Beleidsregels hoorzittingen en proceskosten Tribuut 2018

Geldend van 23-03-2018 t/m heden

Beleidsregels hoorzittingen en proceskostenTribuut 2018

De gemeenteambtenaar bedoeld in art. 232, vierde lid, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet, van Tribuut Belastingsamenwerking,

Gelet op art. 1:3, vierde lid, Awb, art. 7:15 Awb en art. 2, eerste lid, aanhef, onderdelen a en b, tweede en derde lid en art. 3, Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) juncto onderdeel A5, B2 en C van de bij dat Besluit behorende bijlage, artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, artikel 24 Invorderingswet, en artikel 24 Leidraad invordering gemeentelijke belastingen Tribuut,

Besluit vast te stellen:

Beleidsregelshoorzittingen en proceskosten Tribuut 2018

Artikel 1 Begripsbepalingen en algemene uitgangspunten

  • 1. Er bestaat een vergoedingsplicht in de gevallen waarin het bestreden besluit wegens onrechtmatigheid wordt herroepen en deze onrechtmatigheid aan het bestuursorgaan is te wijten.

  • 2. Onrechtmatigheid moet worden opgevat als “genomen in strijd met het recht”. Indien een gebonden beschikking wordt herroepen staat de onrechtmatigheid vast. Als de heroverweging echter plaatsvindt op beleidsinhoudelijke gronden, is er geen sprake van onrechtmatigheid. Alléén vormfouten of motiveringsgebreken leiden evenmin tot een vergoedingsplicht. Vergoedingsplicht kan wel bestaan als het inhoudelijk foutieve besluit een gevolg is van reken- invoer- en schrijffouten etc.

  • 3. Vergoed wordt uitsluitend kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar.

  • 4. Het verzoek om kostenvergoeding moet schriftelijk zijn gedaan vóórdat het bestuursorgaan op het bezwaarschrift heeft beslist.

  • 5. Voor de vaststelling van het ontstaan van een recht op te vergoeden kosten die door belanghebbende zijn gemaakt kan een bewijs van gemaakte kosten worden verlangd, bestaande uit een factuur en een bankafschrift of ander betalingsbewijs ter zake van verrichte werkzaamheden door een derde of een door of namens hem ingeschakelde deskundige.

  • 6. Betaling aan belastingschuldige vindt plaats op een door hem of haar aangewezen bankrekeningnummer op zijn of haar naam.

Artikel 2 Kosten derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand

Het bedrag van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zoals vermeld in artikel 1 onderdeel a, Bpb, wordt vastgesteld door de in de bijlage van het Bpb genoemde punten per proceshandelingen als uitgangspunt te nemen waarbij een correctie wordt toegepast als genoemd in artikel 3 voor zover belanghebbende de kosten voor deze handelingen redelijkerwijs niet, of niet volledig heeft hoeven maken. Deze punten worden vermenigvuldigd met de waarde per punt, vermeld in artikel 4 van deze beleidsregels. Het aldus berekende bedrag wordt vermenigvuldigd met een wegingsfactor, als berekend ingevolge artikel 5 van deze beleidsregels. Indien er sprake is van samenhangende zaken wordt ingevolge artikel 6 van deze beleidsregels de daar genoemde wegingsfactor gehanteerd.

Artikel 3 Punten proceshandelingen

Aan de hierna genoemde proceshandelingen worden de volgende punten toegekend:

  • a.

    indienen van een bezwaarschrift (artikel 6:4 van de Algemene wet bestuursrecht): 1 punt;

  • b.

    verschijnen op een hoorzitting (artikel 7:2 en 7:16 van de Algemene wet bestuursrecht): 1 punt;

  • c.

    bijwonen nadere hoorzitting (artikel 7:9 en 7:23 van de Algemene wet bestuursrecht): 0,5 punt;

Artikel 4 Waarde per punt

De waarde per punt bedraagt het bedrag zoals genoemd onder B2 lid 1 van de bijlage bij het Bpb.

Artikel 5 Wegingsfactor

  • 1. De vergoedingen in het forfaitair stelsel van het Bpb zijn gerelateerd aan de gemiddelde werkbelasting in diverse zaaktypen. Bij een zaak van gemiddeld gewicht als bedoeld in onderdeel C1 van het Bpb wordt de wegingsfactor gesteld op 1. Een WOZ-zaak is van gemiddeld gewicht als er sprake is van een volledig onderbouwd waardebezwaar, ongeacht of de informatie in één of meerdere onderdelen wordt aangeleverd en ongeacht of de onderdelen door verschillende personen zijn ondertekend.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid heeft de heffingsambtenaar de bevoegdheid om op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, een lagere of hogere wegingsfactor toe te kennen naarmate de betreffende zaak lichter of zwaarder is dan een gemiddelde zaak.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in artikel 5, lid 1, wordt de wegingsfactor vastgesteld op:

  • 3. 1 Factor 0,25, indien er sprake is van een zeer lichte zaak. Hiervan is bijv. sprake in zaken:

    • a.

      waarin het om een verkeerde tenaamstelling gaat;

    • b.

      waarin het om een verkeerde adresaanduiding gaat;

    • c.

      waarin het om een verkeerde belanghebbende gaat;

    • d.

      waarin het bezwaarschrift niet nader gemotiveerd is en alleen de hoogte van de waarde wordt betwist.

  • 3. 2 Factor 0,50, indien er sprake is van een lichte zaak. Hiervan is bijv. sprake in zaken:

    • a.

      waarin het alleen over de proceskostenvergoeding gaat;

    • b.

      waarin de inhoud van het bezwaar volledig of nagenoeg uitsluitend is gebaseerd op een bijgevoegd taxatierapport;

    • c.

      waarin de WOZ-waarde wordt verlaagd vanwege een eigen transactiecijfer vlak voor of na de waardepeildatum.

  • 3. 3 Factor 1,5, indien er sprake is van een zware zaak handelend over de waarde van een woning of niet-woning. Hiervan is sprake in zaken:

    • a.

      die inhoudelijk of juridisch als bijzonder ingewikkeld c.q. complex of omvangrijk moeten worden aangemerkt;

    • b.

      waarin meerdere rechtsgebieden/regelgevingen een relevante rol spelen.

  • 3. 4 Factor 2, indien er sprake is van een zeer zware zaak ten aanzien van een object niet zijnde een woning. Hiervan is sprake in zaken:

    • a.

      die inhoudelijk als zeer omvangrijk moeten worden aangemerkt;

    • b.

      met zeer complexe aspecten waarbij het bezwaarschrift blijk geeft van relevante specialistische kennis (niet zijnde taxatietechnische deskundigheid) die op de juiste wijze is toegepast.

Artikel 6 Samenhangende zaken

  • 1. Zaken die ingevolge artikel 3, tweede lid Bpb als samenhangend worden aangemerkt worden beoordeeld op basis van de volgende categorieën van waardebepaling:

    • a.

      woningen op basis van de vergelijkingsmethode;

    • b.

      woningen in aanbouw op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde;

    • c.

      woningen die deel uitmaken van een Natuurschoonwet landgoed en die worden gewaardeerd op basis van artikel 17 lid 5 Wet WOZ;

    • d.

      courante niet-woningen op basis van de vergelijkingsmethode;

    • e.

      courante niet-woningen op basis van de huurwaardekapitalisatiemethode;

    • f.

      courante niet-woningen op basis van de discounted-cash-flowmethode;

    • g.

      agrarische niet-woningen;

    • h.

      courante niet-woningen op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde;

    • i.

      incourante niet-woningen op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde.

  • 2. Voor minder dan 4 zaken die op basis van artikel 3, tweede lid Bpb als samenhangend worden aangemerkt en waarop het eerste lid van dit artikel wordt toegepast, wordt de wegingsfactor 1 gehanteerd.

  • 3. Voor 4 of meer zaken die op basis van artikel 3, tweede lid Bpb als samenhangend worden aangemerkt, en waarop het eerste lid van dit artikel wordt toegepast, wordt de wegingsfactor 1,5 gehanteerd.

  • 4. Indien op één aanslag- of beschikkingsbiljet meerdere onroerende zaken zijn vermeld die tot verschillende categorieën behoren als aangegeven in het eerste lid, dan geldt artikel 5.

  • 5. Bij gecombineerde behandeling van meerdere zaken wordt het bedrag van de vergoeding voor rechtskundige bijstand berekend als ware er sprake van één zaak. Onder gecombineerde behandeling wordt verstaan dat meerdere bezwaarschriften van dezelfde rechtsbijstandverlener tegen één of meerdere verschillende aanslagbiljetten gelijktijdig of achtereenvolgend worden behandeld en waarbij vergelijkbare gronden zijn aangevoerd. Bij samenhangende zaken wordt, met uitzondering van die zaken genoemd in lid 4, in elk geval een bedrag van € 30,- per zaak toegekend voor:

    • a.

      het verlenen van rechtskundige bijstand;

    • b.

      het bijwonen van een hoorzitting.

Artikel 7 Afwijkende wegingsfactor

Indien de heffingsambtenaar van oordeel is dat toepassing van de in bovenstaande artikelen genoemde wegingsfactor niet in overeenstemming is met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener dient dit in de beslissing op bezwaar uitdrukkelijk gemotiveerd te worden.

Artikel 8 Deskundigenkosten

  • 1. Als deskundige wordt aangemerkt een gecertificeerd taxateur die ingeschreven staat in de landelijke registers.

  • 2. Deskundigenkosten komen slechts voor vergoeding in aanmerking indien er geen sprake is van vermenging van de functies van gemachtigde en deskundige. Is er wel sprake van vermenging van de functies dan wordt alleen een vergoeding voor het verlenen van rechtsbijstand toegekend.

  • 3. Voor de vergoeding van een door een deskundige opgemaakt taxatierapport geldt dat deze vergoeding wordt gebaseerd op de in dit artikel vermelde tijdsbesteding en uurtarieven.

  • 4. Het bedrag van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van het Bpb, wordt vastgesteld door het uurtarief van lid 6 van dit artikel te vermenigvuldigen met het aantal uren dat op grond van lid 7 van dit artikel wordt toegekend.

  • 5. Een taxatiekaart wordt niet aangemerkt als een verslag als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit proceskostenvergoeding.

  • 6. Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van een door een deskundige opgemaakt taxatierapport wordt uitgegaan van de volgende uurtarieven:

    • a.

      maximaal € 50,- (excl. BTW) indien het taxatierapport betrekking heeft op een onroerende zaak die dient tot woning, welk bedrag wordt verhoogd met BTW indien de BTW op belanghebbende drukt;

    • b.

      maximaal € 65,- (excl. BTW) indien het taxatierapport betrekking heeft op een onroerende zaak die niet dient tot woning en deze zaak is aan te merken als een courante niet-woning, welk bedrag wordt verhoogd met BTW indien de BTW op belanghebbende drukt;

    • c.

      maximaal € 80,- (excl. BTW) indien het taxatierapport betrekking heeft op een onroerende zaak die niet dient tot woning en deze zaak is aan te merken als een incourante niet-woning, welk bedrag wordt verhoogd met BTW indien de BTW op belanghebbende drukt;

    • d.

      maximaal € 116,09 (excl. BTW) indien het taxatierapport betrekking heeft op een onroerende zaak die een unieke zaak is die niet volgens de Landelijke Taxatiewijzer te taxeren is, welk bedrag wordt verhoogd met BTW indien de BTW op belanghebbende drukt.

  • 7. Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van een door een deskundige opgemaakt taxatierapport wordt uitgegaan van de volgende tijdsbesteding:

    • a.

      maximaal 1 uur voor het indienen van een administratief taxatierapport;

    • b.

      maximaal 2 uren indien het taxatierapport betrekking heeft op een woning die niet inpandig is opgenomen;

    • c.

      maximaal 4 uren indien het taxatierapport betrekking heeft op een woning die inpandig is opgenomen;

    • d.

      maximaal 2 uren indien het taxatierapport betrekking heeft op een niet-woning die niet inpandig is opgenomen;

    • e.

      maximaal 5 uren indien het taxatierapport betrekking heeft op een niet-woning die inpandig is opgenomen;

    • f.

      naar redelijkheid te bepalen uren indien het taxatierapport betrekking heeft op een onroerende zaak die is aan te merken als een unieke onroerende zaak die niet volgens de Landelijke Taxatiewijzer te taxeren is.

Artikel 9 Hoorzitting

  • 1. Belanghebbende wordt op zijn verzoek gehoord;

  • 2. Als belanghebbende niet binnen een door de heffingsambtenaar gestelde redelijke termijn aangeeft dat hij gebruik wil maken van de uitnodiging op een vastgestelde datum om gehoord te worden, kan de heffingsambtenaar afzien van het horen. De heffingsambtenaar maakt hiervan melding in de uitspraak op bezwaar. Zo nodig verifieert de heffingsambtenaar of de belanghebbende de uitnodiging om gehoord te worden ontvangen heeft;

  • 3. Het hoorgesprek wordt niet telefonisch gevoerd. Wel kan het zo zijn dat belanghebbende na telefonisch contact met de heffingsambtenaar van mening is dat hij zijn zaak telefonisch voldoende heeft toegelicht en afziet van een hoorgesprek;

  • 4. Bij de bepaling van de locatie van de hoorzitting worden door de heffingsambtenaar de betrokken belangen en overwegingen van efficiëntie en een doelmatige hoorzitting in redelijkheid afgewogen. De locatie van de hoorzitting is:

    • -

      Het kantoor van Tribuut belastingcentrum, gevestigd aan Parkweg 5, 8161 CK te Epe;

    • -

      De onroerende zaak van belanghebbende, waarbij de hoorzitting wordt gecombineerd met een inpandige opname van de onroerende zaak van belanghebbende.

  • 5. Voor het bijwonen van een hoorzitting door een deskundige wordt de vergoeding bepaald op basis van de tijdsbesteding door de deskundige vermenigvuldigd met het uurtarief als vermeld in artikel 8, lid 6. De bestede tijd wordt afgerond naar boven op halve uren;

  • 6. Bij meerdere behandelde zaken wordt het bedrag van de deskundigenvergoeding per zaak berekend door de totaal bestede onafgeronde tijd van de behandelde zaken tezamen te delen door het aantal zaken en dit te vermenigvuldigen met het uurtarief als vermeld in artikel 8, lid 6.

  • 7. Bij gecombineerde behandeling van meerdere zaken op een hoorzitting wordt het bedrag van de vergoeding voor rechtskundige bijstand berekend als ware er sprake van één zaak. Onder gecombineerde behandeling wordt verstaan een hoorzitting waarin meerdere bezwaarschriften van dezelfde rechtsbijstandverlener gelijktijdig of achtereenvolgend worden behandeld en waarbij nagenoeg vergelijkbare gronden zijn aangevoerd.

Artikel 10 Nadere bepalingen t.a.v. de uitvoering

  • 1. Voor de vaststelling van het ontstaan van een recht op te vergoeden kosten die door belanghebbende zijn gemaakt kan een bewijs van gemaakte kosten worden verlangd, bestaande uit een factuur ter zake van verrichtte werkzaamheden van een door hem of namens hem ingeschakelde deskundige.

  • 2. De vergoeding wordt ten allen tijden rechtstreeks aan de belastingschuldige uitgekeerd. In eerste instantie wordt de vergoeding verrekend met openstaande aanslagen, indien er geen bedrag open staat of indien de vergoeding hoger is dan een verschuldigd belastingbedrag , wordt de vergoeding aan belastingschuldige uitbetaald.

  • 3. Uitbetaling aan belastingschuldige vindt alsdan plaats op een door hem of haar aangewezen bankrekeningnummer op zijn of haar naam.

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De “beleidsregel Toepassing wegingsfactoren en taxatietarieven 2016” van 18 april 2017 wordt ingetrokken met ingang van de in het tweede lid bedoelde datum van inwerkingtreding van dit besluit, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    Deze regeling kan worden aangehaald als: “Beleidsregels hoorzittingen en proceskosten Tribuut 2018 ”.

Epe, 1 maart 2018,

De in artikel 23 2 , vierde lid, aanhef en onderdeel a , van de Gemeentewet bedoelde g emeenteambtenaar,

M. van Deelen

Toelichting op de Beleidsregels Besluit proceskosten en fiscaal bestuursrecht Tribuut 2018

In verband met het bepaalde in artikel 7:15 Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot de kosten van bezwaar alsmede het gestelde in het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met de vergoeding van kosten van bezwaar is het gewenst beleidsregels vast te stellen ten aanzien van de wegingsfactoren als bedoeld in de bijlage bij het Besluit proceskosten.

Blijkens de Nota van Toelichting op het Koninklijk Besluit waarbij de vergoeding van kosten in de bezwaarfase in het Bpb is opgenomen, heeft de heffingsambtenaar de bevoegdheid om in uitvoeringsvoorschriften (= een beleidsregel in de zin van artikel 1:3, vierde lid van de Awb) vast te leggen op welke wijze de wegingsfactoren worden gehanteerd (zie Staatsblad 2002, 113).De heffingsambtenaar (= de gemeenteambtenaar bedoeld in artikel 232, vierde lid, aanhef en onderdeel a, Gemeentewet) van de deelnemende gemeenten aan Tribuut belastingsamenwerking heeft door het vaststellen van deze regeling gebruik van deze bevoegdheid gemaakt.

De beleidsregel brengt lijn in de afdoening van verzoeken om kostenvergoedingen door de heffingsambtenaar. Het doel ervan is dat gelijke gevallen zoveel mogelijk gelijk en ongelijke gevallen zoveel mogelijk, naar de mate van hun ongelijkheid, ongelijk worden behandeld. De beleidsregel is bindend voor de heffingsambtenaar. Zij bindt de belastingrechter niet; de belastingrechter kan heel goed tot een andere kostenveroordeling komen dan die, welke uit de beleidsregel voortvloeit. De Hoge Raad stelt echter dat de beoordelende instantie zelfstandig op grond van eigen waardering oordeelt in welke gewichtscategorie een zaak valt (Hoge Raad 23 september 2011, nr. 10/04238, LJN:BT2293). Deze regeling voor de kostenvergoeding en kostenveroordeling is niet bedoeld als een volledige schadevergoeding, maar als een tegemoetkoming in de kosten.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Als uitgangspunt wordt voorop gesteld dat voor vergoeding van proceskosten slechts plaats is indien door belanghebbende kosten zijn gemaakt; geen kosten, geen vergoeding. In de regel dient ervan te worden uitgegaan dat het in rechte verschijnen van een professionele rechtshulpverlener betekent dat deze daarvoor een declaratie zal indienen. Wanneer een belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, wordt het bestuursorgaan, in principe in de kosten van het geding veroordeeld. Bewijs dat een op zichzelf professionele gemachtigde voor de verleende bijstand kosten in rekening heeft gebracht, kan ontstaan bij betwisting door het bestuursorgaan of als er aanwijzingen zijn dat geen kosten in rekening worden gebracht. Dat geldt ongeacht of de gemachtigde tot de belanghebbende in een persoonlijke relatie staat. Het kan zich overigens voordoen dat een dergelijke betwisting verband houdt met de constatering dat de rechtsbijstandverlener in een persoonlijke relatie staat tot belanghebbende. Van belanghebbende kan bij betwisting bewijs van gemaakte kosten worden verlangd door overlegging van een declaratie en eventueel bewijs van betaling of op andere wijze.

lid 5 Ten aanzien van bureaus of organisaties die aangeven of waarvan is vastgesteld dat ze werken op basis van “no cure no pay” worden ter verifiëring van gemaakte kosten een factuur, een betaling van deze factuur, alsmede een factuur en een betaling van de factuur van een ingeschakelde deskundige gevraagd. Een vergoeding van in de bezwaarfase gemaakte kosten wordt toegekend indien deze kosten aantoonbaar zijn gemaakt. Dit betekent dat de kosten aangetoond moeten worden aan de hand van een nota en een betaling die daadwerkelijk op deze nota heeft plaatsgevonden. De betaling kan worden aangetoond door overlegging van een kwitantie of een bankafschrift waaruit de betaling blijkt.

lid 6 De belanghebbende kan als schuldeiser een bankrekeningnummer aanwijzen waarop een betaling moet plaats vinden (artikel 4:89, eerste lid Awb). Er vindt geen uitbetaling aan gemachtigde plaats. De teruggave van te veel geheven belasting en de betaling van bezwaarkosten wordt op één bankrekeningnummer van belanghebbende gedaan.

Artikel 2

De toekenning van vergoeding van proceskosten is aan de voorwaarde gebonden als genoemd in artikel 7:15 Awb. Het moet o.a. gaan om redelijkerwijs gemaakte kosten. Om te onderzoeken of de gemaakte kosten als redelijk kunnen worden aangemerkt, dient men de dubbele redelijkheidtoets uit te voeren. Zowel het aanwenden van een middel als de kosten die daaraan zijn verbonden dienen redelijk te zijn. Met betrekking tot beroepsmatige rechtsbijstand betekent dit dat zowel het inroepen daarvan als de daarvoor gemaakte kosten redelijk dienen te zijn.

Artikel 3 en 4

Geen toelichting nodig

Artikel 5

Op grond van de toelichting op het Bpb oordeelt de Hoge Raad dat de toepassing van de wegingsfactoren steeds in overeenstemming moet zijn met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener. De Hoge Raad wijst daarmee het oordeel van de Centrale Raad van Beroep (2maart 2006, nrs. 04/6299 en 04/6354, LJN: AV3988) af, namelijk dat een zaak in de bezwaarprocedure in beginsel behoort tot de categorie „gemiddeld‟, tenzij er duidelijke redenen zijn om hiervan af te wijken. Degene die zich dan op de afwijking beroept moet dat onderbouwen. In dat geval wordt er echter geen rekening gehouden met de bewerkelijkheid en gecompliceerdheid van het bezwaarschrift en de daarmee verband houdende werkbelasting. Dat hoeft volgens de Hoge Raad niet te verhinderen dat een beoordelende instantie in de regel tot de conclusie kan komen dat de zaak gemiddeld is. Omdat veel gerechtscolleges uitgaan van een gemiddelde zaak is daar ook in deze beleidsregel bij aangesloten. Daarbij is overigens aangegeven dat er bij de toekenning altijd afgeweken kan worden indien op grond van de complexiteit en bewerkelijkheid geboden is. Indien de heffingsambtenaar dus van mening is dat de toepassing van de beleidsregel tot ongewenste gevolgen leidt is er de bevoegdheid om van de beleidsregel af te wijken.

De wegingsfactor wordt in beginsel op 1 gezet. Als het gaat om een bezwaar tegen de waarde van een onroerende zaak met taxatierapport zijn de gerechtshoven en rechtbanken van mening dat er sprake is van een gemiddelde zaak, tenzij het bezwaarschrift minimaal is. Bijvoorbeeld als daarin slechts is gesteld dat de waarde te hoog is. In dat geval is een lagere wegingsfactor op zijn plaats. In de leden 3.1 en 3.2 van dit artikel wordt aangegeven welke zaken met een lagere wegingsfactor worden gehonoreerd.

Artikel 6

In artikel 6 wordt een afwijkende regeling getroffen voor samenhangende zaken. Er wordt aansluiting gezocht bij artikel 3, tweede lid, van het Bpb zoals dit luidt vanaf 1 januari 2015. Volgens dit besluit zijn er samenhangende zaken indien er sprake is van door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren die door het bestuursorgaan, in dit geval de heffingsambtenaar, gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Bpb, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn. Leidend is de vraag of het bestuursorgaan de bezwaren gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig heeft behandeld en de rechtsbijstandverlener nagenoeg identieke werkzaamheden kon verrichten in iedere zaak. Het antwoord op deze vraag zal het bestuursorgaan in aanmerking nemen bij de beoordeling of de tegemoetkoming in de kosten van de vergoeding voor één zaak (bij minder dan vier zaken) dan wel 1,5 zaak (bij 4 of meer zaken) zal bedragen. Dit heeft in zaken waarin een rechtsbijstandverlener (nagenoeg) identieke werkzaamheden verricht in diverse zaken tot gevolg dat de rechtsbijstandverlener niet langer voor iedere zaak apart een kostenvergoeding ontvangt, waarmee een onredelijk hoge vergoeding wordt ontvangen voor zijn werkzaamheden.

Voor de toekenning van de factor bij de samenhangende zaken wordt uitgegaan van omstandigheden waarbij wordt beoordeeld of binnen de betreffende categorie identieke of nagenoeg identieke argumenten kunnen worden aangevoerd. Als behorend tot één categorie wordt aangemerkt de waardebepaling van: woningen op basis van de vergelijkingsmethodiek, woningen in aanbouw op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde, woningen die deel uitmaken van een Natuurschoonwet landgoed en die worden gewaardeerd op basis van artikel 17 lid 5 Wet WOZ, courante niet-woningen op basis van de vergelijkingsmethodiek, courante niet-woningen op basis van de huurwaardekapitalisatie methode, courante niet-woningen op basis van de discounted-cash-flow methode, agrarische niet-woningen, courante niet-woningen op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde en incourante niet-woningen op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde.

Lid 4

Voor de beoordeling van de samenhang bij een beschikkingsbiljet waarop objecten zijn opgenomen die tot dezelfde categorie behoren geldt artikel 3 en 5. Dit betekent dat in die gevallen 1 punt met een wegingsfactor van 1 wordt toegekend. Er wordt aangesloten bij het arrest van de Hoge Raad van 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:19, waarin is bepaald dat bezwaren tegen beschikkingen op één biljet gelden als één bezwaar, ook als afzonderlijke bezwaren worden ingediend. Indien er op een beschikkingsbiljet meerdere objecten zijn opgenomen die tot verschillende categorieën, zoals genoemd in artikel 6, lid 1, behoren, geldt voor de beoordeling van de samenhang artikel 6.

Lid 5

Een vergoeding van € 30, wordt blijkens de jurisprudentie redelijk geoordeeld voor het bijwonen van een hoorzitting (uitspraak van het gerechtshof Amsterdam ECLI:NL:GHAMS:2014:4775 en arrest van de Hoge Raad ECLI:NL:HR:2015:1539). Voor het bepalen van de hoogte van het minimaal toe te kennen bedrag voor een proceskostenvergoeding is voor het verlenen van rechtskundige bijstand en voor het bijwonen van een hoorzitting aangesloten bij dit bedrag.

Artikel 7

In dit artikel wordt aansluiting gezocht bij het bepaalde in artikel 2, derde lid, van het Bpb. Dit artikel biedt het bestuursorgaan de mogelijkheid om in bijzondere gevallen af te wijken van het bepaalde in het eerste lid. Zo kan voor de vaststelling van de kosten voor verleende rechtsbijstand worden afgeweken van het forfaitaire tarief dat is opgenomen in de bijlage bij het Bpb. Uit de toelichting op de uitzonderingsmogelijkheid (Stb. 1993, 763, p. 10) volgt dat de uitzondering wegens bijzondere omstandigheden in het Bpb is opgenomen omdat in uitzonderlijke gevallen strikte toepassing van de forfaitaire regeling onrechtvaardig kan uitpakken. Het bestuursorgaan kan daarom in gevallen waarin sprake is van bijzondere omstandigheden de volgens het Bpb berekende vergoeding verlagen of verhogen. Verder wordt aldaar opgemerkt dat hierbij geen afbreuk mag worden gedaan aan het karakter van een tegemoetkoming in de werkelijke kosten. Voorts wordt benadrukt dat er werkelijk sprake moet zijn van een uitzondering. Gelet op deze toelichting past het bestuursorgaan de uitzondering wegens bijzondere omstandigheden terughoudend toe.

Artikel 8

De kostenvergoeding is zo veel als mogelijk in overeenstemming met de richtlijnen die de gerechtshoven en rechtbanken hebben opgesteld. Daarnaast is aangesloten bij de jurisprudentie van de Hoge Raad van 13 juli 2012 waarin is geoordeeld dat de hoogte van het uurtarief afhankelijk is van de aard van de onroerende zaak en de complexiteit van de taxatie.

Blijkens het Gerechtshof Amsterdam kan een taxatiekaart niet worden aangemerkt als een verslag als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het besluit proceskostenvergoeding.

Blijkens de uitspraak van de rechtbank Den Haag ( SGR 14/11432) wordt voor een administratief taxatierapport een vergoeding op basis van 1 uur toegekend.

Onder een administratief taxatierapport wordt verstaan dat er geen uitpandige of inpandige taxatie heeft plaatsgevonden en dat het waardeoordeel is gebaseerd op administratieve gegevens. Verder bevat een administratief taxatierapport een groot aantal standaardoverwegingen en slechts beperkte informatie toegespitst op het object in kwestie.

Artikel 9

Lid 2

Een belanghebbende wordt, na daarom te hebben verzocht in het bezwaar, uitgenodigd voor een hoorgesprek. In geval een rechtsbijstandverlener meerdere belanghebbenden vertegenwoordigt worden deze zaken zo goed als mogelijk gebundeld. In de uitnodiging voor het hoorgesprek worden drie data met een tijdstip vermeld waaruit belanghebbende één datum kan kiezen waarop het hoorgesprek plaatsvindt. Belanghebbende dient hiertoe wel binnen een daarvoor aangegeven termijn de datum te bevestigen. Reageert belanghebbende niet binnen deze termijn, dan herhaalt de heffingsambtenaar nog éénmaal de uitnodiging en stelt nogmaals een termijn. Reageert belanghebbende ook na de herhaalde uitnodiging niet (of buiten de gestelde termijn) dan heeft de heffingsambtenaar belanghebbende voldoende in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.

Lid 3

De heffingsambtenaar heeft de vrijheid om het beleid te voeren dat een hoorgesprek in persoon en niet per telefoon plaatsvindt. Hierbij neemt de heffingsambtenaar de beginselen van behoorlijk bestuur in acht. Op een verzoek tot telefonisch horen zal de heffingsambtenaar gemotiveerd besluiten. Een telefonische hoorzitting levert niet eenzelfde kwaliteitsproduct op als een fysieke hoorzitting. Bij een fysieke hoorzitting kunnen namelijk, anders dan bij een telefonische hoorzitting, een taxateur én een bezwaarafhandelaar van Tribuut deelnemen, ieder met hun eigen expertise. Zij kunnen aspecten van de waardebepaling en de procedure toelichten en eventueel (nadere) vragen stellen. Ook speelt de non-verbale communicatie een grote rol in de onderlinge communicatie tussen partijen en bij een telefonische hoorzitting kan men de non-verbale signalen niet oppikken en hierop reageren. Bij een hoorzitting op het kantoor van Tribuut, stelt de heffingsambtenaar een Wi-Fi netwerk ter beschikking, zodat belanghebbende tijdens het hoorgesprek op die wijze toegang heeft tot de door hem gestelde digitale bronnen.

Er kan in de bezwaarfase sprake zijn van telefonisch contact tussen de heffingsambtenaar of taxateur en belanghebbende, waarna belanghebbende van mening is dat hij zijn zaak telefonisch voldoende heeft toegelicht en een hoorgesprek niet meer nodig acht. Hij ziet dan af van een hoorgesprek.

Lid 4

Het hoorgesprek vindt in de regel plaats op het kantoor van Tribuut belastingcentrum. Ook zijn er situaties denkbaar waarbij het hoorgesprek plaatsvindt tijdens een inpandige opname. Een fysieke hoorzitting draagt bij aan de doelmatigheid van de bezwaarafwikkeling, klantvriendelijkheid en een verlaging van de uitvoeringskosten.

Artikel 10

Lid 2

Aangezien er al een betalingsrelatie met belastingplichtige is wordt bij betaling eerst beoordeeld of nog belastingschulden open staan. Indien dit het geval is wordt het bedrag van de vergoeding verrekend met de openstaande belastingschuld. Artikel 24, eerste lid, onderdeel b Invorderingswet, maakt dit mogelijk. De teruggave van de te veel geheven belasting en de betaling van bezwaarkosten wordt op het reeds bekende nummer van belanghebbende gedaan.

Lid 3

De belanghebbende kan als schuldeiser een bankrekeningnummer aanwijzen waarop een betaling plaats moet vinden (artikel 4:89, eerste lid Awb). Uit de Wettekst en de Memorie van Toelichting blijkt dat het om een aangewezen bankrekening ten name van belanghebbende gaat. Indien er geen belastingschuld is of indien het bedrag van de vergoeding hoger is dan de nog openstaande belastingschuld wordt het (restant)bedrag uitbetaald op het door belanghebbende aangegeven banknummer.

Artikel 11

Geen toelichting nodig.