Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR479964
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR479964/1
Regeling vervallen per 01-01-2019
Verordening maatschappelijke ondersteuning, Mook en Middelaar 2017 eerste wijziging
Geldend van 01-01-2018 t/m 31-12-2018
Intitulé
Verordening maatschappelijke ondersteuning, Mook en Middelaar 2017 eerste wijzigingDe raad der gemeente Mook en Middelaar,
Gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders d.d. 21 november 2017;
Gelet op het advies van de raadscommissie d.d. 28 november 2017;
gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, [eerste, tweede,] derde en zevende lid, [2.1.5, eerste lid,] 2.1.6, [2.1.7, 2.3.6, vierde lid,] en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en het Uitvoeringsbesluit Wmo;
overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven; dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan; dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen; dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronisch psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;
onder verwijzing naar de centrumgemeenteverordening en -beleidsregels voor wat betreft de regels voor bijdrage in de kosten van opvang en beschermd wonen.
besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning, Mook en Middelaar 2017 eerste wijziging.
Artikel 1. Begripsbepalingen
In artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 wordt een groot aantal begrippen gedefinieerd (zie toelichting).
In aanvulling op de begripsomschrijvingen in de wet wordt in deze verordening en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
- 1.
algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de cliënt daarover, ook als hij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken;
- 2.
andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
- 3.
beleidsregels: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Mook en Middelaar
- 4.
besluit: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Mook en Middelaar;
- 5.
bijdrage in de kosten: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;
- 6.
gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;
- 7.
hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;
- 8.
ingezetene: cliënt die woonachtig is in de gemeente Mook en Middelaar;
- 9.
melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;
- 10.
pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;
- 11.
persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;
- 12.
uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
- 13.
voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;
- 14.
wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
- 15.
zorgmijder: een persoon die (psychische) gezondheidsproblemen heeft en maatschappelijke ondersteuning nodig heeft, maar nadrukkelijk geen ondersteuning of zorg vraagt of accepteert en zorginstellingen mijdt.
Artikel 2. Melding hulpvraag
-
1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college of een andere daartoe door het college aangewezen organisatie verder te noemen andere organisatie worden gemeld.
-
2. Het college of andere organisatie bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.
-
3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college of andere organisatie na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.
Artikel 3. Cliëntondersteuning
-
1. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze en onafhankelijke cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.
-
2. Het college of andere organisatie wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.
Artikel 4. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan
-
1. Het college of andere organisatie verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.
-
2. Voor het gesprek verschaft de cliënt het college of andere organisatie alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college of andere organisatie voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage tenzij de spoedeisendheid zich hiertegen verzet.
-
3. Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college of andere organisatie in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.
-
4. Het college of andere organisatie brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.
Artikel 5. Gesprek
-
1. Het college of andere organisatie onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:
- a.
de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;
- b.
het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;
- c.
de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;
- d.
de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;
- e.
de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
- f.
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;
- g.
de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;
- h.
de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;
- i.
welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en
- j.
de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.
- a.
-
2. Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 4, vierde lid, aan het college of andere organisatie heeft verstrekt, betrekt het college of andere organisatie dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.
-
3. Het college of andere organisatie informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt expliciet toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.
-
4. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college of andere organisatie onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.
Artikel 6. Verslag
-
1. Het college of andere organisatie zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.
-
2. Na het gesprek verstrekt het college of andere organisatie zo spoedig mogelijk aan de cliënt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.
-
3. Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het verslag toegevoegd.
Artikel 7. Aanvraag
-
1. Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.
-
2. Het college merkt een ondertekend verslag van het gesprek aan als aanvraag als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.
Artikel 8. Criteria voor een maatwerkvoorziening
- 1.
Het college neemt het verslag als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.
- 2.
Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
a.ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen
-
- ·
op eigen kracht;
- ·
met gebruikelijke hulp;
- ·
met mantelzorg;
- ·
met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;
- ·
met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen; of
- ·
met algemene voorzieningen.
- ·
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en
b.ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen
- ·
op eigen kracht;
- ·
met gebruikelijke hulp;
- ·
met mantelzorg;
- ·
met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;
- ·
met gebruikmaking van algemene voorzieningen.
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, of een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
- 3.
Voor alle maatwerkvoorzieningen geldt bovendien dat:
- a.
deze naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening moeten kunnen worden aangemerkt;
- b.
deze in overwegende mate op het individu moet zijn gericht.
- a.
- 4.
Voor de maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt bovendien dat:
- a.
de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar moet zijn geweest;
- b.
deze langdurig noodzakelijk dient te zijn.
- c.
in het geval de voorziening voorzienbaar was vast moet komen te staan dat van de cliënt redelijkerwijs niet kon worden verwacht maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.
- a.
- 5.
Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,
- a.
tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;
- b.
tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of
- c.
als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.
- a.
Artikel 9. Afwijzingsgronden
-
1. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:
- a.
voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;
- b.
voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen;
- c.
voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;
- d.
indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;
- e.
indien cliënt geen ingezetene is van de gemeente Mook en Middelaar met uitzondering van beschermd wonen en opvang.
- f.
indien het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór datum van de beschikking heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;
- g.
voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;
- h.
indien de cliënt geen of onvoldoende eigen verantwoordelijkheid heeft getoond.
- i.
voor zover er aan de zijde van de cliënt geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie.
- a.
-
2. Voor alle woonvoorzieningen geldt bovendien dat geen woonvoorziening wordt verstrekt:
- a.
in het geval de beperkingen bij het normaal gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;
- b.
ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie‐ en recreatiewoningen, ADL‐clusterwoningen en gehuurde kamers, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;
- c.
ten behoeve van specifiek op personen met beperkingen en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden
- d.
indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.
- a.
-
3. Geen pgb wordt verstrekt in het geval:
- a.
de cliënt geen of geen volledig plan overlegt als bedoeld in artikel 12, derde lid juncto. vijfde lid onder a.
- b.
indien niet voldaan wordt aan de voorwaarden voor een pgb zoals bedoeld in artikel 12.
- a.
Artikel 10. Inhoud beschikking
-
1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.
-
2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:
- a.
welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;
- b.
wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;
- c.
hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing, en
- d.
welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.
- a.
-
3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:
- a.
voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;
- b.
welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;
- c.
wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;
- d.
wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en
- e.
de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.
- a.
-
4. Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.
Artikel 11. Regels voor pgb
-
1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.
-
2. Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.
-
3. De cliënt die een pgb wenst, motiveert schriftelijk in het plan zoals bedoeld in het vijfde lid onder a:
- a.
waarom hij op eigen kracht voldoende in staat is tot een redelijke waardering van de belangen terzake dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel met een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat is de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
- b.
waarom hij de maatwerkvoorziening als een pgb wenst geleverd te krijgen;
- c.
hoe naar zijn mening gewaarborgd is dat de maatwerkvoorziening veilig, doeltreffend, van goede kwaliteit en cliëntgericht is. Daarbij is in elk geval van belang dat wanneer degene waarvan de cliënt diensten betrekt waarbij deze in contact kan komen met kinderen die jonger zijn dan achttien jaar, voor aanvang van de hulpverlening over een actuele verklaring omtrent het gedrag beschikt als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
- a.
-
4. Voor zover dit geen onderdeel is van het persoonsgebonden budget, kan het bedrag worden aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.
-
5. Het tarief voor een pgb:
- a.
is gebaseerd op een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;
- b.
is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen,
- c.
wordt afgestemd op de verschillende vormen van ondersteuning en de verschillende typen hulpverleners, en
- d.
bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura.
- e.
tussenpersonen of belangenbehartigers mogen niet uit het persoonsgebonden budget worden betaald.
- a.
-
6. De hoogte van een pgb voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten.
-
7. De hoogte van een pgb voor een zaak wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de zaak die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt.
-
8. De cliënt die in aanmerking komt voor een pgb, kan alleen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk indien dat aantoonbaar tot betere en efficiënte ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Het college kan bij nadere regeling nadere voorwaarden stellen aan de verstrekking van een pgb aan een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.
-
9. Als een pgb wordt verstrekt aan een persoon die behoort tot het sociaal netwerk krijgt deze persoon een lager tarief betaald voor zijn diensten dan door het college in het Besluit vastgestelde tarief voor professionals. Dit lagere tarief wordt door het college in het Besluit vastgesteld;
-
10. Een persoonsgebonden budget dient door de cliënt binnen zes maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.
-
11. Het college kan uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s onderzoeken.
-
12. Het college kan in het Besluit nadere regels stellen over de hoogte van het persoonsgebonden budget.
-
13. De zorgaanbieder dient te voldoen aan de criteria zoals vastgelegd in bijlage 1. Indien de kwaliteitscriteria bij een zorgaanbieder zijn beoordeeld door het college en het college is van oordeel dat zorgaanbieder niet voldoet aan de kwaliteitstoets, worden gedurende 1 jaar (vanaf moment van constatering van niet voldoen) geen pgb’s toegekend waarbij de betreffende zorgaanbieder partij is. Als na afloop van dat jaar de kwaliteit zodanig verbeterd is dat wel aan de eisen wordt voldaan, kan de zorgaanbieder een verzoek indienen bij het college om opnieuw te toetsen aan de kwaliteitseisen.
Artikel 12. Controle
-
1. Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.
-
2. Het college kan in het Besluit of beleidsregels nadere regels stellen met betrekking tot de controle op de besteding
Artikel 13. Bijdrage in de kosten
-
1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd:
- a.
voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning, indien de aanbieder die vraagt;
- b.
voor een maatwerkvoorziening in natura dan wel een persoonsgebonden budget met uitzondering van arbeidsmatige dagbesteding, zorgmijders zolang de situatie niet stabiel is of een Wmo-pas voor een collectief vervoerssysteem.
- a.
-
2. De bijdrage in de kosten overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.
-
3. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura wordt bepaald:
- a.
door een aanbesteding;
- b.
na een consultatie in de markt, of
- c.
in overleg met de aanbieder.
- a.
-
4. De kostprijs van een persoonsgebonden budget is gelijk aan de hoogte van het aan een cliënt uitgekeerde bedrag.
-
5. De bedragen en percentages die gelden voor een bijdrage in de kosten zijn gelijk aan de bedragen en percentages opgenomen in het uitvoeringsbesluit
-
6. Het college kan de vaststelling en inning van de eigen bijdrage van de cliënt voor een maatwerkvoorziening mandateren aan de aanbieder die de opvang verzorgt.
-
7. Als een maatwerkvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:
- a.
de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en
- b.
degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.
- a.
-
8. In afwijking van het vorige lid is in ieder geval geen bijdrage verschuldigd indien de ouders van het gezag over de cliënt zijn ontheven of ontzet.
-
9. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de vaststelling van de eigen bijdrage.
Artikel 14. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
-
1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:
- a.
het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;
- b.
het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;
- c.
erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;
- a.
-
2. Het college kan bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.
-
3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.
-
4. Indien een aanbieder aan het college toestemming vraagt voor het inschakelen van een onderaannemer, wordt de onderaannemer getoetst aan de criteria opgenomen in bijlage 1. Indien de kwaliteitscriteria bij een zorgaanbieder zijn beoordeeld door de gemeente en de gemeente is van oordeel dat zorgaanbieder niet voldoet aan de kwaliteitstoets mag de betreffende zorgaanbieder slechts als onderaannemer gecontracteerd worden door de hoofdaannemer indien de hoofdaannemer zich garant stelt voor de kwaliteit van de door onderaannemer geleverde ondersteuning. De onderaannemer dient in ieder geval zelfstandig te voldoen aan de wettelijke kwaliteitskaders zoals opgenomen in bijlage 1.
Artikel 15. Meldingsregeling calamiteiten en geweld
-
1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.
-
2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.
-
3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.
-
4. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.
Artikel 16. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
-
1. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.
-
2. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet beëindigen, herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:
- a.
de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
- b.
de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;
- c.
de maatwerkvoorziening niet meer toereikend is te achten;
- d.
de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of
- e.
de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.
- a.
-
3. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
-
4. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.
-
5. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder d of e heeft ingetrokken en de cliënt redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte een maatwerkvoorziening of daaraan gekoppeld pgb ontving kan het college van degene die niet voldeed aan de voorwaarden van de maatwerkvoorziening of het pgb, of de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt heeft dan waarvoor het is bestemd geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.
-
6. Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.
-
7. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.
-
8. De in artikel 3.11 (concept) Besluit genoemde bevoegdheid tot verrekening wordt gedelegeerd aan het college inclusief de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels daarover.
Artikel 17. Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.
Artikel 18. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
-
1. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:
- a.
de aard en omvang van de te verrichten taken;
- b.
een redelijke toeslag voor overheadkosten;
- c.
een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;
- d.
kosten voor bijscholing van het personeel, en
- e.
de van toepassing zijnde cao.
- a.
-
2. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:
- a.
de marktprijs van de voorziening, en
- b.
de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:
- i.
aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;
- ii.
instructie over het gebruik van de voorziening;
- iii.
onderhoud en reparatie van de voorziening, en
- iv.
verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden (bijv. sociaal wijkteams).
- i.
- a.
Artikel 19. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden
-
1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:
- a.
een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of
- b.
een reële prijs die geldt als ondergrens voor:
- i.
een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en
- ii.
de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.
- i.
- a.
-
2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:
- a.
overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en
- b.
rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.
- a.
-
3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:
- a.
de kosten van de beroepskracht;
- b.
redelijke overheadkosten;
- c.
kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;
- d.
indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst.
- a.
-
4. Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.
-
5. Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.
Artikel 20. Klachtregeling
-
1. Het college stelt een regeling vast voor afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.
-
2. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van de door het college gecontracteerde voorzieningen.
-
3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.
Artikel 21. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning
-
1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van de door het college gecontracteerde instellingen.
-
2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden kan het college nadere regels treffen ten aanzien van medezeggenschap en ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.
Artikel 22. Betrekken van ingezetenen bij het beleid
-
1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
-
2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
-
3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.
-
4. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.
Artikel 23. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
-
1. De verordening maatschappelijke ondersteuning 2017 Mook en Middelaar wordt ingetrokken.
-
2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Mook en Middelaar 2017, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.
-
3. Aanvragen die zijn ingediend onder Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Mook en Middelaar 2017 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.
-
4. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Mook en Middelaar 2017, wordt beslist met inachtneming van die verordening.
Artikel 24. Nadere regels en hardheidsclausule
-
1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
-
2. Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.
-
3. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 25. Inwerkingtreding en citeertitel
-
1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018.
-
2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Mook en Middelaar 2017 eerste wijziging.
Ondertekening
Bijlage Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning Mook en Middelaar 2017 eerste wijziging
Algemeen
Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015). De Wmo 2015 maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en – met toepassing van een budgetkorting – financiële decentralisatie naar gemeenten van een aantal taken uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Deze taken worden toegevoegd aan het takenpakket dat al bij gemeenten lag onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning. Hierbij wordt deels voortgeborduurd op de weg die met die wet al was ingezet. Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de cliënt en zijn sociaal netwerk, vervolgens zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een algemene voorziening of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan zijn mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij.
Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen, om te achterhalen wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren, om te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is, en of sprake is van een voorliggende of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt. De Wmo 2015 en deze verordening leggen deze toegangsprocedure daarom vast. Want waar het recht op compensatie dat bestond onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning is komen te vervallen, wordt een recht op een zorgvuldige, tweezijdige procedure daartegenover gesteld. Een dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, zal telkens tot een juist eindoordeel moeten leiden; ondersteuning waar ondersteuning nodig is.
Indien de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, of dat hem opvang of beschermd wonen ten onrechte wordt onthouden, kan betrokkene daartegen vanzelfsprekend bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van betrokkene op adequate wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
De Wmo 2015 en deze verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundige consulenten, ambtenaren of bijvoorbeeld aanbieders. Waar in deze verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid namelijk mandateren aan ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb. Op grond van artikel 2.6.3 van de wet kan het college de vaststelling van rechten en plichten van de cliënt echter alleen mandateren aan een aanbieder. Zie voor de definitie van ‘aanbieder’ de toelichting onder artikel 1. Deze beperking geldt alleen voor mandatering aan niet-ondergeschikten. Het college kan de vaststelling van rechten en plichten ook aan ondergeschikten mandateren.
De Wmo 2015 schrijft in artikel 2.1.3, eerste lid, voor dat de gemeente per verordening de regels dient vast te stellen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het verplichte gemeentelijk beleidsplan met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning. In de verordening dient overeenkomstig de artikelen 2.1.3, tweede tot en met vierde lid, 2.1.4, derde en zevende lid, en 2.1.6 van de Wmo 2015 in ieder geval bepaald te worden:
- ·
op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt;
- ·
op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;
- ·
welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, inclusief eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten;
- ·
ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten vereist is;
- ·
ten aanzien welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn vereist is;
- ·
op welke wijze ingezeten, waaronder cliënten of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij uitvoering van de wet, voorstellen voor beleid kunnen doen, gevraagd en ongevraagd advies kunnen uitbrengen over verordeningen en beleidsvoorstellen, worden voorzien van ondersteuning en deel kunnen nemen aan periodiek overleg;
- ·
op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt berekend; en
- ·
op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.
Ook dient de gemeente overeenkomstig de artikelen 2.1.3, derde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wmo 2015 per verordening regels te stellen:
- ·
voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget, en van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet;
- ·
ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Wmo 2015 door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
Daarnaast kan de gemeente op grond van de artikelen 2.1.4, eerste en tweede lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.7 en 2.3.6, derde lid, van de Wmo 2015:
- §
bepalen dat cliënten voor algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, en maatwerkvoorzieningen een bijdrage verschuldigd zullen zijn;
- §
de hoogte van de bijdrage voor de verschillende soorten van voorzieningen, ook wanneer de cliënt de ondersteuning zelf inkoopt met een persoonsgebonden budget, in de verordening verschillend vaststellen. Hierbij kan tevens worden bepaald dat op de bijdrage een korting wordt gegeven voor personen die behoren tot daarbij aan te wijzen groepen en dat de bijdrage afhankelijk is van het inkomen en het vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot;
- §
bepalen dat de bijdragen voor opvangvoorzieningen door een andere instantie dan het CAK wordt vastgesteld en geïnd;
- §
bepalen dat in geval van een minderjarige cliënt die niet zelf de eigenaar is van de woning, een bijdrage wordt opgelegd aan diens onderhoudsplichtige ouders en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag over de cliënt uitoefent;
- §
bepalen dat aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie, en vaststellen welke de toepasselijke grenzen zijn met betrekking tot de financiële draagkracht;
- §
bepalen onder welke voorwaarden betreffende het tarief de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de ondersteuning kan inkopen van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
Artikel 2.1.3, tweede lid, van de Wmo 2015 biedt verder ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wmo 2015 andere regels te stellen. Deze verordening maakt hier spaarzaam gebruik van om een meer compleet beeld te geven van de rechten en plichten van burgers en de gemeente.
Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de raad op grond van artikel 2.1.2 van de Wmo 2015 eveneens dient vast te stellen. In dit beleidsplan wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning vastgelegd.
Artikelsgewijs
Artikel 1. Begripsbepalingen
algemeen gebruikelijke voorziening:
Het is niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarvan gelet op de omstandigheden van de cliënt, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken (zie o.a. CRvB 03-07-2001, nr. 00/764 WVG, CRvB 16-04-2008, nr. 06/4668 WVG, CRvB 14-07-2010, nr. 09/562 WVG en Rechtbank Arnhem 16-08-2012, nr. AWB 11/5564).
Het college moet steeds onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de cliënt (zie CRvB 17-11-2009, nr. 08/3352 WMO). De beoordeling of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor de cliënt ziet op het beantwoorden van de vraag of de cliënt over de voorziening zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Bij die beoordeling kunnen, zo blijkt uit de jurisprudentie, de volgende criteria een rol spelen:
- ·
Is de voorziening gewoon te koop?
- ·
Is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht?
- ·
Is de voorziening specifiek voor personen met een beperking ontworpen?
andere voorziening:
Deze definitie spreekt voor zich.
besluit:
Deze definitie spreekt voor zich.
bijdrage in de kosten:
Uit artikel 2.1.4 van de wet vloeit de bevoegdheid voort tot het vragen van een bijdrage in de kosten. Cliёnten zullen voor hun ondersteuning, als de gemeente daarvoor kiest, een bijdrage moeten betalen. Deze bijdrage kan, als het een maatwerkvoorziening betreft, afhankelijk worden gesteld van het inkomen en het vermogen. Op grond van artikel 2.1.4 lid 4 van de wet zijn bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels (Uitvoeringsbesluit Wmo 2015) gesteld. Daarin is bepaald wat de ruimte is die de gemeenteraad (het college bij delegatie door de gemeenteraad) heeft voor het bepalen van de omvang van de eigen bijdrage.
Ook voor een algemene voorziening kan eventueel een bijdrage van de cliёnt in de kosten worden gevraagd (m.u.v. cliëntondersteuning), maar deze bijdrage kan, anders dan die voor een maatwerkvoorziening, niet inkomensafhankelijk zijn.
gesprek:
Het gesprek is het mondeling contact na een melding waarin het college met degene die maatschappelijke ondersteuning vraagt zijn gehele situatie inventariseert ten aanzien van zijn mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk dan wel met gebruikmaking van voorliggende voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen zijn zelfredzaamheid of participatie te verbeteren of te voorkomen dat hij gebruik moet maken van beschermd wonen of opvang.
hulpvraag:
De hulpvraag is de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.1.4 lid 1 van de wet. Als iemand die behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning zich tot het college wendt, is het van belang dat allereerst wordt onderzocht wat de hulpvraag van betrokkene is. Wanneer de betrokkene zich voor het eerst meldt, is in veel gevallen niet op voorhand duidelijk of en in welke vorm het college in actie moet komen. Een zorgvuldig onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4 van de wet is noodzakelijk.
ingezetene:
De cliënt kan als hij ingezetene is van een gemeente in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie (artikel 1.2.1 Wmo). Om voor een maatwerkvoorziening gericht op beschermd wonen en opvang in aanmerking te komen moet de cliënt in ieder geval ingezetene van Nederland zijn, maar niet persé van de gemeente. Uit de Memorie van Toelichting volgt dat een ingezetene zich, voor een maatwerkvoorziening, moet wenden tot het college van de gemeente waar hij woont. De term 'wonen' is niet verder uitgelegd. Uit de jurisprudentie bij de Wmo 2007 (CRvB 22-09-2010, nr. 09/1743 WMO ) volgt dat het gaat om de feitelijke verblijfplaats, waarbij een inschrijving in het Brp belangrijk is maar niet doorslaggevend.
melding:
Eenieder kan zich melden bij zijn gemeente met een hulpvraag. Door het melden maakt de cliënt de hulpvraag aan het college kenbaar. In vervolg op deze melding zal het college in samenspraak met de cliënt zo spoedig mogelijk een onderzoek (laten) instellen. Indien een ingezetene alleen informeert naar bijvoorbeeld de beschikbaarheid van een algemene voorziening of kenbaar maakt gebruik te willen maken van een algemene voorziening, is er geen aanleiding om een onderzoek in te stellen.
pgb:
Deze definitie spreekt voor zich.
persoonlijk plan:
In het plan kan de cliënt – al dan niet tezamen met zijn persoonlijke netwerk - de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 lid 2 onderdelen a tot en met e van de wet, en de maatschappelijke ondersteuning die door hem wordt gewenst, beschrijven. De omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 lid 2 onderdelen a tot en met e Wmo, worden onderzocht door het college. Doordat de cliënt hieromtrent voorafgaand aan het onderzoek door het college een persoonlijk plan kan overleggen, is het college direct bekend met de wijze waarop de cliënt zelf vorm wil geven aan zijn persoonlijk arrangement dat nodig is om zelfredzaam te kunnen zijn en te participeren. Door de cliënt een persoonlijk plan te laten opstellen, wordt de eigen regie en de betrokkenheid van het sociale netwerk van cliënten in de Wmo versterkt.
uitvoeringsbesluit:
Deze definitie spreekt voor zich.
voorliggende voorziening:
algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;
wet:
Deze definitie spreekt voor zich
Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet (in artikel 1.1.1) al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Voor de duidelijkheid zijn een aantal belangrijke wettelijke definities hieronder weergegeven.
-
- ·
aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren;
- ·
algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;
- ·
begeleiding: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven;
- ·
cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid;
- ·
cliёntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;
- ·
gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;
- ·
maatschappelijke ondersteuning:
- 1.
bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,
- 2.
ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psycho-sociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,
- 3.
bieden van beschermd wonen en opvang;
- 1.
- ·
- ·
maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:
- 1.
ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,
- 2.
ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,
- 3.
ten behoeve van beschermd wonen en opvang;
- 1.
- ·
mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;
- ·
participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;
- ·
persoonsgebonden budget: bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;
- ·
sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliёnt een sociale relatie onderhoudt;
- ·
vertegenwoordiger: persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;
- ·
voorziening: algemene voorziening of maatwerkvoorziening;
- ·
zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal (definitie)bepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid): een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen, en ‘beschikking’ (artikel 1:2).
Artikel 2. Melding hulpvraag
Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, onder a, van de wet. Daarbij is onder meer bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang.
In artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet wordt al bepaald dat indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college deze melding onderzoekt. Deze bepaling verankert ook in de verordening dat bij het college een melding kan worden gedaan en door wie. In artikel 2.3.2, negende lid, van de wet is bepaald dat een aanvraag niet kan worden gedaan dan nadat (naar aanleiding van de melding) onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de termijn van zes weken.
Het eerste lid bevat regels voor de verplichte meldingsprocedure. De melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan.
In de praktijk zal het college de procedure betreffende melding, onderzoek en verslag laten uitvoeren door daartoe door het college aangewezen deskundigen. Ook op andere plaatsen in deze verordening en in de wet waar staat “het college”, kan het college deze bevoegdheid mandateren naar ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb. Zie de algemene toelichting over mandatering door het college.
In artikel 2:15 van de Awb is bepaald dat een aanvraag elektronisch (onder meer per email) kan worden gedaan indien het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg geopend is. De melding kan ‘door of namens de cliënt’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen.
In het eerste lid is met gebruik van de in artikel 1 gedefinieerde term ‘hulpvraag’ een afbakeningsbepaling gegeven. Een persoon met een hulpvraag die op grond van een andere wet kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan de Zorgverzekeringswet, de Wet werk en bijstand en de Leerplichtwet. Zie ook de tekst en toelichting van artikel 8, tweede lid.
In het tweede lid is de verplichte schriftelijke ontvangstbevestiging verankerd (artikel 2.3.2, eerste lid, slotzin, van de wet). Conform artikel 4:3a van de Awb is het bestuursorgaan gehouden een elektronisch ingediende aanvraag te bevestigen. Dat kan dan – en ligt voor de hand – ook elektronisch. Indien de melding mondeling of telefonisch is gedaan, zou dit ook kunnen worden afgesproken. Aangezien het onderzoek na een melding maximaal zes weken mag beslaan (zie artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet), is registratie en ontvangstbevestiging van de melding ook in het kader van deze termijn van belang.
In het derde lid is overeenkomstig artikel 2.3.3 van de wet een uitzondering vervat voor spoedeisende gevallen. Het college of de gemandateerde andere organisatie is op grond van de wet verplicht in dergelijke gevallen een passende tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na de melding.
Artikel 3. Cliëntondersteuning
Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in artikel 2.2.4, eerste lid, onder a, en tweede lid, van de wet. De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. Hierbij is benadrukt dat de cliëntondersteuning op grond van de wet voor de cliënt kosteloos is. In de memorie van toelichting bij artikel 2.2.4 van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) is vermeld dat gemeenten hiermee de opdracht hebben in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kortcyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit.
In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, derde lid, van de wet bepaald dat het college de betrokkene na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning.
Artikel 4. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan
Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het eerste lid dient ter ambtelijke voorbereiding van het gesprek op basis van de melding waarbij in samenspraak met de cliënt bekende gegevens in kaart worden gebracht en cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn. Dit vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook het in samenspraak met de belanghebbende afspreken van een datum, tijd en plaats voor het gesprek. Tijdens het gesprek kunnen op basis van dit vooronderzoek ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de cliënt worden verzocht om nog een aantal stukken over te leggen.
De verplichting tot het overleggen van stukken, zoals vermeld in het tweede lid, is opgenomen overeenkomstig artikel 2.3.2, zevende lid, van de wet. In het kader van de rechtmatigheid is het op grond van artikel 2.3.4 van de wet in ieder geval verplicht om de identiteit van de cliënt vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en is de cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening ook verplicht dat document ter inzage te geven. Bij de gegevensverzameling op grond van het eerste en tweede lid zullen de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens in acht genomen moeten worden.
In spoedeisende gevallen bijvoorbeeld bij de vrouwenopvang zal het niet altijd mogelijk zijn een identiteitsdocument te overleggen terwijl we de cliënten wel opvang willen bieden. Voor dit soort gevallen geldt een uitzondering op de identificatieplicht.
Op grond van het derde lid kan worden afgezien van het vooronderzoek indien dat een onnodige herhaling van zetten zou betekenen.
In het vierde lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet de verplichting voor het college opgenomen om informatie te verschaffen over de mogelijkheid voor de cliënt om een persoonlijk plan op te stellen en deze aan het college te overhandigen. Zie ook artikel 5, tweede lid.
Artikel 5. Gesprek
Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, onder a, van de wet, waarbij onder meer is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college te nemen besluiten of te verrichten handelingen. De onderdelen van het eerste lid zijn overeenkomstig de opsomming in artikel 2.3.2 van de wet opgenomen. In artikel 2.3.2, eerste lid, wordt niet de aanduiding “het gesprek” gebruikt maar “een onderzoek in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger”. De memorie van toelichting op deze bepaling (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 143) verduidelijkt dat voor een zorgvuldig onderzoek veelal sprake zal zijn van enige vorm van persoonlijk contact met betrokkene of een vertegenwoordiger van betrokkene, aangezien daardoor een adequaat totaalbeeld van de betrokkene en zijn situatie verkregen kan worden. Het eerste lid bepaalt daarom dat het onderzoek moet plaatsvinden in samenspraak met betrokkene. De vorm van het onderzoek is vrij. In het eerste lid is verder benadrukt dat het gesprek met de cliënt wordt gevoerd door deskundigen (namens het college). Het gesprek vindt zo mogelijk bij de cliënt thuis plaats. Indien woningaanpassingen nodig zijn, is dat zeker essentieel om de thuissituatie goed te kunnen beoordelen en doeltreffende oplossingen te vinden. In onderdeel b is als onderwerp van gesprek ‘het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning’ opgenomen. Dit is belangrijk omdat in de woorden van de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34, blz. 183) “de ultieme toetssteen of de maatschappelijke ondersteuning effectief is geweest, ligt in de beantwoording van de vraag of de cliënt zelf vindt dat de verleende maatschappelijke ondersteuning heeft bijgedragen aan een verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie. In het wetsvoorstel Wmo 2015 staat het bereiken van dit resultaat centraal”. In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, vijfde lid, van de wet verankerd dat het college een door of namens de cliënt ingediend persoonlijk plan betrekt bij het onderzoek.
Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is (zie het vierde lid). Het kan bijvoorbeeld om een cliënt gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft.
Artikel 6. Verslag
Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure en is overeenkomstig artikel 2.3.2, vijfde lid, van de wet opgenomen.
Het eerste lid borgt dat altijd verslag wordt opgemaakt. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij kan worden voortgeborduurd op de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 32-33) staat dat de gemeente aan de cliënt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. De gemeente kan de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan (arrangement) voor het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag.
Artikel 7. Aanvraag
Ook deze bepaling is een uitwerking van artikel 2.1.3, eerste lid, en tweede lid, onder a, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. De wet bepaalt dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven (artikel 2.3.5, tweede lid). In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
In het eerste lid is aangegeven dat naast de cliënt alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger (zie voor een definitie van vertegenwoordiger de toelichting onder artikel 1) een aanvraag kan indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen. Zie hiervoor artikel 2 en de toelichting daarbij. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.
Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen om een door de cliënt ondertekend verslag als aanvraag aan te merken.
Artikel 8. Criteria voor maatwerkvoorziening
In dit artikel is het algemene afwegingskader dat in deze Wmo centraal staat nogmaals uiteengezet. De nadruk ligt, nog meer dan onder de Wmo 2007, op de eigen kracht en hulp van anderen. De maatwerkvoorziening vormt slechts het sluitstuk van de maatschappelijke ondersteuning.
In artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel a van de wet is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. In de memorie van toelichting op deze bepaling (TK 2013-2014, 33 841, nr. 3, blz. 134) wordt aangegeven dat het bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening op maatwerk aankomt. Gemeentelijke vrijheid is nodig omdat de behoeften van inwoners per gemeente kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk. Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening limitatief wordt geregeld welke maatwerkvoorzieningen zullen worden verstrekt. De gemeente moet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen. In dit artikel is deze verplichting uitgewerkt.
In lid 3 onder a van dit artikel is bepaald dat het college kan volstaan met de goedkoopst compenserende voorziening. Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel compenserend als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip compenserend bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een compenserende voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst compenserende voorziening, mits de belanghebbende bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Het begrip goedkoopst compenserend geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.
Artikel 9 Afwijzingsgronden
In rechtbankjurisprudentie is inmiddels herhaaldelijk bepaald dat afwijzingsgronden, wil er een beroep op kunnen worden gedaan, een grondslag in de verordening moeten hebben. Zie bijvoorbeeld Rechtbank Gelderland 8-11-2013, nr. ZUT 12/1823. Ook in het kader van rechtszekerheid is hier iets voor te zeggen: bij het ontbreken van afwijzingsgronden of het hanteren van zeer ruime afwijzingsgronden is het voor de cliënt niet mogelijk om zijn rechtspositie te bepalen of te voorzien. Bovendien is met dit artikel invulling gegeven aan de verplichting van artikel 2.1.3, tweede lid onder a van de wet, omdat is aangegeven op grond van welke criteria iemand voor een maatwerkvoorziening in aanmerking kan komen.
Lid 1. a
De wet kent niet een bepaling zoals die wel was opgenomen in artikel 2 van de Wmo 2007. Het is echter wel van belang om een duidelijke afbakening te hebben met andere wetten. Vandaar dat deze bepaling in de verordening is opgenomen. Voor zover er met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat, wordt er geen maatwerkvoorziening toegekend. Uit de jurisprudentie tot stand gekomen ten tijde van de Wmo 2007 volgt dat de cliënt aanspraak moet hebben op de voorziening, om te kunnen spreken van een voorliggende voorziening (CRvB 09-11-2011, nr. 11/3583 WMO en CRvB 28-09-2011, nr. 10/2587 WMO). Dat wil niet zeggen dat cliënt de voorziening daadwerkelijk moet hebben, maar dat hij daarop aanspraak heeft. Er is geen sprake van een voorliggende voorziening indien de voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling is afgewezen (CRvB 03-08-2011, nr. 11/517 WMO) of indien vaststaat dat cliënt daarvoor niet in aanmerking komt (CRvB 19-04-2010, nr. 09/1082 WMO). Indien de voorziening op grond van een andere specifieke wettelijke regeling slechts gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking komt, is er sprake van een voorliggende voorziening (CRvB 22-05-2013, nr. 10/6782 WMO). De cliënt kan dan niet voor het overige gedeelte van de kosten een beroep doen op de Wmo.
Het is niet duidelijk hoe de rechter zal oordelen over deze verordeningsbepaling. Om die reden is de bepaling als optioneel bestempeld.
Lid 1. b
Dit betreft de herhaling van het algemene toetsingskader, zoals dat in de wet centraal staat. Door het hier te herhalen kan het dienst doen als afwijzingsgrond.
Lid 1. c
Een algemene voorziening gaat voor op verstrekking van een maatwerkvoorziening. Ook dit is een uitvloeisel van het algemene toetsingskader van de wet. Het is hier opgenomen om dienst te doen als afwijzingsgrond.
Lid 1. d
Het is niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarvan gelet op de omstandigheden van de cliënt, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken (zie o.a. CRvB 03-07-2001, nr. 00/764 WVG, CRvB 16-04-2008, nr. 06/4668 WVG, CRvB 14-07-2010, nr. 09/562 WVG en Rechtbank Arnhem 16-08-2012, nr. AWB 11/5564).
Het college moet steeds onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de cliënt (zie CRvB 17-11-2009, nr. 08/3352 WMO). De beoordeling of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor de cliënt ziet op het beantwoorden van de vraag of de cliënt over de voorziening zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Bij die beoordeling kunnen, zo blijkt uit de jurisprudentie, de volgende criteria een rol spelen: Is de voorziening gewoon te koop? Is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht? Is de voorziening specifiek voor personen met een beperking ontworpen?
Lid 1. e
Zie de uitleg van het begrip ingezetene onder artikel 1.
Lid 1. f
Hier wordt gedoeld op de situatie dat de cliënt een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de cliënt gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt.
Lid 1. g
In dit onderdeel wordt aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de cliënt verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan of onherstelbaar beschadigd, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de cliënt geen schuld treft. Ook hier kan de eigen verantwoordelijkheid van een cliënt een rol spelen. Indien bijvoorbeeld in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien vervolgens bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.
Lid 1. h
Binnen de gekantelde aanpak wordt een sterker beroep gedaan op de eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid van een belanghebbende. De belanghebbende wordt wat betreft de bevordering van zelfredzaamheid en participatie geacht eerst eigen oplossingen en oplossingen vanuit zijn netwerk in te zetten. Eventuele ondersteuning vanuit de gemeente vormt slechts het sluitstuk. Bij het compenseren van beperkingen die een ondersteuningsvrager ondervindt in zijn maatschappelijke participatie wordt dus rekening gehouden met de keuzes die de ondersteuningsvrager maakt in het leven, waarbij verwacht mag worden dat een ondersteuningsvrager geschikte keuzes maakt rekening houdend met de beperkingen die horen bij de individuele omstandigheden van de ondersteuningsvrager. Onder ‘geschikte keuzes’ wordt verstaan dat belanghebbende keuzes maakt die de zelfredzaamheid en participatie bevorderen en niet doen afnemen.
Lid 1. i
Spreekt voor zich.
De in het tweede lid opgenomen gronden zijn specifiek van toepassing op maatwerkvoorzieningen die onder de Wmo 2007 zouden worden aangeduid met de term 'woonvoorziening', een term die binnen de Wmo 2015 ook gebruikt kan worden.
In het derde lid is bepaald dat het college moet kunnen beoordelen of een cliënt die pgb wenst voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 2.3.6. van de wet. Het college heeft daartoe informatie van de cliënt nodig. Het door de cliënt ingediende plan dient als basis voor de beoordeling. Zonder een volledig plan kan het college deze beoordeling niet maken.
Artikel 10. Inhoud beschikking
Uitgangspunt van de wet is dat de cliënt een maatwerkvoorziening in ‘natura’ krijgt. Indien gewenst door de cliënt bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een persoonsgebondenbudget.
Tweede lid, onder a, en derde lid, onder a: het beoogde resultaat is bijvoorbeeld ‘mobiliteit’ en niet ‘een scootmobiel’. Zie ook de toelichting op artikel 5, eerste lid, onder b.
Tweede, onder b, en derde lid, onder d: onder ‘duur’ valt ook de termijn waarop een voorziening technisch is afgeschreven.
Het vierde lid dient uitsluitend ter informatie aan de cliënt. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt immers via het CAK, evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen. Zie artikel 12 en artikel 2.14, zesde lid, van de wet, waarin is bepaald dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget, met uitzondering van die voor opvang, wordt vastgesteld en voor de gemeente geïnd door het CAK.
Artikel 11. Regels voor pgb
Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de wet een pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. Van belang is dat een pgb alleen wordt verstrekt indien de cliёnt dit gemotiveerd vraagt (zie artikel 2.3.6, tweede lid, onder b). Met behoud van de motivatie-eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een pgb aan te vragen (zie de toelichting op amendement Voortman c.s., Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 103).
Het tweede lid geeft aan dat het in beginsel niet mogelijk is om achteraf kosten te declareren.
Het derde lid beschrijft dat de cliënt die een pgb aanvraagt moet motiveren, waarin hij onderbouwt waarom hij vindt dat hij aan de criteria voldoen die de wet stelt aan het verstrekken van een pgb (in artikel 2.3.6 tweede lid wet). Betreffende de kwaliteit van de maatwerkvoorziening die met het budget wordt ingekocht, is in elk geval de wijze van beantwoording van de vragen in dit artikellid van belang. Dit plan vormt de basis voor de afweging door het college of een pgb verstrekt wordt. Ook is toegevoegd dat de in elk geval van belang is dat wanneer degene waarvan de cliënt diensten betrekt waarbij deze in contact kan komen met kinderen die jonger zijn dan achttien jaar, voor aanvang van de hulpverlening over een actuele verklaring omtrent het gedrag beschikt als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
Vragen die in het plan moeten worden beantwoord zijn:
- ·
hoe is de veiligheid geborgd?
- ·
hoe worden de gestelde doelen bereikt?
- ·
hoe en wanneer wordt geëvalueerd?
- ·
hoe is de ondersteuning afgestemd op de cliënt?
- ·
heeft degene van wie de hulp betrokken wordt een verklaring omtrent het gedrag?
In de volgende leden wordt gehoor gegeven aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de wet. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven in de verordening bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s e.d.). Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de wet). De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb. Daarbij kan gedacht worden aan vervoers- of opvangvoorzieningen. Een pgb is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een pgb is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.
Ten aanzien van het negende en tiende lid is van belang dat in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34) de regering heeft aangegeven dat onder dit sociale netwerk ook mantelzorgers kunnen vallen. Wel is de regering van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. De cliënt legt een schriftelijk document over waarin het voorgaande gemotiveerd wordt. Overeenkomstig de huidige Wmo-praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (zorg van mantelzorgers bijvoorbeeld). Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen is minder goed denkbaar. Ingeval ook hiervoor een pgb wordt aangevraagd is voor gemeenten van belang dat slechts een pgb wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt (artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de wet). Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de wet weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt (artikel 2.3.6, derde lid, van de wet).
Gemeenten krijgen in de Wmo en Jeugdwet de ruimte om zelf te bepalen wanneer pgb-houders maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp mogen inschakelen uit het eigen sociale netwerk. In de verordening kunnen gemeenten vastleggen in welke situaties en onder welke voorwaarden dit mogelijk is. Het is niet mogelijk om in de verordening het gebruik van het pgb voor niet-professionele zorg geheel uit te sluiten. Tot het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Bij deze laatste groep kan gedacht worden aan familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden, kennissen, etc. In de beleidsnota Kracht door verbinding heeft de regio Nijmegen bepaald dat mantelzorg in principe niet met een pgb mag worden betaald. Mantelzorg is informele zorg die door het eigen netwerk wordt geboden en dit gaat dus voor op een individuele of maatwerkvoorziening. Aan de keuze tussen zorg in natura en pgb gaat vooraf of naast de bijdrage van het eigen netwerk aanvullend extra ondersteuning nodig is in de vorm van een maatwerkvoorziening. Als dat het geval is, heeft de cliënt de keuze tussen zorg in natura of een pgb. In beginsel is het gezien de volgorde niet logisch dat iemand uit het eigen netwerk de ondersteuning in het kader van het pgb gaat uitvoeren als in een eerder stadium al is afgesproken wat mensen uit het eigen netwerk (onbetaald) willen betekenen voor de cliënt. Uitzonderingen op dit uitgangspunt zijn denkbaar. Bijvoorbeeld als de mantelzorger zijn baan opzegt om te kunnen zorgen voor een naaste. Het is echter niet mogelijk om de uitzonderingen te vangen in algemene, voor iedereen geldende voorwaarden: Niet voor iedereen die zijn baan opzegt om te kunnen zorgen voor een naaste komt in aanmerking voor een pgb. Het blijft altijd om maatwerk gaan.
Voor de tarieven wordt aansluiting gezocht bij de huidige Regeling subsidies AWBZ. Voor gezinsleden binnen hetzelfde huishouden als de aanvrager kan de gemeente gebruik maken van de bepalingen rond gebruikelijke zorg die zijn vastgelegd in het protocol Gebruikelijke Zorg van het CIZ. Dit protocol wordt reeds binnen de huidige AWBZ gehanteerd.
In het tiende lid is geconcretiseerd welke termijn is verbonden aan de besteding van het persoonsgebonden budget. Dit dient de rechtszekerheid en voorkomt de situatie waarin het recht oneindig open zou moeten staan. Een periode van zes maanden moet ruimvoldoende zijn voor de cliënt om de hulp te organiseren.
Als de budgethouder (cliënt) met zijn pgb een professionele zorgaanbieder inschakelt, is het in ieders belang dat deze aanbieder zich niet aan kwaliteitskaders kan onttrekken, omdat hij niet gecontracteerd is bij de gemeente. Ook via de pgb constructie dient de cliënt kwalitatief goede zorg en ondersteuning te ontvangen. Het college dient zich te vergewissen van die kwaliteit. Om die reden worden in de verordening kwaliteitseisen opgenomen voor de professionele aanbieder die via een pgb wordt ingeschakeld.
Artikel 12. Controle
Op grond van artikel 2.3.6 vierde lid dienen in de verordening regels te worden gesteld over de bestrijding van ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen of persoonsgebonden budget alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Essentieel daarbij is dat het college periodiek controles uitvoert naar het gebruik en de besteding van voorzieningen op grond van deze wet.
Artikel 13. Regels voor bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen
De gemeente mag van cliënten een bijdrage in de kosten vragen voor maatwerkvoorzieningen in natura en in de vorm van een persoonsgebonden budget alsmede voor algemene voorzieningen. In het tweede lid is het uitgangspunt benadrukt dat de bijdrage de kostprijs van de voorziening niet mag overstijgen: de gemeente mag geen winst maken op de bijdragen. In het derde en vierde lid is uiteengezet hoe de kostprijs tot stand komt. In het vijfde lid zijn de bedragen en percentages van het uitvoeringsbesluit van overeenkomstige toepassing verklaard. In lid 6 is gevolg gegeven aan artikel 2.1.4, zevende lid, waar is bepaald dat in de verordening wordt bepaald welke instantie de bijdrage voor een maatwerkvoorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget voor opvang vaststelt en int. In lid 7 en lid 8 is de mogelijkheid van artikel 2.1.5, om de bijdrage ook aan de ouders van minderjarige cliënten op te leggen, benut.
Artikel 14. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.
De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De regering benadrukt in de memorie van toelichting op artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 e.v. van de wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.
In het eerste lid zijn een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt. Het in het tweede lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1, eerste lid, van de wet.
Artikel 15. Meldingsregeling calamiteiten en geweld
In artikel 3.4, eerste lid, van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 6.1 van de wet is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet. In aanvulling op het bovenstaande regelt artikel 14 dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld. Overeenkomstig het vierde lid kan het college bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.
Artikel 16. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Het eerste, tweede en vierde lid bevatten een herhaling van hetgeen al in de tekst van de wet is opgenomen (artikel 2.3.8, 2.3.10 en 2.4.1). Met opname van deze wettekst in de verordening wordt beoogd een compleet beeld te geven van de regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Het derde lid is een ‘kan’-bepaling. Een pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van het pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken. Deze bepaling is te zien als een verbijzondering van de bepaling in het tweede lid, onder e (dat tevens op maatwerkvoorzieningen (in natura) ziet).
In artikel 2.4.1 tot en met 2.4.4 van de wet zijn regels voor het verhaal van kosten opgenomen en is de bevoegdheid aan het college gegeven tot het (in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening of pgb. Hierbij is tevens bepaald dat het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel kan invorderen. Uit de memorie van toelichting op artikel 2.4.1 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 157) wordt duidelijk dat daarnaast de mogelijkheid blijft bestaan om maatwerkvoorzieningen terug te vorderen; ‘omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten maatwerkvoorziening terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt.’
In het vijfde en zesde lid zijn dan ook bepalingen opgenomen die het college de bevoegdheid geven tot terugvordering van in eigendom en in bruikleen verstrekte voorzieningen.
In het negende lid is de mogelijkheid tot verrekening geregeld.
Artikel 17. Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.6 van de wet. Hierin is opgenomen dat bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.
Artikel 2.1.6 stelt dat het moet gaan om mantelzorgers van cliënten in de gemeente. Artikel 1.1.1 van de wet definieert een cliënt als een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van cliënten die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de cliënt bepalend, zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.
Artikel 18. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4, eerste lid, van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, eerste lid, van de wet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden. Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
Artikel 19. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4, eerste lid, van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, eerste lid, van de wet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.
Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
De tekst is aangepast aan het gewijzigde artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Om bij de inkoop enige flexibiliteit te houden, is niet te gedetailleerd uiteengezet welke kostencomponenten een rol moeten spelen. Reizen, opleidingen en administratieve verplichtingen (waaronder rapporteren) vallen onder de noemer overhead.
Artikel 20. Klachtregeling
In het eerste lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder e, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder a, van de wet). In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 57-58) staat dat cliënten in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. De cliënt kan ontevreden zijn over het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of over diens (vermeende) gebrek aan deskundigheid. Is de cliënt niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan kan het ook gaan om bijvoorbeeld de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder). Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.
In het tweede lid is een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.
Artikel 21. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder f, van de wet, waarin is bepaald dat in ieder geval moet worden bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, vereist is. In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten. In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder b, van de wet). In het tweede lid zijn een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.
Artikel 22. Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, derde lid, van de wet.
In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo-beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.
Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.
Artikel 23. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
De wet zelf bevat overgangsrecht voor cliënten die vanuit de AWBZ overgaan naar de Wmo, zie de artikelen 8.1 tot en met 8.4. In dit artikel is het overgangsrecht op gemeentelijk niveau geregeld. In het tweede lid is duidelijk gemaakt dat bestaande rechten doorlopen, totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden. In het derde lid is als hoofdregel neergelegd dat aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van deze verordening beoordeeld zullen worden. Omdat dit voor de cliënt nadelige gevolgen kan hebben, is in het vierde lid bepaald dat de vorige verordening gebruikt mag worden, als dit evident voordeliger is voor de cliënt. Dit moet voorkomen dat de cliënt gedupeerd is als zijn aanvraag enige tijd bij het college in behandeling is geweest en zijn rechtspositie door het tijdverloop wordt aangetast. De zelfde regeling is voor de bezwaarfase opgenomen in het zesde lid.
Artikel 24. Nadere regels en hardheidsclausule
Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is, Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule. Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt dan kan men zich afvragen of het beleid terzake niet aangepast zou moeten worden.
Artikel 25. Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van deze verordening en legt vast hoe de verordening dient te worden aangehaald.
Bijlage 1 Criteria pgb-zorgaanbieders en onderaannemers
Waar in deze bijlage wordt gesproken van ‘zorgaanbieder’, wordt zowel de pgb-zorgaanbieder bedoeld als een onderaannemer, tenzij expliciet anders is aangegeven.
Algemene criteria
Geschiktheidseisen
- ·
Het gaat om de geschiktheid om de opdracht uit te voeren. Daarvoor moet er bij de zorgaanbieder voldoende financieel economische draagkracht zijn en;
- ·
De zorgaanbieder moet voldoen aan de beroepsbekwaamheidseisen, waaronder diploma-eisen, afhankelijk van de te leveren ondersteuning: een bewijs als geregistreerd professional jeugd of certificering Wmo;
- ·
Ervaring blijkend uit 1 relevante referentieopdracht1 uitgevoerd in de laatste 3 jaren.2 Bij een onvoldoende referentie kan de hoofdaannemer een schriftelijke verklaring afgeven waarmee hij instaat voor de uitvoering van de opdracht door de onderaannemer.
1 De vereiste capaciteit, kennis en ervaring moet zijn opgedaan in en moet blijken uit één relevante referentieopdracht die in de afgelopen 3 jaar is uitgevoerd. De gevraagde kenniskompetentie:
- ZIN-referentie (1 of meerdere referenties met minimaal 5 cliënten), of
- PGB-referentie geanonimiseerd (1 of meer referenties met minimaal 5 cliënten)
2 Deze eis geldt niet voor PGB-zorgaanbieders die behoren tot het sociaal netwerk.
Uitsluitingsgronden
Er is bij de zorgaanbieder geen sprake van:
- 1.
Het niet betalen van belasting en/of sociale premies
- 2.
Deelneming in een criminele organisatie
- 3.
Fraude
- 4.
Terroristische misdrijven
- 5.
Witwassen
- 6.
Kinderarbeid/mensenhandel
- 7.
Schending van verplichtingen op gebied van milieu, sociaal- of arbeidsrecht
- 8.
Faillissement
- 9.
Vervalsing van mededinging
- 10.
Een belangenconflict
- 11.
Valse verklaring(en)
- 12.
Vroegtijdige beëindiging van een eerdere overeenkomst, schadevergoeding of sanctie
- 13.
Onrechtmatige beïnvloeding
- 14.
Ernstige beroepsfouten:
- a.
doen van een gift of belofte of het aanbieden van een dienst;
- b.
verstrekken van onjuiste gegevens of het ten onrechte niet verstrekken van juiste gegevens;
- c.
handelen of nalaten waardoor de integriteit van werknemers of andere personen ernstig in gevaar wordt gebracht;
- d.
begaan van gedragingen in strijd met voor het beroep relevante wet- en regelgeving, tuchtregels, toezichtregels, gedragsregels of gedragscodes;
- e.
het verrichten van werkzaamheden die in strijd zijn met de openbare orde;
- f.
alle andere delicten en gedragingen of omstandigheden die naar hun aard zijn aan te merken als ernstige fout in de uitoefening van het beroep.
- a.
Screening kan bestaan uit:
- 1.
Het door een zorgaanbieder laten overleggen van schriftelijke bewijsstukken die aantonen dat hij aan de geschiktheidseisen en/of kwaliteitseisen voldoet waaronder een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG);
- 2.
Het doen van onderzoek in open dan wel gesloten bronnen;
- 3.
Het vragen van een Bibob-advies bij het Landelijk Bureau Bibob.
Kwaliteitscriteria pgb zorgaanbieders en onderaannemers
De gemeenten zijn eindverantwoordelijk voor de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg aan burgers. Ook als de ondersteuning wordt geboden via een pgb of onderaannemerschap. De zorgaanbieders dienen te werken met deskundig personeel en kwalitatief goede zorg bieden, waarin de Cliënt en zijn netwerk centraal staan. In geval van onderaanneming kan de hoofdaannemer garant staan voor de kwaliteitsonderdelen waarop de onderaannemer (nog) te kortschiet. De onderaannemer dient in ieder geval zelfstandig te voldoen aan de wettelijke kwaliteitskaders (zie onder kwaliteitseisen).
1.Het hulpverleningsplan en evaluatieverslag dienen aan de volgende eisen te voldoen3:
De gemeente hecht (er) veel waarde aan:
- 1.
“één huishouden, één plan” waarin alle leefdomeinen aan bod komen en samenhang is tussen de hulp van de verschillende dienstverleners en de informele zorg en ondersteuning;
- 2.
dat iedereen zijn eigen mogelijkheden benut, zelfregie houdt over zijn leven en zijn sociale netwerk versterkt (samenredzaamheid);
- 3.
dat ook kwetsbare doelgroepen volwaardig kunnen meedoen in de samenleving en een betekenisvolle tijdsbesteding hebben aansluitend bij de wensen en mogelijkheden;
- 4.
methodisch werken aan ontwikkeling met door de Cliënt gedragen doelen en concrete acties.
- a.
Er moet een check zijn gedaan van alle leefdomeinen. Leefdomeinen: inkomen, werk en opleiding, tijdsbesteding, huisvesting, huiselijke relaties, geestelijke gezondheid, lichamelijke gezondheid, middelengebruik, vaardigheden bij activiteiten van het dagelijks leven (ADL), sociaal netwerk (en woonomgeving), maatschappelijke participatie en justitie.
- b.
Het plan moet perspectiefgericht zijn. Er zijn doelen geformuleerd die duidelijk, concreet en haalbaar zijn en die niet alleen perspectief bieden op de langere termijn, maar zich ook richten op praktische, snelle resultaten. Er zijn activiteiten geformuleerd gericht op het behalen van de korte- en lange termijn doelen met een duidelijke prioritering. Het evaluatieplan evalueert de doelen, zoals geformuleerd in het hulpverleningsplan.
- c.
De informele en formele betrokkenen zijn in kaart gebracht. Er zijn afspraken gemaakt over hoe de afstemming tussen de betrokken eruit ziet. Er wordt beschreven wie de regie voert: Cliëntsysteem, casemanagement door de Zorgaanbieder, Gemeentelijke Toegangspoort, of Gecertificeerde Instelling.
- d.
Er is een goede balans tussen formele en informele zorg: en er wordt goed beschreven hoe wordt samengewerkt met het sociale netwerk en hoe gebruik wordt gemaakt van algemene voorzieningen en de informele voorzieningen in de samenleving (verenigingen en vrijwilligersorganisaties). Er wordt ook beschreven of individuele hulp (deels) omgezet kan worden in groepsactiviteiten met motivatie waarom dit al dan niet mogelijk is.
- e.
De mogelijkheden voor deelname aan gewone maatschappelijke activiteiten worden onderzocht en gestimuleerd.
- f.
Er staat beschreven hoe er wordt gewerkt aan versteviging van de eigen regie van de Cliënt en de versterking van zijn/haar sociale netwerk. Het eigen denkvermogen (= leervermogen) wordt aangesproken en Cliënt is, naar vermogen, eigenaar en regisseur van zijn eigen plan.
3Deze bepaling is vanzelfsprekend alleen van toepassing als voor het type zorg of ondersteuning een hulpverleningsplan en evaluatieslag is vereist.
- a.
2.Bereik en participatie specifieke doelgroepen
De gemeente hecht veel waarde aan een inclusieve samenleving waarin iedereen volwaardig kan meedoen. Dat vereist toegankelijkheid van de zorg voor alle burgers met een ondersteuningsvraag bijvoorbeeld vanwege lichamelijke, verstandelijke en /of psychische beperkingen. Daarbinnen zijn er kwetsbare doelgroepen met extra uitdagingen vanwege taal, etniciteit, culturele achtergrond, geloofsovertuiging en/of seksuele geaardheid. Van zorgaanbieder wordt verwacht dat hij deze specifieke doelgroepen kan bereiken, in hun kracht zet, hun sociaal netwerk versterkt en laat meedoen in de samenleving.
3.Betaalbaarheid
De zorgaanbieder dient bij te dragen aan de doelstelling betaalbaarheid van zorg vanuit de doelstelling: licht waar kan, zwaar waar nodig.
4.Duurzaamheid
De gemeente hecht belang aan duurzaamheid rondom de thema’s personeel en milieu. Een duurzaam personeelsbeleid is van cruciaal belang in de zorg: de kwaliteit van de zorg wordt voor een groot deel bepaald door de kwaliteit van het personeel, de match van het personeel met de Cliënt en de continuïteit van de Professional voor de Cliënt. Daar hoort bij dat het personeel vakbekwaam, vitaal en toekomstbestendig is en dat er geen hoog verloop van personeel is.
Kwaliteitseisen
WETTELIJKE KWALITEITSKADERS |
||
Wet maatschappelijke ondersteuning |
||
1 |
Maatschappelijke ondersteuning |
|
Gemeente verstaat onder maatschappelijke ondersteuning: ·bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld; ·ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving; ·bieden van beschermd wonen en opvang. |
||
2 |
Maatwerkvoorziening |
|
Gemeente verstaat onder een maatwerkvoorziening een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen: ·ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen; ·ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen, ·ten behoeve van beschermd wonen en opvang. |
||
3 |
Kwaliteitssysteem |
|
De Zorgaanbieder draagt zorg voor de goede kwaliteit van de voorziening. Een voorziening wordt in elk geval: ·veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht verstrekt; ·afgestemd op de reële behoefte van de Cliënten op andere vormen van zorg of hulp die de Cliënt ontvangt; ·verstrekt in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard; ·verstrekt met respect voor en inachtneming van de rechten van de cliënt. |
||
4 |
Klachtenregeling |
|
Zorgaanbieder hanteert een eenvoudige en transparante klachtenregeling die voldoet aan de uitgangspunten van de Wmo 2015 en voorziet in bemiddeling bij en afhandeling van klachten. |
||
5 |
Medezeggenschapsregeling |
|
Zorgaanbieder hanteert een regeling voor medezeggenschap van Cliënten over voorgenomen besluiten van Zorgaanbieder die voor de Cliënten van belang zijn. |
||
6 |
Meldcode huiselijk geweld een kindermishandeling |
|
6.1 |
Zorgaanbieder voldoet aan de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Hiertoe moet zij in ieder geval een meldcode hanteren en het gebruik en de kennis van de meldcode onder degenen die voor hem werkzaam zijn bevorderen. |
|
6.2 |
Bovenwettelijk; Zorgaanbieder heeft een aandachtsfunctionaris aangesteld. |
|
7 |
Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) |
|
Bovenwettelijk; Zorgaanbieder beschikt over een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) van personen die beroepsmatig of niet incidenteel als vrijwilliger in contact kunnen komen met cliënten. De VOG mag niet ouder zijn dan drie maanden bij aanvang van de werkzaamheden. De Zorgaanbieder verlangt van haar werknemers een nieuwe VOG op het moment dat redelijkerwijs het vermoeden bestaat dat daar aanleiding toe is. |
||
8 |
Verwijsindex risicojongeren |
|
Bovenwettelijk; Zorgaanbieder die werkt met jongvolwassenen voldoet aan de eisen van de in de Jeugdwet verplichte landelijke Verwijsindex risicojongeren4. De verwijsindex is een vroeg-signaleringsinstrument dat risicomeldingen van Professionals over jongeren tot 23 jaar bij elkaar brengt. Hierdoor weten betrokkenen sneller of een jongere ook bekend is bij een andere Professional. Het doel is vroege signalering van risico’s die een gezonde en veilige ontwikkeling naar volwassenheid van een jongere bedreigen, zodat tijdig passende hulp, zorg of bijsturing kan worden gegeven. Zorgaanbieder die werkt met jongvolwassenen wijst een instellingscoördinator VIR aan die de implementatie van VIR in de organisatie waarborgt. Zorgaanbieder implementeert toekomstige wijzigingen van de Verwijsindex. 4Zie http://www.handreikingmelden.nl/ voor de Handreiking. |
||
Jeugdwet |
||
9 |
Jeugdhulp |
|
Gemeente verstaat onder jeugdhulp het volgende: ·Ondersteuning, hulp en zorg, niet zijnde preventie, voor Jeugdigen en hun ouders5 bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de Jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie-gerelateerde problemen; ·Het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van Jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt; ·Het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij Jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt. 5Hier kan ook gelezen worden verzorgers of wettelijk vertegenwoordigers. |
||
10 |
Doelgroep jeugdhulp |
|
Jeugdhulp is bedoeld voor de Jeugdige die: ·de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt of; ·de leeftijd van 23 jaar nog niet heeft bereikt en jeugdhulp ontvangt in het kader van jeugdstrafrecht of; ·de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van de Jeugdwet: ois bepaald dat de voortzetting van jeugdhulp waarvan de verlening was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, noodzakelijk is; ovóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar is bepaald dat jeugdhulp noodzakelijk is, of; ois bepaald dat na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is. |
||
11 |
Verantwoorde hulp |
|
11.1 |
De Zorgaanbieder verleent verantwoorde hulp. Dat is hulp van goed niveau, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig is en cliëntgericht wordt verleend en is afgestemd op de reële behoefte van Jeugdige of ouder. |
|
11.2 |
De Zorgaanbieder organiseert zich op zodanige wijze, voorziet zich kwalitatief en kwantitatief zodanig van personeel en materieel en draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde hulp. De jeugdhulpaanbieder en gecertificeerde instellingen betrekken hierbij de resultaten van overleg tussen jeugdhulpaanbieders, het college en cliëntenorganisaties. |
|
12 |
Verantwoorde werktoedeling |
|
12.1 |
De Zorgaanbieder voldoet aan de norm van verantwoorde werktoedeling. |
|
12.2 |
De Zorgaanbieder zet Professionals in die over de juiste expertise beschikken en vakbekwaam zijn. Vakbekwaam zijn houdt in dat Professionals in staat zijn om een beroep uit te oefenen volgens de voor de beroepsgroep geldende professionele standaard. Dat betekent dat steeds die Professional moet worden ingezet die past bij de vraag van de cliënt, die beschikt over de noodzakelijke vakbekwaamheid en die handelt volgens de beroepsethische normen. |
|
12.3 |
De Zorgaanbieder draagt er zorg voor dat Professionals hun taken kunnen verrichten met inachtneming van de voor hen geldende professionele standaarden (beroepscodes, vakinhoudelijke richtlijnen en veldnormen). |
|
12.4 |
De Zorgaanbieder werkt met geregistreerde Professionals (SKJ of BIG) |
|
12.5 |
De Zorgaanbieder deelt taken toe met inachtneming van de specifieke kennis en vaardigheden van de geregistreerde Professional. |
|
12.6 |
De Zorgaanbieder draagt er zorg voor dat taken worden uitgevoerd door of onder verantwoordelijkheid van een geregistreerde Professional. |
|
12.7 |
De Zorgaanbieder belast niet-geregistreerde Professionals uitsluitend met de uitvoering van taken indien het aannemelijk is dat dat niet afdoet aan de kwaliteit, of zelfs noodzakelijk is voor de kwaliteit van de uit te voeren taak. |
|
12.8 |
De Zorgaanbieder moet kunnen verantwoorden waarom een geregistreerde, dan wel een niet-geregistreerde Professional wordt ingezet voor een taak. |
|
13 |
Kwaliteitssysteem |
|
Zorgaanbieder moet de kwaliteit van de geboden hulp systematisch bewaken, beheersen en verbeteren. Zorgaanbieder moet daarnaast gegevens over de kwaliteit van hulp systematisch verzamelen en registreren. |
||
14 |
Hulpverleningsplan |
|
Zorgaanbieder werkt op basis van een hulpverleningsplan waarover is overlegd met de Jeugdige en de verzorgers en dat is afgestemd op de behoeften van de Jeugdige. |
||
15 |
Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) |
|
15.1 |
Zorgaanbieder beschikt over een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) van personen die beroepsmatig of niet incidenteel als vrijwilliger in contact kunnen komen met Jeugdigen of verzorgers. De VOG mag niet ouder zijn dan drie maanden bij aanvang van de werkzaamheden. Zorgaanbieder verlangt van haar werknemers een nieuwe VOG op het moment dat redelijkerwijs het vermoeden bestaat dat daar aanleiding toe is. De VOG van een solistisch werkende jeugdhulpverlener mag tijdens de werkzaamheden niet ouder zijn dan drie jaar. |
|
15.2 |
Bovenwettelijk; Zorgaanbieder raadpleegt het BIG/SKJ-register en het register met tuchtrechtuitspraken alvorens een Professional aan te nemen. |
|
16 |
Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling |
|
16.1 |
Zorgaanbieder voldoet aan de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Hiertoe moet zij in ieder geval een meldcode hanteren en het gebruik en de kennis van de meldcode onder degenen die voor hem werkzaam zijn bevorderen. |
|
16.2 |
Bovenwettelijk; Zorgaanbieder heeft een aandachtsfunctionaris aangesteld. |
|
17 |
Vertrouwenspersoon |
|
17.1 |
Zorgaanbieder stelt de vertrouwenspersoon AKJ (Advies en Klachtenbureau Jeugdzorg) in staat werk te verrichten. Dit betekent dat de vertrouwenspersoon in ieder geval; ·vrije toegang heeft tot de gebouwen, terreinen en ruimten van jeugdhulpaanbieders waar Jeugdigen kunnen verblijven, een en ander voor zover dit voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig is. De vertrouwenspersoon behoefte geen toestemming van derden om met een Jeugdige te spreken ·Zorgaanbieder aan de vertrouwenspersoon alle inlichtingen verschaffen en alle bescheiden tonen die de vertrouwenspersoon voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig heeft ·De vertrouwenspersoon de faciliteiten verschaffen die de vertrouwenspersoon voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig heeft |
|
17.2 |
Zorgaanbieder informeert Cliënten en hun verzorgers actief over het recht tot ondersteuning van een onafhankelijk vertrouwenspersoon. |
|
18 |
Klachtenregeling |
|
Zorgaanbieder hanteert een klachtenregeling die voorziet in bemiddeling bij en afhandeling van klachten van Jeugdigen, verzorgers en (pleeg)ouders over de Zorgaanbieder of personen die voor hem werkzaam zijn. Zorgaanbieder heeft een klachtencommissie ingesteld. Zorgaanbieder informeert Cliënten en hun (pleeg)ouders actief over de klachtenregeling en toegang tot de klachtencommissie. |
||
19 |
Cliëntenraad |
|
De Zorgaanbieder stelt een cliëntenraad in en volgt daarbij de wettelijke bepalingen opgenomen in artikel 4.2 van de Jeugdwet. |
||
20 |
Inzicht in kwaliteitsverslag |
|
Zorgaanbieder stelt jaarlijks een verslag op over de naleving van de regels omtrent de kwaliteit van de jeugdhulp, onderscheidenlijk de kwaliteit van de uitvoering van de taken, het klachtrecht en de medezeggenschap. De Zorgaanbieder verleent inzicht in dit verslag aan de Gemeente door het jaarlijks aan te leveren bij de Contractmanager. Zorgaanbieder maakt dit verslag openbaar. |
||
21 |
Verwijsindex risicojongeren |
|
Zorgaanbieder voldoet aan de eisen van de wettelijk verplichte landelijke Verwijsindex risicojongeren, en wijst een instellingscoördinator VIR aan die de implementatie van VIR in de organisatie waarborgt. Zorgaanbieder implementeert toekomstige wijzigingen van de Verwijsindex. |
||
OVERIGE WET- EN REGELGEVING |
||
22 |
In dit document staan slechts een aantal wettelijke eisen benoemd waaraan Zorgaanbieder moet voldoen. Gemeente verwacht dat Zorgaanbieder bekend is met, en voldoet aan, alle op de Zorgaanbieder van toepassing zijnde wet- en regelgeving, richtlijnen en verdragen zoals, maar niet beperkt tot; ·Geneesmiddelenwet ·Jeugdwet ·Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdzorg (van de Gemeenten) ·VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind ·VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap ·Wet aanpak schijnconstructies ·Wet arbeid vreemdelingen ·Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) ·Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelatie ·Wet gebruik Burgerservicenummer in de zorg ·Wet Ketenaansprakelijkheid ·Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg ·Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) ·Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag ·Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) ·Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst ·Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg ·Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling |
|
23 |
Doorstroom en afstemming Wmo, Jeugdwet, Zorgverzekerswet, Wet Langdurige Zorg en de Participatiewet |
|
Doorstroom Jeugdwet naar Zorgverzekeringswet (Zvw)Als een Jeugdige Zvw-zorg krijgt, bestaat er geen recht op een voorziening op grond van de Jeugdwet. Indien de behandeling van een Jeugdige nog niet afgesloten kan worden en continuering daarvan ná het 18e jaar noodzakelijk is vanuit de Zvw, zorgt Zorgaanbieder er in samenspraak met de Jeugdige voor dat er tijdig een verwijzing van de huisarts is. Daarnaast begeleidt Zorgaanbieder de Jeugdige bij het tijdig aanvragen van een zorgverzekering. Doorstroom Jeugdwet naar Wet Langdurige Zorg (Wlz)Jeugdigen met een blijvende beperking worden vaak in eerste instantie van hulp en begeleiding voorzien vanuit de jeugdhulp. Voor Jeugdigen tot 18 jaar is de Wlz van toepassing op de meeste kwetsbare Jeugdigen met 'een blijvende behoefte' aan 'permanent toezicht' of '24 uur per dag zorg in de nabijheid'. Het gaat dan om zorg vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking, een verstandelijke beperking, een lichamelijke beperking, een zintuiglijke beperking of meervoudige beperkingen. Bij Jeugdigen met een perspectief of vermoeden van een Wlz traject (in de toekomst) is het van belang om op een zo vroeg mogelijk moment na te gaan of voortzetting van de hulp in het kader van de Wlz is aangewezen. Bovenstaande verplicht Zorgaanbieders die met deze Jeugdigen werken tot een zorgvuldige diagnose, een zorgvuldige opbouw van het dossier en begeleiding bij de aanvraag Wlz bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Als een Jeugdige dus recht heeft op Wlz-zorg, bestaat geen recht op een voorziening op grond van de Jeugdwet. Dit geldt ook wanneer er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de Jeugdige een indicatie voor Wlz-zorg zou kunnen krijgen, maar weigert mee te werken aan het verkrijgen van dit indicatiebesluit. In dat geval meldt de Zorgaanbieder deze weigering bij de desbetreffende Gemeente. Uitzondering hierop is als er meerdere oorzaken ten grondslag liggen aan de problemen van de Jeugdige. In dat geval kan het zijn dat de Jeugdige zowel op grond van de Wlz als op grond van de Jeugdwet een soortgelijke voorziening kan krijgen. De jeugdhulpvoorziening op grond van de Jeugdwet gaat dan voor. Afstemming Wmo 2015, de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet (Zvw)Er wordt geen maatwerkvoorziening vanuit de Wmo 2015 verstrekt voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat. Dit betekent: WlzBij een verdere achteruitgang van de Cliënt met een beperking of een chronisch psychisch of psychosociaal probleem wordt indien noodzakelijk tijdig een Wlz-indicatie aangevraagd bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) door de Cliëntzelf of diens vertegenwoordiger met begeleiding van de aanvraag Wlz door Zorgaanbieder. Na de toekenning van de Wlz-indicatie vervalt de Wmo-indicatie, behoudens de door de wetgever benoemde uitzonderingssituaties. De Zorgaanbieder heeft de verplichting de desbetreffende Gemeente onverwijld te informeren over de toegekende Wlz-indicatie. De Wmo 2015 bepaalt dat de Gemeente een maatwerkvoorziening kan weigeren indien er redenen zijn om aan te nemen dat de Cliëntop de Wlz aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande. In dat geval meldt de Zorgaanbieder deze weigering bij de desbetreffende Gemeente. ZvwAls de Zvw toegang biedt voor zorg die al vanuit de Wmo 2015 geleverd wordt, dan moet de Zorgaanbieder in die gevallen actie ondernemen om Zvw-indicatie te verkrijgen, de Wmo-indicatie op dit onderdeel te stoppen en hiertoe contact op te nemen met de Gemeente. OverigTenslotte kan het voorkomen dat een Cliëntniet alleen ondersteuning krijgt vanuit de Wmo 2015, maar ook uit de aanpalende wetten, waarin bijvoorbeeld leerlingenvervoer en jeugdzorg is geregeld. Waar die zorg geleverd wordt door andere zorgZorgaanbieder(s) dient Zorgaanbieder de dienstverlening af te stemmen met deze betrokken zorgZorgaanbieder(s). Samenloop Wmo 2015 en ParticipatiewetDe Participatiewet kan voor veel Cliënten mogelijkheden bieden in de verdere verbetering van de levenssituatie van de cliënt. De Zorgaanbieder denkt actief mee in de mogelijkheden die de Participatiewet in deze kan bieden voor de Cliënten ondersteunt de Cliëntbij de toeleiding naar (aangepast) werk. |
||
24 |
Privacy en informatie uitwisseling |
|
24.1 |
De Zorgaanbieder is verplicht zich te houden aan privacy wet en regelgeving (Wmo, Jeugdwet en Wet Bescherming Persoonsgegevens). Dit geldt ook voor de samenwerking met de Gemeentelijke Toegangs. Daar waar mogelijk en noodzakelijk willen we dat de Zorgaanbieder goede afspraken maakt over de uitwisseling van informatie in het belang van de cliënt. De Zorgaanbieder geeft zich er rekenschap van dat de Europese verordening (Algemene Verordening Gegevensbescherming) is aangenomen, die direct werking heeft. Alle organisaties in publieke en private sector moeten uiterlijk 25 mei 2018 aan deze nieuwe wetgeving voldoen. |
|
24.2 |
Gemeente vindt het belangrijk dat uitwisseling van persoonsgegevens goed beveiligd plaatsvindt, onder andere door middel van beveiligd e-mailverkeer. Gemeente sluit daartoe de Gemeentelijke Toegangspoort aan op Zorgmail. Zorgaanbieder heeft de keuze van ditzelfde instrument gebruik te maken, of de beveiligde berichtenuitwisselingsomgeving van de Regio te gebruiken of op niet- elektronische wijze te communiceren. Ontwikkelingen op het vlak van beveiligde gegevensuitwisselingen staan niet stil. Gemeente zal tijdig communiceren wat de volgende stappen zijn. |
|
PRESTATIE-EISEN |
||
25 |
Cliëntondersteuning |
|
Elke Cliënt heeft recht op een onafhankelijke cliëntondersteuning. Zorgaanbieder informeert de Cliënt hierover en beperkt zich tot betrokkenheid bij de Cliënt op basis van de ondersteunings- en/of zorgbehoefte van desbetreffende cliënt. |
||
26 |
Cliënt centraal |
|
26.1 |
De regie op de hulpverlening ligt bij de cliënt, al dan niet samen met familieleden, buren of vrienden uit het eigen netwerk. Zorgaanbieder sluit aan bij de regiemogelijkheden die de Cliënten zijn sociaal netwerk hebben. |
|
26.2 |
Zorgaanbieder betrekt de Cliënt bij beslissingen en behandelt de Cliënt als een gelijkwaardige gesprekspartner. Praten met de cliënt, en niet over de Cliënten naast de Cliëntstaan, en niet er tegenover staan, zijn de uitgangspunten. |
|
26.3* |
Zorgaanbieder stemt de inzet van ondersteuning af op de agenda van de Cliënten/of zijn verzorgers/mantelzorgers. *Niet van toepassing op beschermd wonen. |
|
26.4* |
Bij iedere situatie/aanvraag/casus waarbij er signalen, dan wel vermoedens zijn van een mogelijk onveilige situatie voor Jeugdige en/of volwassene wordt een veiligheidsinschatting gedaan en zo nodig wordt er een veiligheidsplan opgezet en uitgevoerd. Een veiligheidsinschatting omvat een beoordeling- en risicotaxatie van de veiligheid van de Jeugdige en/of volwassene. Het dient als een signaleringsmiddel voor onveilige situaties en als kapstok voor een open gesprek over een lastig thema. Risicofactoren die kunnen worden benoemd en ingeschat zijn bijvoorbeeld (echt)scheiding, ziekte, werkloosheid, huiselijk geweld, seksueel grensoverschrijdend gedrag, huisvesting en sociaal isolement. Op basis van een veiligheidsinschatting moet worden bepaald welke inzet en/of afspraken nodig zijn om de risico’s te minimaliseren en de veiligheid te verhogen. Gestandaardiseerde risicotaxatie instrumenten die bijvoorbeeld kunnen worden gebruikt bij vermoedens van onveiligheid zijn het ‘Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid (LIRIK)’ of de ‘Checklist Veilig Thuis’. Risicotaxatie kan onderdeel uitmaken van de ‘Verplichte Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling’. |
|
27* |
Tolken |
|
Bij de toewijzing van Professionals aan cliënten, houdt de Zorgaanbieder rekening met de moedertaal van de cliënt. Waar mogelijk zet Zorgaanbieder een Professional in die de taal van de Cliëntspreekt. Indien dit niet mogelijk is, bekijkt Zorgaanbieder de mogelijkheid om een tolk vanuit het sociale netwerk van Cliëntof vanuit Vluchtelingenwerk in te zetten. |
||
28* |
Verwijzers |
|
28.1 |
Bij de Wmo is de Gemeentelijke Toegangspoort de Verwijzer (Sociale Wijkteams ook wel sociale teams, kernteams, regieteams of zorgnetwerken en Veiligheidshuis). |
|
28.2 |
Bij Jeugdhulp zijn naast de Gemeentelijke Toegangspoort als Verwijzer aangewezen: huisartsen, jeugdartsen, kinderartsen, medisch specialisten, voogden van gecertificeerde instellingen, rechter, raad van de kinderbescherming en de officier van justitie. |
|
33* |
Hulpverleningsplan |
|
33.1 |
Zorgaanbieder wijst Cliëntop de mogelijkheid om zijn/haar sociale netwerk, waaronder mantelzorger(s), te betrekken bij het opstellen van, en invulling geven aan, het hulpverleningsplan en geeft hier, indien gewenst, actief invulling aan. |
|
33.2 |
Zorgaanbieder werkt op basis van een hulpverleningsplan waarover is overlegd met de Cliënten dat is afgestemd op de behoeften van de cliënt. |
|
33.3 |
Zorgaanbieder stelt altijd een hulpverleningsplan (begeleidings- of behandelplan) op met concrete doelen en daaraan gekoppelde activiteiten/acties om deze doelen te bereiken die overeengekomen zijn met de cliënten, verzorgers en andere betrokkenen uit het sociale netwerk, onderwijs, leerplicht, vrijwilligers, lokale zorgstructuur, (huis)artsen, jeugdgezondheidszorg, zorgaanbieders etc. Als er sprake is van doorverwijzing door een Gemeentelijke Toegangspoort, dan is het hulpverleningsplan gebaseerd op het onderzoeksverslag van de Gemeentelijke Toegangspoort. In het hulpverleningsplan benoemt Zorgaanbieder de doelen aan de hand van de leefgebieden uit de Zelfredzaamheidsmatrix (ZRM) waarop de Cliëntproblemen ervaart. Gemeente ziet de ZRM niet als instrument voor bekostiging, maar als hulpmiddel voor integrale en resultaatgerichte ondersteuning. Tijdens het traject, zoekt de Zorgaanbieder met de Cliënt voortdurend naar mogelijkheden in het voorliggende veld (voorliggende voorzieningen) om aan de gestelde doelen te werken. Te denken valt aan het onder de aandacht brengen van wijkactiviteiten of het zoeken naar lotgenotencontact. Deze activiteiten moeten zichtbaar zijn in het hulpverleningsplan. Zorgaanbieder legt in het hulpverleningsplan vast wanneer en op welke wijze de doelen worden geëvalueerd. Evaluatie vindt minimaal één keer per jaar plaats. Indien er meerdere Professionals zijn betrokken bij een cliënt, maakt een bespreking van de ervaringen van de Cliënt met het samenwerkingsverband integraal onderdeel uit van de evaluatie. Zorgaanbieder gebruikt deze informatie om de samenwerking tussen zijn Professionals onderling en tussen zijn Professionals en Professionals van andere organisaties te verbeteren. In het evaluatieverslag rapporteert Zorgaanbieder in ieder geval over de geboden activiteiten, de bereikte resultaten, de mate van doelrealisatie en een advies over het vervolg. Zorgaanbieder geeft in het evaluatieverslag aan welke gestelde doelen zijn behaald en aan welke doelen nog gewerkt moet worden, dit ook voor een eventuele overdracht naar een andere zorgaanbieder. In het hulpverleningsplan legt Zorgaanbieder vast op welke wijze de wijzigingen in doelen/acties die voortvloeien uit de evaluatie tussentijds worden teruggekoppeld naar de betrokkenen en de Verwijzer. |
|
33.4 |
In het hulpverleningsplan staat hoe er wordt vormgegeven en gewerkt aan de kantelingsprincipes: ·Licht en dichtbij: de ondersteuning wordt zo dichtbij mogelijk geboden, bij mensen thuis of op vindplaatsen (zoals scholen en wijkcentra). De aanbieders zijn verplicht zich in te spannen om de hulpverlening zoveel mogelijk lokaal en gebiedsgebonden, afgestemd op de lokale zorg- en welzijnsstructuur en vaste gezichten te leveren en te organiseren; ·Zelfregie en samenredzaamheid: welke methodieken wordt toegepast om eigen regie van de Cliënten en hun sociale netwerk te versterken en samen met het netwerk het plan op te stellen en uit te voeren (bij voorkeur Sociale Netwerkstrategieën of Persoonlijk Toekomst Plan), wordt er toegewerkt naar herstel van een zo normaal mogelijke situatie in het gezin?; ·Het principe ‘één gezin, één plan, één regisseur’: hoe wordt samengewerkt met onderwijs, het sociale netwerk en vrijwilligers (informele hulp), lokale zorgstructuur en andere zorgProfessionals (huisartsen, jeugdgezondheidszorg, leerplicht etc)? Wie voert indien nodig de casusregie?; ·Participatie en ‘gewoon meedoen’: stimuleert de Zorgaanbieder zoveel mogelijk de deelname aan gewone activiteiten op scholen, wijkactiviteiten of sportverenigingen? Wordt bij jongeren toegewerkt naar zelfstandigheid en participatie?; ·Collectief boven individueel: wordt waar mogelijk gebruik gemaakt van het aanbod van vrijwilligersorganisaties, welzijnsvoorzieningen? en algemene voorzieningen? Er wordt ook aangeven of individuele jeugdhulp (deels) omgezet kan worden in groepsactiviteiten met motivatie waarom dit al dan niet mogelijk is. |
|
33.5 |
Zorgaanbieder draagt er zorg voor dat de Cliënt de inhoud van het hulpverleningsplan begrijpt en verstrekt de cliënt, indien gewenst, een versie van het hulpverleningsplan. |
|
34* |
Integraal werken |
|
Zorgaanbieder vormt een netwerk rond de Cliënt met Verwijzer en stemt de ondersteuning af met andere professionele dienstverleners die zorg of jeugdhulp leveren aan de Cliënt en het Cliëntsysteem (één gezin, één plan, één regisseur). Waar nodig en mogelijk, werkt Zorgaanbieder binnen dit netwerk met een integraal hulpverleningsplan. Uitwisseling van informatie vindt plaats binnen de kaders van de wet. |
||
36* |
Wijzigen en/of (Voortijdig) beëindigen ondersteuning |
|
36.1 |
Professionals van de Zorgaanbieder signaleren veranderingen in de ondersteuningsbehoefte van de Cliënt en het Cliëntsysteem bijvoorbeeld als de gewenste resultaten niet worden bereikt of omstandigheden verslechteren. Zorgaanbieder past de dienstverlening aan of neemt contact op met een Verwijzer voor andere dienstverlening of neemt contact op met Gemeente als daar actie nodig is. |
|
36.2 |
Indien dienstverlening aan cliënt, op verzoek van Cliënten/of Gemeente, wordt gestaakt en Cliënt ondersteuning van een andere Zorgaanbieder gaat afnemen, dan verleent Zorgaanbieder volledige dienstverlening aan Cliënt, medewerking aan een warme, zorgvuldige en vlotte overgang van Cliënten naar de door Gemeente gecontracteerde aanbieder en bevordert ononderbroken voortzetting van de zorg. |
|
36.3 |
Op verzoek van de Zorgaanbieder kan de ondersteuning aan een Cliënt uitsluitend worden gestaakt (voortijdig) indien er zwaarwegende redenen bestaan, verband houdend met de omstandigheden van de Cliënt (o.a. ondersteuningsbehoefte, regiemogelijkheden, draagkracht Cliëntsysteem), op grond waarvan in redelijkheid niet van Zorgaanbieder kan worden verlangd om de ondersteuning voort te zetten of de ondersteuning niet meer passend is voor de Cliënt. Van de voorgenomen beëindiging doet Zorgaanbieder tijdig schriftelijk en met redenen omkleed melding aan de Cliënt en de Verwijzer. Zorgaanbieder kan de aangevangen ondersteuning alleen beëindigen nadat er een passend alternatief is gevonden. Zorgaanbieder verleent volledige medewerking aan een warme, zorgvuldige en vlotte overgang van Cliënten naar de door Gemeente gecontracteerde aanbieder en bevordert ononderbroken voortzetting van de zorg. |
|
Bij beëindiging van ondersteuning wordt de reden voor de beëindiging in samenspraak met de Cliëntsysteem vastgesteld. De reden wordt opgenomen in het zorgdossier. De Zorgaanbieder rapporteert over de redenen beëindiging zorg aan de Gemeente. |
||
38* |
Verlenging maatwerkvoorziening |
|
38.1 |
Indien de Cliënt na afloop van een maatwerkvoorziening deze voortgezet wil hebben, moet hij/zij dit minimaal acht weken voor afloop van de beschikking aangeven bij de Gemeentelijke Toegangspoort. De Zorgaanbieder kan de Cliënt hierbij helpen. Een verzoek tot voortzetting dat minder dan acht weken voor afloop van de beschikking wordt ingediend, is ten tijde van het aflopen van de beschikking mogelijk nog in behandeling. |
|
38.2 |
Indien de toewijzing afloopt en verlenging van de maatwerkvoorziening gewenst is, dient Zorgaanbieder bij de melding aan de Verwijzer ten behoeve van een herindicatie altijd een evaluatieverslag aan te leveren. Bij de evaluatie staat de actuele ondersteuningsbehoefte van de Cliënt centraal. |
|
39* |
18+/18- |
|
Zorgaanbieder draagt zorg voor een goede doorgaande zorglijn van 18- naar 18+. Zorgaanbieder start, samen met de Jeugdige, op zestienjarige leeftijd met het maken van een toekomstplan waarbij een regisseur wordt benoemd. Netwerkondersteuning maakt onderdeel uit van het toekomstplan. |
||
40* |
Samenwerking |
|
40.1 |
Op verzoek van Gemeente participeert Zorgaanbieder in lokale netwerkgesprekken en contractmanagementgesprekken (zie 61). |
|
40.2 |
Zorgaanbieder zoekt, indien van toepassing, actief samenwerking met de wijkverpleegkundige. |
|
40.3 |
Zorgaanbieder werkt samen met de mantelzorgers die zijn betrokken bij een cliënt. Zorgaanbieder heeft aandacht en begrip voor de belangen en de positie van de mantelzorgers van een cliënt, betrekt de mantelzorgers bij de ondersteuning en stemt de ondersteuning af op de mantelzorger. |
|
40.4 |
Zorgaanbieder stemt, in geval er samenloop van zorg en ondersteuning is bij een bepaalde cliënt, ook af met zorgverzekeraars, het Zorgkantoor en behandelaars. |
|
40.5 |
Zorgaanbieder werkt op operationeel-, tactisch- en strategisch niveau samen met alle betrokkenen. |
|
40.6 |
Samenwerking met het onderwijs bij kinderen en Jeugdigen Zorgaanbieder werkt samen met onderwijs (o.a. leerkrachten, jeugdgezondheidszorg, schoolmaatschappelijk werk, intern begeleider, zorgcoördinator, leerplichtambtenaar en ambulante begeleider van samenwerkingsverband). Er dient afstemming plaats te vinden tussen eventuele ondersteuning in de thuissituatie en ondersteuning op school. Belangrijk is de verbinding en het maken van zo concreet mogelijke afspraken met het onderwijsveld/Passend Onderwijs, zowel met het Primair onderwijs als het Voortgezet Onderwijs. De verbinding zit op een aantal onderdelen maar zeker ook op het goed aansluiten van het VO op het ROC waardoor Jeugdigen een goede aansluiting en daarmee mogelijkheid tot het behalen van een startkwalificatie en met als doel zoveel mogelijk aan het werk te komen. Zorgaanbieder houdt rekening met de continuïteit van het onderwijs voor het kind om verzuim zoveel mogelijk te voorkomen. Zorg wordt zoveel mogelijk op school aangeboden. Zorgaanbieder brengt onderwijs op de hoogte van: wachttijd voor de geïndiceerde hulp, start/voortgang/beëindiging van jeugdhulp, handelingsadvies voor leerkrachten en overige adviezen. Uiteraard binnen de wetten van de privacy. Belangrijk is de verbinding en het maken van zo concreet mogelijke afspraken met het onderwijsveld/Passend Onderwijs, zowel met het Primair onderwijs als het Voortgezet Onderwijs waaronder het ROC waardoor Jeugdigen een startkwalificatie kunnen behalen en aan het werk komen. Zorgaanbieder werkt volgens convenant Onderwijs Jeugd augustus 2017. |
|
40.7 |
Relatie met gedwongen jeugdhulp De partijen die voor de regio de gedwongen jeugdhulp uitvoeren hebben een subsidiecontract in het kader bestek C2 Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. Het is van belang om een gedegen samenwerking te realiseren met deze partijen. In bepaalde gevallen hebben deze partijen een door de kinderrechter gemandateerd recht om zorg toe te wijzen. |
|
40.8 |
Relatie met residentiële jeugdhulp Het is van belang de verbinding te leggen met residentiële jeugdhulp. Opzet is om zware residentiële zorg te beperken en in plaats daarvan zoveel mogelijk in te zetten kortdurend verblijf de plek te bieden, zodat de Jeugdige zoveel mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan worden ondersteund. |
|
40.9 |
Relatie met inkomensondersteuning – Berg en Dal, Beuningen en Nijmegen Wat betreft bewindvoering stellen we de eis dat instellingen Cliënten niet direct (via de rechter) naar bewindvoerders verwijzen, maar deze Cliënten met een advies door leiden naar gemeentelijke schuldhulpverlening, waar beoordeeld wordt of bewindvoering wenselijk is of dat een Cliënt op een effectievere of efficiëntere wijze geholpen kunnen worden binnen de keten schuldhulpverlening. |
|
45* |
Eigen bijdrage Wmo |
|
45.1 |
Voor vragen rondom het bestaan, de reikwijdte en de maximale hoogte van de Eigen Bijdrage verwijst Zorgaanbieder cliënten, indien zij dit verzoeken, naar de Gemeentelijke Toegangspoort. Voor vragen rondom de berekening en de inning van de Eigen Bijdrage verwijst Zorgaanbieder cliënten, indien zij dit verzoeken, naar het CAK. |
|
45.2 |
De eigen bijdragen worden (landelijk) geïnd door het CAK. Dit is in een Algemene Maatregel van Bestuur vastgelegd. Zorgaanbieder levert de gegevens die nodig zijn voor de berekening en inning van de Eigen Bijdrage aan bij het CAK. De Zorgaanbieder levert de gegevens over de geleverde uren/dagdelen, en eventuele correcties, op periode- en cliëntniveau aan conform de door het CAK gestelde eisen en termijnen. Gemeente controleert via het CAK of Zorgaanbieder zich aan deze voorwaarden houdt. |
|
45.3 |
Wanneer de verantwoordelijkheid van het aanleveren van productie gegevens overgaat van zorgaanbieder naar Gemeente vervalt 45.2. Gemeente committeert zichzelf aan een tijdige communicatie hieromtrent. |
|
46* |
Passende beloning |
|
Gemeente hecht veel belang aan goed werkgeverschap, goed bestuur en een passende beloning voor zowel bestuurders als werknemers. Ze stelt daarom de volgende eisen aan Zorgaanbieders: ·Zorgaanbieder geeft invulling aan het begrip ´goed werkgeverschap´; ·Zorgaanbieder voldoet aan de wetgeving omtrent arbeidsomstandigheden (Arbowet, Arbobesluit en Arboregeling); ·Indien er sprake is van een in de branche toepasselijke algemeen verbindend verklaarde cao, pas Zorgaanbieder deze toe; ·Indien er geen sprake is van een in de branche toepasselijke algemeen verbindend verklaarde cao dan sluit Zorgaanbieder zoveel mogelijk aan bij de in de betreffende branche gebruikelijke cao of sluit een daarmee gelijkwaardig arbeidsvoorwaardenpakket af. ·Zorgaanbieder voldoet aan de Wet Normering Topinkomens (WNT); ·Zorgaanbieder voldoet aan de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp; ·Zorgaanbieder geeft invulling aan het begrip ‘good governance’. Hiertoe hanteert Zorgaanbieder de (meest recente) Governancecode zorg6 of, indien deze niet past bij de organisatorische kenmerken van de Zorgaanbieder, een eigen Governancecode. ·Zorgaanbieder die de Governancecode zorg hanteert en die conform de Wet Toelating Zorginstellingen winst mag uitkeren, houdt bij de uitkering van winst rekening met de maatschappelijke doelstelling, positie en belangen (op de korte- en lange termijn) van de zorgorganisatie; ·Zorgaanbieder stelt personeel dat wordt ingehuurd als payroll- of uitzendkracht gelijk wat betreft de beloning. Daarmee hebben deze inhuurkrachten recht op de eindejaarsuitkering en de levensloopbijdrage, naast de andere arbeidsvoorwaarden die gelden voor de uitzend-cao(ABU). 6In 2010 is een zorgbrede Governancecode ingevoerd voor de zorgsector door ActiZ, GGZ Nederland, NFU, NVZ en VGN. Hieronder vallen ook jeugd-LVB en jeugd-GGZ die deel uitmaken van de jeugdhulp. Onderdeel van de code vormen drie taken van de Raad van Toezicht: het houden van intern toezicht, het regelen van extern toezicht en het maatschappelijk verantwoorden. |
||
PERSONEEL |
||
47* |
Personeel |
|
47.1 |
Gemeente hecht veel belang aan toegankelijkheid en effectiviteit van de zorg voor alle doelgroepen en een personeelsbeleid dat hierop aansluit. Zorgaanbieder waarborgt toegankelijkheid en effectiviteit van de zorg voor Cliënten van alle etnische/culturele achtergronden (cultuursensitief werken). |
|
47.2 |
Gemeente hecht veel belang aan continuïteit in de ondersteuning. Zorgaanbieder streeft naar een gezonde verhouding tussen vast- en flexibel personeel. Hiertoe wordt een gezond personeelsbestand opgebouwd waarin er wordt gewerkt met vast en flexibel personeel op basis van structureel benodigde zorguren. Het aantal contracturen wordt in overeenstemming gebracht met het benodigd aantal structureel te verlenen (zorg)uren. |
|
47.3 |
Zorgaanbieder zorgt voor een vertrouwde en stabiele relatie tussen Cliënten en Professional. Personele wisselingen worden zoveel mogelijk beperkt om dit te realiseren. Zorgaanbieder zet zoveel mogelijk dezelfde Professionals in bij een cliënt. |
|
47.4 |
De organisatie zoekt naar een optimale balans tussen de inzet van Professionals, ervaringsdeskundigen en vrijwilligers. |
|
47.5 |
De Zorgaanbieder beschikt over aantoonbaar bekwaam en gekwalificeerd personeel (betaald en onbetaald) voor het uitvoeren van de dienstverlening. De benodigde deskundigheid is vastgesteld per ondersteuningsvorm. Zorgaanbieder voldoet aan deze aanvullende kwalificatie-eisen. Zorgaanbieder moet dit kunnen aantonen. |
|
48* |
Minimumeisen personeel Wmo |
|
48.1 |
De voorziening Dagbesteding wordt uitgevoerd door een Professional meteen afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 3 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. Voor het opstellen van het hulpverleningsplan en het realiseren en monitoren van de resultaten die in dit plan opgenomen zijn, dient een Professional ingezet te worden met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 4 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. |
|
48.2 |
De voorziening Reguliere Begeleiding (in een groep) wordt uitgevoerd door een Professional met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 3 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. Voor het opstellen van het begeleidingsplan en het realiseren en monitoren van de resultaten die in dit plan opgenomen zijn, dient een Professional ingezet te worden met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 4 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. |
|
48.3 |
De voorziening Specialistische Begeleiding (in een groep) wordt uitgevoerd door een Professional met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. |
|
48.4 |
Het toezicht tijdens het Kortdurend Verblijf wordt uitgevoerd door een Professional met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 3 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. |
|
48.5 |
De voorziening Persoonlijke Verzorging wordt uitgevoerd door een Professional met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. Wanneer de Cliënt de behoefte heeft aan begeleiding bij persoonlijke verzorging of gebaat is bij een combinatie van beide producten, dan valt de begeleiding onder de Bouwsteen ‘begeleiding’. Hierbij gaat de voorkeur uit naar het laten uitvoeren van de ondersteuning door dezelfde Professional. Indien deze voorziening wordt uitgevoerd in combinatie met reguliere/specialistische begeleiding, door dezelfde Professional, gelden de minimum personeelseisen genoemd bij reguliere/specialistische begeleiding. |
|
49* |
Minimumeisen personeel Jeugd (algemeen) |
|
49.1 |
Het in te zetten hbo en wo geschoold personeel van Zorgaanbieder, welke beroepsmatig in contact kan komen met Jeugdigen of verzorgers aan wie Jeugdhulp is geboden, is geregistreerd in het ´Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ)´ of ´Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)´ register. Het in te zetten ondersteunend mbo-geschoold personeel werkt altijd onder verantwoordelijkheid van een geregistreerde Professional. Het in te zetten personeel van Zorgaanbieder dat de mogelijkheid heeft om zich te registeren in het BIG- of SKJ-register, registreert zich zo snel mogelijk. LET OP: Vanaf 1 januari 2018 (naar verwachting) is een vooraanmelding in het SKJ-register niet langer gelijk aan een registratie in het SKJ-register. De Professionals die vooraangemeld zijn kunnen dan niet langer worden ingezet als geregistreerde Professionals. Uiterlijk 1 januari 2018 (naar verwachting) is voor een groot deel van de Professionals die zich nu enkel kunnen vooraanmelden volwaardige registratie in het SKJ mogelijk. |
|
49.2 |
Zorgaanbieder die Professionals wil inzetten die op het moment van inschrijving enkel vooraangemeld kunnen zijn in het SKJ-register, meldt Zorgaanbieder na bekendmaking van de eisen voor registratie zo spoedig mogelijk aan Gemeente of deze Professionals wel of niet in aanmerking komen voor registratie in het SKJ-register en meldt wanneer deze registratie naar verwachting is geregeld. Zorgaanbieder is verplicht deze registratie binnen redelijke termijn tot stand te brengen. |
|
49.3 |
De voorzieningen Ambulante (groepsgerichte) BehandelingJ&O, J-LVG en vaktherapie en Dagbehandeling kunnen alleen worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een regiebehandelaar. Onder regiebehandelaar verstaat Gemeente (conform de brieven van Schippers respectievelijk van 2 juli en 2 september 2013 met kenmerk 129353-106301-CZ / 134895-107364-CZ): ·Psychiater ·Klinisch psycholoog ·Klinisch neuropsycholoog ·Psychotherapeut ·Verslavingsarts in profielregister KNMG ·Verpleegkundig specialist GGZ ·Gz-psycholoog ·Kinder- en Jeugdpsycholoog NIP (alleen in de GBGGZ) ·Orthopedagoog-generalist NVO (alleen in de GBGZZ) De regiebehandelaar is een zorgverlener die bij de patiënt de diagnose stelt en door wie of onder wiens verantwoordelijkheid de behandeling plaatsvindt. Dit houdt in dat de regiebehandelaar verantwoordelijk is voor alle acties die in het kader van de behandeling van een patiënt gedurende het traject plaatsvinden. De regiebehandelaar heeft een afgeronde ggz-specifieke opleiding en is, met uitzondering van de orthopedagoog-generalist en kinder- en jeugdpsycholoog, BIG-geregistreerd. De orthopedagoog generalist is ingeschreven in het SKJ- en ´Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen (NVO)´-register. De kinder- en jeugdpsycholoog is ingeschreven in het register van het SKJ en ´Nederlands Instituut van Psychologen (NIP)´-register. Er wordt van de beroepsgroepen kinder- en jeugdpsycholoog NIP en orthopedagoog-generalist NVO verwacht dat zij zich register in het BIG, zodra de mogelijkheid hiertoe ontstaat. |
|
49.4 |
De regiebehandelaar is in ieder geval aanwezig bij de diagnostiek, het maken van de behandelovereenkomst en de evaluatiegesprekken met de cliënt. |
|
49.5 |
De regiebehandelaar kan ondersteund worden door medebehandelaars. De medebehandelaar verricht, in het kader van een behandeltraject, zorgactiviteiten onder verantwoordelijkheid van de regiebehandelaar. De medebehandelaar is geregistreerd in het BIG en/of in het SKJ-register. |
|
50* |
Minimumeisen personeel jeugd Reguliere Begeleiding (in een groep) |
|
De voorziening Reguliere Begeleiding wordt uitgevoerd door een Professional met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 3 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. Voor het opstellen van het ondersteuningsplan en het realiseren en monitoren van de resultaten die in dit plan opgenomen zijn, dient een SKJ-geregistreerde Professional ingezet te worden met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. |
||
51* |
Minimumeisen personeel jeugd Specialistische Begeleiding (in een groep) |
|
De voorziening Specialistische Begeleiding wordt uitgevoerd door een SKJ-geregistreerde Professional met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. |
||
52* |
Minimumeisen personeel jeugd Dagbesteding |
|
De voorziening Dagbesteding wordt uitgevoerd door een Professional met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 3 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. De voorziening wordt uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van een SKJ-geregistreerde Professional met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. |
||
53* |
Minimumeisen personeel jeugd dagbehandeling |
|
De voorziening Dagbehandeling wordt uitgevoerd door een SKJ-geregistreerde Professional met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. Deze voorziening wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een BIG-geregistreerde regiebehandelaar. |
||
54* |
Minimumeisen personeel jeugd Ambulante (Groepsgerichte) Behandeling J&O, J-LVG en vaktherapie |
|
De voorziening Ambulante (Groepsgerichte) Behandeling wordt uitgevoerd door een SKJ-geregistreerde Professional met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. De voorziening Ambulante (Groepsgerichte) Behandeling J&O, J-LVG wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een de BIG-geregistreerde Gezondheidspsycholoog (GZ) of Arts Verstandelijke Gehandicapte (AVG) (conform beleidsregels NZA, richtlijnen NJI). De voorziening Ambulante(Groepsgerichte) Behandeling vaktherapie wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een BIG/NVO/NIP-geregistreerde regiebehandelaar of, in die gevallen waarin er sprake is van J&O of LVG-problematiek en geen sprake is van een psychische stoornis, een BIG-geregistreerde Arts Verstandelijke Gehandicapte. |
||
55* |
Minimumeisen personeel jeugd Verzorging en Begeleiding |
|
De voorziening Verzorging en Begeleiding wordt uitgevoerd door een Professional met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 3 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. De voorziening wordt uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van een SKJ-geregistreerde Professional met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. |
||
56* |
Minimumeisen personeel jeugd Kortdurend Verblijf |
|
Het toezicht tijdens het Kortdurend Verblijf wordt uitgevoerd door een Professional met een afgeronde zorggerelateerde mbo-opleiding op niveau 3 gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. De voorziening wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een SKJ-geregistreerde Professional met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. |
||
57* |
Minimumeisen vervoer van/naar Dagbesteding (Wmo en jeugd), Kortdurend Verblijf (Wmo en jeugd) en Dagbehandeling (jeugd) |
|
57.1 |
Voor de voertuigen die worden ingezet voor het Vervoer gelden de volgende eisen: ·dienen te voldoen aan alle relevante bepalingen en door de Rijksdienst door het Wegverkeer te zijn goedgekeurd voor taxivervoer; ·dienen te zijn voorzien van een verbandtrommel, brandblusser, noodhamer en gordelsnijder; ·zijn dusdanig ingericht dat de chauffeur vanuit zijn/haar zitplaats altijd alle inzittenden tijdens de rit kan zien; ·dienen elke klant zicht naar buiten te bieden; ·zijn voorzien van een kinderslot; ·alle zitplaatsen zijn voorzien van veiligheidsgordels die geschikt zijn voor alle reizigersgroepen waaronder ook kinderen; ·zijn rookvrij. ·Bij rolstoelplaatsen: zijn voorzien van een voor alle rolstoeltypen veilige bevestiging van de rolstoel en zijn voorzien van een voor alle rolstoeltypen veilige bevestiging van de reiziger. |
|
57.2 |
Voor de chauffeurs die worden ingezet voor het Vervoer gelden de volgende kwaliteitseisen: ·heeft kennis van en affiniteit met de doelgroep; ·herkent en kan omgaan met de diverse beperkingen en ziektebeelden van de doelgroep; ·is verantwoordelijk voor veilig vervoer en past de rijstijl aan de weersomstandigheden aan; ·heeft een servicegerichte en reizigersvriendelijke instelling; ·past goede sociale vaardigheden toe; is vakkundig, klantvriendelijk, servicegericht, behulpzaam en heeft correcte omgangsvormen ·gebruikt geen verbaal of fysiek geweld tegen reizigers om welke reden dan ook; ·verwijdert geen reizigers uit het voertuig tijdens de rit om welke reden dan ook met uitzondering van situaties waarin de veiligheid van chauffeur en/of medereizigers in gevaar is; ·is in bezit van een EHBO-certificaat. Indien van belang voor de Cliëntmoet de vervoerder daarnaast voldoen aan de volgende kwaliteitseisen: ·het bieden van vastigheid (chauffeurs en route) aan de cliënt; ·de chauffeur moet in bezit zijn van een certificaat voor omgaan met epilepsie ·de chauffeur moet weten om te gaan met Cliënten met gedragsproblemen Voor iedere chauffeur die ingezet wordt voor het vervoer van rolstoelafhankelijke reizigers gelden de volgende aanvullende eisen; ·heeft ervaring in de omgang met de doelgroep en haar beperkingen ·bezit praktische vaardigheden betreffende het vervoeren van rolstoelreizigers; ·beheerst de zit- en til-technieken ten behoeve van passagiers met een fysieke beperking. |
|
57.3 |
Voor de ritten die worden gemaakt in het kader van het Vervoer gelden de volgende eisen: ·de maximale duur van de rit voor een cliënt, van thuissituatie naar de voorziening, bedraagt één uur; ·het op tijd vertrekken van het voertuig en het op tijd aankomen op de bestemming: maximaal een half uur voor afgesproken vertrektijd en half uur na afgesproken aankomsttijd. |
|
58* |
Minimumeisen casemanagement |
|
De voorziening casemanagement wordt uitgevoerd door een SKJ-geregistreerde Professional met een afgeronde zorggerelateerde hbo-opleiding gekoppeld aan het gevraagde deskundigheidsgebied. |
||
COMMUNICATIE, CONTROLE EN HANDHAVING |
||
59 |
Medewerking aan onderzoek |
|
59.1 |
Zorgaanbieder verleent volledige medewerking aan toezicht en aangekondigd en onaangekondigd onderzoek door de Gemeente (of door ons daartoe aangewezen derden) op de naleving van de contracteisen, inhoudelijke kwaliteit en op presentie- en financiële administratie waaronder begrepen: formele- en materiële onderzoeken, kwaliteitsonderzoeken, rechtmatigheid- en doelmatigheid onderzoeken, onderzoeken n.a.v. calamiteiten/geweldsincidenten, detailcontroles, fysieke controles op locatie en fraudeonderzoeken. |
|
59.2 |
Voor zover bij een controle of onderzoek op persoonsniveau een voorafgaande toestemmingverklaring is vereist, is Zorgaanbieder gehouden om deze te vragen aan de betreffende cliënten. |
|
60 |
Meldplicht |
|
60.1 |
Zorgaanbieder is bekend met en handelt conform de vigerende calamiteitenprotocollen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie Jeugdzorg. Dit betekent in ieder geval dat Zorgaanbieder calamiteiten en geweldsincidenten zo spoedig mogelijk (uiterlijk binnen drie werkdagen) meldt bij de Inspectie Jeugdzorg of Inspectie voor de Gezondheidszorg. |
|
60.2 |
Zorgaanbieder is bekend met en handelt conform de Leidraad Meldingen van de Wmo-toezichthouder GGD Gelderland-Zuid. Dit betekent in ieder geval dat Zorgaanbieder calamiteiten en geweldsincidenten die plaatsvinden bij de verstrekking van een voorziening in het kader van de Wmo 2015 zo spoedig mogelijk (uiterlijk binnen drie werkdagen) meldt aan aangewezen toezichthouder Wmo GGD Gelderland-Zuid. |
|
60.3 |
Zorgaanbieder is bekend en handelt, wanneer er sprake is van (dreigende) maatschappelijke onrust en/of (verwachte) media-aandacht, conform het ‘Sociaal Calamiteitenprotocol Regio Nijmegen 2015’. Maatschappelijke onrust staat hierbij voor ‘het verschijnsel waarbij één of enkele incidenten plaatsvinden die leiden tot subjectieve en/of objectieve problemen op het gebied van openbare orde en veiligheid’. |
|
60.4 |
De Gemeenten zijn verantwoordelijk en aanspreekbaar voor de kwaliteit van de zorg. Daarom, doet Zorgaanbieder, aanvullend op de wettelijke meldingsplicht aan de met toezicht belaste ambtenaren en de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie Jeugdzorg, zo spoedig mogelijk melding aan Gemeente van: ·Iedere calamiteit en ieder ernstig incident (met grote impact op de maatschappij, de cliënt, zijn/haar omgeving en/of andere betrokkenen); ·Ieder geweldsincident dat plaatsvindt bij de verstrekking van een voorziening; ·Elke melding aan of verscherpt toezicht door de Inspectie Jeugdzorg en Inspectie voor de Gezondheidszorg; ·Elk onderzoek dat door een gemeente, Justitie, de Inspectie Jeugdzorg, de Inspectie voor de Gezondheidszorg of de Inspectie SZW wordt gestart; ·Elk definitief rapport dat door een gemeente, Justitie, de Inspectie Jeugdzorg, de Inspectie voor de Gezondheidszorg of de Inspectie SZW is uitgebracht; ·Feiten en omstandigheden die tot een afwijking van de bepalingen uit de Raamovereenkomst of tot (gedeeltelijke) niet nakoming van de Raamovereenkomst zouden kunnen leiden; ·Fraude of oneigenlijk gebruik van voorzieningen. |
|
62 |
Communicatie naar personeel |
|
62.1 |
Zorgaanbieder informeert zijn personeel over het Regionaal Meldpunt Signalen Zorg7, een regionaal initiatief van de Gemeente in het kader van kwaliteitsmonitoring. Bij het Regionaal Meldpunt Signalen Zorg worden alle signalen rondom de zorgverlening verzameld. Ook worden er, in samenwerking met alle partijen die betrokken zijn bij kwaliteit, toezicht en handhaving, waar nodig vervolgstappen genomen. Het Meldpunt is toegankelijk voor Cliënten en hun sociale netwerk, Verwijzers en toeleiders (inclusief de Gemeentelijke Toegang), en zorgaanbieders. Onder andere vermoedens van fraude, onrechtmatigheid, onheuse bejegening, onvoldoende kwaliteit, onvoldoende samenwerking en niet kantelingsgericht werken, kunnen (anoniem) bij dit Meldpunt worden gemeld. 7https://robregionijmegen.nl/wordpress/contact/meldpunt-signalen-zorg-in-het-sociaal-domein/ |
|
OVERIGE EISEN |
||
63* |
Woonplaatsbeginsel |
|
63.1 |
Gemeente verwacht van de Zorgaanbieder te werken met de definitie in de Jeugdwet of deze verordening en zich tijdig aan te sluiten bij wijzigingen (Factsheet Woonplaatsbeginsel). |
|
63.2 |
Zorgaanbieder schat voor aanvang van zorg het woonplaatsbeginsel in en communiceert deze inschatting aan Gemeente. Gemeente stelt vast bij welke gemeente het woonplaatsbeginsel rust. |
|
63.3 |
Bij verhuizing van de gezagsdrager of een Jeugdige onder voogdij naar een Gemeente, vertegenwoordigd door Gemeente, waarbij Jeugdige en gezagsdrager de dienstverlening door Zorgaanbieder willen continueren, honoreert Gemeente de oorspronkelijk afgegeven beslissing, beschikking of toewijzing van zorg voor de duur waarvoor deze is afgegeven, met een maximum van één jaar. |
|
63.4 |
De gezagsdrager bepaalt in bovengenoemde situatie of de hulp bij de Zorgaanbieder wordt gecontinueerd, of dat een nieuwe hulpverlener wordt gezocht. Alleen in het geval dat de gezagsdrager dit wenst wordt de behandeling bij Zorgaanbieder binnen redelijke termijn stopgezet. |
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl