULEMBORG 2017

De raad van de gemeente Culemborg,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 9 november 2017,

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, de artikelen 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet gelezen in samenhang met de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988, en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

gezien het advies van de gemeentelijke Commissie Erfgoed & Ruimte en het historisch genootschap A.W.K. Voet van Oudheusden;

besluit vast te stellen de:

Erfgoedverordening Culemborg 2017

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet. De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de in deze verordening gehanteerde begrippen. In deze verordening en de daarop berustende voorschriften wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:

  • a.

    archeologisch monument: terrein dat deel uitmaakt van het cultureel erfgoed en van algemeen belang is vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen;

  • b.

    archeologisch onderzoek: in een schriftelijke rapportage vastgelegd bureau- en/of veldonderzoek naar de materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het verleden;

  • c.

    archeologische vondst: overblijfsel, voorwerp of ander spoor van menselijke aanwezigheid in het verleden afkomstig van een archeologisch monument;

  • d.

    beeldbepalend pand: (onderdeel van) onroerende zaak, die niet de status heeft van beschermd gemeentelijk monument, maar niettemin naar het oordeel van burgemeester en wethouders door zijn architectuur, materiaalgebruik en/of detaillering een waardevolle bijdrage levert aan de sfeer, uitstraling en belevingswaarde (karakteristiek) van de binnenstad of het buitengebied;

  • e.

    beschermd cultuurgoed: cultuurgoed dat:

    • 1.

      als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3.7, eerste lid, van de Erfgoedwet;

    • 2.

      voorkomt in een opsomming als bedoeld in artikel 3.7, derde lid, van de Erfgoedwet; of

    • 3.

      in geval van de aanwijzing van een beschermde verzameling op grond van artikel 3.8, eerste lid, van de Erfgoedwet zolang nog geen opsomming voor die verzameling is vastgesteld, redelijkerwijs onder de algemene omschrijving van die beschermde verzameling valt;

  • f.

    ( beschermd ) gemeentelijk monument: onroerende zaak, deel uitmakend van het lokale cultureel erfgoed, die overeenkomstig de bepalingen van deze verordening is aangewezen als beschermd (archeologisch) monument en als zodanig is opgenomen in het gemeentelijke erfgoedregister;

  • g.

    beschermd gemeentelijk stadsgezicht: een op grond van deze verordening als beschermd aangewezen groep onroerende zaken, waaronder wegen, straten, pleinen, bruggen, grachten, vaarten en bomen, die van algemeen belang wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang, dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarden, en in welke groep zich één of meer monumenten bevinden;

  • i.

    beschermde verzameling: verzameling die is aangewezen op grond van artikel 3.7, tweede lid, van de Erfgoedwet;

  • j.

    bodem verstorende activiteit: het verrichten van grondwerkzaamheden die leiden tot een verstoring van de opbouw van de bodem en/of van het grondwaterpeil;

  • k.

    bouwhistorisch onderzoek: in een schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en/of de bouwhistorische waarden van een monument;

  • l.

    cultureel erfgoed: uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden;

  • m.

    cultuurgoed: roerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

  • n.

    gemeentelijk erfgoedregister: de lijst waarop zijn geregistreerd overeenkomstig artikel 2 van deze verordening de als beschermd gemeentelijk monument, beeldbepalend object dan wel beschermd cultuurgoed aangewezen zaken;

  • o.

    monument: onroerende zaak, object of terrein dat deel uitmaakt van het cultureel erfgoed en van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

  • p.

    Commissie Erfgoed & Ruimte: de op grond van artikel 4.18 van de Erfgoedwet ingestelde commissie met als taak burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Erfgoedwet 2016, deze verordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het cultuurhistorisch beleid in de meest brede zin. In deze commissie hebben tenminste enkele leden zitting die deskundig zijn op het gebied van monumentenzorg. Leden van het gemeentebestuur maken geen deel uit van de commissie.

  • q.

    onderhoud: noodzakelijke, reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van monumentale waarden;

  • r.

    restauratie :werkzaamheden die het normale onderhoud te boven gaan en noodzakelijk zijn voor herstel;

  • s.

    rijksmonument: onroerend goed, zaak of terrein, dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister

  • t.

    rijksmonumentenregister: register als bedoeld in artikel 3.3, lid vijf, van de Erfgoedwet;

  • u.

    vergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • v.

    verzameling: cultuurgoederen die uit cultuurhistorisch of wetenschappelijk oogpunt bij elkaar horen;

Artikel 2 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1. Burgemeester en wethouders houden een door eenieder te raadplegen gemeentelijk register bij van krachtens deze verordening onherroepelijk aangewezen cultureel erfgoed (gemeentelijk erfgoedregister);

  • 2. Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens over door burgemeester en wethouders van de minister van OC&W ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3., vijfde lid, van de Erfgoedwet.

HOOFDSTUK 2 AANWIJZING BESCHERMDE GEMEENTELIJKE CULTUURGOEDEREN EN VERZAMELINGEN

Artikel 3 Aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een cultuurgoed, in eigendom van de gemeente dan wel aan de zorg van de gemeente toevertrouwd, dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke waarde dan wel uitzonderlijke schoonheid is, en dat als onmisbaar en onvervangbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijke cultuurbezit, aan te wijzen als beschermd gemeentelijk cultuurgoed.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit, en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd, aan te wijzen als beschermde gemeentelijk verzameling.

  • 3. Voor de aanwijzing van een cultuurgoed dat of een verzameling die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd is toestemming van de eigenaar vereist.

  • 4. Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of een beschermde gemeentelijke verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet.

  • 5. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, en

    • b.

      cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 4 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste of tweede lid, ambtshalve wijzigen of intrekken. Artikel 3, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, of

    • b.

      beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 3. Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

HOOFDSTUK 3 AANWIJZING GEMEENTELIJK (ARCHEOLOGISCH) MONUMENT

Artikel 5 De aanwijzing als gemeentelijk (archeologisch) monument

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een onroerende zaak, object of terrein aanwijzen als beschermd gemeentelijk (archeologisch) monument of als beeldbepalend pand.

  • 2. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten, en

    • b.

      monumenten en archeologische terreinen die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 6 Voornemen tot aanwijzing

  • 1. Voordat burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit nemen, vragen zij advies aan de Commissie Erfgoed & Ruimte. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

  • 2. Voordat burgemeester en wethouders een kerkelijk monument als gemeentelijk monument aanwijzen, voeren zij overleg met de eigenaar.

  • 3. Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 5 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers , bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de kadasterwet.

Artikel 7 Voorbescherming

  • 1. De bescherming van hoofdstuk 4 is van overeenkomstige toepassing op het monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 6 is bekendgemaakt.

  • 2. De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

Artikel 8 Advies gemeentelijke Commissie Erfgoed & Ruimte

  • 1. Burgemeester en wethouders vragen over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 5 advies aan de gemeentelijke Commissie Erfgoed & Ruimte.

  • 2. De Commissie Erfgoed & Ruimte adviseert schriftelijk en gemotiveerd binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van burgemeester en wethouders.

Artikel 9 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1. Burgemeester en wethouders beslissen binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de Commissie Erfgoed & Ruimte, maar in ieder geval binnen 26 weken na de adviesaanvraag.

  • 2. De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 10 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1. De aanwijzing als bedoeld in artikel 5 wordt schriftelijk bekendgemaakt aan degenen die als zakelijk gerechtigden bekend staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2. Zodra de aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze onverwijld opgenomen in het gemeentelijke erfgoedregister.

Artikel 11 Aanwijzing als voorlopig beschermd (archeologisch) monument

  • 1. In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een monument aanwijzen als voorlopig beschermd (archeologisch) monument. In dat geval wordt in afwijking van het bepaalde in artikel 8 advies gevraagd aan de Commissie Erfgoed & Ruimte over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2. Een aanwijzing als voorlopig beschermd gemeentelijk (archeologisch) monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de aanwijzing , bedoeld in artikel 5.

  • 3. Hoofdstuk 4 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het monument als voorlopig beschermd (archeologisch) gemeentelijk monument. Artikel 10 is eveneens van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 12 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister en vervallen van de aanwijzing

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopig beschermde gemeentelijke monumenten ambtshalve wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijke erfgoedregister.

  • 2. Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is hoofdstuk 3 van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet.

  • 4. Inhoud en datum van de wijziging worden onverwijld in het erfgoedregister aangetekend.

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING GEMEENTELIJK (ARCHEOLOGISCH) MONUMENT

Artikel 13 Instandhoudingsplicht gemeentelijk (archeologisch) monument

Het is verboden een gemeentelijk (archeologisch) monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding ervan noodzakelijk is.

Artikel 14 Omgevingsvergunning gemeentelijk (archeologisch) monument

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een gemeentelijk (archeologisch) monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk (archeologisch) monument te herstellen, gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of de monumentale waarden in gevaar worden gebracht.

  • 2. Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid is niet vereist indien en voor zover deze activiteit betrekking heeft op:

    • a.

      regulier onderhoud aan het monument, waarbij materiaalsoort, detaillering, profilering, vormgeving en kleurstelling niet wijzigen, of

    • b.

      een activiteit die uitsluitend leidt tot inpandige veranderingen van een onderdeel van een gemeentelijk monument dat vanuit een oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van goede monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze uitvoeringsregels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van voorgenomen activiteiten als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 15 Termijnen advies en vergunningverlening

  • 1. Burgemeester en wethouders zenden onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke vergunningaanvraag voor een gemeentelijk monument aan de Commissie Erfgoed & Ruimte voor advies.

  • 2. Binnen zes weken na de datum van verzending van de adviesaanvraag brengt de Commissie Erfgoed & Ruimte schriftelijk advies uit aan burgemeester en wethouders.

  • 3. Indien burgemeester en wethouders niet besluiten binnen de in artikel 3:18 Algemene wet bestuursrecht gestelde termijn, wordt de vergunning - met uitzondering van de aanvraag om sloopvergunning - geacht te zijn verleend. Voor de sloopvergunning geldt dat als burgemeester en wethouders niet voldoen aan de in eerste zin van dit artikel bedoelde termijn, deze wordt geacht te zijn geweigerd.

  • 4. Een vergunning ingevolge deze verordening blijft buiten werking gedurende zes weken na de datum waarop zij is verleend of van rechtswege is verleend. Indien gedurende deze termijn bezwaar wordt gemaakt op grond van de Algemene wet bestuursrecht, blijft de vergunning buiten werking totdat op het bezwaar is beslist.

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van het behoud van monumentale en bouwhistorische waarden bepalen dat voorafgaand aan de vergunningverlening bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.

  • 6. Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van het behoud van archeologische waarden bepalen dat voorafgaand aan de vergunningverlening archeologisch onderzoek wordt verricht.

  • 7. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning verlenen indien is gebleken dat de voorgenomen bodemverstorende activiteiten waarvoor vergunning wordt verleend, niet zullen leiden tot een verstoring van de eventueel aanwezige archeologische waarden.

  • 8. Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunningverlening in geval van bodemverstorende activiteiten de volgende voorschriften verbinden:

    • a.

      de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden; of

    • b.

      de verplichting tot het (laten) verrichten van opgravingen; of

    • c.

      de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een gekwalificeerd deskundige.

Artikel 16 Intrekken van de vergunning

  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 14, eerste lid, kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken indien:

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 14, derde lid, niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het gemeentelijk monument, archeologisch waardevol gebied of archeologisch onderzoeksgebied zwaarder dient te wegen;

    • d.

      niet binnen twee jaar van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

  • 2. Het besluit tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de Commissie Erfgoed & Ruimte.

Artikel 17 Weigeringsgronden

De vergunning als bedoeld in artikel 14, eerste lid, kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich niet daartegen verzet. Bij de beslissing houden burgemeester en wethouders rekening met het gebruik van het monument.

HOOFDSTUK 5 RIJKSMONUMENTEN

Artikel 18 Vergunning voor beschermd rijksmonument

  • 1. Burgemeester en wethouders zenden onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een beschermd rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f van de Wabo aan de Commissie Erfgoed & Ruimte.

  • 2. De Commissie Erfgoed & Ruimte adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen zes weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3. Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de Commissie Erfgoed & Ruimte geacht geadviseerd te hebben.

  • 4. Burgemeester en wethouders zenden een afschrift van de verleende vergunning voor een beschermd rijksmonument aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

HOOFDSTUK 6 BESCHERMDE GEMEENTELIJKE STADSGEZICHTEN

Artikel 19 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk stadsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een stadsgezicht aanwijzen als beschermd gemeentelijk stadsgezicht. Het als beschermd aangewezen stadsgezicht wordt geregistreerd in het gemeentelijke erfgoedregister.

  • 2. Voordat burgemeester en wethouders het voorstel ter besluitvorming aan de raad voorleggen vragen zij advies aan de Commissie Erfgoed & Ruimte. De Commissie Erfgoed & Ruimte brengt schriftelijk advies uit binnen twaalf weken na de datum van ontvangst van de adviesaanvraag van burgemeester en wethouders.

  • 3. De aanwijzing kan geen stadsgezicht betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 e.v. Monumentenwet 1988 (c.q. Erfgoedwet, artikel 9, eerste lid, sub a) of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2., eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 4. De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel door burgemeester en wethouders als bedoeld in het eerste lid.

  • 5. De gemeenteraad stelt ter bescherming van de cultuurhistorische waarden van een beschermd gemeentelijk stadsgezicht een bestemmingplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stadsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 6. Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk beschermd stadsgezicht wordt door burgemeester en wethouders bepaald in hoeverre geldende bestemmingsplannen voor het betreffende gebied kunnen worden aangemerkt als beschermend plan in de zin van het vorige lid, dan wel of een beheerverordening als bedoeld als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening kan worden vastgesteld.

  • 7. Als een bestemmingsplan zoals bedoeld in het vijfde of zesde lid opnieuw moet worden vastgesteld ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, kan de gemeenteraad, in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, van die wet, voor het desbetreffende gebied een beheerverordening vaststellen als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening.

  • 8. Dit artikel is niet van toepassing op beschermde stads- en dorpsgezichten die zijn aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 20 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 19, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 19, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- en dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, of

    • b.

      beschermd stads- en dorpsgezicht op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3. Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 21 Verbodsbepaling en vergunningverlening

  • 1. In een gemeentelijk beschermd stadsgezicht is het verboden om zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2., eerste lid, aanhef en onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of in strijd met de bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      bouwwerken te verstoren, (ver)plaatsen, op te richten, af te breken of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      bouwwerken te herstellen, gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het gemeentelijk beschermd stadsgezicht wordt ontsierd of in gevaar gebracht;

    • c.

      onroerende zaken, geen bouwwerken zijnde, hieronder begrepen straten, wegen, pleinen, verhardingen, straatmeubilair, erfafscheidingen, watergangen, walkanten en bomen te wijzigen, geheel of gedeeltelijk af te breken, of te gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2. Op het verlenen van een vergunning als bedoeld in het eerste lid zijn, totdat een beschermend bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, de artikelen 14 tot en met 18 van deze verordening van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 7. VANGNET ARCHEOLOGIE

Artikel 22 Vangnet archeologie

  • 1. Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht als in het daar vigerende bestemmingsplan niet is voldaan aan artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, (d.w.z. geen beschrijving bevat van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden) tenzij:

    • a.

      voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend;

    • b.

      het de verstoring betreft van een archeologisch monument of verwachtingsgebied dat is aangegeven op de provinciale archeologische monumentenkaart of de lande-lijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activi-teiten geen strijd oplevert met door burgemeester en wethouders vastgestelde re-gels over de toegestane mate van verstoring;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en on-evenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of

    • d.

      met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek.

HOOFDSTUK 8 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 23 Schadevergoeding

  • 1. Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

    • a.

      de weigering van burgemeester en wethouders een vergunning als bedoeld in artikel 14, eerste lid, dan wel artikel 21, eerste lid, te verlenen;

    • b.

      nadere regels of voorschriften door burgemeester en wethouders verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 14, derde lid, of artikel 15, achtste lid

    schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kennen burgemeester en wethouders hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 2. Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van afdeling 6.1 van de Wet op de ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 9 HANDHAVING EN TOEZICHT

Artikel 24 Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikel 13 of het bepaalde krachtens artikel 14, derde lid, van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 25 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: toezichthouders als bedoeld in artikel 5.11 van de Algemene wet bestuursrecht en ambtenaren Toezicht & Handhaving als bedoeld in artikel 100 van de Woningwet.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van burgemeester en wethouders dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

HOOFDSTUK 10 SLOTBEPALINGEN

Artikel 26 Intrekking oude regeling

De Erfgoedverordening Culemborg (2010), vastgesteld bij raadsbesluit van 23 september 2010, wordt ingetrokken op het moment dat deErfgoedverordening Culemborg 2017 in werking treedt.

Artikel 27 Overgangsrecht

  • 1. De op grond van de onder artikel 26 ingetrokken verordening aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten, beeldbepalende panden, archeologisch waardevolle gebieden of archeologische onderzoeksgebieden worden geacht te zijn aangewezen en geregistreerd overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de bepalingen van de onder artikel 20 ingetrokken verordening.

Artikel 28 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 9 november 2017.

Artikel 29 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als 'Erfgoedverordening Culemborg 2017'.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergdering van 9 november 2017.
Hoogachtend,
De griffier
R. van Belzen
De voorzitter
G. van Grootheest