Beleidsregels jeugdhulp gemeente Velsen 2018

Geldend van 28-02-2018 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2018

Intitulé

Beleidsregels jeugdhulp gemeente Velsen 2018

Beleidsregel 1 Algemeen

1.1 Inleiding

De ‘Verordening Jeugdhulp gemeente Velsen 2018’, de ‘Nadere regels jeugdhulp gemeente Velsen 2018’ en deze ‘Beleidsregels jeugdhulp Velsen 2018’ geven uitvoering aan de Jeugdwet. In de Jeugdwet staat dat sinds 1 januari 2015 de gemeenten verantwoordelijk  zijn voor het hele jeugdveld.

Daarnaast is er sprake van een voorzieningenplicht, waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeenten worden bepaald. Dat is maatwerk. Het doel van het jeugdzorgstelsel is dat jeugdigen en ouder(s)/verzorger(s) tijdig bij hun situatie passende hulp krijgen met als beoogd doel ervoor te zorgen dat de eigen kracht van de jeugdige en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin worden versterkt.

Gemeenten streven naar een grote inzet op preventie, tijdige ondersteuning en het versterken van eigen kracht van jeugdigen en hun ouder(s)/verzorger(s). Het uitgangspunt is dat iedereen gebruik kan maken van de voorzieningen in de Jeugdhulp, die vrij toegankelijk zijn. Wanneer er ondersteuning nodig is vanuit een individuele voorziening, draagt het college zorg voor een zorgvuldig toeleidingsproces naar een passende individuele voorziening. Het college mandateert deze bevoegdheid in de praktijk aan het Centrum voor Jeugd en Gezin IJmond (CJG). De CJG-coach luistert naar de hulpvraag van de ouder(s)/verzorger(s) om in te schatten wat wel én wat niet nodig is. Uitgangspunt daarbij is, dat het gezin zoveel mogelijk zelf oppakt. Waar individuele voorzieningen nodig zijn, zijn meerdere producten beschikbaar, in vorm van zorg in natura (ZIN) of in de vorm van een persoonsgebonden budget (Pgb). Hiermee kan adequate hulp snel en laagdrempelig in de omgeving van de jeugdige en zijn ouder(s)/verzorger(s) aangeboden worden.

De IJmond gemeenten streven naar een nauwe samenwerking met de partners in het jeugddomein om een dekkende en passende vorm van (al dan niet gemeenschappelijke) hulp te kunnen bieden. Dat geldt specifiek voor de huisarts, jeugdarts,  medisch specialist en gecertificeerde instellingen, omdat zij op basis van de wet direct kunnen verwijzen naar specialistische jeugdhulp. In de Verordening Jeugdhulp gemeente Velsen 2018 staat opgenomen dat het college Nadere regels  kan stellen met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. In de ‘Nadere regels jeugdhulp gemeente Velsen 2018’ zijn vervolgens de algemene bepalingen geformuleerd voor de vormen van jeugdhulp, de toegang tot jeugdhulp, het afgeven van beschikkingen en het Pgb. In deze beleidsregels wordt nader ingegaan op hoe het college uitvoering geeft aan deze onderdelen.

1.2 Algemene uitgangspunten

In de beleidsnota jeugd ‘Opgroeien in de IJmond’ zijn de kaders vastgesteld voor het jeugdbeleid. De visie van de beleidsnota luidt: jeugdigen moeten gezond en veilig kunnen opgroeien. Ze moeten hun talenten kunnen ontwikkelen, ongeacht een eventuele beperking, om uiteindelijk naar vermogen mee te kunnen doen in de maatschappij.

Daarvoor zijn vijf thema’s benoemd, te weten:

  • 1.

    Jeugdigen groeien op in een positief opvoed- en opgroeiklimaat

  • 2.

    Jeugdigen hebben een gezonde levensstijl

  • 3.

    Jeugdigen kunnen hun talent ontplooien

  • 4.

    Jeugdigen groeien op in een veilige omgeving

  • 5.

    Jeugdigen hebben toegang tot passende jeugdhulp

 

Daarnaast is een aantal uitgangspunten benoemd, te weten:

  • 1.

    De jeugd staat centraal

  • 2.

    Preventie en vroegsignalering versterken

  • 3.

    Hulp wordt tijdig, passend en dichtbij ingezet

  • 4.

    Integrale aanpak

 

Daaraan wordt nog toegevoegd het uitgangspunt dat ‘de gemeente niet op de stoel van de professional gaat zitten’, dat in het voorafgaande beleidsplan ‘Jeugd, onze zorg’ expliciet is genoemd en nog altijd geldig is.

Beleidsregel 2 De niveaus van hulp

2.1. Drie niveaus van hulp

In de toegangsprocedure wordt onderscheid gemaakt in zorg en ondersteuning op drie niveaus:

-Sociale infrastructuur: eigen netwerk, informele zorg en ondersteuning;

-Overige voorzieningen: de algemene vrij toegankelijk voorzieningen en lichte ondersteuning;

-Individuele voorzieningen: niet vrij toegankelijke voorzieningen, waarvoor een verwijzing nodig is

2.2 Sociale infrastructuur

Het eerste niveau vormt de basis van de sociale infrastructuur. Er wordt naar gestreefd om ouder(s)/verzorger(s) zoveel mogelijk zelf verantwoordelijk te houden voor de opvoeding van hun kind. Hier zijn echter meer mensen bij betrokken, want een kind groeit niet op in een geïsoleerde omgeving. Naast de eigen netwerken van mensen zijn er allerlei particuliere initiatieven en vrijwilligersorganisaties in de gemeente, die een belangrijke bijdrage leveren aan onderlinge hulp- en dienstverlening en het versterken van de sociale cohesie. Denk bijvoorbeeld aan de vrijwillige hulpdiensten (al dan niet van de buren), buurtteams en maatjesprojecten. Maar hier vallen uiteraard ook de scholen onder, de (sport)verenigingen, peuterspeelzalen etc. De sociale infrastructuur valt niet onder de reikwijdte van deze beleidsregels, maar het is van belang het te noemen omdat het aansluit bij de door de gemeente benoemde beleidsdoelstellingen voor de jeugdhulp.

2.3 Overige voorzieningen (vrij toegankelijke voorzieningen)

Deze voorzieningen zijn voor iedereen toegankelijk en flexibel van inzet. Ouder(s)/verzorger(s) en jeugdigen die een lichte, eenvoudige ondersteuningsvraag hebben kunnen hier altijd rechtstreeks terecht. Deze voorzieningen worden verder toegelicht in beleidsregel 3

2.4 Individuele voorzieningen

Niet alle problemen zijn in de buurt en/of via de inzet van het eigen netwerk, informele zorg of overige voorzieningen op te lossen. Soms hebben jeugdigen specifieke, specialistische en/of intensieve ondersteuning nodig. Het gaat dan om voorzieningen die vaak bovenlokaal, regionaal of soms zelfs landelijk zijn georganiseerd, zoals crisisopvang, pleegzorg en jeugdbescherming. Ook als deze ‘zwaardere’ vormen van hulp nodig zijn, blijft het uitgangspunt van nabijheid overeind.

In situaties waar de basis niet voldoende ondersteuning biedt, moet snel en dichtbij ondersteuning vanuit individuele voorzieningen worden ingezet. Deze hulp ‘moet in een keer goed zijn’. Dat wil zeggen: zo licht als het kan en zo zwaar als nodig. Zie verder beleidsregel 4

Beleidsregel 3 Vormen van jeugdhulp- de overige voorzieningen

De overige voorzieningen sluiten zoveel als mogelijk aan op buurtniveau. Ze zijn volledig toegankelijk zonder toegangsbeoordeling en daarmee maximaal laagdrempelig. Deze voorzieningen geven ook invulling aan artikel 2.6 van de Jeugdwet, namelijk een voorziening die kosteloos en/of anoniem vragen van jongeren en/of ouder(s)/verzorger(s) kan beantwoorden. Deze overige voorzieningen in het kader van de jeugdhulp omvatten in elk geval de beschikbaarheid van algemene voorzieningen en lichte ondersteuning, zoals:

  • -

    Informatie, (opvoed)advies, voorlichting, cursussen en trainingen. Hieronder valt ook de advisering over de aangewezen individuele voorziening, specifiek voor kinderen met een beperking.

  • -

    Online hulpverlening en E-diensten. Hieronder valt de ondersteuning die specifiek voor opvoed- en opgroeihulp digitaal wordt aangeboden en een platform biedt voor zelfhulp in het jeugddomein.

  • -

    Versterking van de vrijwillige inzet en informele netwerken. Hieronder valt bijvoorbeeld cliëntondersteuning.

  • -

    Mantelzorgondersteuning.

  • -

    Jongerencoaching en participatiebevordering (jongerenwerk).

  • -

    De jeugdgezondheidszorg 0-4. Op het consultatiebureau werken artsen en verpleegkundigen die gespecialiseerd zijn in de zorg voor nul- tot vierjarigen. Zij volgen kinderen in hun groei en ontwikkeling. Daarnaast doen zij onderzoek en geven inentingen, voorlichting en advies.

  • -

    Jeugdgezondheidszorg 4-18 is er voor alle jeugdigen van 4-18 jaar en hun ouder(s)/verzorger(s) in de regio. Het doel van Jeugdgezondheidszorg 4 tot 18 jaar is het bewaken en beschermen van de gezondheid van jeugd en het bevorderen van een gezonde groei en ontwikkeling.

  • -

    Het jeugdmaatschappelijk werk. De jeugdmaatschappelijk werker geeft advies en ondersteuning aan ouder(s)/verzorger(s) en kinderen rondom de opvoeding en sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen door middel van gesprekken. Door een aansluiting te maken met de schoolomgeving van het kind, kunnen vraagstukken vroegtijdig worden opgepakt en kan er, samen met de betrokkenen, naar passende oplossingen gezocht worden. Indien nodig wordt doorverwezen naar het CJG. Het CJG kan ook doorverwijzen naar het jeugdmaatschappelijk werk wanneer minder intensieve ondersteuning volstaat.

  • -

    Het CJG. Bij het CJG kunnen ouders en jeugdigen terecht met een vraag. Hier wordt informatie en advies geboden en, mocht de situatie hierom vragen, kortdurende begeleiding.

Beleidsregel 4 Vormen van jeugdhulp- de individuele voorzieningen

4.1 De individuele voorzieningen

Individuele voorzieningen in het kader van specialistische jeugdhulp zijn er binnen de jeugdhulp sector in veel vormen. Hierbij wordt gelet op de doelgroep, de zwaarte en complexiteit van het vraagstuk en de intensiteit van de ondersteuning die benodigd is. Het uitgangspunt van de gemeente is dat alle kinderen een veilige omgeving dient te worden geboden door hun ouder(s)/verzorger(s) en dat individuele voorzieningen meestal, en hopelijk vrijwillig, kunnen bijdragen aan het bieden van dat veilige opvoedklimaat

4.2Toeleidingsproces naar individuele voorziening

Wanneer er een hulpvraag bestaat bij een gezin of jeugdige kan het een onderdeel van de oplossing zijn om zorg in te zetten die valt onder wat de gemeente heeft aangemerkt als een individuele voorziening. Een CJG-coach zal met het gezin bespreken wat het doel is dat de jeugdige en/of het gezin wil bereiken. Vervolgens wordt dit vastgelegd in een gezinsplan waarin wordt beschreven welke (combinatie van) zorg en ondersteuning de jeugdige en/of het gezin nodig heeft. Het CJG is door het college gemandateerd om besluiten te nemen over de toekenning van een individuele voorziening.

Naast het CJG kan ook de huisarts, de medisch specialist, de jeugdarts en de kinderrechter de beslissing nemen of iemand in aanmerking komt voor een individuele voorziening. Zij hebben volgens de Jeugdwet verwijsrecht.

Individuele voorzieningen zijn beschikbaar in de vorm van intensieve, specialistische ondersteuning met of zonder verblijf. Deze voorzieningen zijn niet vrij toegankelijk. Het gaat hier onder andere om:

  • a.

    ondersteuning individueel gericht op ontwikkeling en stabilisatie (begeleiding, ambulante spoedhulp, behandeling, persoonlijke verzorging en Jeugd-GGZ);

  • b.

    ondersteuning groep gericht op ontwikkeling en stabilisatie (dagbesteding en behandeling);

  • c.

    jeugdhulp met verblijf;

  • d.

    crisishulp en crisisopvang;

  • e.

    jeugdzorg Plus;

  • f.

    jeugdbescherming en jeugdreclassering;

  • g.

    noodzakelijk vervoer van de jeugdige van of naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid.

 

Wanneer er sprake is of sterke vermoedens zijn van onveilige situaties voor het kind in het gezin, om welke reden dan ook, zal het college altijd stappen zetten, in samenwerking met Veilig Thuis en/of de Jeugdbescherming, om de veiligheid van het kind te borgen. In de IJmondgemeenten is de gang naar de Raad voor de Kinderbescherming georganiseerd via de Beschermingstafel.

4.3 Leeftijdsgrens

Wanneer iemand op zijn 18e verjaardag gebruik maakt van een individuele jeugdhulpvoorziening wordt deze voorziening binnen uiterlijk een half jaar na het bereiken van de 18-jarige leeftijd beëindigd. Waar nodig en mogelijk wordt de jeugdige dan overgedragen naar de volwassenenzorg, tenzij er geen voorziening aanwezig is. In dat geval kan er gebruik gemaakt worden van de gecombineerde producten Wmo-Jeugd of de verlengde jeugdhulp tot 23 jaar.  

Wanneer iemand na zijn 18e verjaardag een aanvraag doet voor een individuele jeugdhulpvoorziening wordt dit vanuit de volwassenenzorg georganiseerd, tenzij de jeugdhulp minder dan een half jaar geleden is afgesloten, er geen voorziening kan worden geboden in de volwassenzorg en de jongere de leeftijd van 23 jaar nog niet heeft bereikt.

Beleidsregel 5 De toegang tot individuele voorzieningen

5.1 Procedure toegang

Voor de artikelen over de procedurele toegang en de betrokken partijen wordt verwezen naar de Nadere regels jeugdhulp gemeente Velsen 2018. Voor de volledigheid geven wij hieronder nogmaals een samenvatting van het hele proces van de melding van een hulpvraag tot het inzetten van zorg.

5.2 Woonplaatsbeginsel

In de Jeugdwet is uitgewerkt hoe het woonplaatsbeginsel dient te worden toegepast bij de inzet van deze voorzieningen. Hiermee wordt helderheid verschaft welke gemeente verantwoordelijk is voor financiering van de in te zetten hulp in bijzondere of onduidelijke gevallen. Het woonplaatsbeginsel zal naar verwachting per 1 januari 2019 worden aangepast. Dan wordt de gemeente verantwoordelijk waar het kind volgens de basisregistratie persoonsgegevens is ingeschreven. Na de aanpassing is , als het kind jeugdhulp met verblijf ontvangt, de gemeente verantwoordelijk waar de jeugdige onmiddellijk voorafgaand aan het verblijf volgens de gemeentelijke basisadministratie personen verbleef.

5.3 Aanmelding hulpvraag bij het CJG

Wanneer een inwoner behoefte heeft aan ondersteuning in het kader van jeugdhulp kan hij of zij, of een derde, zijn hulpvraag persoonlijk, telefonisch of schriftelijk melden bij het CJG. Binnen twee weken na de melding vindt een gesprek plaats met een door het college gemandateerde CJG-coach.

Bij de aanvraag van een Pgb wordt de ouders/ verzorgers gevraagd om voorafgaand het gesprek het jeugdhulpplan Pgb (zie beleidsregels 5.9) in te vullen. In dit plan wordt gevraagd om aan te geven welke doelen er zijn, welke resultaten behaald moeten worden met de ondersteuning, de wijze van ondersteuning en een motivatie waarom bekostiging middels een Pgb het meest passend is (zie beleidsregel 7.2).

Degene die zich met een ondersteuningsvraag meldt, wordt gewezen op de mogelijkheid om zich bij het onderzoek desgewenst bij te laten staan door iemand uit het eigen netwerk of een gratis onafhankelijke cliëntondersteuner en op de mogelijkheid om een familiegroepsplan (zie beleidsregel 5.4) op te stellen.

Soms blijkt na een korte vraagverkenning dat informatie en advies voldoende is voor de jeugdige en/of ouder(s)/verzorger(s) om het ondervonden probleem op te lossen. Wanneer verdere vraagverheldering of verdieping nodig blijkt, vind er een gesprek plaats met een CJG-coach.

5.4 Familiegroepsplan

Conform artikel 2, lid 2, van de Nadere regels jeugdhulp gemeente Velsen 2018, wordt bij het maken van de afspraak voor het gesprek de jeugdige en zijn ouder(s)/verzorger(s) op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan als bedoeld in de Jeugdwet op te stellen. Het familiegroepsplan is vorm vrij. In dit plan staat gemotiveerd aangegeven welke ondersteuning volgens de jeugdige en/of ouder(s)/verzorger(s) nodig is. Het format van het gezinsplan kan gebruikt worden voor het opstellen van een familiegroepsplan.

Slechts als de ouder(s)/verzorger(s) aan de jeugdhulpaanbieder of de gecertificeerde instelling te kennen hebben gegeven dat zij geen gebruik wensen te maken van deze mogelijkheid, dan wel concrete bedreigingen in de ontwikkeling van het kind hiertoe aanleiding geven of de belangen van het kind anderszins geschaad worden, kan van het opstellen van een familiegroepsplan worden afgezien.

Voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan kunnen een jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) terecht bij de in de gemeente aanwezige kosteloze en vrij toegankelijke cliëntondersteuning.

5.5 Opvragen informatie bij derden

De CJG-coach kan met instemming en/of op verzoek van de jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s), informatie inwinnen bij andere instanties, zoals de professionals die overige voorzieningen uitvoeren, en met deze in gesprek gaan over de meest aangewezen hulp. Dat betekent in de praktijk dat het CJG zoveel mogelijk gebruik maakt van de bestaande expertise en kennis bij de professionals die reeds bekend zijn met het gezin en/of de problematiek.

De uitzonderingen op bovenstaand proces zijn:

  • -

    De huisarts, jeugdarts en kinderarts: zij mogen op basis van de Jeugdwet direct doorverwijzen naar specialistische jeugdhulp. De gemeente maakt afspraken met deze partijen over de samenwerking met het CJG en de gecontracteerde hulp en de wijze van registratie van doorverwijzen.

  • -

    De kinderrechter/strafrechter: de kinderrechter en strafrechter leggen kinderbeschermings- en/of strafmaatregelen op, nadat de Raad voor de Kinderbescherming advies heeft uitgebracht, die de gemeente dient uit te voeren. Denk hierbij aan maatregelen in het zogenaamde gedwongen kader, zoals een ondertoezichtstelling of een jeugdreclasseringstraject. De gemeente maakt afspraken met deze partijen over de samenwerking met het CJG

  • -

    De gecertificeerde instellingen (GI): indien de GI constateert dat er aanvullende hulp noodzakelijk is binnen het kader van de hierboven genoemde gedwongen maatregelen, dan is de gemeente verplicht deze hulp in te zetten. De gemeente maakt uiteraard wel afspraken met de GI over de samenwerking in een dergelijk traject en de samenwerking met het CJG.

  • -

    Onderwijs: voor dyslexie blijft de toegang via het onderwijs gehanteerd.

5.6 De beoordeling van een hulpvraag- het gesprek

De CJG-coach gaat binnen twee weken na aanmelding van de hulpvraag in gesprek met de jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorgers. In overleg kan worden afgezien van een gesprek.

De CJG-coach onderzoekt met de jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s):

  • a.

    de aard en ernst van de opgroei- of opvoedingsproblemen, de psychische problemen en stoornissen en/of de beperking;

  • b.

    de behoeften, persoonskenmerken, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige;

  • c.

    het vermogen van de jeugdige of zijn ouder(s)/verzorger(s) om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

  • d.

    de mogelijkheid om aanspraak te maken op een andere voorziening;

  • e.

    de mogelijkheid om de hulpvraag te beantwoorden door inzet van een overige voorziening;

  • f.

    de mogelijkheid om een individuele voorziening te treffen en het beoogde doel daarvan;

  • g.

    de wijze waarop de individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen.

Tijdens het gesprek en het eventueel onderzoek dat daarop volgt, wordt ook rekening gehouden met de volgende factoren:

  • -

    Als de jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) een familiegroepsplan hebben opgesteld, betrekt de CJG-coach dat plan bij het onderzoek.

  • -

    Als de jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) een jeugdhulpplan Pgb hebben opgesteld, betrekt de CJG-coach dat plan bij het onderzoek.

  • -

    De CJG-coach informeert de jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • -

    Het aanvragen van een onafhankelijk sociaal medisch advies kan onderdeel uitmaken van het onderzoek.

  • -

    Indien de jeugdige en/of zijn ondersteuningsvraag genoegzaam bekend is, kan in overleg met de jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) worden afzien van het gesprek en het onderzoek.

5.7Externe expertise of ander onderzoek

In het geval dat CJG-coach externe expertise of nader onderzoek nodig acht en de beoordelingstermijn van vier weken zoals bedoeld in de Nadere regels jeugdhulp gemeente Velsen 2018 onvoldoende blijkt, kan deze verlengd worden met maximaal acht weken. De termijn kan daarna slechts met instemming van belanghebbende nogmaals verlengd worden.

5.8 Gezinsplan

Het gesprek en het onderzoek wordt door de CJG-coach uitgewerkt tot een verslag. Het verslag maakt onderdeel uit van een gezinsplan. Het gezinsplan vermeldt een uitwerking van de hulpvraag, het onderzoek en de daartoe verzamelde informatie en de voorgestelde ondersteuning. Binnen vier weken na de melding van de hulpvraag legt de CJG-coach het gezinsplan vast in het digitale dossier met een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

De jeugdige en/of zijn ouders geven in het gezinsplan aan of zij het al dan niet eens zijn met de inhoud van het gezinsplan en of zij van mening zijn dat ze in aanmerking komen voor een individuele voorziening.

Wanneer de conclusie uit het onderzoek is dat een individuele voorziening dient te worden ingezet, wijst de CJG-coach op de keuze uit zorg in natura dan wel een Pgb. Ingeval van een Pgb informeert de CJG-coach de jeugdige en zijn ouder(s)/verzorger(s)en over de gevolgen van die keuze en over de verplichting tot het opstellen van een gemotiveerd jeugdhulpplan Pgb.

Indien de jeugdige en/of zijn ouders direct bij de melding aangeven een Pgb te willen aanvragen, wordt geen gezinsplan gemaakt. In dat geval wordt alleen het jeugdhulpplan Pgb opgesteld.

5.9 Jeugdplan Pgb

De ouder(s)/verzorger(s) stellen een jeugdhulpplan Pgb op, waarin zij aangeven waarom een Pgb de meest passende oplossing is voor hun hulpvraag en welke ondersteuning men vanuit het Pgb in zou willen zetten. Als de jeugdige of zijn ouder(s)/verzorger(s) daarom verzoeken draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van het jeugdhulpplan Pgb. Het jeugdhulpplan Pgb kan ingediend worden bij het college als aanvraag voor een individuele voorziening.

5.10 Aanvraag individuele voorziening

Als de jeugdige en/of de ouder(s)/verzorger(s) het gezinsplan en/of jeugdhulpplan Pgb hebben ondertekend en dat is voorzien van de naam van de jeugdige, Burgerservicenummer (BSN), geboortedatum en een dagtekening, kan het gezinsplan en/of jeugdhulpplan fungeren als aanvraag(formulier) voor een individuele voorziening.

De indieningsdatum is de datum van aanvraag, maar pas als de aanvraag volledig is, gaat de beslistermijn lopen. Bij een onvolledige aanvraag wordt een hersteltermijn gegeven. Dit volgt uit de Awb

5.11 Criteria individuele voorzieningen

Het CJG kent een individuele voorziening toe indien en voor zover in het onderzoek in ieder geval is vastgesteld dat:

  • a.

    een individuele voorziening nodig is gezien de aard en ernst van de hulpvraag;

  • b.

    de jeugdige op eigen kracht of met zijn ouder(s)/verzorger(s) of andere personen uit zijn naaste omgeving geen (volledige) oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden;

  • c.

    de jeugdige of de ouder(s)/verzorger(s) geen aanspraak kunnen maken op een overige voorziening om de hulpvraag te beantwoorden;

  • d.

    de jeugdige of de ouder(s)/verzorger(s) geen aanspraak kunnen maken op een andere voorziening om de hulpvraag te beantwoorden.

 

De CJG-coach houdt bij de beoordeling of een individuele voorziening noodzakelijk is redelijkerwijs rekening met:

  • -

    de godsdienstige gezindte, levensovertuiging en culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouder(s)/verzorger(s);

  • -

    de persoonlijke wensen van de jeugdige en zijn ouder(s)/verzorger(s).

 

5.12 Inhoud van de beschikking

Een beschikking wordt, zoals opgenomen in artikel 6 van de Verordening jeugdhulp gemeente Velsen 2018, alleen afgegeven bij:

a. de verstrekking van een Pgb,

b. een weigering van de aangevraagde voorziening

c. op verzoek van de jeugdige of zijn ouder(s)/verzorger(s).

Voor de verdere inhoud van de beschikking, zowel in natura als in Pgb, wordt verwezen naar artikel 6 van de Verordening Jeugdhulp gemeente Velsen 2018.

Beleidsregel 6 Toegang individuele voorzieningen: het afwegingskader

6.1. Hanteren afwegingskader

Om tot een eenduidig proces te komen voor de toegang en toeleiding naar passende individuele voorzieningen in de jeugdhulp heeft het CJG in haar werkwijze een professioneel afwegingskader opgenomen en werkt daarmee aan de volgende doelen:

  • -

    Inwoners van IJmond hebben tijdig toegang tot de juiste hulp langs de kortst mogelijke weg en de voor hen logische route.

  • -

    Beslissingen dragen bij aan realisatie van de doelstellingen van de transitie jeugdzorg:

    • -

      bevorderen van eigen kracht van jeugdigen, gezinnen en hun netwerk;

    • -

      beslissingen liggen steeds zo dicht als mogelijk is bij de inwoner;

    • -

      professionals ondersteunen, zij nemen niet over;

    • -

      ondersteuning is gericht op herstel van het gewone leven en wordt in de eigen leefomgeving geboden. Gezinnen en jeugdigen hebben te maken met een beperkt aantal schakels en een beperkt aantal professionele gezichten.

-De beslissingen bevorderen vraaggericht maatwerk. Er wordt niet gedacht vanuit aanbod ('past deze cliënt bij dit aanbod?') maar vanuit het gewenste resultaat: ('welke inzet en expertise dragen in dit geval bij aan versterking van de eigen kracht en is in deze situatie nodig om resultaat voor kind en gezin te behalen?’).

6.2 Onderdelen afwegingskader

In het proces van toegang tot jeugdhulp zijn eenduidige stappen te onderscheiden welke de jeugdige en/of de ouder door het traject van vraagstelling tot vraagbeantwoording heen leiden. Op hoofdlijnen betreft het de volgende stappen:

  • 1.

    Gestart wordt met de vraag of de opvoeders/jeugdigen op de juiste plek zijn. Indien dit het geval blijkt volgt stap 2. Als dit niet het geval blijkt wordt hulp geboden richting het juiste adres.

  • 2.

    Toetsen of eerdere ondersteuning/hulp heeft plaatsgevonden.

  • 3.

    Verkennen van de aard en de ernst van de problematiek, eventuele taxatie zorgsignalen.

  • 4.

    Beoordelen van de verhouding draagkracht/draaglast , het probleembesef en de aard, ernst en urgentie van de problematiek.

  • 5.

    Bepalen van het geëigende vervolgtraject via het opstellen van een globale hypothese over aard van en oplossing voor de problematiek en het vaststellen van informatie die nog nodig is.

Beleidsregel 7 Criteria Persoonsgebonden budget

7.1 Pgb voor Jeugdhulp

Een Pgb is een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouder(s)/verzorger(s), dat hen in staat stelt de jeugdhulp, die tot de individuele voorziening behoort, van derden te betrekken. Bij een Pgb hebben zij de vrijheid om zelf te kiezen welke zorgverleners zij willen en op welke tijdstippen zij de begeleiding wensen te ontvangen.

7.2 Voorwaarden Pgb

De voorwaarden om in aanmerkingen te komen voor Pgb zijn opgenomen in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet. Ter uitvoering van dat artikel moeten de jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorgers(s) in ieder geval een gemotiveerd jeugdhulpplan Pgb overleggen. Hierin moet door de jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) worden gemotiveerd:

  • -

    waarom het bestaande aanbod van zorg in natura niet passend is;

  • -

    waarom de verstrekking van een Pgb aantoonbaar leidt tot doelmatige en kwalitatief goede ondersteuning.

  • -

    de wijze waarop hij/zij het Pgb wenst in te zetten.

 Het CJG beoordeelt of een Pgb passend is bij de hulpvraag. Het CJG beoordeelt tevens of de jeugdige of zijn ouder(s)/verzorger(s) op eigen kracht dan wel met hulp in staat zijn de aan het Pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Door het opstellen van het jeugdhulpplan Pgb wordt de belanghebbende gestimuleerd na te denken over zijn zorgvraag, deze uit te werken en te concretiseren en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de zorg te evalueren. Het Jeugdhulpplan Pgb is vorm vrij. Het gezinsplan kan als format worden gebruikt

7.3 Weigering, herziening of intrekking van het Pgb

De inzet van een Pgb vereist in ieder geval inzicht en verantwoordelijkheid op meerdere gebieden.

Een Pgb wordt in ieder geval geweigerd indien:

  • a.

    de jeugdige of zijn ouder(s)/verzorger(s) onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b.

    de jeugdige of zijn ouder(s)/verzorger(s) niet voldoen aan de voorwaarden van het Pgb;

  • c.

    de jeugdige of zijn ouder(s)/verzorger(s) het Pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het bestemd is.

Naast deze gevallen kan het Pgb worden geweigerd indien

  • a.

    er sprake is van een situatie waarin het verstrekken van een Pgb naar haar oordeel niet gewenst is, zoals bijvoorbeeld bij schuldenproblematiek;

  • b.

    de jeugdige of zijn ouder(s)/verzorger(s) in de drie jaar voorafgaand aan de datum van melding een Pgb is verleend en waarbij niet is voldaan aan de daaraan gestelde voorwaarden;

  • c.

    voor zover het Pgb is bedoeld voor begeleidings- of administratiekosten in verband met het Pgb

  • d.

    Om een Pgb af te wijzen, te herzien of in te trekken moet er een feitelijke onderbouwing De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.

    Zoals in de Jeugdwet is opgenomen wordt er geen Pgb verstrekt als het gaat om een minderjarige die een kinderbeschermings- of jeugdreclasseringsmaatregel heeft gekregen of een jeugdige die is opgenomen in een gesloten accommodatie

7.4 Voorlichting

De kwaliteit van de dienstverlening van de jeugdhulpaanbieder die ingezet wordt middels een Pgb moet van vergelijkbare kwaliteit zijn als die middels zorg in natura. Het CJG kijkt of de Pgb-aanbieder bekend is bij het Inspectieloket sociaal domein. Als dat niet het geval is, wordt de Pgb-aanbieders daar alsnog gemeld door het CJG. De Inspectie ziet toe op naleving van de kwaliteitseisen door aanbieders. Daarnaast wijst het CJG de ouder(s)/verzorger(s) op de kwaliteitseisen waaraan de in te zetten zorgverleners moeten voldoen. De CJG-coach stelt een formulier kwaliteitseisen (zie bijlage III) aan de ouder(s)/verzorger(s) ter beschikking. Ouder(s)/ verzorger(s) dienen het formulier kwaliteitseisen door alle in te zetten zorgverleners te laten invullen en ondertekenen. Ouders/ verzorger(s) worden op de hoogte gesteld dat het Pgb kan worden ingetrokken indien:

  • -

    het formulier kwaliteitseisen niet door de ingezette zorgverlener is ingevuld en ondertekend;

  • -

    als uit het formulier kwaliteitseisen blijkt dat de hulpverlener niet voldoet aan de gestelde eisen

voor de toegekende hulpvorm.

7.5 Voorlichting

Het is belangrijk dat Pgb-aanvrager vooraf goed weet wat het Pgb inhoudt en welke verantwoordelijkheden daarbij horen. Deze voorlichting zal al bij het moment van aanvragen door het CJG worden gegeven. Bij de beschikking worden de regels over het Pgb meegestuurd. Daarnaast verzorgt het Servicecentrum Pgb van de Sociale verzekeringsbank (SVB) voorlichting voor en ondersteuning van budgethouders.

7.6 Eigen verantwoordelijkheden van de budgethouder

De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor het inkopen van de individuele voorziening of hulp. De budgethouder kan gebruik maken van de ondersteuning van het Servicecentrum Pgb van de SVB

7.7. Beschikking

In artikel 6 van de Verordening jeugdhulp staat beschreven wat in ieder geval in de beschikking, zowel voor zorg in natura als in Pgb, moet worden opgenomen. Naast de in dat artikel genoemde zaken wordt in de toekenningsbeschikking tevens vermeld:

  • -

    dat wanneer de gebruiker van de voorziening vanuit de gemeente verhuist naar elders, de medische situatie van de gebruiker verandert of als de gebruiker overlijdt, de gemeente de voorziening kan beëindigen;

  • -

    het Pgb-budget binnen zes maanden na verstrekking besteed te dient zijn aan het daarvoor bestemde doel. Indien dit niet het geval is, kan er een besluit genomen worden tot intrekking of herziening met als gevolg een terugvordering;

  • -

    Informatie over de dienstverlening van de SVB en de taken van de budgethouder richting de SVB. Het recht op de individuele voorziening vervalt wanneer:

    • -

      de ouder met het gezag verhuist naar een andere gemeente;

    • -

      de jeugdige overlijdt;

    • -

      de indicatietermijn is verstreken;

    • -

      de jeugdige en/of de budgethouder aangeeft dat de situatie van de jeugdige is veranderd en de gemeente vaststelt dat de voorziening niet meer voldoet.

     

    Het recht op Pgb wordt ingetrokken wanneer:

    • -

      de budgethouder geen verantwoording over het Pgb aflegt;

    • -

      de budgethouder zijn Pgb laat omzetten in zorg in natura;

    - er sprake is van fraude en/of oneigenlijk gebruik van het Pgb

7.8Trekkingskracht

In de Jeugdwet is de verplichting opgenomen dat gemeenten Pgb’s uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het Pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van het Servicecentrum Pgb van de SVB. Budgethouder(s) betalen de zorgverleners niet meer zelf. Ze moeten de SVB opdracht geven voor betalingen aan hun zorgverleners. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling aan de zorgverlener. De niet bestede Pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente.

Om Pgb via trekkingsrecht te kunnen uitvoeren, moet de budgethouder een zorgovereenkomst hebben met de zorgverlener. Bij elke betaalopdracht controleert de SVB of de betaling overeenkomt met deze zorgovereenkomst. Als de SVB geen zorgovereenkomst heeft, kan de zorgverlener niet betaald worden.

De budgethouder is verantwoordelijk voor het in de gaten houden van de betalingen uit het Pgb. De budgethouder ontvangt daartoe elke maand een budgetoverzicht. Dit budgetoverzicht is ook digitaal in te zien.

7.9 Inzetten sociaal netwerk

De persoon aan wie een Pgb wordt verstrekt kan onder bepaalde voorwaarden jeugdhulp ontvangen van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, zie artikel 10 van de Verordening Jeugdhulp gemeente Velsen 2018..

In het gemotiveerde jeugdhulpplan Pgb kan de cliënt kan de wens uitspreken om zijn sociale netwerk in te zetten. De beloning van het sociale netwerk moet in elk geval beperkt blijven tot die gevallen waarin de hulp de gebruikelijke hulp overstijgt. Tevens moet de inzet van het sociaal netwerk aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leiden en moet worden aangetoond dat het doelmatiger is dan zorg in natura.[1] 

De persoon aan wie een Pgb wordt verstrekt kan onder bepaalde voorwaarden jeugdhulp ontvangen van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, zie artikel 10 van de Verordening Jeugdhulp gemeente Velsen 2018

[1] Zie bijlage 3 voor richtlijnen voor bepalen van gebruikelijke zorg

Beleidsregel 8 Inwerkingtreding

De Beleidsregels jeugdhulp gemeente Velsen 2018 treden met terugwerkende kracht tot 1 januari 2018 in werking.

Aldus vastgesteld in de B&W vergadering

6 maart 2018

burgemeester en wethouders van Velsen,

de secretaris, de burgemeester,

toelichting

Bijlage I De toepassing van het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet   

De verantwoordelijke gemeente is in beginsel de gemeente waar de ouder met gezag woont. Als een jeugdige en zijn of haar ouders hulp nodig hebben, wordt eerst bekeken waar het gezag ligt. Daarna wordt vastgesteld wat het adres is. Zo wordt duidelijk welke gemeente verantwoordelijk is voor de desbetreffende jeugdige. Bij een verhuizing, een wijziging in het gezag of als de jeugdige meerderjarig wordt, verandert de situatie. Voor de nieuwe situatie moet opnieuw worden bepaald welke gemeente op dat moment de verantwoordelijke gemeente is.

 

Het vaststellen van de woon- of verblijfplaats

Bij het bepalen van het woonadres wordt aangesloten bij de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP). Als een jeugdige zelf, of zijn of haar gezagsdrager, niet heeft gezorgd voor de inschrijving in de BRP, moet hij of zij gewezen worden op zijn of haar wettelijke plicht om zich in te schrijven. Als er geen inschrijving in de BRP is, wordt gekeken naar het werkelijke verblijf van de gezagsdrager. In sommige gevallen is het werkelijke verblijfplaats van de jeugdige bepalend voor de verantwoordelijke gemeente. Soms komt het voor dat het werkelijke verblijf van een jeugdige bij een nevenvestiging van een jeugdhulpaanbieder is. In die gevallen is het adres van de nevenvestiging het adres dat geldt. Als het moment van de hulpvraag wordt gehanteerd, geldt het eerste contact van de jeugdige bij de toegang.

 

Verhuizing

Een wijziging van de inschrijving in de BRP betekent de start van overleg tussen de gemeente die verantwoordelijk was en de gemeente die verantwoordelijk wordt. Dit overleg is gericht op de feitelijke overdracht.

 

Bij acute situaties wordt direct jeugdhulp aan de jeugdige geleverd of een kinderbeschermingsmaatregel uitgesproken. De gemeente die de acute hulp levert, stelt daarna vast welke gemeente formeel verantwoordelijk is. De kosten van alle geleverde acute hulp zijn immers voor rekening van die gemeente. Wanneer de Jeugdwet niet van toepassing is, is er geen gemeente direct verantwoordelijk voor de desbetreffende jeugdige. Gemeenten die kosten voor jeugdhulp hebben gemaakt moeten in die uitzonderlijke gevallen de kosten verhalen op de reisverzekering, de desbetreffende buitenlandse verzekeraar of via de gezagsdrager van de jeugdige.

 

Gescheiden ouder(s)/verzorgers in verschillende gemeenten

Als ouders na een echtscheiding in verschillende gemeenten wonen en de jeugdige bij beide ouders woont, moet er een hoofdverblijf worden aangewezen. De rechter kan bij de scheidingsuitspraak het hoofdverblijf bepalen. Als het hoofdverblijf niet door de rechter is bepaald, dan bepaalt het adres waarop de gezaghebbende ouder in het BRP staat ingeschreven welke gemeente verantwoordelijk is. Indien beide ouders het gezag hebben, dan dienen de ouder(s)/verzorgers aan te geven wat het hoofdverblijf van de jeugdige is. Kunnen of willen de ouder(s)/verzorgers dit niet aangeven dan gaan de twee desbetreffende gemeenten met elkaar in overleg.

 

Voorlopige voogdij

De kinderrechter kan om verschillende redenen een voorlopige voogdij uitspreken. Het gaat daarbij altijd om acute noodsituaties waarin een snel ingrijpen ter (tijdelijke) bescherming van de minderjarige nodig is. Zo kan het nodig zijn om een medische behandeling voor een kind mogelijk te maken, als toestemming door de ouder(s)/verzorgers wordt geweigerd. Voorlopige voogdij kan ook een tussenmaatregel zijn wanneer deze wordt uitgesproken gedurende het onderzoek naar een beëindiging van het ouderlijk gezag. Dan is het gezag van de ouder(s)/verzorgers geschorst, in afwachting van een definitieve maatregel. Bij de situatie van voorlopige voogdij is voor het bepalen van de woonplaats gekozen voor een praktische oplossing. Uitgangspunt is de situatie die gold voordat sprake was van voorlopige voogdij. De gemeente waar de ouder die het gezag had woont is verantwoordelijk. Als die ouder tijdens de duur van de situatie van voorlopige voogdij verhuist, wordt de gemeente waar deze ouder naar toe gaat verantwoordelijk.

 

Tijdelijke voogdij

Bij de situatie van tijdelijke voogdij is er tijdelijk in de voogdij voorzien. Deze situatie kan onbeperkt duren, tot het moment waarop ouder(s)/verzorgers terugkeren, bijvoorbeeld na het uitzitten van een gevangenisstraf in het buitenland, of totdat een jeugdige terugkeert naar het land van herkomst of tot het moment waarop een jeugdige meerderjarig wordt. De verblijfplaats van de jeugdige is in deze situaties bepalend.

 

Instellingsvoogdij

Als de voogdij door een gecertificeerde instelling wordt uitgeoefend is het werkelijke verblijf van de jeugdige bepalend. Vaak woont deze jeugdige in een pleeggezin of in een residentiële instelling. Als de jeugdige in een residentiële instelling woont, geldt niet het adres van de hoofdvestiging van de jeugdhulpaanbieder maar het werkelijke verblijf van een jeugdige bij de nevenvestiging.

 

Meerderjarige jeugdige

Als een jeugdige 18 jaar wordt, is er volgens het burgerlijk wetboek geen gezagsrelatie meer. Daarom wordt in dat geval uitgegaan van het adres van de jeugdige.

 

Woonplaats van gezagsdrager(s) onbekend of in het buitenland

Als de woonplaats van de gezagsdrager(s) onbekend is, geldt het werkelijk verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag. Als de gezagsdrager(s) in het buitenland wonen en de jeugdige in Nederland verblijft, geldt het werkelijk verblijf van de jeugdige. Er is dus altijd een gemeente verantwoordelijk.

 

Woonplaats gezagsdrager en jeugdige in buitenland

Als ouder(s)/verzorgers en jeugdige in het buitenland wonen, is er geen recht op jeugdhulp. Gemeenten hoeven dan geen jeugdhulp te leveren.

 

Woonplaats gezagsdrager in Nederland en jeugdige in buitenland

De gemeente waar de gezagsdrager woont is verantwoordelijk.

 

Briefadres

Soms wordt iemand op een briefadres en niet op een woonadres ingeschreven in de BRP. Dit kan voorkomen als iemand bijvoorbeeld in een psychiatrische instelling, een Blijf van mijn Lijf-huis of in een gevangenis verblijft. Bij een briefadres geldt het werkelijke verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag. Wanneer zowel het briefadres als het woonadres bekend zijn in de BRP, wordt het woonadres gehanteerd.

 Bijlage II Richtlijnen gebruikelijke zorg  

Wat is gebruikelijke zorg:

De normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten geacht worden elkaar te bieden. Deze zorg valt niet onder de AWBZ zorg. Om na te gaan wat gebruikelijke zorg is, wordt gekeken naar de tijdsbesteding van de betreffende zorg. Het is gebruikelijk dat een ouder een jong kind eten geeft. Of dit nu met een lepel of per sonde gaat, is niet relevant. Van wie wordt verwacht dat zij onderling zorg geven? Dit wordt verwacht van partners onderling, ouders aan kinderen en volwassen kinderen en/of volwassen huisgenoten onderling.

 

Ouders aan kinderen

In kortdurende situaties wordt van ouders verwacht dat zij hun kind alle persoonlijke verzorging, begeleiding en verpleegkundige handelingen geven. Bij langdurige situaties valt alleen de gebruikelijke persoonlijke verzorging en begeleiding onder gebruikelijke zorg.

De zorg voor kinderen met een beperking kan groter zijn dan de zorg voor een gezond kind van de zelfde leeftijd. Dit is de boven gebruikelijke zorg.

 

Hiernaast komt bij kinderen alleen substantiële boven gebruikelijke zorg voor AWBZ-zorg in aanmerking komen. Substantieel is alle zorg boven de 1 uur boven gebruikelijke zorg per dag.

Voorbeeld: een jongen van 16 jaar moet verschoond en gewassen worden. Dit kost per dag 2,5 uur. Een gezonde jongen van 16 hoeft niet verschoond en gewassen te worden. De boven gebruikelijke zorg is 2,5 uur, waarvan 1,5 uur AWBZ-zorg ingezet kan worden.

Als binnen een gezin meer kinderen met AWBZ-zorg zijn, dan bedraagt de totale boven gebruikelijke zorg PV, VP en BG maximaal gemiddeld 1 uur per etmaal op weekbasis.

 

Kinderen van 0 tot 3

  • 1.

    hebben volledige Persoonlijke Verzorging en Begeleiding van een ouder nodig. Boven gebruikelijke PV en BG bij kinderen tot 3 jaar komt daarom zelden voor.

 

Kinderen van 3 tot 5

  • 1.

    kunnen niet zonder toezicht van volwassenen;

  • 2.

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • 3.

    kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • 4.

    ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;

  • 5.

    hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen,

  • 6.

    in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • 7.

    hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • 8.

    zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.

 

Kinderen van 5 tot 12

  • 1.

    kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school;

  • 2.

    kunnen niet zonder toezicht van volwassenen;

  • 3.

    hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • 4.

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • 5.

    zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook; ontvangen zonodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • 6.

    hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school of activiteiten ter vervanging van school gaan;

  • 7.

    hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

 

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • 1.

    hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • 2.

    kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden

  • 3.

    kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen

  • 4.

    hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • 5.

    hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • 6.

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen).

Bijlage III Verklaring kwaliteitseisen hulpverlener   

Betreft:

Naam: ___________________________________________________________________________

 

BSN: ___________________________________________________________________________

  

Ondergetekende verklaart dat de door hem/haar ingezette hulpverlening voldoet aan de kwaliteitseisen, zoals gesteld in hoofdstuk 4 van de Jeugdwet.

 

Geef per onderdeel aan of uw hulpverlening voldoet aan de gestelde eis.

Kwaliteitseis

Akkoord ja/nee

U biedt  verantwoorde hulp, zoals de verplichting om geregistreerde professionals in te zetten.

 

U heeft een kwaliteitssysteem dat de kwaliteit van de geboden hulp systematisch bewaakt.

 

U biedt ouders en jeugdigen de gelegenheid een familiegroepsplan op te stellen.

 

U maakt gebruik van een hulpverleningsplan of plan van aanpak, als onderdeel van verantwoorde hulp.

 

U draagt zorg voor een systematische kwaliteitsbewaking van de jeugdhulp.

 

U bezit een verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor al uw medewerkers, die betrokken zijn bij de jeugdhulp.

 

U maakt gebruik van de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.

 

U maakt gebruik van de meldplicht calamiteiten en geweld.

 

U heeft een klachtenregeling voor klachten over de organisatie of over de voor u werkzame personen

 

U stelt een vertrouwenspersoon in de gelegenheid zijn taak uit te oefenen.

 

Heeft uw organisatie meer dan 10 werknemers?

 

Indien bij vorige vraag ‘ja’ geantwoord: U heeft een cliëntenraad ingesteld.

 

 

Naam hulpaanbieder : _____________________________________________________________

 

Adres : _____________________________________________________________

 

Postcode + woonplaats : _____________________________________________________________

 

Plaats : _____________________________________________________________

 

Datum : _____________________________________________________________

  

Ondertekening : _____________________________________________________________

 

Ondertekend formulier a.u.b. terugsturen naar CJG IJmond, Kleermakerstraat 51, 1991 JL Velserbroek.