Verordening maatschappelijke ondersteuning 2018

Geldend van 02-04-2020 t/m 18-02-2021 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2020

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning 2018

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

-aanbieder:

natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren;

-advies:

een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, lid 8, van de wet;

- afwegingskader 16-23:

het college kan aan de hand van dit kader vanaf 1 januari 2020 voor jongeren van 16 tot 23 jaar afhankelijk van hun ondersteuningsbehoefte de meest passende ondersteuning (specialistische jeugdhulp of ondersteuning vanuit de Wmo 2015) bepalen.

-algemeen gebruikelijke middelen:

middelen die normaal in de handel verkrijgbaar zijn en ook door mensen zonder beperkingen kunnen worden aangeschaft en gebruikt of die niet aanzienlijk duurder zijn dan middelen met vergelijkbare functies;

-algemene voorziening:

aanbod van diensten of activiteiten dat zonder voorafgaand onderzoek of met een beperkte beoordeling, toegankelijk is en is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

-andere voorziening:

voorziening gericht op maatschappelijk ondersteuning, anders dan gefinancierd op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

-beleid(sregel):

vervalt

-bijdrage:

eigen bijdrage zoals bedoeld in artikel 2.1.4, lid 1, van de wet;

-budgetplan:

plan bij het verstrekken van de voorziening als pgb, dat aan de hand van de door het college verstrekte criteria wordt opgesteld door de cliënt, zie ook persoonlijk plan;

-cliënt:

een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

-cliёntondersteuning:

onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

- collectief aanvullend vervoer:

maatwerkvoorziening voor lokaal sociaal recreatief vervoer dat door het college wordt aangeboden aan personen die ten gevolge van beperkingen geen gebruik kunnen maken van eigen of openbaar vervoer en waarbij het uitgangspunt is dat men samen met anderen wordt vervoerd;

-college:

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag;

-dakloos:

feitelijk daklozen zijn personen die voor hun overnachting vooral aangewezen zijn op straat, op een kortdurend verblijf in laagdrempelige opvangvoorzieningen (minimaal 10 nachten per jaar) of een tijdelijk onderkomen bij familie, vrienden of kennissen;

- dak- en thuislozen:

personen die voor hun overnachting vooral aangewezen zijn op straat, op een kortdurend verblijf in laagdrempelige opvangvoorzieningen (minimaal 10 nachten per jaar) of een tijdelijk onderkomen bij familie, vrienden of kennissen;

-eigen bijdrage:

bijdrage zoals bedoeld in artikel 2.1.4, lid 1, van de wet;

- forfaitaire periode:

de ondersteuning zoals bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, onder a, van deze Verordening;

-formele ondersteuning:

ondersteuning of zorg die vanuit een hulpverlenend beroep en volgens een professionele standaard plaatsvindt;

-gebruikelijke hulp:

hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

-gebruikelijke ondersteuning:

ondersteuning die vanuit een andere (wettelijke) voorziening, het sociale netwerk, mantelzorg, een algemene voorziening, een algemeen gebruikelijk middel, zelfredzaamheid, eigen kracht, gebruikelijke hulp of die vanuit een welzijns- of vrijwilligersorganisatie wordt gegeven en leidt tot een verminderd beroep op de ondersteuning die vanuit de wet noodzakelijk is;

-gesprek:

het mondeling contact na een melding zoals bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet waarin het college met degene die maatschappelijke ondersteuning vraagt zijn gehele situatie inventariseert ten aanzien van zijn mogelijkheden om met gebruikelijke ondersteuning zijn zelfredzaamheid of participatie te verbeteren of te voorkomen dat hij gebruik moet maken van beschermd wonen of opvang;

-hulpvraag:

behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

-informele ondersteuning:

ondersteuning of zorg die niet vanuit een hulpverlenend beroep wordt gegeven;

-leefomgeving:

fysieke omgeving in de woon- en verblijfssituatie, ook de inrichting in en rond woningen;

-logeren:

een maatwerkvoorziening die bestaat uit een logeerfunctie;

-maatschappelijke ondersteuning:

ondersteuning die vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 wordt verleend;

-maatwerkvoorziening:

een op behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van zorg en diensten, hulpmiddelen, woningaanpassing en andere maatregelen ten behoeve van onder andere de zelfredzaamheid en participatie.

-mantelzorg:

hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

-melding:

mededeling aan het college van een hulpvraag, zoals bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

- MWA:

een maatwerkarrangement dat op grond van de wet op maat wordt verstrekt aan een inwoner met een beperking op het gebied van zelfredzaamheid en participatie, en die (een combinatie van) huishoudelijke hulp, (woon)begeleiding, dagbesteding, kortdurend verblijf of beschermd wonen bevat;

-nadere regels:

regelgeving die door het college wordt vastgelegd in de geldende regeling maatschappelijke ondersteuning;

-ondersteuningsplan:

plan bij het verstrekken van het MWA in natura dat aan de hand van de door het college verstrekte criteria wordt opgesteld door de zorgaanbieder in samenspraak met de cliënt, zie ook het budgetplan;

-onderzoek:

onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, van de wet;

-participatie:

deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

-persoonlijk plan:

plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid van de wet

-persoonsgebonden budget (pgb):

bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;

-professionele standaard:

(zorg die) volgens professionele maatstaven of branche normen wordt verstrekt;

-regeling:

de geldende Regeling maatschappelijke ondersteuning Den Haag;

-sociaal netwerk:

personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

-uitvoeringsbesluit:

Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

-vertegenwoordiger:

persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;

-voorziening:

een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid of participatie, beschermd wonen of opvang;

- waakvlam:

de ondersteuning zoals bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, onder b, van deze Verordening;

-wet:

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)

-zelfredzaamheid:

in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

Artikel 1.2 Reikwijdte verordening, regeling en beleidsregel

  • 1. Deze verordening is enkel van toepassing op de maatschappelijke ondersteuning ten behoeve van degene die zijn woonplaats heeft in Den Haag, blijkend uit de inschrijving in de basisregistratie personen of uit de concrete feiten en omstandigheden.

  • 2. In afwijking van het eerste lid geldt deze verordening ten aanzien van de maatschappelijke ondersteuning in de vorm van opvang en beschermd wonen, voor iedere ingezetene van Nederland, die zich voor deze ondersteuning tot het college wendt met inachtneming van de door het college bepaalde toegangscriteria.

  • 3. Het college stelt ter uitvoering van deze verordening een regeling vast.

  • 4. Het college kan een beleidsregel vaststellen ten behoeve van een beleidsmatige visie op de uitvoering van de verordening en de regeling.

Artikel 1.3 Inzet van voorzieningen en toegang

  • 1. Het college kan voor de maatschappelijke ondersteuning beschikbaar stellen:

    • a.

      algemene voorzieningen, of

    • b.

      maatwerkvoorzieningen.

  • 2. De verstrekking van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen geschiedt binnen de kaders van de wet en de gemeentelijke regelgeving zoals genoemd in artikel 1.2 van de Verordening.

  • 3. De verstrekking van voorzieningen is gericht op het behalen van één of meer door het college vastgestelde, resultaten.

  • 4. Het college bepaalt met inachtneming van de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.5 van de wet bij nadere regeling op welke wijze de cliënt, in samenspraak tussen het college en de cliënt, voor een maatwerkvoorziening, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.

Hoofdstuk 2 Algemene voorzieningen

Artikel 2.1 Algemene voorzieningen en voorzieningen op wijkniveau

  • 1. Het college treft de algemene voorzieningen die naar zijn oordeel bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie van ingezetenen en aan de ondersteuning van mantelzorg en vrijwilligerswerk daarvoor, waaronder in elk geval de in dit hoofdstuk vermelde voorzieningen.

  • 2. Het college draagt zorg voor algemene voorzieningen op wijkniveau die zoveel als mogelijk aansluiten op eigen initiatieven van burgers en omvatten in elk geval de aanwezigheid van de volgende voorzieningen:

    • a.

      informatie en advies;

    • b.

      versterking van de vrijwillige inzet en informele netwerken;

    • c.

      mantelzorgondersteuning;

    • d.

      activering en participatie;

    • e.

      algemeen maatschappelijk werk.

Artikel 2.2 Opvang daklozen

  • 1. Het college zorgt binnen het kader van de opvang voor dak- en thuislozen zonder verblijfsalternatief voor de mogelijkheid van kortdurend onderdak, in elk geval met een slaapplaats inclusief voeding, douche en eventueel andere diensten of faciliteiten gedurende de nacht.

  • 2. Het college stelt de eigen bijdrage vast bij regeling.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen inzake de toegang, aard, inhoud en omvang van de in dit artikel genoemde voorziening.

Artikel 2.3 Opvang

  • 1. Het college draagt zorg voor voltijdverblijf naar aanleiding van een crisissituatie, op voor specifiek dat doel bestemde plekken, voor opvang van cliënten met een beperkte toegangsbeoordeling gedurende maximaal drie aaneengesloten dagen.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen inzake de toegang, aard, inhoud en omvang van de in dit artikel genoemde voorziening.

Artikel 2.4 Cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat een ieder die zich tot het college wendt een beroep kan doen op onafhankelijke en kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt het uitgangspunt vormt.

  • 2. Het college wijst een cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze cliëntondersteuning.

Artikel 2.5 Compensatieregeling chronisch zieken en gehandicapten

  • 1. Het college verstrekt chronisch zieken en gehandicapten, die als gevolg van een stapeling van zorgkosten een aannemelijk extra financieel nadeel ondervinden, een forfaitaire tegemoetkoming.

  • 2. De tegemoetkoming is inkomensafhankelijk.

  • 3. Het college stelt nadere regels omtrent de hoogte van de in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming en de wijze waarop die wordt aangevraagd en verstrekt.

Artikel 2.6 Waardering mantelzorgers

Het college bepaalt in de regeling de aard en omvang van de waardering voor mantelzorgers.

Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorzieningen voor ondersteuning bij zelfredzaamheid en participatie

Artikel 3.1 Criteria voor alle maatwerkvoorzieningen

  • 1. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet met gebruikelijke ondersteuning kan verminderen of wegnemen.

  • 2. De maatwerkvoorziening heeft ten doel om voor de cliënt, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek, de zelfredzaamheid of participatie te bevorderen en dat de cliënt zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven functioneren.

  • 3. Bij het verstrekken van maatschappelijke ondersteuning stelt het college een passend niveau daarvan vast rekening houdend met de mate van gebruikelijke ondersteuning die bij de cliënt aanwezig is.

  • 4. Het college verstrekt een maatwerkvoorziening slechts indien:

    • a.

      de noodzaak tot maatschappelijke ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en

    • b.

      de noodzaak tot maatschappelijke ondersteuning redelijkerwijs niet voorzienbaar was, maar van de cliënt niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig maakte, en

    • c.

      de noodzaak tot maatschappelijke ondersteuning blijkt uit een onderzoek waar de cliënt in voldoende mate aan mee heeft gewerkt.

  • 5. Wanneer een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, verstrekt het college deze niet eerder dan wanneer het eerder verstrekte hulpmiddel technisch is afgeschreven, tenzij:

    • a.

      de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van een omstandigheid die niet aan de cliënt is toe te rekenen;

    • b.

      de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 6. Wanneer een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst compenserende voorziening.

  • 7. Het college kan nadere regels stellen inzake de toegang, aard, inhoud en omvang van de te verstrekken voorziening.

  • 8. Er wordt geen maatwerkvoorziening toegekend voor zover deze wordt gebruikt in het buitenland, tenzij het college hier vooraf schriftelijk toestemming voor verleent.

Artikel 3.2 Aanvullende criteria voor maatwerkvoorzieningen die verstrekt worden als pgb

  • 1. In aanvulling op artikel 3.1 komt een cliënt in aanmerking voor een pgb indien:

    • a.

      cliënt een verzoek hiertoe indient;

    • b.

      de pgb doelmatig wordt besteed aan door het college vastgestelde resultaten van de voorziening;

    • c.

      het gaat om kosten die niet gemaakt zijn voorafgaand aan de indiening van de aanvraag tenzij de cliënt kan aantonen dat de ingekochte voorziening noodzakelijk was;

    • d.

      de ondersteuning die de cliënt met het pgb wenst in te kopen naar het oordeel van het college van voldoende kwaliteit is en in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van het in het ondersteuningsplan opgenomen resultaat;

    • e.

      de kwaliteit van de in te kopen formele ondersteuning minimaal voldoet aan de eisen die de gemeente stelt aan de gecontracteerde zorgaanbieders die vergelijkbare ondersteuning leveren; en

    • f.

      naar het oordeel van het college op geen enkele manier druk is uitgeoefend op de cliënt om de dienstverlening, in welke vorm dan ook, van deze ondersteunende persoon of organisatie te betrekken.

  • 2. De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt bepaald aan de hand van een door de cliënt opgesteld budgetplan over hoe hij het pgb gaat besteden;

    • b.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende voorziening in natura.

    • c.

      is toereikend om veilige, doelmatige en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig, aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.

    Artikel 4.3, eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het college stelt in aanvulling op dit artikel nadere kostprijsberekening op ten behoeve van de berekening van de hoogte van het pgb in normbedragen. Hierbij wordt door het college onderscheid gemaakt tussen de verschillende vormen van zorg en ondersteuning. Voor zover van toepassing wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen:

    • a.

      de te bieden deskundigheid;

    • b.

      het vereiste opleidingsniveau;

    • c.

      of ondersteuning verleend wordt conform professionele of kwaliteitsstandaarden;

    • d.

      of de ondersteuning formeel of informeel wordt verleend.

  • 4. Het college berekent de normbedragen voor een pgb op basis van:

    • a.

      objectieve of objectief te maken gegevens;

    • b.

      een transparante berekeningsmethode;

    • c.

      actuele (markt)gegevens en tarieven.

  • 5. Het college verantwoordt aan de raad de transparante berekeningsmethode door middel vande vaststelling daarvan in de regeling, waarbij wordt opgenomen welke berekeningsmethodiek ten grondslag ligt aan de hoogte van de normbedragen.

  • 6. Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan maatschappelijke ondersteuning betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk indien:

    • a.

      de maatschappelijke ondersteuning veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend, en

    • b.

      deze persoon een lager tarief krijgt betaald voor zijn diensten op grond van het door het college vastgestelde tarief, en

    • c.

      de diensten van tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit het pgb worden betaald.

  • 7. Het college kan in aanvulling op het zesde lid in de regeling vaststellen welke tariefaanpassing geldt voor een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt waarbij de ondersteuning wordt verkregen van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk.

  • 8. Het college kan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) verzoeken de uitbetaling van het pgb geheel of gedeeltelijk op te schorten.

  • 9. Van formele ondersteuning zoals bedoeld in het derde lid, onder d, is sprake als de organisatie of zelfstandig werkende hulpverlener die door de cliënt is ingeschakeld voor de ondersteuning, een professionele organisatie, een zelfstandige zonder personeel of een professionele zorgverlener is.

  • 10. Er is sprake van een professionele organisatie wanneer:

    • a.

      de organisatie staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (KvK) en hieruit blijkt dat de organisatie ondersteuning verleent die aansluit bij de Wmo-resultaatgebieden;

    • b.

      de organisatie minimaal twee medewerkers in dienst heeft;

    • c.

      de organisatie en de medewerkers voldoen aan de kwaliteitseisen die gelden voor de ondersteuning die wordt aangeboden door de gecontracteerde aanbieder. De medewerkers ontvangen een salaris dat daarbij past;

    • d.

      de eigenaar en de medewerkers geen eerste- of tweedegraadsfamilielid zijn van degene aan wie ze ondersteuning bieden; en

    • e.

      de organisatie beschikt voor het resultaatgebied dagbesteding of logeren over een locatie die passend is en voor dat doel is ingericht en waar meerdere cliënten tegelijk kunnen verblijven.

  • 11. Er is sprake van een zelfstandige zonder personeel (zzp-er) wanneer:

    • a.

      de zelfstandige staat ingeschreven bij de KvK en hieruit blijkt dat de zelfstandige ondersteuning verleent die aansluit bij de Wmo-resultaatgebieden;

    • b.

      de zelfstandige door de Belastingdienst wordt aangemerkt als een zelfstandig ondernemer;

    • c.

      de zelfstandige voldoet aan de kwaliteitseisen die aan een hulpverlener van een gecontracteerde aanbieder worden gesteld. Hij berekent een tarief dat marktconform is;

    • d.

      de zelfstandige geen eerste- of tweedegraads familielid is van degene aan wie hij ondersteuning biedt; en

    • e.

      de zelfstandige beschikt voor het resultaatgebied dagbesteding of logeren over een locatie waar meerdere cliënten tegelijk kunnen verblijven.

  • 12. Er is sprake van een professionele zorgverlener wanneer:

    • a.

      de zorgverlener is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele Gezondheidszorg (het BIG), voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van ondersteuning binnen de kaders van resultaatgebieden, zoals benoemd in artikel 3.9, eerste lid, van deze verordening;

    • b.

      de zorgverlener ondersteuning levert binnen de genoemde resultaatgebieden;

    • c.

      de zorgverlener geen eerste- of tweedegraads familielid is van degene aan wie hij ondersteuning biedt;

    • d.

      de zorgverlener voldoet aan de kwaliteitseisen die aan een hulpverlener van een aanbieder worden gesteld en een tarief berekent dat marktconform is; en

    • e.

      de zorgverlener beschikt voor het resultaatgebied dagbesteding of logeren over een locatie waar meerdere cliënten tegelijk kunnen verblijven.

  • 13. Van informele ondersteuning zoals bedoeld in het derde lid is sprake als ondersteuning wordt geboden door het sociale netwerk van de cliënt, en de organisatie of hulpverlener niet voldoet aan de kwaliteitscriteria zoals genoemd in het negende lid.

  • 14. Een vertegenwoordiger wordt alleen geacht de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze te kunnen uitvoeren indien:

    • a.

      hij niet tevens uitvoerder is van de ondersteuning die met het pgb wordt ingekocht of een financiële relatie heeft met de uitvoerder van de ondersteuning, tenzij dit gezien de situatie van de cliënt of jeugdige, de aard van de ingekochte ondersteuning en de waarborgen waarmee een verantwoorde besteding en verantwoording van het pgb is omgeven, naar het oordeel van het college passend wordt bevonden; en

    • b.

      er sprake is van voldoende nabijheid in de vorm van fysieke aanwezigheid en tijd.

  • 15. Het college kan nadere regels stellen inzake de kwaliteit van ondersteuning bij, en tarieven van, de in dit artikel genoemde pgb.

Artikel 3.3 De inhoud van het besluit voor een maatwerkvoorziening in natura en pgb

  • 1. Het ondersteuningsplan (natura) of budgetplan (pgb) maakt een vast onderdeel uit van het te nemen besluit voor een maatwerkvoorziening.

  • 2. Het college vermeldt in het besluit tot verstrekking van een maatwerkvoorziening in natura minimaal:

    • a.

      of de maatwerkvoorziening in natura of als pgb wordt verstrekt;

    • b.

      voldoende bepaalbaar en concreet wat het beoogd resultaat van de voorziening is en hoe en op welke wijze de cliënt met de ondersteuning ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie wordt gecompenseerd;

    • c.

      de ingangsdatum en duur van de voorziening;

    • d.

      wanneer er sprake is van een eigen bijdrage.

  • 3. De ingangsdatum van een maatwerkvoorziening als bedoeld in het tweede lid is gelijk aan de datum van het daartoe strekkende besluit tenzij door het college anders gemotiveerd en bepaald.

  • 4. In aanvulling op het tweede lid vermeldt het college in een besluit voor een maatwerkvoorziening als pgb tevens:

    • a.

      voor welke individuele voorziening en resultaten het pgb moet worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe dit is berekend;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking;

    • e.

      wat de wijze van verantwoording is van de besteding van het pgb.

Artikel 3.4 Logeren

  • 1. In aanvulling op artikel 3.1 komt een cliënt gedurende maximaal twee dagen per week in aanmerking voor logeren, indien:

    • a.

      de cliënt aangewezen is op ondersteuning met permanent toezicht, permanente zorg of ongeregelde zorg; en

    • b.

      de mantelzorger tijdelijk ontlast moet worden en de cliënt niet in zijn sociale omgeving kan logeren.

  • 2. Logeren kan maximaal 104 dagen per jaar worden ingezet. Dagen mogen twee keer per jaar worden opgespaard tot een maximum van 21 aaneengesloten dagen. In bijzondere gevallen, bijvoorbeeld bij ziekte van de mantelzorger, mag deze periode eenmalig worden verlengd met nog eens 21 dagen.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen inzake de toegang, aard, inhoud en omvang van de in dit artikel genoemde maatwerkvoorziening.

Artikel 3.5 Voorzieningen voor zintuiglijk beperkten

  • 1. In aanvulling op artikel 3.1 komt een cliënt in aanmerking voor het inschakelen van een doventolk in de privésituatie als de cliënt doof, doofblind of zeer slechthorend is.

  • 2. In aanvulling op artikel 3.1 komt een cliënt in aanmerking voor gespecialiseerd maatschappelijke ondersteuning indien de cliënt doof, zeer slechthorend, doofblind of blind is.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen inzake de toegang, aard, inhoud en omvang van de in dit artikel genoemde maatwerkvoorzieningen.

Artikel 3.6 Vervoersvoorziening

  • 1. In aanvulling op artikel 3.1 komt een cliënt in aanmerking voor een vervoersvoorziening of het aanpassen van een eigen vervoermiddel, wanneer de cliënt niet of onvoldoende gebruik kan maken van een algemene voorziening voor vervoer.

  • 2. Het college stelt de eigen bijdrage voor deze voorziening vast bij regeling.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen inzake de toegang, aard, inhoud en omvang van de in dit artikel genoemde maatwerkvoorzieningen.

  • 4. Indien de cliënt de voorziening “Ondersteuning en wonen” minimaal één dagdeel op een andere locatie dan de eigen woning ontvangt, omvat deze tevens het noodzakelijk vervoer van en naar deze locatie wanneer de cliënt zich niet zelfstandig of met behulp van het sociale netwerk kan verplaatsen.

Artikel 3.7 Woningaanpassing

  • 1. In aanvulling op artikel 3.1 komt een cliënt in aanmerking voor een woningaanpassing wanneer deze langdurig noodzakelijk is en een verhuizing niet de goedkoopst compenserende voorziening is of naar het oordeel van het college niet gevergd kan worden.

  • 2. De voorziening wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen, of

    • b.

      de cliënt zijn hoofdverblijf in een erkende zorginstelling heeft en de voorziening noodzakelijk is voor het logeerbaar maken van een andere woonruimte dan waar de cliënt met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft.

  • 3. De bijdrage voor een voorziening ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 4. Het college stelt de eigen bijdrage voor deze voorziening vast bij regeling.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen inzake de toegang, aard, inhoud en omvang van de in dit artikel genoemde maatwerkvoorziening.

  • 6. Het college kan een persoon die geen beperking of probleem heeft, vragen om te verhuizen en aan deze persoon een verhuiskostenvergoeding verstrekken.

  • 7. Een woonvoorziening voor het aanpassen of onderhouden van een gemeenschappelijke ruimte in een wooncomplex is niet mogelijk als dat wooncomplex specifiek is bestemd voor de huisvesting van senioren of personen met een beperking.

Artikel 3.8 Rolstoelvoorziening en sporthulpmiddelen

  • 1. In aanvulling op artikel 3.1 komt een cliënt in aanmerking voor een rolstoelvoorziening als het voor hem overwegend noodzakelijk is om zich zittend of liggend te verplaatsen.

  • 2. In aanvulling op artikel 3.1 komt een cliënt in aanmerking voor een sporthulpmiddel als het voor hem als gevolg van een zware of matige beperking overwegend noodzakelijk is om te sporten met gebruikmaking van een sporthulpmiddel.

  • 3. Het college stelt de eigen bijdrage voor deze voorziening vast bij regeling.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen inzake de toegang, aard, inhoud en omvang van de in dit artikel genoemde maatwerkvoorzieningen.

Artikel 3.9 Ondersteuning en wonen

  • 1. In aanvulling op artikel 3.1 komt een cliënt in aanmerking voor een MWA in geval de cliënt matige of zware beperkingen heeft op het gebied van:

    • a.

      het voeren van een huishouden;

    • b.

      sociaal en persoonlijk functioneren;

    • c.

      zelfzorg en gezondheid;

    • d.

      dagbesteding;

    • e.

      financiën;

    • f.

      bereik- en beschikbaarheid;

    • g.

      wonen (plus en intensief).

  • 2. Het college onderscheidt bij de toekenning van een maatwerkarrangement de intensiteiten Basis, Plus en Intensief.

  • 3. Het college stelt jaarlijks de eigen bijdrage voor de voorziening als bedoeld in het eerste lid onder a. vast bij regeling.

  • 4. Het college kan in aanvulling op de gepubliceerde aanbestedingsdocumenten nadere regels stellen inzake de toegang, aard, inhoud en omvang van de in dit artikel genoemde maatwerkvoorzieningen.

  • 5. In aanvulling op de resultaatgebieden uit het eerste lid zijn er twee categorieën:

    • a.

      een forfaitaire periode van maximaal 3 maanden om aan het begin van de ondersteuning de basisvoorwaarden op orde te maken voor stabilisatie, de ondersteuningsbehoefte in kaart te brengen en toe te leiden naar passende ondersteuning, hulp en zorg;

    • b.

      een waakvlam van maximaal 4 maanden na afloop van de ondersteuning om cliënt stabiel te houden en terugval te voorkomen.

  • 6. Bij jongeren van 16 tot 23 jaar maakt het college op grond van het afwegingskader 16-23 de afweging of specialistische jeugdhulp of ondersteuning vanuit het MWA het meest passend is voor de jongere.

Artikel 3.10 Opvang

  • 1. In aanvulling op artikel 3.1 komt een cliënt met een licht verstandelijke beperking, die geen recht heeft op zorg als bedoeld in de Wet langdurige zorg of van wie dat recht nog niet vastgesteld kan worden en te maken heeft met een crisissituatie in aanmerking voor voltijdverblijf met begeleiding, gericht op het zich weer op eigen kracht kunnen handhaven in de samenleving.

  • 2. In aanvulling op artikel 3.1 komt een slachtoffer van huiselijk geweld en de cliënt van wie de veiligheid in het geding is in aanmerking voor opvang met begeleiding.

  • 3. Het college stelt de eigen bijdrage voor deze voorziening vast bij regeling met uitzondering van de opvang voor licht verstandelijk beperkten als bedoeld in het tweede lid.

  • 4. De inning van de eigen bijdrage vindt plaats door de instelling waar de cliënt verblijft.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen inzake de toegang, aard, inhoud en omvang van de in dit artikel genoemde maatwerkvoorzieningen.

Artikel 3.11 Beschermd wonen

  • 1. In aanvulling op artikel 3.1 en 3.9 komt een cliënt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening beschermd wonen, anders dan in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, indien:

    • a.

      de cliënt niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving als gevolg van:

      1◦. een psychiatrische aandoening;

      2◦. een (lichte) verstandelijke beperking;

      3◦. een onveilige en instabiele thuissituatie en het doorbrengen van een jeugd in de residentiële jeugdhulp in combinatie met een gebrekkig sociaal netwerk;

    • b.

      de cliënt een beperkte zelfredzaamheid heeft;

    • c.

      er voor de cliënt sprake is van de noodzaak tot bescherming van zichzelf of zijn omgeving; en

    • d.

      de cliënt niet beschikt over alternatieven die de noodzaak voor beschermd wonen kunnen opheffen.

  • 2. Het college verbindt aan de maatwerkvoorziening de voorwaarden die noodzakelijk zijn voor het behalen van het beoogde resultaat. Deze voorwaarden hebben in ieder geval betrekking op:

    • a.

      de medewerking van de cliënt aan de verduidelijking van de ondersteuningsbehoefte;

    • b.

      de medewerking van de cliënt aan de uitvoering van de maatwerkvoorziening, en

    • c.

      het naleven van de cliënt van de leef- en gedragsregels binnen de maatwerkvoorziening.

  • 3. Het college stelt de eigen bijdrage voor deze voorziening vast bij regeling.

  • 4. Indien de cliënt onder de indicatiestelling beschermd wonen extramurale zorg ontvangt geldt geen eigen bijdrage.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen inzake de toegang, aard, inhoud en omvang van de in dit artikel genoemde maatwerkvoorziening.

Hoofdstuk 4 Bevoegdheden van het college

Artikel 4.1 De eigen bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

  • 1. De aanbieder van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning, kan aan de cliënt een bijdrage vragen ter gehele of gedeeltelijke compensatie van de algemeen gebruikelijke kosten die de cliënt uitspaart doordat deze onderdeel uitmaken van de algemene voorziening, dan wel ter vergroting van de betrokkenheid bij de voorziening, voor zover dat tussen college en aanbieder is afgesproken.

  • 2. De bijdrage is inkomensonafhankelijk. Het college kan korting geven aan door hem aan te wijzen groepen.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen inzake de aard, inhoud en hoogte van de bijdrage.

Artikel 4.2 De eigen bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen

  • 1. Een eigen bijdrage is slechts verschuldigd indien dit voortvloeit uit de wet of indien dit in deze verordening is bepaald.

  • 2. Het college stelt de hoogte van de eigen bijdragen in de regeling vast. Bij deze vaststelling betrekt het college het oordeel van de gemeenteraad.

  • 3. Het college kan in de regeling bepalen:

    • a.

      voor welke groep cliënten een korting op de bijdrage van toepassing is, en

    • b.

      dat de bijdrage voor voorzieningen overeenkomstig artikel 3.1, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 wordt verlaagd, waarbij wordt bepaald welke afwijkende bedragen, percentages en inkomensbedragen worden gehanteerd.

Artikel 4.3 Voorschriften voor het bepalen van een redelijke kostprijs van voorzieningen

  • 1. De kostprijs van een voorziening wordt door het college als volgt bepaald:

    • a.

      door een aanbesteding;

    • b.

      na een consultatie in de markt;

    • c.

      in overleg met de aanbieder;

    • d.

      in een door het college te verrichten onderzoek door een deskundige.

  • 2. De kostprijsberekening van voorzieningen wordt door het college gebaseerd op objectieve gegevens waarbij deze berekening ten grondslag wordt gelegd aan het kostprijsbesluit.

  • 3. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van diezelfde voorziening houdt het college bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken of te behalen resultaten van de maatschappelijke ondersteuning;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • e.

      kosten voor bijscholing van het personeel;

    • f.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • g.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      1o. aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      2o. instructie over het gebruik van de voorziening;

      3o. onderhoud van de voorziening, en

      4°. verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

  • 4. Voor de waarborging van een reëel prijsniveau met de kostprijselementen zoals bedoeld in het derde lid stelt het college bij het aanbesteden of het aangaan van diensten van derden, een reële kostprijs vast als ondergrens.

Hoofdstuk 5 Kwaliteit van dienstverlening

Artikel 5.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van aanbieders daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      de inzet van deskundig personeel;

    • e.

      de aanwezigheid van een eerstverantwoordelijke ondersteuner als aanspreekpunt voor de cliënt en zijn directe omgeving;

    • f.

      een integraal ondersteuningsplan per cliënt;

    • g.

      rapportages over resultaten;

    • h.

      het meten van de ervaring van cliënten als regulier onderdeel van de afgesproken ondersteuning, en

    • i.

      zicht op de prestaties en stimulans tot verbetering van de dienstverlening.

  • 2. Het college betrekt en borgt bij het aangaan van zorgovereenkomsten of goedkeuren van pgb- zorgovereenkomsten de kwaliteitsaspecten zoals genoemd in het eerste lid door dit in afspraken op te nemen in de betreffende zorgovereenkomst en stelt indien nodig hierin nadere voorwaarden.

  • 3. Het college kan nadere eisen stellen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van aanbieders daaronder begrepen door dit in afspraken op te nemen in de betreffende overeenkomst met de zorgaanbieder.

  • 4. Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zonodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 5.2 Kwaliteitssysteem en herziening

  • 1. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit en doelmatigheid van de geleverde ondersteuning, periodiek de bestedingen van voorzieningen in pgb en in natura.

  • 2. Het college heroverweegt uit het oogpunt van kwaliteit, doelmatigheid en rechtmatigheid, periodiek de genomen besluiten voor het toekennen van de maatwerkvoorzieningen in pgb en in natura.

  • 3. Het college stelt gelet op het eerste en tweede lid een plan van aanpak vast dat een nadere invulling geeft aan:

    • a.

      het monitoren en controleren van de kwaliteit van zorg;

    • b.

      het overleg tussen alle betrokken partijen over de monitoring van resultaten;

    • c.

      het controleren en periodiek herzien van een percentage van de maatwerkvoorzieningen in pgb en in natura aan de hand van signalen en de gestelde prioriteiten.

Hoofdstuk 6 Herzien en intrekken van besluiten

Artikel 6.1 Nieuwe feiten en omstandigheden

  • 1. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 2. Het college kan een besluit als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken indien:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op maatschappelijke ondersteuning is aangewezen;

    • c.

      het college de maatschappelijke ondersteuning niet meer toereikend acht;

    • d.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatschappelijke ondersteuning verbonden voorwaarden;

    • e.

      de cliënt de maatschappelijke ondersteuning niet of onvoldoende gebruikt;

    • f.

      de cliënt de maatschappelijke ondersteuning voor een ander doel of anderszins oneigenlijk gebruikt.

  • 3. Een besluit tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als het college van oordeel is dat het pgb binnen zestig dagen na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de maatwerkvoorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 6.2 Terugvordering

  • 1. Als het college een besluit op grond van artikel 6.1, tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 2. Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 3. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

Hoofdstuk 7 Overige bepalingen

Artikel 7.1 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college neemt in contracten met zorgaanbieders op dat iedere calamiteit en vorm van geweld die bij het verlenen van maatschappelijke ondersteuning heeft plaatsgevonden, onverwijld gemeld wordt aan de toezichthouder, onverminderd de verantwoordelijkheid van de aanbieder om passende maatregelen te treffen ter zake van de melding en van het voorkomen van meldingen in de toekomst.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen met inachtneming van dit artikel.

Artikel 7.2 Klachtregeling en medezeggenschap

  • 1. Het college neemt in de contracten en subsidieafspraken met zorgaanbieders op dat de aanbieders een effectieve en laagdrempelige klachtregeling moeten hebben voor de behandeling van klachten van cliënten ten aanzien van gedragingen van de aanbieder jegens een cliënt.

  • 2. Het college neemt in de afspraken met aanbieders van een maatwerkvoorziening op dat de aanbieders een regeling voor medezeggenschap moeten hebben, waarvan de uitgangspunten aansluiten bij de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen. De medezeggenschap ziet in ieder geval op voorgenomen besluiten die voor de cliënten van belang zijn.

  • 3. Het college initieert periodieke overleggen met de zorgaanbieders en de cliëntenraden, en houdt een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

  • 4. Het college kan één of meerdere van de in het eerste en tweede lid genoemde eisen buiten toepassing laten indien deze eis niet proportioneel is in relatie tot de omvang van de organisatie van de aanbieder of de aard of omvang van de opdracht.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen met inachtneming van dit artikel.

  • 6. Het college behandelt klachten van cliënten, onder wie jeugdigen, ouders of pleegouders, die betrekking hebben op meldingen en afhandeling van aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig de bepalingen uit het hoofdstuk Klachtafhandeling van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 7.3 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over de verordening, regeling en beleidsregel maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

  • 3. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

Het college kan in zeer bijzondere gevallen een artikel of artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken gelet op het belang van de cliënt, voor zover toepassing ervan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 8.2 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en door het college vastgestelde bedragen wijzigen.

Artikel 8.3 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening maatschappelijk ondersteuning gemeente Den Haag 2015 wordt ingetrokken.

  • 2. Een cliënt houdt recht op de verstrekte maatschappelijke ondersteuning op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag 2015, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3. De Verordening maatschappelijk ondersteuning gemeente Den Haag 2015 blijft van toepassing op aanvragen en bezwaarschriften die vóór de dag van inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend, indien dit voor de belanghebbende gunstiger is.

Artikel 8.4 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Den Haag 2018.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 14 december 2017
De griffier, Ineke Seuren en de voorzitter, Pauline Krikke