Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Rotterdam houdende regels omtrent de tegemoetkoming kosten SMI-kinderopvang (Verordening Tegemoetkoming Kosten SMI-Kinderopvang Rotterdam 2018)

Geldend van 02-04-2021 t/m heden

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Rotterdam houdende regels omtrent de tegemoetkoming kosten SMI-kinderopvang (Verordening Tegemoetkoming Kosten SMI-Kinderopvang Rotterdam 2018)

De Raad van de gemeente Rotterdam,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 12 december 2017 (raadsvoorstel nr. 17bb10302); raadsstuk 18bb752;

gelet op artikel 149 Gemeentewet, de Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk en de Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang;

overwegende, dat het gewenst is om nadere eisen te stellen aan de tegemoetkoming SMI kinderopvang;

besluit vast te stellen:

Verordening tegemoetkoming kosten SMI-kinderopvang Rotterdam 2018

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    SMI-kinderopvang: kinderopvang in de zin van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang ingezet als tijdelijke noodmaatregel voor kinderen vanaf de leeftijd van acht weken tot aan de leeftijd van instroom op het voortgezet onderwijs, waarbij de ouders of verzorgers met behulp van een onder b. en c. genoemde instelling, werken aan verbetering van de situatie binnen het gezin;

  • b.

    instelling voor kinderopvang: kindercentrum in de zin van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang die hele dagopvang of buitenschoolse opvang biedt en:

    • 1°.

      opvang en verzorging;

    • 2°.

      ontwikkelingsstimulering;

    • 3°.

      pedagogische zorg;

    • 4°.

      sociaal netwerk;

  • c.

    gespecialiseerde instelling voor kinderopvang: kindercentrum dat, al dan niet als hoofdtaak, naast de basisfuncties de volgende Plusfuncties aanbiedt:

    • 1°.

      beroepskracht-kindratio: 1 op 5 kinderen in de kinderdagopvang en 1 op 6 kinderen in de BSO;

    • 2°.

      één pedagogisch medewerker op de groep met minimaal HBO-niveau, uitgezonderd bij de opvang van gehandicapte kinderen: hierbij is de gevraagde specialisatie van het personeel afhankelijk van de problematiek van het kind;

    • 3°.

      aanvullende ureninzet maatschappelijk werk 0,5 uur per kind per week;

    • 4°.

      aanvullende ureninzet management 0,5 uur per kind per week;

    • 5°.

      aanvullende ureninzet pedagogische/psychologische ondersteuning 0,5 uur per kind per week;

    • 6°.

      structurele deskundigheidsbevordering van het personeel;

    • 7°.

      aangepast aanbod spel- en leermiddelen;

    • 8°.

      aanvullende samenwerkingsrelaties met de volgende partners:

      • -

        jeugdhulpvoorzieningen;

      • -

        primair onderwijs;

      • -

        CJG;

      • -

        speciaal onderwijs;

    • 9°.

      [vervallen]

    • 10°.

      [vervallen]

  • d.

    tegemoetkoming: subsidie zoals bedoeld in artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • e.

    sociaal-medische indicatie: indicatie-advies betreffende SMI van de afdeling Sociaal Medische Advisering van de gemeente Rotterdam.

HOOFDSTUK 2 TEGEMOETKOMING KOSTEN SMI-KINDEROPVANG

Artikel 2 Aanspraak op tegemoetkoming kosten SMI-kinderopvang

De in Rotterdam woonachtige ouder, die Nederlander is of die in het kader van de Wet werk en bijstand gelijkgesteld wordt met een Nederlander, kan aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten van SMI-kinderopvang voor het thuiswonende kind als er naar het oordeel van het college sprake is van zodanige sociaal-medische problematiek van de ouder dat zonder die tegemoetkoming een ernstige ontwikkelingsachterstand dreigt te ontstaan bij het kind.

Artikel 3 Weigeringsgronden

Het college weigert de tegemoetkoming in de kosten van SMI-kinderopvang te verlenen als:

  • a.

    het kindercentrum wordt geëxploiteerd zonder toestemming van het college als bedoeld in artikel 1.46, tweede lid, van de Wet kinderopvang en niet is opgenomen in het Landelijk register kinderopvang als bedoeld in artikel 1.47b, eerste lid, van de Wet kinderopvang;

  • b.

    de opvang niet zal plaatsvinden of niet adequaat is;

  • c.

    de opvang plaatsvindt door een gastouder;

  • d.

    de ouder aanspraak kan maken op een adequate voorliggende voorziening;

  • e.

    door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden;

  • f.

    het kindercentrum voor hele dagopvang niet voldoet aan de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam, voor kinderen van nul tot start op de basisschool.

Artikel 4 Ingangsdatum

  • 1. Het college stelt de ingangsdatum van de tegemoetkoming in de kosten van SMI-kinderopvang vast op de dag dat de kinderopvang begint.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde ingangsdatum ligt, behoudens bijzondere omstandigheden, niet voor de dag waarop het college een verleningsbeschikking voor een SMI-tegemoetkoming heeft afgegeven.

  • 3. De start van de feitelijke kinderopvang kan alleen plaatsvinden op de eerste of de zestiende dag van de maand.

Artikel 5 Noodzaak tegemoetkoming kosten SMI-kinderopvang

  • 1. Het college bepaalt de noodzaak van een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang met inachtneming van het indicatie-advies van de afdeling Sociaal Medische Advisering van de gemeente Rotterdam.

  • 2. De onder 1 bedoelde noodzaak is niet aanwezig wanneer het college binnen een periode van twee jaar voorafgaand aan een SMI-aanvraag, een weigeringsbeschikking voor het desbetreffende kind heeft afgegeven en de omstandigheden sindsdien in hoofdzaak ongewijzigd zijn.

  • 3. De onder 1 bedoelde noodzaak is eveneens niet aanwezig wanneer het college binnen een periode van drie jaar voorafgaand aan een SMI-aanvraag, een reguliere verleningsbeschikking of een verlengde beschikking zoals bedoeld in artikel 6 voor het desbetreffende kind heeft afgegeven.

  • 4. Het college ziet af van het opvragen van een indicatie-advies indien het bij de aanvraag voor SMI op objectieve gronden evident is dat de aard of de ernst van de problematiek van de ouders of verzorgers onvoldoende ernstig is om tot een ontwikkelingsachterstand bij het kind te kunnen leiden.

Artikel 6 Duur van de tegemoetkoming

  • 1. Het college verleent de tegemoetkoming in de kosten SMI-kinderopvang voor de duur van maximaal negen maanden.

  • 2. Als het college van oordeel is dat gespecialiseerde kinderopvang noodzakelijk is, kan het, in afwijking van het eerste lid, de tegemoetkoming in de kosten SMI-kinderopvang verlenen voor de duur van maximaal één jaar.

  • 3. Het college bepaalt de duur van de SMI-tegemoetkoming met inachtneming van het indicatie-advies van de afdeling Sociaal Medische Advisering van de gemeente Rotterdam. Hierbij geldt dat de SMI-tegemoetkoming zoals bedoeld in deze verordening, pas kan ingaan zodra de kinderopvang daadwerkelijk is gestart door plaatsing van het kind in een voorziening voor kinderopvang en een concreet plan voor hulp aan het gezin kan worden overgelegd van de aanpalende hulp aan de ouders.

  • 4. Het college kan de in het eerste lid genoemde tegemoetkoming direct laten volgen door de in het tweede lid genoemde tegemoetkoming, als zich gedurende de reguliere SMI-kinderopvang een aantoonbare verslechtering in de ontwikkeling van het kind of de uitvoering van de hulp aan de ouders of verzorgers voordoet die een opeenvolgende periode binnen de gespecialiseerde kindervang noodzakelijk maakt.

  • 5. Het college kan de in het tweede lid bedoelde tegemoetkoming direct laten volgen door de in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming, als zich gedurende de gespecialiseerde SMI-kinderopvang een aantoonbare verbetering in de ontwikkeling van het kind of de uitvoering van de hulp aan de ouders of verzorgers voordoet die een opeenvolgende periode binnen de reguliere SMI wenselijk maakt.

Artikel 7 Omvang van tegemoetkoming SMI-kinderopvang

  • 1. Het college stelt de omvang van de SMI-kinderopvang voor hele dagopvang vast op maximaal zes dagdelen per week met een maximum van 10,5 uur per dag en voor buitenschoolse opvang op maximaal drie dagen per week.

  • 2. Als het college van oordeel is dat opvang in een gespecialiseerde voorziening voor kinderopvang noodzakelijk is, kan het, in afwijking van het eerste lid, de omvang van de SMI-kinderopvang voor hele dagopvang vaststellen op maximaal acht dagdelen per week met een maximum van 10,5 uur per dag en voor buitenschoolse opvang op maximaal drie dagen per week.

  • 3. Gedurende de schoolvakanties kan de hele dagopvang, voorschoolse en naschoolse opvang voor maximaal een aaneengesloten periode van vier weken ongebruikt worden gelaten met behoud van de verleende tegemoetkoming.

  • 4. Het college bepaalt de omvang van de SMI-tegemoetkoming met inachtneming van het indicatieadvies van de GGD Rotterdam-Rijnmond.

Artikel 8 Hoogte van de tegemoetkoming

Het college stelt de te vergoeden uurprijs voor SMI-kinderopvang vast op maximaal het bedrag genoemd in de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 1.7, tweede lid van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

HOOFDSTUK 3 PROCEDURES SMI-KINDEROPVANG

Artikel 9 Verlenging van de sociaal medische indicatie

  • 1. Een verzoek voor een sociaal medische indicatie dat aansluit op een voorafgaande tegemoetkoming SMI-kinderopvang voor de duur zoals bedoeld in artikel 6 wordt door het college beschouwd als een verzoek tot verlenging van de sociaal medische indicatie.

  • 2. Uitsluitend verzoeken tot verlenging van een sociaal medische indicatie waaraan ten opzichte van de oorspronkelijke aanvraag voor een sociaal medische indicatie nieuwe sociaal-medische feiten of nieuwe belastende omstandigheden ten grondslag liggen, komen voor tegemoetkoming in aanmerking.

  • 3. Het college bepaalt de duur voor een verzoek tot verlenging van een sociaal medische indicatie als bedoeld in het tweede lid, op maximaal de helft van de duur van de voorafgaande tegemoetkoming.

  • 4. Een tegemoetkoming voor een sociaal medische indicatie kan niet meer dan éénmaal worden verlengd.

Artikel 10 Intrekking of herziening tegemoetkoming

De tegemoetkoming in de kosten voor SMI-kinderopvang kan worden ingetrokken of worden herzien door vaststelling van een andere dan de eerder door het college bepaalde duur, indien:

  • a.

    de ouder niet voldoet aan de in de verleningsbeschikking vermelde inhoudsvereisten en de hieraan gekoppelde verplichtingen;

  • b.

    de kinderopvang niet meer plaatsvindt of niet langer adequaat is;

  • c.

    de ouder of het kind niet meer woonachtig is in Rotterdam;

  • d.

    de ouder aanspraak kan maken op door het wijkteam te verlenen basishulp in de zin van de Verordening Jeugdhulp Rotterdam 2015;

  • e.

    de sociaal-medische indicatie komt te vervallen;

  • f.

    de kinderopvang niet plaatsvindt overeenkomstig het voor het gezin opgestelde plan voor hulp, zoals bedoeld in het derde lid van artikel 6.

Artikel 11 Bevoorschotting van de tegemoetkoming SMI-kinderopvang

  • 1. De tegemoetkoming wordt bij wijze van voorschot één keer per maand uitbetaald op basis van een ingediende declaratie voor kinderopvang op basis van een sociaal medische indicatie.

  • 2. Het voorschot wordt uitbetaald aan de ouder of aan de instelling voor kinderopvang, indien de ouder een machtiging voor rechtstreekse betaling aan de instelling voor kinderopvang heeft overgelegd.

  • 3. De declaratie bevat in ieder geval de volgende gegevens en bewijsstukken:

    • a.

      de naam, geboortedatum en burgerservicenummer van het kind op wie de aanvraag betrekking heeft;

    • b.

      de aanvangsdatum kinderopvang op basis van een sociaal medische indicatie, voor zover het een eerste declaratie betreft;

    • c.

      het aantal uren kinderopvang op basis van een sociaal medische indicatie;

    • d.

      de verschuldigde uurprijs van de kinderopvang op basis van een sociaal medische indicatie;

    • e.

      de ontvangen ouderbijdrage.

Artikel 12 Terugvordering

  • 1. Het college kan de tegemoetkoming terugvorderen van de ouder op de volgende gronden:

    • a.

      de hoogte van de bijdrage is vastgesteld op grond van onjuiste of onvolledig verstrekte inlichtingen door de ouder en de ouder had redelijkerwijs kunnen begrijpen dat de bijdrage geheel of gedeeltelijk ten onrechte is uitbetaald;

    • b.

      de ouder heeft zonder geldige reden en toestemming van het college niet of niet volledig gebruik gemaakt van de kinderopvang.

  • 2. Het college kan de tegemoetkoming zonder tussenkomst van de ouder of verzorger direct terugvorderen van de opvangorganisatie, indien vaststaat dat de gronden voor terugvordering zijn te wijten aan het handelen of nalaten van de instelling voor kinderopvang.

HOOFDSTUK 4 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 13 Subsidieplafond

Het college kan voor de tegemoetkoming in de kosten van SMI-kinderopvang bij nadere regels een subsidieplafond en verdeelregels vaststellen.

Artikel 14 Hardheidsclausule

Het college kan de bepalingen in deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang van de ouder of het kind of beiden zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 15 Intrekking voorgaande verordeningen

De Verordening kinderopvang Rotterdam 2014 wordt ingetrokken.

Artikel 16 Overgangsbepaling

Deze verordening is uitsluitend van toepassing op aanvragen voor een tegemoetkoming op basis van een sociaal medische indicatie die op of na de datum van inwerkingtreding zijn ingediend.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van het gemeenteblad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 18 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Tegemoetkoming Kosten SMI-Kinderopvang Rotterdam 2018.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 1 februari 2018.

De griffier,
J.M. vanMidden
De voorzitter,
A.Aboutaleb

Toelichting

Artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsbepalingen.

Een vijftal begrippen dat in de Verordening wordt gebruikt, verdient met het oog op eenduidige toepassing, nadere specificatie. Het gaat om de omschrijving van het begrip SMI-kinderopvang, de typen voorzieningen die kinderopvang op een dergelijke indicatie aanbieden, alsmede een verheldering van de begrippen tegemoetkoming en sociaal-medische indicatie.

Onder a. wordt aangegeven dat SMI alleen kan worden ingezet als een tijdelijke noodmaatregel. Hieraan is een financiële tegemoetkoming in de kosten van de kinderopvang verbonden aan de in dit artikel genoemde ouder. Voorwaarde voor het doen van een SMI-aanvraag is dat er een instelling voor kinderopvang of gespecialiseerde kinderopvang als hulpverlenende partij wordt betrokken om te situatie van het gezin te kunnen verbeteren. Verwacht wordt dat de ouders de tijd van de afgegeven indicatie gebruiken om de situatie en problematiek op basis waarvan de SMI-indicatie wordt afgegeven te verbeteren.

De onder b. genoemde Naschoolse opvang, ook wel aangeduid als BuitenSchoolseOpvang (BSO) kan alleen worden geïndiceerd als kinderen naar school gaan. Het betreft nadrukkelijk een aanvulling op school en kan niet in plaats van school worden geïndiceerd, bijvoorbeeld als dagbesteding voor thuiszitters.

Artikel 2 Aanspraak op tegemoetkoming kosten SMI-kinderopvang.

Met de in Rotterdam woonachtige ouder wordt, evenals in artikel 22, derde lid van de Wet kinderopvang, bedoeld de ouder die op grond van de artikelen 10, eerste lid en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk wetboek zijn woonplaats heeft in Rotterdam. Het college oordeelt of er sprake is van zodanige sociaal-medische problematiek van de ouder of ouder en het kind, dat zonder een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang een ernstige ontwikkelingsachterstand dreigt te ontstaan bij dat kind. De beoordeling wordt uitgevoerd door de GGD Rotterdam-Rijnmond en resulteert in een indicatiestelling.

Artikel 3 Weigeringsgronden.

Ad a

Het college vergewist zich ervan dat exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens de Wet Kinderopvang en bepaalt vervolgens de ingangsdatum van de exploitatie. Tevens wordt het centrum door het college ingeschreven in het register kinderopvang. Zonder deze exploitatietoestemming en inschrijving, weigert het college een voor dit kindercentrum aangevraagde tegemoetkoming SMI te verlenen.

Ad b

Met deze bepaling bestaat de mogelijkheid een tegemoetkoming in de kosten van SMI-kinderopvang te weigeren als duidelijk is dat de kinderopvang niet zal plaatsvinden of niet adequaat zal zijn. Met niet adequaat wordt bedoeld, dat het door de ouder gekozen kindercentrum naar het oordeel van het college niet, of onvoldoende bijdraagt aan het doel om de dreigende ernstige ontwikkelingsachterstand van het kind te voorkomen of te verminderen.

Ad c

Met deze bepaling is beoogd tegen te gaan dat de ouder bij SMI geïndiceerde kinderopvang gebruik maakt van opvang door een gastouder.

Ad d

Voorbeelden van door het college onderscheiden adequate voorliggende voorzieningen zijn:

  • a.

    een voorziening op grond van de Wet kinderopvang;

  • b.

    een voorziening op grond van de Jeugdwet die voor langer dan een dag in de week in opvang of plaatsing buitenshuis voorziet;

  • c.

    een voorziening voor peuteropvang voor niet-aaneengesloten uren;

  • d.

    opvangmogelijkheden binnen het sociale netwerk.

Ad e

Het college kan op grond van artikel 18 een subsidieplafond vaststellen. Als het college gebruik maakt van deze bevoegdheid, dient het college op grond van het bepaalde in artikel 4:25 Algemene wet bestuursrecht de subsidie te weigeren als het plafond door verstrekking van de subsidie dreigt te worden overschreden.

Ad f

Het Rotterdamse kwaliteitskader Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) en de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam zijn een onderdeel van het onderwijsachterstandenbeleid (OAB). Het doel hiervan is kinderen met een risico op onderwijsachterstand vanwege kenmerken in hun omgeving, een betere start te geven in groep 3 van de basisschool. De Voorschoolse educatie is gericht op kinderen tussen 2,5 en 4 jaar oud met risico op onderwijsachterstand en wordt verzorgd op een voorschoolse voorziening, zoals een voorschool of kinderdagverblijf. Vroegschoolse educatie is voor het bevorderen van onderwijskansen van doelgroepkinderen in groep 1 en 2 van de basisschool. Het college acht het noodzakelijk dat het kindcentrum deze kaders hanteert. Indien dit niet het geval is, levert dit en weigeringsgrond voor SMI op.

Artikel 4 Ingangsdatum.

De tegemoetkoming gaat in op de dag die is vermeld in de verleningsbeschikking van het college. De kinderopvang zelf kan niet eerder ingaan dan op de eerste of zestiende dag van de maand waarvoor het college een verleningsbeschikking voor een SMI-tegemoetkoming heeft afgegeven. Bij bijzondere omstandigheden zoals de acute noodzaak om een kind te plaatsen, kan hierop een uitzondering worden gemaakt.

Artikel 5 Noodzaak tegemoetkoming kosten SMI-kinderopvang.

De in de Verordening geregelde aanspraak op SMI-kinderopvang gaat uit van een bepaalde noodzaak van een tegemoetkoming voor de ouder of de ouder en het thuiswonende kind. Het college bepaalt deze noodzaak niet alleen, maar met inachtneming van het indicatie-advies van de afdeling Sociaal Medische Advisering. Dat wordt in dit artikel geregeld. Om te voorkomen dat na een weigering om een tegemoetkoming te verlenen telkens een nieuwe afweging van herhaalde aanvragen zou moeten plaatsvinden, wordt in het tweede lid geregeld dat binnen een periode van twee jaar na de weigeringsbeschikking de noodzaak van SMI-kinderopvang ontbreekt als de omstandigheden van het gezin sindsdien in hoofdzaak ongewijzigd zijn. Deze toets van de omstandigheden is in eerste instantie aan de GGD, waarna het college op basis van het advies van de afdeling Sociaal Medische Advisering gemotiveerd een beslissing neemt.

Hiernaast regelt het derde lid dat wanneer er binnen een periode van drie jaar voorafgaand aan een SMI-aanvraag al een reguliere verleningsbeschikking of een verlengde SMI-beschikking is afgegeven, de noodzaak van SMI-kinderopvang ontbreekt. Dit is nodig om te voorkomen dat na afloop van de duur van afgegeven SMI-beschikking(en) na een korte pauze een nieuwe aanvraag door ouders wordt ingediend. Honorering hiervan zou feitelijk op oneigenlijke wijze de geïndiceerde SMI-periode verlengen en de financiële druk op de beschikbare middelen onaanvaardbaar verhogen. Daarom snijdt het college via het bepaalde in lid 3 deze mogelijkheid af voor een periode van drie jaar na afgifte van een reguliere (niet verlengde) of verlengde verleningsbeschikking.

Artikel 6 Duur van de tegemoetkoming.

In dit artikel wordt onderscheid gemaakt tussen de reguliere SMI-kinderopvang en gespecialiseerde kinderopvang, de zogenaamde plusopvang. De GGD indiceert SMI-plusopvang indien de kind- én ouderfactoren uitwijzen dat het kind het meeste baat heeft bij kinderopvang met extra begeleiding.

Voor de reguliere SMI-kinderopvang geldt een maximale duur van negen maanden.

Voor de plusopvang geldt een maximale duur van één jaar. Het college hecht er groot belang aan dat er aan het SMI-besluit een professioneel indicatie-advies ten grondslag ligt. Daarom wordt een voorafgaand indicatie-advies van de afdeling Sociaal Medische Advisering verplicht gesteld om de optimale duur van de SMI-tegemoetkoming te kunnen bepalen. Hierbij moet ook de duur van de toegekende hulp aan de ouders worden betrokken. Want vanuit ervaringen in de praktijk dat de SMI-periode soms al bijna voorbij is voordat er hulp aan de ouder(s) is opgestart en daardoor de duur van de hulp niet is gesynchroniseerd, stelt het college verplicht dat bij plaatsing van een kind in een SMI-instelling, de tegemoetkoming pas dan wordt gestart wanneer ook het hulpplan voor ouders met betrekking tot de problematiek waarop de SMI-indicatie is afgegeven, daadwerkelijk wordt uitgevoerd of binnen afzienbare termijn zal starten. Aldus wil het college voorkomen dat door een trage start van de hulpverlening aan de ouders de duur van de tegemoetkoming op oneigenlijke wijze wordt opgerekt.

In de twee laatste leden van dit artikel wordt mogelijk gemaakt dat reguliere en gespecialiseerde SMI-kinderopvang, of andersom, gespecialiseerde en reguliere SMI-kinderopvang elkaar direct kunnen opvolgen als zich een verslechtering of verbetering in de ontwikkeling van het kind of de uitvoering van de hulp aan de ouders of verzorgers voordoet.

Artikel 7 Omvang van tegemoetkoming SMI-kinderopvang.

Ook ten aanzien van de omvang van de SMI-kinderopvang maakt het college onderscheid tussen reguliere kinderopvang en gespecialiseerde kinderopvang (kinderopvang Plus). Aanvullend op het bepaalde in artikel 3 stelt het college een indicatie-advies van de afdeling Sociaal Medische Advisering verplicht om de gewenste omvang van de SMI-tegemoetkoming te kunnen bepalen.

Artikel 8 Hoogte van de tegemoetkoming.

In artikel 8 van de verordening wordt geregeld hoe de hoogte van de tegemoetkoming wordt berekend. Hierbij wordt rekening gehouden met de uurprijs van de SMI-kinderopvang. Er wordt een maximum uurprijs gehanteerd, analoog aan de uurprijs van de kinderopvang op grond van de wet.

Artikel 9 Verlenging van de sociaal medische indicatie.

Het kan in uitzonderingssituaties gewenst zijn om de reeds toegekende SMI-tegemoetkoming met een eenmalige periode te verlengen. Het college stelt hierbij de voorwaarde dat er sprake moet zijn van nieuwe sociaal-medische feiten of belastende omstandigheden die de afdeling Sociaal Medische Advisering c.q. het college in alle objectiviteit kunnen vaststellen. De duur van een verlengde SMI kan gezien de budgettaire beperkingen nooit langer zijn dan maximaal de helft van de duur van de oorspronkelijke SMI.

Artikel 10 Intrekking of herziening tegemoetkoming.

Zodra een indicatie voor SMI-tegemoetkoming is afgegeven, dienen de ontvangende ouders of verzorgers zich aan diverse regels te houden en zich tevens te realiseren dat er omstandigheden kunnen ontstaan die rechtvaardigen dat de SMI-tegemoetkoming voor het eind van de looptijd wordt ingetrokken of zodanig wordt herzien dat de looptijd korter wordt.

In de onder a. tot en met c. genoemde situaties ligt het initiatief vooral bij de ouders of verzorgers. Zo geldt bijvoorbeeld dat als de ouders of verzorgers gedurende de SMI-indicatie het bij de aanvraag ingediende en in de verleningsbeschikking verplicht gestelde hulpverleningsplan niet langer uitvoeren of verzuimen om uit eigener beweging een wijziging van hun woonplaats, adres, arbeidsstatus, of ingeschakeld kinderdagverblijf op te geven, dit een intrekkingsgrond kan opleveren. Ook indien het bevoorschottingsformulier niet binnen de gestelde retourtermijn wordt ingediend, vormt dit een grond om de toekenning in te trekken.

In de situaties onder d. tot en met f. ligt het initiatief daarentegen bij het gemeentelijke orgaan dat- of de afdeling die toezicht houdt op de uitvoering van de SMI.

Wanneer bijvoorbeeld wordt geconstateerd dat de ouder tijdens de uitvoering van de SMI ook aanspraak zou kunnen maken op een voorliggende voorziening in de vorm van vrij toegankelijke basis-jeugdhulp, dan kan het college op grond van deze constatering de duur van de bij beschikking toegekende SMI-tegemoetkoming beperken. Deze beperking kan in de praktijk zelfs volledige beëindiging van de toegekende SMI-tegemoetkoming betekenen. Aan de andere kant kan er ook aanleiding voor het college zijn om de duur of omvang van de indicatie tussentijds uit te breiden omdat er gewijzigde omstandigheden rond het gezin aan de orde zijn. Ook dan is sprake van herziening.

Artikel 11 Bevoorschotting van de tegemoetkoming SMI-kinderopvang.

Voor de bevoorschotting van de SMI-tegemoetkomingen en de hierop gebaseerde declaraties door de, al dan niet gespecialiseerde instellingen voor kindervang, hanteert het college de systematiek zoals beschreven in het onderhavige artikel. Hierbij staat het door de ouders of verzorgers in te dienen formulier voor kindervang centraal. Zonder de aan dit formulier gekoppelde gegevens en bewijsstukken zoals vermeld in lid 3, kan een ingediend bevoorschottingsverzoek niet worden gehonoreerd.

Het formulier wordt aan de ouder(s) verstuurd, met kopie naar de vermelde betrokken hulpverlener en dient binnen drie weken na afgifte aan het team Sociaal Medische Advisering te worden geretourneerd, om hiermee de verwerking van de tegemoetkoming binnen de gestelde termijnen te kunnen afwikkelen. Onder bijzondere omstandigheden is het mogelijk deze retourtermijn van drie weken eenmalig te verlengen met nogmaals twee weken.

Artikel 12 Terugvordering.

Wanneer één van de in artikel 8 genoemde gronden van toepassing is, kan het college via de binnen de gemeente gebruikelijke systematiek de verleende SMI-tegemoetkoming terugvorderen.

Artikel 13 Subsidieplafond.

Dit artikel opent de mogelijkheid voor het college om gebruik te maken van het in artikel 4:25 van de Algemene wet bestuursrecht beschreven subsidieplafond.

Artikel 14 Hardheidsclausule.

Met dit artikel kan het college bij aantoonbaar risico op “onbillijkheden van overwegende aard” als deze verordening onverkort zou worden toegepast, in een voor de cliënt gunstige zin afwijken van de bepalingen van deze verordening.

Dit gemeenteblad 2018, nummer 15, is uitgegeven op 6 februari 2018 en ligt op dins-, woens- en donderdagen van 9.00 tot 13.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Wachtruimte Timmerhuis, Halve Maanpassage 1 (trap op, melden bij Informatiebalie)

(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)