Regeling vervallen per 01-07-2006

Bomenverordening 2005

Geldend van 01-11-2005 t/m 30-06-2006

Intitulé

DE VERORDENING

De gemeenteraad van Zandvoort:

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 16 augustus 2005, nummer 2005/9109;

gelet op de overwegingen van de commissie Planning en Control van 22 september 2005;

gelet op art. 147, 173 en 175 van de Gemeentewet, de Boswet, de Habitatrichtlijn, de Flora en Faunawet, artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek, afdeling 3.4, de artikelen 3:46 – 3:50, 4:82 – 4:84 en 5:11 – 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 141 van de Wet op de Strafvordering

besluit de volgende verordening, inclusief toelichting, vast te stellen:

Bomenverordening 2005

BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    boom: een houtachtig, opgaand gewas, zowel vitaal als afgestorven, met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 20 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. Indien het betreft houtopstand in publiek eigendom, geldt in afwijking van het in vorige zin bepaalde een dwarsdoorsnede van 10 centimeter op 1,3 meter hoogte. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam. In afwijking van het hiervoor gestelde kan de dwarsdoorsnede kleiner zijn dan 20 cm respectievelijk 10 cm op 1,3 meter boven het maaiveld, indien sprake is van:

    • a.

      een monumentale boom of bijzondere beschermwaardige houtopstand als bedoeld in artikel 5;

    • b.

      een houtopstand onderdeel uitmakend van de hoofdbomenstructuur;

    • c.

      een houtopstand in het kader van een herplant- of instandhoudingsplicht als bedoeld in de artikelen 9 en 10.

  • 2.

    houtopstand: één of meer bomen of boomvormers, of andere houtachtige gewassen, mogelijk onderdeel uitmakend van hakhout, een houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen, een struweel of een heg, met de onder sub 1 genoemde minimale dwarsdoorsnede;

  • 3.

    monumentale boom: bijzondere beschermwaardige houtopstand met een relatief hoge leeftijd en met een bijzondere schoonheid- of zeldzaamheidswaarde, of een bijzondere functie voor de omgeving;

  • 4.

    vellen: rooien; kappen; verplanten; het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen; het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben;

  • 5.

    rooien: het geheel verwijderen van het boven- en ondergrondse deel van de houtopstand;

  • 6.

    kappen: het geheel of grotendeels verwijderen van het bovengrondse deel van de houtopstand;

  • 7.

    kandelaberen: het terugsnoeien van de kroon tot een hoofdstam met takstompen;

  • 8.

    bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld overeenkomstig artikel 1 lid 5 van de Boswet;

  • 9.

    boomwaarde: de monetaire waarde van een boom zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen;

  • 10.

    bomen effect analyse: een standaard beoordeling van de gevolgen van voorgenomen bouw of aanleg voor houtopstand, op basis van landelijke richtlijnen van de Bomenstichting;

  • 11.

    belanghebbenden: belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 Algemene wet bestuursrecht;

  • 12.

    iepenziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

  • 13.

    iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistratus (Marsch) en Scolytus pygmaeus.

  • 14.

    het college: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zandvoort;

  • 15.

    de raad: de gemeenteraad van Zandvoort.

NORMSTELLING

Artikel 2 Kapverbod

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstand die aantoonbaar op bedrijfseconomische wijze worden geëxploiteerd als bedoeld in artikel 15 lid 2 van de Boswet.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt verder niet voor:

    • a.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving van het college, zulks onverminderd het bepaalde in de artikelen 9 en 10 van deze verordening.

    • b.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud.

    • c.

      het periodiek knotten of kandelaberen als noodzakelijke beheermaatregel bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen ter uitvoering van het reguliere onderhoud.

Artikel 3 Aanvraag vergunning

  • 1. De vergunning moet schriftelijk en gemotiveerd, conform een door het college vastgesteld aanvraagformulier onder bijvoeging van een situatieschets, worden aangevraagd bij het college door of namens dan wel met toestemming van degene blijkens een machtiging, die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 2. Wanneer door of namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan het college een afschrift is toegezonden van de ontvangstbevestiging in verband met kennisgeving als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het college dit afschrift mede als een vergunningsaanvraag.

Artikel 4 Verlenings,- weigerings,- en opschortingsgronden

  • 1. Het college kan de vergunning om te vellen weigeren dan wel onder voorschriften verlenen.

  • 2. Een vergunning wordt geweigerd indien het belang van verlening niet opweegt tegen één of meer van de volgende waarden van behoud van houtopstand:

    • d.

      natuur- en milieuwaarden;

    • e.

      landschappelijke waarden;

    • f.

      cultuurhistorische waarden;

    • g.

      beeldbepalendheid;

    • h.

      waarden van stads- en dorpsschoon;

    • i.

      waarden voor recreatie en leefbaarheid.

  • 3. In beginsel wordt geen vergunning verleend voor houtopstanden voorkomend op de vastgestelde lijst van monumentale bomen, als bedoeld in artikel 5.

  • 4. In beginsel wordt geen vergunning verleend indien velling in strijd is met het vigerende bestemmingsplan, de Flora en Faunawet, de Habitatrichtlijn, of andere regelgeving inzake natuurbescherming.

  • 5. Onverminderd het bepaalde in het 2e lid, wordt voor houtopstand in het openbaar gebied binnen de bebouwde kom in beginsel geen vergunning verleend, tenzij er sprake is van:

    • j.

      aanleg of grootschalige herstructurering van nieuwe woningen of infrastructuur

    • k.

      conform een door het bevoegd bestuursorgaan goedgekeurd bouwplan of projectplan, ophoging van woonwijken met herstructurering van de groenstructuur, waarbij onderzocht is hoe het bomenbestand zo goed mogelijk bewaard kan blijven;

    • l.

      dunning van het bomenbestand, waarbij de groeiomstandigheden van individuele bomen door de groei van de groep bomen waarvan zij deel uitmaken, zichtbaar verslechteren;

    • m.

      ernstige overlast.

  • 6. De beslissing op een aanvraag van een vergunning tot vellen kan worden opgeschort als de aanvraag is ingediend in samenhang met de realisatie van een ander vergunningplichtig werk, zolang op die andere vergunningaanvraag niet is beslist.

  • 7. Een vergunning tot vellen kan worden opgeschort of geweigerd, nadat een bouw- of aanlegvergunning is verleend, indien de rechthebbende aanvrager van de vergunning tot vellen niet, of niet tijdig, of niet volledig de aanwezigheid van een beeldbepalende of anderszins waardevolle houtopstand heeft aangemeld aan het college.

  • 8. Het college verwijst ter motivering van de in lid 2, 3, 4, 5 en 6 van dit artikel genoemde criteria naar de hieraan ten grondslag liggende beleidsregels.

  • 9. De Burgemeester kan toestemming geven tot direct vellen, indien sprake is van acuut gevaar of vergelijkbaar spoedeisend belang.

Artikel 5 Monumentale bomen en bijzondere houtopstand

  • 1. Het college stelt een lijst vast met monumentale bomen en bijzondere houtopstand, waarvoor in beginsel geen kapvergunning wordt afgegeven, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand of andere uitzonderlijke situaties.

  • 2. De in het eerste lid genoemde lijst bevat in ieder geval de bomen voorkomende in het landelijk Register van Monumentale Bomen van de landelijke Bomenstichting, eventueel aangevuld met lokale en toekomstige monumentale bomen en andere bijzondere houtopstand.

  • 3. De regelmatig bijgewerkte lijst met monumentale bomen omvat in ieder geval een voor een ieder goed herkenbare omschrijving, de standplaats, het kadastrale perceelsnummer, de eigenaar en/of zakelijk gerechtigde en de reden van registratie van iedere houtopstand.

  • 4. De eigenaar van een houtopstand die vermeld staat op de lijst van monumentale bomen is verplicht het college onmiddellijk mededeling te doen van:

    • n.

      eigendomsoverdracht van de houtopstand;

    • o.

      het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van de houtopstand;

    • p.

      de dreiging dat de houtopstand geheel of gedeeltelijk teniet kan gaan.

Artikel 6 Procedure

  • 1. Van een aanvraag van een vergunning wordt overeenkomstig afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht onverwijld na ontvangst kennis gegeven in een lokaal huis-aan-huisblad en deze aanvraag en de ontwerp-beschikking worden ter inzage gelegd.

  • 2. Belanghebbenden kunnen gedurende zes weken na de in lid 1 bedoelde bekendmaking hun zienswijzen geven.

  • 3. Van het besluit tot verlening of weigering van een vergunning wordt onverwijld kennis gegeven in een huis-aan-huisblad onder gelijktijdige verzending aan aanvrager. Bij deze kennisgeving wordt de concrete datum van verzending aan de aanvrager genoemd als begin van de termijn van zes weken voor belanghebbenden waarbinnen zij in beroep kunnen gaan bij de rechtbank.

Artikel 7 Standaardvoorwaarde van niet-gebruik

Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het standaardvoorschrift dat niet tot vellen mag worden overgegaan en de vergunning pas van kracht wordt met ingang van de dag na de dag waarop de bezwaartermijn afloopt. Indien gedurende de bezwaartermijn een bezwaar of een voorlopige voorziening is ingediend, wordt de vergunning pas van kracht één week nadat op dat bezwaar of die voorlopige voorziening is beslist.

Artikel 8 Vervaltermijn vergunning

  • 1. De vergunning tot vellen als bedoeld in deze verordening vervalt indien daarvan niet binnen maximaal één jaar na het onherroepelijk zijn van de vergunning gebruik is gemaakt;

  • 2. In het geval het een vergunning voor het vellen van meer dan één boom betreft, is de vergunning voor alle bomen slechts één jaar geldig, ook als in fasen geveld wordt of één boom of enkele bomen al geveld zijn.

  • 3. Het college kan deze termijn op schriftelijk verzoek van de vergunninghouder verlengen.

Artikel 9 Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2. De verplichtingen en voorschriften van dit artikel 9 kunnen gelden voor bomen kleiner dan de in artikel 1 genoemde minimum maat.

  • 3. In het voorschrift als bedoeld in het eerste lid wordt telkens bepaald binnen welke termijn na de herplant en op welke wijze niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  • 4. Tot aan de vergunning tot vellen te verbinden voorschriften kan het voorschrift behoren dat pas tot vellen van houtopstand op en bij bouw- en aanlegwerken of andere ruimtelijke herinrichting of reconstructie mag worden overgegaan indien wordt voldaan aan een of meer van de onderstaande bij de vergunning aan te geven voorwaarden:

    • q.

      andere vergunningen zijn verleend; of

    • r.

      andere ruimtelijke ordeningsprocedures zijn doorlopen; of

    • s.

      de vergunningen of procedures bedoeld onder a. of. b. van dit lid zijn onherroepelijk zijn geworden; of

    • t.

      de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende is gewaarborgd.

  • 5. Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kunnen aanwijzingen behoren ter bescherming van nabijgelegen houtopstand en voorschriften ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna.

  • 6. Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kan het voorschrift behoren tot het opstellen en overleggen van een bomen effect analyse in geval van bouw of aanleg van werken nabij te behouden bomen.

  • 7. Degene aan wie een voorschrift of een verplichting als bedoeld in dit artikel is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 10 Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder vergunning van het college is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het college aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2. De verplichtingen en voorschriften van dit artikel 10 kunnen gelden voor bomen kleiner dan de in artikel 1 van deze verordening genoemde minimummaat.

  • 3. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na herplant en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 4. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is in het voortbestaan ernstig worden bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:

    • u.

      overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen;

    • v.

      een bomen effect analyse op te stellen en aan te bieden.

  • 5. Degene aan wie een voorschrift of een verplichting als bedoeld in dit artikel is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 11 Schadevergoeding

Het college beslist op een verzoek om schadevergoeding bij weigering van een vergunning tot vellen op grond van artikel 17, juncto artikel 13 vierde lid, van de Boswet.

Artikel 12 Afstand van de erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heesters en heggen.

Artikel 13 Bestrijding van iepenziekte

  • 1. Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren van verspreiding van de iepenziekte of voor vermeerdering van de iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

    • w.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • x.

      de iepen ter plaatse te ontbasten en de bast te vernietigen;

    • y.

      de niet ontbaste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepenziekte wordt voorkomen.

  • 2. het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren;

  • 3. het verbod is niet van toepassing op geheel ontbast iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 centimeter;

  • 4. het college kan ontheffing verlenen van het onder lid 2 gestelde verbod.

Artikel 14 Bescherming publieke houtopstand

  • 1. Het is verboden om houtopstanden, die publiek eigendom zijn:

    • z.

      te beschadigen, te bekladden of te beplakken;

    • aa.

      daaraan snoeiwerk te verrichten, behoudens door het college opgedragen boomverzorgende taken.

  • 2. Het is verboden om één of meer voorwerpen in of aan een publieke houtopstand aan te brengen of anderszins te bevestigen, behoudens vergunning van het college.

SANCTIES

Artikel 15 Strafbepaling

  • 1. Degene aan wie een voorschrift als bedoeld in artikel 4, vijfde en zesde lid, artikel 5 vierde lid, artikel 7, artikel 8 eerste en tweede lid, artikel 9 eerste, tweede, derde, vierde, vijfde, zesde, zevende, achtste lid, artikel 10 eerste, tweede, derde en vijfde lid, artikel 13 tweede, derde en vierde lid en artikel 14 eerste en tweede lid is gegeven, onderscheidenlijk een verplichting als bedoeld in artikel 10 derde lid is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is gehouden dienovereenkomstig te handelen.

  • 2. Hij die handelt in strijd met artikel 2, eerste lid, danwel een voorschrift onderscheidenlijk een verplichting als bedoeld in het vorige lid niet na komt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie. Tevens kan een rechterlijke beoordeling op grond van dit artikel openbaar gemaakt worden. Bij de strafmaatbepaling kan rekening worden gehouden met de boomwaarde.

TOEZICHT EN OPSPORING

Artikel 16 Opsporing

Met de opsporing van de in deze afdeling strafbaar gestelde feiten zijn behalve de ambtenaren, genoemd in artikel 141 van het Wetboek van strafvordering, belast de daartoe door het college aangewezen personen.

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 17 Overgangsrecht

De kapvergunningsaanvragen, die zijn ingediend voor de in artikel 18 tweede lid genoemde datum van inwerkingtreding, vallen onder de verordening die van kracht was voorafgaande aan deze verordening, zijnde de Bomenverordening 1996.

Artikel 18 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De “ Bomenverordening 1996 ” inclusief appendix bijdrage regeling monumentale bomen van 27 februari 1996 wordt ingetrokken met ingang van de in het tweede lid genoemde datum;

  • 2. Deze verordening treedt inwerking op 1 november 2005;

  • 3. Deze verordening wordt aangehaald als “ Bomenverordening 2005 ”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 18 oktober 2005.

De griffier
De voorzitter

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Onder 1:

Boom. Afbakening van het begrip boom is van belang in verband met het aangeven van de ondergrens van de bescherming. De minimale diktemaat is de meest gangbare en meest heldere vorm van afbakening. Er is hier bewust onderscheid gemaakt tussen ‘private’ en ‘publieke’ bomen. De aanduiding ‘publieke bomen’ betekent alle bomen van overheden, bijvoorbeeld provincie, waterschap of rijkswaterstaat. De aanduiding ‘private bomen’ betekent alle bomen van particuliere burgers, maar ook de bomen van bedrijven, landgoederen, stichtingen of bijvoorbeeld verenigingen. Voor private bomen is gekozen voor de maat van minimaal 20 cm om invulling te geven aan de wens de hoeveelheid regels en bureaucratie te verminderen en de verantwoordelijkheid en zeggenschap van burgers en samenleving te versterken. Voor publieke bomen blijft de gangbare maat van 10 cm gehandhaafd. Enerzijds vanwege het algemeen belang van bomen in openbaar gebied en anderzijds vanwege het waarborgen van inspraakmogelijkheden van belanghebbenden. De betrokkenheid van burgers bij bomen in hun straat is immers groot en indien de gemeenteraad deze publieke bomen eveneens kapvergunningvrij maakt, zal dit op veel onbegrip stuiten en zal de afstand tussen burger en overheid verder worden vergroot. Door de minimale doorsnede en de meerstammigheid zullen zeer oude struiken ook juridisch beschermd zijn. Beeldbepalende heesters of klimplanten, alsook pasgeplante herdenkings- of toekomstbomen, die niet de minimale doorsnede hebben, kunnen óf binnen de hoofdbomenstructuur staan óf opgenomen zijn in de lijst met monumentale bomen en bijzondere houtopstand en op deze wijze beschermd zijn. Zie verder artikel 5. (Bron: Modelverordening 2004 van de Bomenstichting en de vereniging Stadswerk Nederland)

Hoofdbomenstructuur. Vastgestelde opbouw en onderlinge samenhang van houtopstand in een bepaald gebied, in relatie tot het desbetreffende gebied.

Dode bomen. Met ‘zowel vitaal als afgestorven’ is bedoeld ook het vellen van dode of bijna dode bomen vergunningplichtig te maken. Hiermee kan voorkomen worden dat een kwaadwillende boomeigenaar er voor zorgt dat een gezonde boom dood gaat of `bij vergissing´ een gezonde boom kapt. Het kan tevens wenselijk zijn om dode bomen te bewaren vanwege hun ecologisch waardevolle functies of omdat er wettelijk beschermde diersoorten in nestelen.

Onder 2:

Houtopstand. Het kernbegrip van deze verordening, waarop het kapverbod en de

vergunningplicht van toepassing zijn. Door dit begrip consequent centraal te stellen wordt duidelijk dat de bescherming betrekking heeft op meer dan bomen alleen.

Boomvormer. Een boomvormer is een houtig, opgaand gewas met ontwikkeling van één of meer hoofdtakken. Een boomvormer kan uitgroeien tot een boom, een meerstammige boom of een boomachtige struik. In het alledaagse spraakgebruik heeft een boom één of slechts enkele stammen. In de natuur bestaat er echter een geleidelijke overgang: heester - struik - struikachtige boom - (meerstammige) boom.

Hakhout. Eén of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

Houtwal. Lijnvormige bosaanplant hoofdzakelijk bestaande uit inheemse heesters, struiken en boomvormers.

(Lint) Begroeiing. Vanwege de grote ecologische waarde van dergelijke begroeiingen (bijv. een meidoorn- of mispelhaag) is bescherming hiervan een noodzaak. Er staat "begroeiing" in plaats van beplanting om ook spontaan opgeslagen groen bescherming te bieden.

Bosplantsoen. Aanplant van jong bos, bestaande uit hoofdzakelijk heesters,

struiken en boomvormers.

Struweel. Een begroeiing van hoofdzakelijk inheemse soorten heesters en struiken.

Heg. Een lintvormige aanplant van heesters of struiken, al dan niet in een vorm gesnoeid, met een minimale lengte van 3 meter.

Klimplant. Verhoutend, overblijvend gewas dat zich hecht aan een dragend element, zoals een wand of muur. Bedoeld zijn beeldbepalende verticale begroeiingen van één of meer klimplanten van meer dan twee verdiepingen hoog.

Onder 3:

Vellen. Elke wijze van het te gronde richten van een houtopstand ongeacht of dit

gedeeltelijk is, bijvoorbeeld bij kappen, of volledig, zoals bij rooien (inclusief stobbe verwijderen). Ook ingrepen die een ingrijpende wijziging betekenen, zoals kandelaberen of het snoeien van meer dan 20 procent van het kroonvolume, vallen onder vellen. Dit om het ernstig beschadigen of ontsieren van een boomkroon tegen te kunnen gaan. Het instandhouden door periodieke snoei van de door kandelaberen of knotten ontstane kroonvorm is niet vergunningplichtig. De eerste keer kandelaberen of knotten is wel vergunningplichtig. Het verwijderen van hoofdwortels, waarvan kan worden aangenomen dat daardoor de houtopstand ernstige schade oploopt, valt eveneens onder het begrip vellen. Door de verordening ook van toepassing te laten zijn op het ernstig beschadigen of ontsieren van samengestelde verschijningsvormen, worden grootschalige ingrepen in houtopstand eveneens vergunningplichtig.

Onder 4:

Monetaire boomwaarde. De richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen en houtige gewassen (NVTB, Postbus 683, 7300 AK Apeldoorn, tel. 055-5999449) voor de monetaire boomwaarde worden jaarlijks vastgesteld aan de hand van de prijsindexcijfers van het CBS, marktprijsgemiddelden en andere kengetallen. De richtlijnen gelden als de meest deskundige methodiek voor de wijze van vaststellen van de geldwaarde van bomen en worden in de rechtspraak erkend. Het spreekt overigens voor zich dat bomen ook vele andere waarden dan monetaire waarde kunnen vertegenwoordigen.

Onder 5:

Bomen effect analyse. Waardevolle houtopstanden worden regelmatig (ernstig)

beschadigd of vernietigd door bouw en aanleg van huizen, wegen, rioleringen of kabels en leidingen. Vaak gebeurt dit ongewenst en onbedoeld, omdat er te laat is gekeken naar de gevolgen voor de bomen, waardoor ze niet ingepast of (onherstelbaar) beschadigd raken. De bomen effect analyse (BEA) is de landelijke richtlijn van de Bomenstichting voor een nauwgezette en onafhankelijke beoordeling, voorafgaand aan de voorgenomen bouw of aanleg. Deze standaardisering waarborgt de boomtechnische kwaliteit en garandeert een goede beoordeling van alle effecten en mogelijke alternatieven. Een BEA dient uitgevoerd te worden door een deskundig boomverzorger of boomtechnisch adviseur. De resultaten van deze beoordeling kunnen vervolgens worden meegenomen in de besluitvorming rond bouw of aanleg.

Onder 11

Met belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 Algemene wet bestuursrecht wordt bedoeld.

Artikel 1:2 Algemene wet bestuursrecht

1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2. Ten aanzien van bestuursorganen worden de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd.

3. Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

Artikel 2 Kapverbod

Lid 1

Dit verbod is in verschillende opzichten ruimer dan het lijkt. Vellen is meer dan alleen omzagen en houtopstand is meer dan alleen een boom (zie artikel 1).

Lid 2

De bevoegdheid tot het instellen van een verbod tot vellen bij gemeentelijke verordening wordt in artikel 15 van de Boswet beperkt. Deze beperking heeft inhoudelijk betrekking op de in artikel 15 lid 2 Boswet genoemde houtopstand:

  • a.

    populieren of wilgen als wegbeplantingen of éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, tenzij deze zijn geknot;

  • b.

    fruitbomen en windschermen om boomgaarden;

  • c.

    fijnsparren of andere coniferen, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

  • d.

    kweekgoed;

  • e.

    houtopstand, die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en niet gelegen is binnen een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:

    • ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are;

    • ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen.

De zinsnede “die aantoonbaar op bedrijfseconomische wijze worden geëxploiteerd” bedoelt de alle hiervoor genoemde uitzonderingen conform de Memorie van Toelichting op de Boswet te beperken tot bomen met een aantoonbare economisch doel en te onderscheiden van sierbomen. Bij vrucht of fruitbomen, zijn sierbomen die vruchten dragen dus wel kapvergunningplichtig. Onder het kapverbod valt het houden en de economische exploitatie van (vrucht)bomen niet.

Artikel 3 Aanvraag vergunning

Lid 1:

Schriftelijke aanvraag voor de uitgebreide procedure is vanzelfsprekend noodzakelijk. Een situatieschets, op te stellen door de aanvrager, blijkt in de praktijk nodig aangezien men anders een tweede maal de kapvergunning voor een andere houtopstand zou kunnen gebruiken.

Aanvragers kunnen slechts zijn: eigenaren van of zakelijk gerechtigden tot een houtopstand.

Zakelijk gerechtigden zijn in beginsel degenen die een notariële akte kunnen overleggen inzake een recht van erfpacht, pacht, opstal, erfdienstbaarheid, vruchtgebruik of pootrecht betreffende de houtopstand.

Huurders hebben een persoonlijk en geen zakelijk recht. Zij moeten dus de schriftelijke toestemming voor kapaanvraag van de verhuurder, die eigenaar van de houtopstand is, overleggen. De eigenaar van een houtopstand kan bij (huur)overeenkomst of bij machtiging zijn huurders het recht tot vergunningaanvraag verlenen.

Publiekrechtelijke bevoegdheden. Ook de gemeente zelf, waterschappen, hoogheemraadschappen of andere publiekrechtelijke instanties (Rijkswaterstaat, Staatsbosbeheer, enz) kunnen aanvrager zijn. Zij volgen dezelfde procedure als andere aanvragers.

Een situatietekening is verplicht om misverstand over de exacte boom of houtopstand te voorkomen. Indien de aanvraag het gevolg is van een geplande verandering van de situatie is zowel een tekening nodig van de bestaande situatie als van de toekomstige situatie. Op het aanvraagformulier moet dit zijn aangegeven.

Artikel 4 Verlenings,- weigerings,- en opschortingsgronden

Dit artikel bevat de criteria, die in ieder besluit inzake een aanvraag tot vellen genoemd moeten worden. Stilzwijgend wordt ervan uitgegaan dat (te) zieke of gevaar opleverende bomen altijd voor vergunning in aanmerking zullen komen. Ervaring leert dat de algemene termen waarin hier genoemde weigeringsgronden gesteld zijn nadere uitwerking behoeven van criteria voor boombelang en verwijderingsbelang. De beslissing op de aanvraag moet waar mogelijk verwijzen naar beleidsbesluiten. Ook de door derdebelanghebbenden ingediende zienswijzen moeten meegewogen worden. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (artikelen 3:46 – 3:50 en 4:82 – 4:84) dient de motivering van het besluit van het college te verwijzen naar gemeentelijke beleidsregels zoals bestemmings-, groen,- bomen,- of landschapsplannen en bijbehorende (beschermings)categorieën en beleidskaarten.

Lid 4

Dit lid maakt het mogelijk op grond van de geldende natuurbeschermingsregels, waaronder de Flora- en Faunawet (wet van 25 mei 1998, Stb. 402), Europese vogel- en

habitatrichtlijnen, nadere concrete voorschriften op te leggen, bijvoorbeeld het niet vellen zolang er vogels broeden in de bomen of niet vellen op zodanige wijze dat nabije beschermde soorten planten of paddestoelen vernield worden. Het niet mogen vellen in het broedseizoen dient in een vergunningsvoorschrift uitgewerkt te zijn. De bescherming van broedende vogels geldt reeds op grond van de wet (art. 12 Flora- en Faunawet), maar soms is er de behoefte van concretere afbakening van begrippen als broedseizoen of wijze van vellen. Soms geeft men onder de vergunning een uitleg hoe de aanvrager met dit onderwerp om kan gaan. Indien er aanleiding toe is, kan de uitvoering van deze bepaling wel door voorschriften bij de vergunningverlening worden geregeld.

Met Habitatrichtlijn is bedoeld de EU richtlijn van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (92/43).

Lid 5

Het betreft hier een limitatieve opsomming van situaties waarin een vergunning kan worden

verleend. Dit houdt uitdrukkelijk niet in dat dan ook een vergunning zal worden verleend, dit hangt af van de afweging die gemaakt wordt. Kap dient onvermijdelijk te zijn, waarbij uitdrukkelijk wordt gesteld dat compensatie wordt vereist door herplant.

Lid 9

Direct vellen als gevolg van grote gevaarzetting of vergelijkbaar spoedeisend belang van

openbare orde of veiligheid is bedoeld aan te sluiten bij de bevoegdheden van de burgemeester op grond van de artikelen 173 en 175 van de Gemeentewet.

Artikel 5 Monumentale bomen en bijzondere houtopstand

Lid 1

De lijst met monumentale bomen bevat bijzondere beschermwaardige bomen en ander houtopstand. De lijst kan houtopstand bevatten met een kleiner dwarsdoorsnede dan in artikel 1 genoemd. Op deze wijze kan (landschappelijk) waardevolle houtopstand, zoals beeldbepalende Rhododendrons, magnolia´s of klimplanten of een nieuw aangeplante herdenkingsbomen met een kleinere diktemaat toch bescherming genieten.

Duurzaam behoud van houtopstand op de lijst van monumentale bomen heeft een hoge prioriteit. De houtopstand is extra beschermd doordat alleen bij hoge uitzondering een kapvergunning wordt verleend.

Ook in particuliere tuinen kunnen monumentale bomen en houtopstand worden aangewezen.

Lid 3

Dit artikel geeft het college een aantal algemene richtlijnen waaraan een lokale monumentale bomenlijst minimaal moet voldoen. Het is belangrijk om de eigenaar en/of zakelijk gerechtigde en het kadastraal perceelsnummer te weten.

Artikel 6 Procedure

De uniforme openbare voorbereidingsprocedure (UOV) (= afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) is op 1 juli 2005 in werking getreden. De verplichting om gebruik te maken van de UOV kan voortvloeien uit de wet of uit een verordening. In dit geval is de UOV procedure middels de Bomenverordening van toepassing verklaard. De gedachte hierachter is dat indien eenmaal een kapvergunning is verleend dit leidt tot een onomkeerbare handeling namelijk het kapen van bomen.

Lid 1

Om burgers de gelegenheid te geven hierover vooraf hun zienswijzen te geven, is artikel 6 lid 1 in deze verordening opgenomen.

Echter om te voorkomen dat een ieder zijn zienswijze kan inbrengen is deze mogelijkheid beperkt tot belanghebbenden.

Lid 2

In artikel 6 lid 2 is opgenomen dat belanghebbenden gedurende zes weken na de in artikel 6 lid 1 bedoelde bekendmaking van een aanvraag van een kapvergunning hun zienswijzen kunnen geven. Met belanghebbenden wordt bedoeld belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 Algemene wet bestuursrecht.

Uit dit artikel vloeit voort dat zowel natuurlijke personen als rechtspersonen een zienswijze kunnen indienen.

Wat de natuurlijke personen betreft, wordt met de woorden ‘wiens belang rechtstreeks bij een besluit betrokken is’ een zekere begrenzing beoogd. Per ingebrachte zienswijze dient te worden bepaald of de indiener als belanghebbende kan worden aangemerkt. Dit hangt van verschillende factoren af die te maken hebben met persoonlijke leefomstandigheden. Zo is doorgaans van invloed of iemand zicht heeft op de bomen waarvoor een kapvergunning is aangevraagd alsmede op welke afstand diegene woont (ARRS 234 sept. 1988, AB 1989, 451 of Vz. ARRS 9 april 1992, AB 1993, 5). Het zicht/afstand-criterium van belang maar niet per se doorslaggevend. Belangrijk is de uitspraak waarin iemand een mevrouw (Kiki) belanghebbende was vanwege haar bijzondere band met enkele bomen (Pres. Rb. Groningen 11 augustus 1995, JBR). Hierbij was onder meer van belang de ruimtelijke uitstraling van het park waarin de boom zich bevond op zijn omgeving. Ook het regelmatig gebruik maken van een park kan ervoor zorgen dat men toch belanghebbende is.

Bij zienswijzen ingediend door rechtspersonen zoals verenigingen en stichtingenmoeten de doelstellingen in de statuten gericht zijn op natuur-of boombescherming of er moet sprake zijn van aantoonbare regelmatige werkzaamheden in boom-landschap-of natuur en milieubescherming.

Het verschil met de oude bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht is dat belanghebbenden zes weken de tijd hebben om hun zienswijzen naar voren te brengen. Zowel het aanvraagformulier als de ontwerp—beschikking dienen daartoe ter inzage te worden gelegd. Zienswijzen mogen zowel mondeling als schriftelijk naar voren worden gebracht.

Nadat de UOV is toegepast, vervalt de verplichting om eerst bezwaar te maken.

Belanghebbenden kunnen rechtstreeks tegen het besluit in beroep. (artikel 7:1, eerste lid onder d, juncto artikel 6:13 Awb) Dit kan alleen indien de belanghebbenden eerst zienswijzen naar voren hebben gebracht tijdens de UOV.

In het besluit dient te worden aangegeven dat de belanghebbenden binnen zes weken in beroep kunnen gaan bij de rechtbank (de bezwaarschriftenclausule vervalt dus!).

Artikel 7 Standaardvoorwaarde van niet-gebruik

Dit artikel is bedoeld om te vermijden dat de boom al feitelijk gekapt is voordat derden kennis van de kapvergunning hebben kunnen nemen. Aansluiting is gezocht met formuleringen en systematiek uit de rechtspraak en de afstemming van de bouwvergunning op de milieuvergunning. In vergelijking met de Bomenverordening 1996 is in deze verordening de opschortende werking van deze standaardvoorwaarde niet van toepassing tijdens de beroepstermijn. Dit is gedaan om oneigenlijk gebruik door bezwaarmakers te voorkomen. Bouw of aanleg konden op basis van de eerdere regels maandenlang opgehouden worden door het instellen van beroep tegen een kapvergunning voor een (niet-waardevolle) boom. Nu moeten bezwaarmakers om tussentijdse kap te verkomen tijdens de beroepstermijn tegelijkertijd met het indienen van een beroepsschrift een verzoek tot voorlopige voorziening indienen bij de afdeling bestuursrechtspraak van de rechtbank. Ter voorkoming van directe kap na het ongegrond verklaren van de bezwaren, is een termijn van één week vastgesteld waarin niet gekapt mag worden en de bezwaarmakers de mogelijkheid hebben een beroepschrift en een verzoek tot voorlopige voorziening in te dienen.

Artikel 8 Vervaltermijn vergunning

Dit artikel blijkt nodig te zijn om misbruik van (zeer) oude kapvergunningen tegen te gaan.

Artikel 9 Bijzondere vergunningsvoorschriften

Voorschriften.

De voorschriften moeten concreet en precies worden uitgewerkt, bijvoorbeeld naar locatie, boomsoort of grootte. Uit de rechtspraak naar aanleiding van de herplantplicht blijkt dat beleidsmatige uitwerking van aard en omvang van de herplantplicht noodzakelijk is.

Lid 4

Lid 4 verwoordt de bevoegdheid van het college om de vergunningverlening afhankelijk te stellen van andere vergunningplichtige werken en de uitvoering daarvan. Soms kan in een eerdere fase dan bij vergunning om te vellen al tot een aanhouding van het kapbesluit besloten worden op grond van artikel 4 van deze verordening. Uitvoering van deze bepalingen is afhankelijk van de wijze waarop de communicatie tussen de verschillende sectoren is geregeld. Ook hiervoor is een beleidsmatige uitwerking gewenst.

Artikel 10 Herplant-/instandhoudingsplicht

Herplantplicht. Herplantvoorschriften moeten concreet en eenduidig zijn en mogen zeer gedetailleerd soort, locatie en plantwijze voorschrijven mits dit in het gangbare beleid past. De wijze waarop de zelfstandige herplant- en instandhoudingsplicht wordt uitgevoerd, vraagt dus om beleidsmatige uitwerking. Deze uitwerking kan deel uitmaken van een breder opgezet handhavingsbeleid. Factoren die daarbij een rol spelen, zijn de ernst van de overtreding, de mate van (on)verantwoordelijkheid die aan de overtreder kan worden toegekend en de feitelijke mogelijkheden tot uitvoering van een herplant.

Onder het handhavingsbeleid vallen ook de richtlijnen voor het effectief uitvoeren van de strafvervolging door politie en daartoe aangestelde opsporingsambtenaren, zoals bedoeld in artikel 14.

Artikel 11 Schadevergoeding

De Boswet schrijft voor dat een gemeentelijke verordening dit artikel moet bevatten, hoewel uit de (gepubliceerde) rechtspraak geen enkel geval van een schade-uitkering op grond van dit artikel bekend is. Rechters lijken niet snel (onredelijk) nadeel aanwezig te achten indien een vergunning om te vellen geweigerd wordt.

Artikel 12 Afstand van de erfgrenslijn

De leden één en twee van artikel 42 Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek geeft het bekende verwijderingrecht voor bomen binnen twee meter en heesters en hagen binnen een halve meter van de erfgrenslijn. Maar in artikel 5:42 lid 2 is in afwijking van het oude B.W. toegevoegd: "tenzij ingevolge een verordening of een plaatselijke gewoonte een kleinere afstand is toegelaten". Daarom is in deze verordening dit artikel toegevoegd dat de erfgrensafstand aanzienlijk verkleind. Met "nihil" voor heggen en heesters is bedoeld deze natuurlijke wijze van erfbegrenzing te beschermen en tot de normale standaard te maken. Vele bomen en heesters zullen door deze afstandverkleining beter beschermd, misschien wel gespaard worden. De juridische mogelijkheden voor burenruzies zijn hiermee enigszins verminderd.

Artikel 13 Bestrijding iepenziekte

De bast is het levende weefsel onder de schors en het is noodzakelijk de gehele bast te verwijderen. Belangrijk is dat na velling ter plaatse wordt ontbast, om potentieel broedhout en verspreiding van de besmetting te voorkomen. Onder artikel 2 lid 3 is al kort toegelicht dat dit iepenziekte-artikel nodig is geworden nu het Besluit bestrijding iepenziekte is opgeheven en de Minister de gemeenten zelf de bevoegdheid heeft gelaten om tegen deze ziekte op te treden. Optreden is dringend gewenst om nog enige iepen in ons land over te houden (vgl. de situatie in Engeland).

Artikel 15 Strafbepaling

Ratio. De strafmaatbepalingen zijn de basis voor aangifte bij de politie of bij de door het college aangewezen ambtenaren en voor eventuele strafvervolging door justitie.

De bepalingen zijn overeenkomstig de grenzen van de Gemeentewet, artikel 154, vastgesteld. Soms kan de rechter overgaan tot bijzondere maatregelen, zoals publicatie van een vonnis of voordeeltoekenning (d.w.z. dat justitie afziet van strafvervolging indien verdachte de schade vergoedt).

Samenloop. Ook een samengaan met andere delicten (vernieling van eigendom, belediging van personen, enz.) is vaak aanleiding om een illegale kap of beschadiging door justitie aan te laten pakken. De op grond van dit artikel ingestelde strafvervolging laat onverlet de mogelijkheid tot het instellen door het college van een privaatrechtelijke vordering tot schadevergoeding wegens schade aan publieke bomen of houtopstanden.

Schadevergoeding. De ingestelde strafvervolging staat het instellen van een privaatrechtelijke schadevordering als gevolg van waardevermindering of verlies van de boom of houtopstand niet in de weg. Wel blijken rechters en officieren in de praktijk terughoudend in het tweemaal juridisch aanpakken van hetzelfde feit.

Artikel 16 Opsporing

Zo dikwijls de zorg voor de naleving van enig voorschrift van deze verordening dit vereist, wordt hierbij aan hen die met de zorg voor de naleving daarvan zijn belast of daaraan moeten meewerken, bevoegdheid gegeven tot opsporing behoudens de strafrechtelijke grenzen in de overige wetgeving. In hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht (artikelen 5:11 – 5:20 Awb) staan de bijzondere bevoegdheden van toezichthouders, waaronder het betreden van gebouwen, niet zijnde woningen, en terreinen te betreden, desnoods tegen de wil van de rechthebbende.