Gemeenschappelijke regeling RUD

Geldend van 02-05-2015 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2013

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe

Burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn maken bekend dat door het algemeen bestuur van de RUD Drenthe op 24 november 2014 de Gemeenschappelijke regeling RUD is gewijzigd. De wijziging treedt in werking na bekendmaking en werkt terug tot 1 juli 2013.

U kunt de gewijzigde gemeenschappelijke regeling hieronder vinden of opvragen bij het Klantcontactcen-trum.

Toelichting model gemeenschappelijke regeling 19

De Gedeputeerde Staten van de Provincie Drenthe:

Gelet op het bepaalde in artikel 51, lid 2 van de Wet gemeenschappelijke regelingen en de verkregen toestemming van de Provinciale Staten van de provincie Drenthe;

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Aa en Hunze, Assen, Borger-Odoorn, Coevorden, Emmen, Hoogeveen, Meppel, Midden-Drenthe, Noordenveld, Tynaarlo, Westerveld en De Wolden;

Gelet op het bepaalde in artikel 51, lid 2 van de Wet gemeenschappelijke regelingen en de door de colleges van hun raden verkregen toestemming;

B E S L U I T E N

vast te stellen de navolgende gemeenschappelijke regeling voor de Regionale Uitvoeringsdienst van de deelnemende gemeenten en de provincie.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Waar in de regeling met betrekking tot personen, een mannelijk voornaamwoord of een mannelijk functionarisbegrip wordt gebruikt, worden zowel mannelijke als vrouwelijke personen bedoeld.

Artikel 1 Begripsbepaling

  • 1. In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      De regeling: deze gemeenschappelijke regeling;

    • b.

      Het openbaar lichaam: het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2 van deze regeling;

    • c.

      Deelnemers: alle aan de regeling deelnemende publiekrechtelijke lichamen en rechtspersonen;

    • d.

      Provinciale staten: provinciale staten van de provincie Drenthe;

    • e.

      Gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van de provincie Drenthe;

    • f.

      De raden: de raden van de aan deze gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten;

    • g.

      De colleges: de colleges van de deelnemers

    • h.

      De Wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 2. Waar in deze regeling artikelen van de Provinciewet of Gemeentewet, dan wel andere wettelijke regelingen van overeenkomstige toepassing worden verklaard, wordt, tenzij anders vermeld, in die artikelen voor de provincie, provinciale Staten, gedeputeerde Staten en de commissaris van de Koning, respectievelijk de gemeente, de raad, burgemeester en wethouders, de burgemeester, gelezen: het openbaar lichaam, het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

Artikel 2 Instelling, doel en beleid

  • 1. Er is een openbaar lichaam welke rechtspersoonlijkheid bezit als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wet, genaamd Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe, verder te noemen de Regionale Uitvoeringsdienst

  • 2. Het openbaar lichaam is gevestigd te Assen en wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

  • 3. Het openbaar lichaam is ingesteld ter behartiging van de belangen van de deelnemers op het gebied van de uitvoering van taken van toezicht op en handhaving van de milieuvoorschriften krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en van de milieuwet- en regelgeving van het betreffende ministerie, alsook voor de uitvoering van taken op het gebied van vergunningverlening krachtens deze wet- en regelgeving, zoals omschreven in Hoofdstuk 2 van deze regeling

  • 4. Het openbaar lichaam heeft de volgende bevoegdheden:

    • a.

      Het openbaar lichaam heeft de bevoegdheden die het van rechtswege bezit om aan het maatschappelijk verkeer deel te nemen, waaronder de bevoegdheid om privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten en de bevoegdheid tot het aanstellen van personeel op publiekrechtelijke grondslag;

    • b.

      Het openbaar lichaam is bevoegd tot het op verzoek en ten behoeve van één of meerdere deelnemers en/of derden verrichten van diensten.

Hoofdstuk 2 Taken

Artikel 3 Taken

  • 1. De taken van de Regionale Uitvoeringsdienst betreffen

    • a.

      Alle milieuvergunningverlening;

    • b.

      Alle milieumeldingen;

    • c.

      Alle milieutoezicht en handhaving;

    • d.

      Alle bodemtaken;

    • e.

      Alle milieuspecialismen.

  • 2. Naast de taken op het gebied van toezicht, handhaving en vergunningverlening behoren tot het takenpakket van de Regionale Uitvoeringsdienst ook coördinerende, afstemmende en adviserende taken die voor de deelnemers tezamen worden verricht.

  • 3. Het algemeen bestuur kan bij een unaniem genomen besluit het takenpakket uitbreiden.

  • 4. De Regionale Uitvoeringsdienst stelt een productencatalogus op en stelt telkens tijdig voor het uitvoeringsjaar een jaarprogramma op.

  • 5. De Regionale Uitvoeringsdienst kan voor de uitoefening van taken gebruik maken van personeel van deelnemers op nader overeen te komen voorwaarden.

Artikel 4 Facultatieve taken

  • 1. Het algemeen bestuur kan besluiten dat de Regionale Uitvoeringsdienst werkzaamheden ten behoeve van derden kan verrichten, indien deze werkzaamheden niet strijdig zijn met de taken vermeld onder artikel 3, indien deze die werkzaamheden niet verdringen en indien daar tenminste een kostendekkend tarief voor in rekening gebracht wordt.

  • 2. De Regionale Uitvoeringsdienst kan andere werkzaamheden dan vermeld onder artikel 3 ten behoeve van de deelnemers verrichten indien deze die werkzaamheden niet verdringen en indien daar tenminste een kostendekkend tarief voor in rekening gebracht wordt.

Hoofdstuk 3 Het bestuur

§ 1. Het algemeen bestuur

Artikel 5 Bestuursorganen

Het openbaar lichaam kent, onverminderd de mogelijkheid tot het instellen van bestuurscommissies als bedoeld in artikel 12 van deze regeling, de volgende bestuursorganen:

  • a.

    Het algemeen bestuur;

  • b.

    Het dagelijks bestuur;

  • c.

    De voorzitter.

Artikel 6 Het algemeen bestuur

  • 1. Het openbaar lichaam heeft een algemeen bestuur. De afzonderlijke colleges van de gemeenten, het college van gedeputeerde staten en de dagelijks besturen van de eventueel deelnemende openbare lichamen wijzen uit hun besturen ieder één lid van het algemeen bestuur aan.

  • 2. De colleges en dagelijks besturen zoals bedoeld in het eerste lid wijzen uit hun besturen, in ieder geval één vervangend lid van het algemeen bestuur aan dat de door hen benoemde leden bij ontstentenis of verhindering vervangt.

  • 3. De leden van het algemeen bestuur worden aangewezen voor een zittingsduur van 4 jaar, en treden af op de dag waarop de zittingsperiode van de gemeenteraad respectievelijk provinciale staten afloopt. Aftredende leden kunnen opnieuw als lid worden aangewezen.

  • 4. De voorzitter en de secretaris worden door en uit het algemeen bestuur gekozen.

  • 5. Wanneer een lid van het algemeen bestuur geen lid meer is van het college van burgemeester en wethouders of het college van gedeputeerde staten, houdt dit lid tevens op lid of plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur te zijn.

  • 6. Een lid van het algemeen bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Dit gebeurt door mededeling aan het algemeen bestuur.

  • 7. Indien tussentijds de plaats van een lid vacant komt, wijst het college van de betrokken deelnemer zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan.

  • 8. Een lid van het algemeen bestuur dat zijn lidmaatschap ter beschikking heeft gesteld, blijft in functie totdat een nieuw lid is aangewezen.

  • 9. Bij het bestaan van één of meer vacatures blijven de resterende bestuursleden bevoegd besluiten te nemen.

  • 10. Wanneer iemand wordt aangesteld om een vacante plaats in het algemeen bestuur te vervullen, treedt hij af op het moment waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, zou hebben moeten aftreden.

  • 11. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur is onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar, door of vanwege het bestuur van één der deelnemers dan wel door of vanwege het bestuur van het lichaam aangesteld of daaraan ondergeschikt. Met ambtenaar worden voor de toepassing van dit lid gelijkgesteld zij die in dienst van één der deelnemers dan wel van het lichaam op arbeidsovereenkomst naar burgerlijke recht werkzaam zijn.

Artikel 7 Werkwijze

  • 1. Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast.

  • 2. Het algemeen bestuur vergadert tenminste twee keer per jaar. Meerdere vergaderingen kunnen ingelast worden wanneer de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig acht, of wanneer tenminste 1/5e van de leden van het algemeen bestuur, onder opgave van redenen, dit schriftelijk verzoekt.

  • 3. De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar. De deuren zijn gesloten wanneer 1/5e van het aantal leden hierom verzoekt of de voorzitter dit nodig acht.

  • 4. Het algemeen bestuur kan zich in de vergaderingen laten bijstaan door adviseurs.

  • 5. Artikel 15, eerste lid Gemeentewet en artikel 15, eerste lid Provinciewet, Artikel 33 Waterschapswet en X8 Kieswet zijn van overeenkomstige toepassing op de leden van het algemeen bestuur.

Artikel 8 Geheimhouding

Het algemeen bestuur kan in een besloten vergadering, op grond van de belangen, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken welke aan het algemeen bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Deze wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen, totdat het algemeen bestuur haar opheft.

Artikel 9 Vergaderquorum

  • 1. Het algemeen bestuur kan slechts vergaderen en besluiten nemen indien meer dan de helft van het aantal leden van het algemeen bestuur aanwezig is.

  • 2. Indien het vereiste aantal leden als bedoeld in lid 1 niet aanwezig is bij een vergadering, kan de voorzitter een nieuwe vergadering beleggen, welke binnen twee weken dient plaats te vinden.

  • 3. Op vergaderingen als bedoeld in lid 2 het is bepaalde van lid 1 niet van toepassing, met dien verstande dat het algemeen bestuur over de begroting, een begrotingswijziging en de jaarstukken alleen kan beraadslagen en daarover voorlopige besluiten kan nemen. De niet aanwezige leden hebben de mogelijkheid om binnen tien werkdagen te reageren op het verslag van de vergadering. Indien er niet wordt gereageerd, wordt men geacht ingestemd te hebben met de voorlopige besluiten. De voorlopige besluiten worden binnen tien werkdagen omgezet in definitieve besluiten als vaststaat dat een meerderheid van het algemeen bestuur daar mee instemt.

Artikel 10 Besluitvorming

  • 1. Ieder lid van het algemeen bestuur heeft in de vergadering één stem. Het algemeen bestuur kan op grond van majeure financiële en/of inhoudelijke belangen van een of meer deelnemers besluiten tot een andere stemverhouding. Op voorstel van minimaal 3 leden stelt het algemeen bestuur een arbitragecommissie in om een bindend advies te geven welke belangen als majeur moeten worden aangemerkt.

  • 2. Besluiten worden genomen met een meerderheid van stemmen, tenzij in de regeling anders is bepaald.

  • 3. Indien de stemmen met betrekking tot een bepaald voorstel staken, wordt het betrokken onderwerp aangehouden tot de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur. Indien de stemmen wederom staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Ingeval de stemmen bij herstemming over besluiten met betrekking tot benoeming, voordracht of aanbeveling van personen staken, beslist de voorzitter.

  • 4. Bij het doen van benoemingen, keuzen, voordrachten en aanbevelingen betreffende personen wordt schriftelijk gestemd, in de overige gevallen mondeling.

Artikel 11 Inlichtingen- en verantwoordingsplicht

  • 1. Het algemeen bestuur geeft aan de raden respectievelijk provinciale staten van de deelnemers de door één of meer leden van die raden of staten gevraagde inlichtingen. Het reglement van orde van het algemeen bestuur regelt de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan deze bepaling.

  • 2. Een lid van het college, dat dit lid heeft aangewezen als bestuurslid geeft dit college gevraagde of ongevraagde inlichtingen voor het door hem in dat bestuur gevoerde beleid, op de wijze die door dit bestuursorgaan is bepaald.

  • 3. Een lid van het algemeen bestuur kan door het college, dat dit lid heeft aangewezen ter verantwoording worden geroepen voor het door hem gevoerde beleid, op de wijze die door dat bestuursorgaan is bepaald.

Artikel 12 Commissies

  • 1. Het algemeen bestuur kan adviescommissies als bedoel in artikel 24 van de Wet en bestuurscommissies als bedoeld in artikel 25 van de Wet instellen.

  • 2. Bij de instelling wordt in ieder geval geregeld:

    • a.

      De samenstelling;

    • b.

      De bevoegdheid/bevoegdheden;

    • c.

      De werkwijze;

    • d.

      De openbaarheid van vergaderingen;

    • e.

      Het toezicht van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur;

    • f.

      De verhouding van de toegekende bevoegdheden tot die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur;

    • g.

      De verantwoording aan het algemeen bestuur;

    • h.

      Wanneer de commissie is ingesteld voor bepaalde tijd, wordt tevens de einddatum van de commissie geregeld.

  • 3. De voorzitter van de commissie is het lid van het dagelijks bestuur tot wiens portefeuille het belang behoort. Hij heeft in de commissie een adviserende stem.

§ 2. Het dagelijks bestuur

Artikel 13 Samenstelling

  • 1. Het dagelijks bestuur is gelijk aan het algemeen bestuur.

  • 2. De voorzitter van het algemeen bestuur is tevens voorzitter van het dagelijks bestuur.

Artikel 14 Zittingsduur

  • 1. Het (plaatsvervangend) lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt van rechtswege zodra het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt of wanneer het lid van het dagelijks bestuur als zodanig ontslag neemt.

  • 2. Het algemeen bestuur kan één of meer leden van het dagelijks bestuur ontslag verlenen, indien dezen het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezitten.

Artikel 15 Werkwijze

  • 1. Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls de voorzitter of ten minste twee leden dit nodig oordelen.

  • 2. Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen. Dit reglement wordt medegedeeld aan het algemeen bestuur.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan een taakverdeling vaststellen.

  • 4. De voorzitter en elk lid hebben één stem. In het geval de stemmen staken, heeft de voorzitter een doorslaggevende stem.

  • 5. De vergaderingen van het dagelijks bestuur worden met gesloten deuren gehouden, tenzij in de regeling anders is bepaald of het dagelijks bestuur anders bepaalt.

  • 6. In de vergaderingen van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 7. Indien het vereiste aantal leden niet tegenwoordig is, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering.

  • 8. Op de vergadering, bedoeld in het zesde lid, is het vijfde lid niet van toepassing. Het dagelijks bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerste vergadering was belegd alleen beraadslagen en besluiten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 9. Bij het doen van benoemingen, keuzen, voordrachten en aanbevelingen betreffende personen wordt schriftelijk gestemd, in de overige gevallen mondeling.

Artikel 16 Geheimhouding

  • 1. Het dagelijks bestuur kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan het dagelijks bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens de vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat het dagelijks bestuur haar opheft.

  • 2. Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door de voorzitter of een commissie, ten aanzien van de stukken die zij aan het dagelijks bestuur overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt. De geheimhouding wordt in acht genomen totdat het orgaan, dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel het dagelijks bestuur haar opheft.

Artikel 17 Inlichtingen- en verantwoordingsplicht

  • 1. De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording schuldig voor het door het dagelijks bestuur gevoerde beleid.

  • 2. De leden van het dagelijks bestuur geven, ieder tezamen en afzonderlijk, uit eigen beweging dan wel op verzoek van het algemeen bestuur of een of meer leden daarvan, aan het algemeen bestuur alle inlichtingen die nodig zijn voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur gevoerde beleid.

  • 3. De aflegging van verantwoording als bedoeld in het eerste lid, alsmede het na voorafgaand verzoek verstrekken van inlichtingen als bedoeld in het tweede lid, geschieden op de wijze zoals is aangegeven in het reglement van orde voor de vergaderingen van het algemeen bestuur.

  • 4. Het algemeen bestuur is bevoegd in het reglement van orde voor zijn vergadering nadere regels te stellen ten aanzien van de wijze waarop door het dagelijks bestuur dan wel de leden ervan inlichtingen dienen te worden verschaft respectievelijk verantwoording dient te worden afgelegd.

  • 5. Het algemeen bestuur kan regelen van welke besluiten van het dagelijks bestuur kennisgeving wordt gedaan aan de leden van het algemeen bestuur. Daarbij kan het algemeen bestuur de gevallen bepalen waarin met terinzagelegging kan worden volstaan.

  • 6. De leden 1 tot en met 5 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de voorzitter.

§ 3 De voorzitter

Artikel 18 De voorzitter

  • 1. De voorzitter wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen.

  • 2. Bij afwezigheid of ontstentenis van de voorzitter wordt hij vervangen door de plaatsvervangende voorzitter. Deze wordt aangewezen tijdens de eerste vergadering van het algemeen bestuur.

  • 3. De stukken die van het algemeen bestuur of het dagelijks bestuur uitgaan, worden door de voorzitter ondertekend.

  • 4. De voorzitter vertegenwoordigt het lichaam in en buiten rechte. Hij kan deze vertegenwoordiging aan een door hem aan te wijzen gemachtigde opdragen.

§ 4 De raad van opdrachtgevers

Artikel 19 De raad van opdrachtgevers

  • 1. Het algemeen bestuur stelt een adviescommissie in, waarin vier secretarissen en hun plaatsvervangers worden benoemd.

  • 2. De adviescommissie geeft als raad van opdrachtgevers namens het DB invulling aan de opdrachtgeversrol in de richting van de directeur.

  • 3. Het algemeen bestuur bewaakt bij de aanwijzing van de leden van de adviescommissie een evenwichtige spreiding over het werkgebied van de Regionale Uitvoeringsdienst.

Artikel 20 Taken raad van opdrachtgevers

De taak van de raad van opdrachtgevers zoals aangegeven in het artikel 19, tweede lid wordt in het organisatiereglement omschreven en omvat tenminste:

  • a.

    Het verstrekken van gevraagd en ongevraagd advies aan de bestuursorganen over de jaarstukken, overige documenten uit de planning en controlcyclus, en over de wijze waarop de Regionale Uitvoeringsdienst (en de directeur) de opdrachtnemerrol voor de partijen uitvoert;

  • b.

    Het voeren van overleg met de directeur over de afstemming op bedrijfsvoeringniveau van taken tussen Regionale Uitvoeringsdienst en deelnemers;

  • c.

    het invulling geven aan de opdrachtgeversrol in de richting van de directeur.

Hoofdstuk 4 Bevoegdheden

Artikel 21 Bevoegdheden algemeen bestuur

  • 1. Met betrekking tot de uitoefening van de in Hoofdstuk 2 genoemde taken berust bij het algemeen bestuur krachtens een mandaatbesluit van de deelnemer(s) alle bevoegdheid, die niet bij of krachtens deze regeling aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter is opgedragen.

  • 2. Naast de uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van het elders in deze regeling bepaalde, is het algemeen bestuur in ieder geval belast met en bevoegd tot:

    • a.

      Het doen van voorstellen aan de deelnemers omtrent toetreding tot, uittreding uit, wijziging van of opheffing van de regeling;

    • b.

      Het doen van uitgaven voordat de begroting of begrotingswijziging, waarbij deze uitgaven zijn geraamd, is goedgekeurd;

    • c.

      Het vaststellen van de productencatalogus en het wijzigen van het takenpakket;

    • d.

      Het vaststellen van een organisatiereglement, waarin de hoofdstructuur van de organisatie, de taken, de bevoegdheden en de werkwijze van de directeur en de ambtelijke organisatie worden geregeld;

    • e.

      Het vaststellen van een rechtspositie- en arbeidsvoorwaardenregeling, die op het personeel van de Regionale Uitvoeringsdienst van toepassing is, nadat daarover overleg met het Georganiseerd Overleg is gevoerd.

Artikel 22 Bevoegdheden dagelijks bestuur

  • 1. Naast de uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van het elders in deze regeling bepaalde is het dagelijks bestuur belast met en bevoegd tot:

    • a.

      Het dagelijks beheer van het lichaam;

    • b.

      De voorbereiding van alles waarover in de vergadering van het algemeen bestuur zal worden beraadslaagd en besloten;

    • c.

      De uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur;

    • d.

      Het toezicht op het beheren van de financiën van het lichaam;

    • e.

      Het toezicht en beheren van de eigendommen van het lichaam;

    • f.

      Het voeren van rechtsgedingen en beroepsprocedures;

    • g.

      Het nemen van conservatoire maatregelen, voordat wordt besloten tot het voeren van rechtsgedingen, het instellen van bezwaar en beroep alsmede het vragen om een voorlopige voorziening;

    • h.

      Het aangaan van geldleningen en van rekening-courantovereenkomsten;

    • i.

      Het uitlenen van gelden en het waarborgen van geldleningen door anderen aan te gaan;

    • j.

      Het kopen, ruilen, bezwaren of vervreemden en in erfpacht aannemen of uitgeven van roerende of onroerende zaken;

    • k.

      Het dagelijks bestuur is, binnen het raam van de door het algemeen bestuur vastgestelde formatie, belast met het aanstellen als ambtenaar, het tewerkstellen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en met het schorsen en ontslag van het personeel van het samenwerkingsverband. Het dagelijks bestuur neemt daarbij de door het algemeen bestuur vastgestelde rechtspositie- en arbeidsvoorwaardenregeling in acht;

    • l.

      Het dagelijks bestuur kan de onder k bedoelde bevoegdheden mandateren aan de directeur van de dienst, tenzij het ambtenaren betreft die belast zijn met functies van leidinggevende aard welke rechtstreeks onder de directeur ressorteren.

    • m.

      Het vaststellen van een regeling met betrekking tot de behandeling van klachten als bedoeld in Hoofdstuk 9 van de Awb;

    • n.

      Het vaststellen van een jaarprogramma voor de taakuitvoering;

    • o.

      Benoeming, schorsing en ontslag van de directeur.

  • 2. Het dagelijks bestuur oefent, indien en voor zover het algemeen bestuur daartoe besluit en naar de door deze te stellen regels, de aan het algemeen bestuur toekomende bevoegdheden uit, met uitzondering van:

    • a.

      Het vaststellen, dan wel wijzigen van de begroting;

    • b.

      Het vaststellen van de rekening;

    • c.

      Vaststelling van een organisatiereglement.

Hoofdstuk 5 Organisatiebepalingen

Artikel 23 De directeur

  • 1. De Regionale Uitvoeringsdienst heeft een directeur die onder verantwoordelijkheid van het dagelijks bestuur belast is met de leiding van de Regionale Uitvoeringsdienst en met de zorg voor een juiste taakvervulling door de Regionale Uitvoeringsdienst.

  • 2. De directeur handelt bij de uitoefening van de taken genoemd in Hoofdstuk 2 binnen de grenzen van het door de deelnemer(s) verstrekte mandaat.

  • 3. De directeur van het lichaam fungeert als ambtelijke secretaris van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur. Het algemeen bestuur legt de instructie voor de directeur vast in een organisatiereglement.

  • 4. De stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan worden, naast de voorzitter, meeondertekend door de directeur.

  • 5. Het dagelijks bestuur beslist over benoeming, ontslag en schorsing van de directeur op voordracht van tenminste 3 leden van het dagelijks bestuur.

Artikel 24 Overleg

  • 1. Het dagelijks bestuur voert periodiek bestuurlijk overleg met de deelnemers omtrent de omvang, de inhoud en het niveau van uitvoering van wettelijke taken. Tijdens dit bestuurlijk overleg wordt in ieder geval behandeld:

    • a.

      De duur, de kosten, de omvang en de kwaliteit van de taakuitvoering;

    • b.

      De opzegtermijn van de dienstverlening, indien opzegging is aangekondigd;

    • c.

      De verrekening van eventuele desintegratiekosten bij vroegtijdige uittreding, indien uittreding is aangekondigd.

Hoofdstuk 6 Financiën

Artikel 25 Begroting

  • 1. Het algemeen bestuur stelt voorschriften vast inzake het financieel- en administratieve beheer van het lichaam. De artikelen 212 en 213 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt jaarlijks voor 1 april een ontwerpbegroting van het lichaam voor het komende kalenderjaar, met bijbehorende toelichting, toe naar de provinciale staten en de raden van de deelnemers.

  • 3. In de begroting wordt onder andere aangegeven welke bijdrage elke deelnemer verschuldigd is voor de uitvoering van de taken van het lichaam.

  • 4. De deelnemers kunnen binnen 6 weken na toezending van de ontwerpbegroting hun zienswijzen doen blijken. Het dagelijks bestuur voegt, alvorens verzending van de ontwerpbegroting aan het algemeen bestuur, de commentaren en zienswijzen van de deelnemers toe.

  • 5. Het algemeen bestuur stelt de begroting uiterlijk 1 juli voorafgaande aan het jaar waar deze voor dient, vast. Terstond na de vaststelling zendt het dagelijks bestuur de begroting naar de deelnemers, en in ieder geval voor 15 juli naar Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 6. De bepalingen van artikel 59, eerste, derde en vierde lid van de Wet zijn niet van toepassing op wijzigingen van de begroting, in dien deze wijzigingen niet leiden tot een verhoging van de door de deelnemers verschuldigde bijdragen aan de Regionale Uitvoeringsdienst.

Artikel 26 Jaarrekening

  • 1. Het dagelijks bestuur biedt de jaarrekening over het afgelopen kalenderjaar, met alle bijbehorende bescheiden jaarlijks voor 1 maart ter voorlopige vaststelling aan het algemeen bestuur en ter informatie aan de deelnemers.

  • 2. Het algemeen bestuur onderzoekt de jaarrekening en stelt haar vast op uiterlijk 1 april, volgende op het jaar waarop zij betrekking heeft.

  • 3. Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, maar in ieder geval voor 1 juli volgend op het jaar, waarop de jaarrekening betrekking heeft, naar Onze Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties en de deelnemers.

  • 4. Het algemeen bestuur kan besluiten de blijkens de jaarrekening behaalde negatieve resultaten geheel of ten dele:

    • a.

      Af te boeken van de algemene reserve voor zover aanwezig;

    • b.

      Met in achtneming van de op grond van artikel 27 vastgestelde verdeelsleutel ten laste te brengen van de deelnemers.

  • 5. Het algemeen bestuur kan besluiten de blijkens de jaarrekening behaalde positieve resultaten geheel of ten dele:

  • 6. Tot het vastgestelde maximale percentage toe te voegen aan de algemene reserve;

  • 7. Met in achtneming van de op grond van artikel 27 vastgestelde verdeelsleutel uit te keren aan de deelnemers.

  • 8. Onder algemene reserve wordt mede begrepen het weerstandsvermogen en de egalisatiereserve.

  • 9. De deelnemers waarborgen de tijdige en volledige betaling van rente, aflossing, boeten en kosten van gesloten en af te sluiten kort- en langlopende leningen, leasecontracten en rekeningcourantovereenkomsten.

Artikel 27 Doorberekening van kosten

  • 1. Het algemeen bestuur kan, met inachtneming van het bepaalde in het volgende lid, gehoord de deelnemers, nadere regels vast stellen met betrekking tot de door de deelnemers te betalen financiële bijdragen.

  • 2. De kosten van de taken als bedoeld in artikel 3 worden, voor zover deze niet uit andere inkomsten worden bestreden, door de deelnemers voldaan:

    • a.

      Tot 1 januari 2016 met inachtneming van de inbreng van de deelnemers naar rato van de kosten van de uitvoering, zoals vastgelegd bij besluit van het algemeen bestuur;

    • b.

      Voor de jaren daarna stelt het algemeen bestuur tijdig een nieuwe verdeelsleutel vast op basis van het aantal afgenomen producten uit de productencatalogus maal de prijs per product.

  • 3. Bij de kostentoerekening worden in de directe uitvoeringskosten tevens de overheadkosten verdisconteerd.

  • 4. De Regionale Uitvoeringsdienst kan ieder kwartaal voorschotnota’s indienen bij de deelnemers.

  • 5. In de begroting wordt aangegeven welke bijdrage elke deelnemer verschuldigd is voor het jaar waarop de begroting betrekking heeft.

  • 6. Indien enig jaar een batig saldo oplevert wordt dit saldo toegevoegd aan de algemene reserve van de Regionale Uitvoeringsdienst. De algemene reserve mag maximaal 10% van de jaaromzet bedragen. Voor zover het batig saldo van enig jaar zou leiden tot een algemene reserve van meer dan 10% van de jaaromzet, wordt het saldo boven de 10% gerestitueerd op basis van de in lid 2 opgenomen verdeelsleutel, tenzij een meerderheid van het algemeen bestuur instemt met een doelreservering van het batig saldo voor de Regionale Uitvoeringsdienst.

  • 7. Indien enig exploitatiejaar een nadelig saldo oplevert en de algemene reserve ontoereikend is om dit nadelige saldo te dekken, stelt het algemeen bestuur een plan vast dat is gericht op het afbouwen en/of dekken van het nadelig exploitatiesaldo. Het algemeen bestuur bepaalt tevens of en zo ja, tot welk bedrag de deelnemers zullen bijdragen in het nadelig exploitatiesaldo. Het bedoelde plan wordt niet eerder vastgesteld dan nadat de colleges van gemeenten en gedeputeerde staten gedurende een termijn van acht weken in de gelegenheid zijn gesteld om hun mening ten aanzien van het plan naar voren te brengen.

  • 8. Wanneer het algemeen bestuur overeenkomstig het gestelde in het vorige lid een besluit heeft genomen omtrent het bijdragen door de deelnemers in het nadelig exploitatiesaldo, wordt het nadelige exploitatiesaldo door de deelnemers gedragen met inachtneming van de in lid 2 bepaalde verdeelsleutel.

  • 9. Het algemeen bestuur kan een regeling vaststellen voor heffing van leges voor het op aanvraag leveren van diensten.

Artikel 28 Opheffing en liquidatie

  • 1. Deze gemeenschappelijke regeling kan op voorstel van het algemeen bestuur worden opgeheven door een daartoe strekkend besluit van de betrokken bestuursorganen van de deelnemers.

  • 2. Door het algemeen bestuur wordt een liquidatieplan opgesteld na alle deelnemers te hebben geraadpleegd. In het liquidatieplan worden de financiële verplichtingen en de overige gevolgen van de opheffing geregeld.

  • 3. Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemers tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing. Het liquidatieplan voorziet ook in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel.

  • 4. Toewijzing van personeel aan de deelnemers vindt plaats bij besluit van het algemeen bestuur.

  • 5. Bij de ontbinding van het lichaam in verband met opheffing van de regeling of anderszins, blijft het lichaam voortbestaan voor zover dat voor de vereffening van het vermogen noodzakelijk is.

Hoofdstuk 7 Overige bepalingen

Artikel 29 Archief

  • 1. Overeenkomstig een door het algemeen bestuur vast te stellen regeling draagt het dagelijks bestuur zorg voor de archiefbescheiden.

  • 2. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid, en artikel 13, eerste lid, over te brengen archiefbescheiden wijst het dagelijks bestuur een archiefbewaarplaats aan.

Artikel 30 Geschillen

  • 1. Voordat een geschil wordt neergelegd bij Onze Minister van Binnenlandse Zaken, wordt geprobeerd gezamenlijk tot overeenstemming te komen.

  • 2. Wanneer niet tot overeenstemming kan worden gekomen, ook niet door Onze Minister, zal het geschil worden voorgelegd aan de bevoegde rechter.

Artikel 31 Toetreding

Een gemeente, provincie, waterschap, het Rijk kan toetreden krachtens daartoe strekkende besluiten van haar bestuursorganen. De deelname gaat in met ingang van een nader te bepalen datum, vastgesteld door het algemeen bestuur en het orgaan van de deelnemer.

Artikel 32 Beëindiging taken

  • 1. Een deelnemer kan het afnemen van facultatieve taken als genoemd in artikel 4, lid 2 van deze regeling beëindigen. Dit geschiedt wanneer meer dan de helft van de leden van het algemeen bestuur instemt met de afwikkeling van de financiële en organisatorische gevolgen hiervan.

  • 2. Indien een deelnemer geen facultatieve taken meer wil afnemen, zal in het kader van de in het eerste lid bedoelde afwikkeling van de financiële gevolgen daarvan een toewijzing van personeel aan deze deelnemer plaatsvinden en zal er een compensatie verschuldigd zijn voor de overige rechten en verplichtingen als de Regionale Uitvoeringsdienst voor die taken personeel en/of daarvoor verplichtingen heeft aangegaan. De hoogte van compensatie wordt nader bepaald door het algemeen bestuur.

  • 3 De hoeveelheid toe te wijzen personeel wordt bepaald op basis van de begroting over het jaar voorafgaand aan het jaar van uittreding.

  • 4 Beëindiging van het afnemen van facultatieve taken kan slechts plaatsvinden met ingang van 1 januari van het jaar, volgende op dat waarin het algemeen bestuur met de beëindiging instemt.

Artikel 33 Uittreding

  • 1. De colleges van de deelnemers kunnen besluiten tot uittreding uit de regeling.

  • 2. Het algemeen bestuur stelt de voorwaarden vast waarop uittreding plaats kan vinden. Het algemeen bestuur stelt tevens de financiële verplichtingen en de overige gevolgen voor alle deelnemers vast.

  • 3. Uittreding vindt niet eerder plaats dan per de eerste januari van het tweede jaar volgende op het besluit van het algemeen bestuur met betrekking tot de voorwaarden van uittreding voor de uittreder. De datum van uittreding kan met algemene stemmen op een eerder tijdstip worden vastgesteld dan in de vorige volzin is bepaald.

Artikel 34 Evaluatie.

Het algemeen bestuur evalueert uiterlijk vijf jaar na inwerkingtreding van deze regeling of de regeling doeltreffend en doelmatig is en doet zonodig voorstellen voor verbetering.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 35 Overgangsbepaling

Het algemeen bestuur stelt voor de eerste keer een productencatalogus op zo spoedig mogelijk na goedkeuring van het bedrijfsplan van de Regionale Uitvoeringsdienst i.o. door de deelnemers.

Artikel 36 Slotbepalingen

  • 1. Het algemeen bestuur beslist in alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet.

  • 2. Deze regeling wordt getroffen voor onbepaalde tijd.

  • 3. Wijziging van deze regeling kan geschieden bij besluit van het algemeen bestuur, genomen in een openbare vergadering waarin meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden aanwezig is en met een meerderheid van stemmen is besloten.

  • 4. Indien het algemeen bestuur een wijziging van deze regeling wenselijk acht, zendt het dagelijks bestuur de ontwerpwijziging met een toelichting aan de colleges van de deelnemende gemeenten en de provincie. Deze organen hebben de gelegenheid hun zienswijzen binnen 6 weken na dagtekening naar voren te brengen.

  • 5. Gedeputeerde Staten is belast met de verzending van deze regeling aan Onze Minister.

  • 6. Alle deelnemers dragen op de gebruikelijke wijze zorg voor de bekendmaking van deze regeling, alsmede de registratie van deze regeling.

  • 7. Deze regeling treedt in werking na bekendmaking en werkt terug tot 1 juli 2014

Artikel 37 Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als gemeenschappelijke regeling Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door:
Het college van Gedeputeerde Staten van de Provincie Drenthe,
Voorzitter secretaris
Het college van Burgemeester en wethouders van de Gemeente Aa en Hunze,
Burgemeester secretaris
Het college van Burgemeester en wethouders van de Gemeente Assen,
Burgemeester secretaris
Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Borger-Odoorn,
Burgemeester secretaris
Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Coevorden,
Burgemeester secretaris
Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen,
Burgemeester secretaris
Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogeveen,
Burgemeester secretaris
Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Meppel,
Burgemeester secretaris
Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Drenthe,
Burgemeester secretaris
Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Noordenveld,
Burgemeester secretaris
Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Tynaarlo,
Burgemeester secretaris
Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Westerveld,
Burgemeester secretaris
Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeenten De Wolden,
Burgemeester secretaris

Toelichting

Een gemeenschappelijke regeling is een publiekrechtelijke samenwerkingsvorm voor overheden om hun taken adequaat te laten uitvoeren. In dit geval is de samenwerking niet geïnitieerd vanuit de deelnemers zelf, maar is de samenwerking geïnitieerd vanuit de Rijksoverheid. Omdat het een samenwerking betreft tussen de provincie en de gemeenten in Drenthe is hierop in het bijzonder Hoofdstuk IV van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) van toepassing. Het is ook een regeling tussen de colleges van de provincie en de gemeenten, omdat de aard van de samenwerking uitsluitend hun taakvelden betreft. Dat neemt niet weg dat de raden en provinciale staten hun college toestemming dienen te geven tot het aangaan van de regeling, omdat de resultaten van deze rechtspersoon uiteindelijk in de rekening van de gemeenten en provincie terecht zullen komen.

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Begripsbepalingen in artikel 1 zijn voor lezers die niet bekend zijn met de gemeenschappelijke regeling van belang. Daarnaast is het voor iedereen duidelijk wat er precies bedoeld wordt met welke aanduiding.

Artikel 2 Instelling, doel en beleid

De vestigingsplaats en de naam van het samenwerkingsverband dienen te worden neergelegd in de gemeenschappelijke regeling. Het doel van het samenwerkingsverband dient ook te worden vermeld.

Lid 4

De bevoegdheden van de Regionale Uitvoeringsorganisatie zijn globaal beschreven, om de flexibiliteit te behouden.

Hoofdstuk 2 Taken

Artikel 3 en 4 Milieu-, bodem- en facultatieve taken

Gekozen is voor een onderverdeling naar milieutaken en een facultatief pakket. Het takenpakket van de Regionale Uitvoeringsdienst kan alleen worden uitgebreid na een unaniem besluit van het algemeen bestuur. De facultatieve taken zijn optionele taken (bijvoorbeeld ruimtelijke ordening) die, als het algemeen bestuur daartoe heeft besloten, door de deelnemers kunnen worden afgenomen. Door ook het facultatieve pakket op te nemen in het voorstel kan gekozen worden voor een breder takenpakket van de Regionale Uitvoeringsdienst. Voor het facultatieve pakket ten behoeve van deelnemers en voor werkzaamheden ten behoeve van derden geldt, dat deze alleen kunnen worden uitgevoerd, wanneer die het takenpakket genoemd in artikel 3 niet verdringen en wanneer tenminste een kostendekkend tarief in rekening wordt gebracht. Doel is om andere deelnemers niet te laten opdraaien voor de kosten van facultatieve taken, maar ook om er voor te zorgen dat in de toekomst voldaan wordt aan het principe dat is neergelegd in de Wet markt en overheid, die globaal gesproken vergt dat publiekrechtelijke rechtspersonen geen oneerlijke mededinging toepassen door onder de marktprijzen te werken voor diensten die ook door anderen op de markt worden aangeboden.

Artikel 3, lid 5 is opgenomen om aan te geven dat de Regionale Uitvoeringsdienst voor specialistische taken een beroep kan doen op de deelnemers. Dat heeft het voordeel dat de Regionale Uitvoeringsdienst geen capaciteit hoeft in te huren, die bij de deelnemers in huis en beschikbaar is, zodat de Regionale Uitvoeringsdienst sober en doelmatig kan blijven. Anderzijds kan het voor de deelnemers aantrekkelijk zijn die capaciteit ook voor de Regionale Uitvoeringsdienst aan te wenden.

Het zal hier gaan om de PIOFACHJ taken. Met de nader over een te komen voorwaarden is bedoeld aan te geven dat de uitlenende provincie/gemeenten niet op bestelling mensen hoeft te leveren, maar dat de Regionale Uitvoeringsdienst kan vragen en dat de uitlener redelijke voorwaarden kan stellen.

In artikel 3 en 4 zijn de taken genoemd, die aan de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD) betreffen. Daarmee is niet gezegd dat de RUD al die taken in volledige zelfstandigheid kan uitvoeren. Deze artikelen houden met andere woorden geen toedeling van bevoegdheden in. Het is evenmin zo dat de RUD in het geheel geen besluiten kan nemen en uitsluitend adviezen zou uitbrengen. Uit oogpunt van efficiency is het wenselijk dat de RUD met betrekking tot de taken besluiten kan nemen in naam en onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Die ruimte zal worden ingevuld met mandaatbesluiten van de deelnemers. Identieke mandaatbesluiten zijn voor de bedrijfsvoering van de RUD wenselijk, maar het is uiteindelijk aan de deelnemers welk mandaat wordt verstrekt en onder welke voorwaarden.

Hoofdstuk 3 Het bestuur

§1 Het algemeen bestuur

Artikel 6 Het algemeen bestuur

Op grond van de wet is het mogelijk om verschillende varianten te kiezen voor de omvang van het bestuur. Gelet op het aantal van 13 deelnemers is één vertegenwoordiger per deelnemer nog goed werkbaar. Verder betreft het een algemeen gebruikelijke bepaling.

Artikel 7 Werkwijze

Het wettelijk minimum van het aantal vergaderingen van het algemeen bestuur is vastgesteld op 2 maal per jaar. Als in de praktijk wordt ervaren dat deze vergaderfrequentie te laag is, dan kan het aantal zonder problemen boven dit minimum worden vastgesteld. In lid 5 zijn onverenigbare activiteiten vermeld, maar is ook impliciet bepaald dat voor de bestuursleden een gedragscode opgesteld moet worden. Aangezien die bij alle deelnemers al aanwezig is, kan de Regionale Uitvoeringsdienst die eenvoudig van een van die deelnemers overnemen.

Artikel 9 Vergaderquorum

In de praktijk is gebleken dat het besluitvormingsproces onnodig gehinderd kan worden doordat er niet voldoende leden van het algemeen bestuur aanwezig zijn bij vergaderingen. Dit probleem wordt ondervangen door een bepaling in de gemeenschappelijke regeling op te nemen dat een nieuwe vergadering wordt belegd, en onafhankelijk van het aantal aanwezigen, dan alsnog over dat onderwerp kan worden beslist. Dan kunnen de leden die niet aanwezig zijn alsnog hun zienswijzen naar voren brengen binnen een vastgestelde termijn. In het voorstel is uitgegaan van het principe, wie niet reageert stemt toe. Dat geldt dus alleen wanneer er al sprake is van een vergadering die voor de tweede keer wordt uitgeschreven, omdat er eerder geen quorum was. Het is dus wel zaak dat deelnemers in die gevallen alert blijven.

Artikel 10 Besluitvorming

In een gemeenschappelijke regeling kan de stemverhouding ‘vrij’ ingevuld worden. In deze regeling is in beginsel gekozen voor 1 stem per deelnemer. Uitgangspunt is verder dat in beginsel bij gewone meerderheid besluiten worden genomen. Het algemeen bestuur kan op grond van majeure financiële en/of inhoudelijke belangen van een of meer deelnemers echter besluiten tot een andere stemverhouding. Het algemeen bestuur stelt op voorstel van minimaal 3 leden een arbitragecommissie in om een bindend advies te geven over welke belangen als majeur moeten worden aangemerkt. Bij majeure onderwerpen kan gedacht worden aan de plaats van huisvesting, een wezenlijke verandering in de bijdrage van een of meer deelnemers en de wijziging van de GR die voor een of meer deelnemers ingrijpend is.

Artikel 11 Inlichtingen- en verantwoordingsplicht

De inlichtingen- en verantwoordingsplicht moeten goed geregeld zijn in de gemeenschappelijke regeling. In de praktijk is gebleken dat niet alle bestuurders op de hoogte zijn van de mogelijkheden van de gemeenteraad om hun afgevaardigden in het algemeen bestuur ter verantwoording te roepen. In dit artikel is naast de gebruikelijke inlichtingen- en verantwoordingsplicht tevens opgenomen een inlichtingenplicht door het algemeen bestuur rechtstreeks aan de individuele leden van de raden en staten van de deelnemers. Dit is opgenomen, opdat de raden en staten hun controlerende taak goed waar kunnen maken en niet uitsluitend via het college hun informatie kunnen krijgen. De wijze van uitvoering krijgt nader zijn beslag in het Rvo. Overigens zijn de besturingsrelaties en –instrumenten in hoofdstuk 4, Bestuurlijke aansturing, van het Bedrijfsplan beschreven.

Artikel 12 Commissies

De bevoegdheid tot het instellen van commissies is wettelijk neergelegd bij het algemeen bestuur. Er kunnen advies- en bestuurscommissies worden ingesteld, waarbij de behartiging van bepaalde belangen centraal staat. Een adviescommissie is een (tijdelijke) commissie die adviseert over onderwerpen waarvoor zij is opgericht.

Aan bestuurscommissies kunnen een aantal bevoegdheden worden overgedragen die de commissie dan uitvoert in plaats van het algemeen bestuur. Een bestuurscommissie voor het behartigen van bepaalde belangen mag gelet op artikel 52, jo. artikel 25 Wgr alleen plaatsvinden na verkregen toestemming van de raden/staten.

§2 Het dagelijks bestuur

Artikel 13

Door de keuze het dagelijks bestuur gelijk te stellen met het algemeen bestuur vervalt de noodzaak een uitgebreid artikel op te nemen, waarbij aandacht is voor geografische spreiding enz. Het zal voor de leden wel zaak zijn om zich telkens goed te realiseren in welke hoedanigheid besluiten worden genomen. De bevoegdheden van het dagelijks bestuur zijn nog wel nadrukkelijk onderscheiden van die van het algemeen bestuur, opdat daarover geen misverstanden ontstaan.

Artikel 15 Werkwijze

In het dagelijks bestuur is de stemverhouding ‘vrij’ invulbaar. In deze regeling is het principe one-man, one-vote leidend. Waar een gekwalificeerde meerderheid wenselijk/noodzakelijk is, is dat in de regeling vermeld.

Artikel 17 Inlichtingen- en verantwoordingsplicht

Ook bij het dagelijks bestuur dient de inlichtingen- en verantwoordingsplicht goed geregeld te zijn. Het dagelijks bestuur dient inlichtingen te verschaffen en verantwoording af te leggen aan het algemeen bestuur. Het algemeen bestuur kan een lid van het dagelijks bestuur ontslaan als hij/zij het vertrouwen niet meer bezit. Het algemeen bestuur kan in haar reglement termijnen opnemen met betrekking tot het verschaffen van inlichtingen.

Door de personele unie van algemeen en dagelijks bestuur zal dit artikel materieel niet echt effectief zijn.

§ 4 De raad van opdrachtgevers

Artikelen 19 en 20

Gezien het uitvoerende karakter van de regeling is er voor gekozen om de secretarissen een plaats te geven in deze regeling, opdat daardoor aandacht zal zijn voor de bedrijfsvoering en voor de uitvoeringsrelatie tussen de ambtelijke organisaties van de deelnemers en de Regionale Uitvoeringsdienst. Er is gekozen voor een kleine raad van opdrachtgevers met daarin een vaste plaats voor de provinciesecretaris en die van drie gemeenten. Bij de laatste is een geografische spreiding gewenst, waarbij het voor de hand ligt dat er een lid uit Zuidwest, Zuidoost en Noordmidden een plaats krijgen. De positionering is dat de secretarissen de bestuursorganen van de Regionale Uitvoeringsdienst adviseren, invulling geven aan de opdrachtgeversol in de richting van de directeur en daarmee overleg voeren.

Hoofdstuk 4 Bevoegdheden

Artikelen 21 en 22 Bevoegdheden van het algemeen en dagelijks bestuur.

De artikelen die hier zijn opgenomen betreffen de standaard bevoegdheidsregels van beide bestuursorganen. Uitgangspunt is uiteraard de bevoegdheidtoedeling op grond van de Wgr. Daarnaast zijn er enkele essentiële beslissingsbevoegdheden aan het algemeen bestuur opgedragen, zoals bijv. het vaststellen van de productencatalogus.

Aan het dagelijks bestuur zijn vele meer beheersmatige en uitvoerende bevoegdheden toebedeeld. Het algemeen bestuur kan ook bevoegdheden door het dagelijks bestuur laten uitoefenen, maar daarop zijn in artikel 22, lid 2 enkele uitzonderingen gemaakt, die in ieder geval niet over- of opgedragen kunnen worden aan het dagelijks bestuur. Dat zijn zulke wezenlijke zaken; daar moet het algemeen bestuur zijn directe verantwoordelijkheid houden.

Hoofdstuk 5 Organisatiebepalingen

Artikel 23 De directeur

Over de directeur is slechts 1 kernartikel opgenomen. Hij heeft naast de dagelijkse leiding ook de scharnierfunctie naar algemeen en dagelijks bestuur. De positie van de directeur als ambtelijk secretaris wordt nader uitgewerkt in het reglement van orde en de op grond van lid 2 door het algemeen bestuur vast te stellen instructie, die onderdeel uitmaakt van het organisatiereglement.

Artikel 24 Overleg

Overleg met de deelnemers is een goed middel om de deelnemende gemeenten, ook als zij niet deelnemen in het bestuur, te betrekken bij de gang van zaken van het openbaar lichaam. Door de deelnemers te betrekken kunnen zij ook hun belangen naar voren brengen en adviseren over besluiten die genomen moeten worden.. Het ligt voor de hand dat dit overleg of door een enkele bestuurder wordt gevoerd of door de directeur, die daartoe dan gemandateerd wordt.

Hoofdstuk 6 Financiën

Artikel en 25, 26 en 27

Van belang is dat de financiële bepalingen enerzijds bewerkstelligen dat de GR goed kan functioneren en anderzijds dat de deelnemers helder hebben en houden welke verplichtingen op hen af komen en hoe die verplichtingen tot stand komen.

In artikel 25 is een relatief vroeg tijdstip opgenomen, waarbinnen de GR zijn ontwerpbegroting in moet dienen; nl. 1 april voorafgaande aan het jaar. Dat betekent dat de deelnemers tijdig kunnen reageren en eventuele effecten nog met de Voorjaarsnota, die bij veel deelnemers gebruikelijk is, kunnen meenemen. Met toepassing van artikel 59, lid 5 van de Wet is de Regionale Uitvoeringsdienst de mogelijkheid gegeven om de schuiven met begrotingsposten, indien dat niet leidt tot een verhoging van de bijdragen van de deelnemers. Dat maakt de Regionale Uitvoeringsdienst flexibeler en dan behoeft niet elke wijziging de volledige procedure van voorlegging en meningsvorming bij alle deelnemers worden gevolgd.

De jaarrekening dient op grond van het bepaalde in artikel 26 van de Wet op 1 maart klaar te zijn en in dat artikel zijn ook regels opgenomen om de resultaten te verdelen. Tevens is opgenomen dat de jaarrekening aan de deelnemers wordt gezonden. Dat is onder de huidige Wet nog niet verplicht, maar is voor een behoorlijke verantwoording een vanzelfsprekendheid.

In artikel 27 van de regeling is bepaald dat het algemeen bestuur nadere regels kan stellen met betrekking tot de door de deelnemers te betalen bijdragen. Daaraan zijn twee beperkingen verbonden. Enerzijds moeten die regels blijven binnen het in het tweede lid verwoorde kader en anderzijds moeten de colleges gehoord worden. Er is geen sprake van een veto- of instemmingsrecht, maar van een horen. In het algemeen bestuur dienen dan de besluiten te vallen. Tot 1 januari 2016 is het uitgangspunt een verdeling van de kosten naar rato van de inbreng. Over de verdeling van de kosten zal het algemeen bestuur besluiten. Doel van deze bepaling is te garanderen dat de kosten voor de deelnemers niet hoger zullen zijn dan de kosten nu per deelnemer bij de uitvoering van de door de Regionale Uitvoeringsdienst op grond van artikel 3 uit te voeren taken. Na 1 januari 2016 zal de afname van de producten bepalend zijn; waarbij uitgangspunt is dat de gemeenten al hun op grond van het bedrijfsplan overgedragen taken van de Regionale Uitvoeringsdienst afnemen. Het gaat hierbij alleen om de kosten van de uitvoering van de taken genoemd in artikel 3, omdat de facultatieve taken zelf kostendekkend moeten zijn. Als na een jaar nog geen structurele verdeelsleutel is afgesproken, dan zal uiteraard het algemeen bestuur ook dan voor de volgende jaren tot een verdeling van de kosten kunnen besluiten.

Artikel 28 Opheffing en Liquidatieplan

Opheffing geschiedt uiteraard net als de instelling door de deelnemers. Het algemeen bestuur stelt een liquidatieplan op. Daarin zullen de deelnemers de gevolgen van de opheffing zien.

Artikel 29 Archief

Volgens artikel 40 van de Archiefwet 1995 dient een regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen (Stb. 1989, 571) tevens een voorziening omtrent de zorg voor de archiefbescheiden in te houden, die zoveel mogelijk overeenkomstig de bepalingen van de Archiefwet 1995 wordt getroffen. De gekozen uitwerking sluit aan op de artikelen 27, eerste lid, 30, eerste lid, 31 en 41, eerste lid van de Archiefwet.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 30 Geschillen

Ten aanzien van geschillen in gemeenschappelijke regelingen waar de provincie ook aan deelneemt, is de minister van BZK belast met de geschilbeslechting. Van een geschil is sprake als een van de deelnemers van oordeel is dat er een geschil is.

Artikel 32 Beëindiging taken

Dit artikel ziet op de structurele afname van facultatieve taken. Incidentele opdrachten horen tot het takenpakket van het dagelijks bestuur. Bij het niet langer afnemen van facultatieve taken kan er voor de uitvoeringsdienst een probleem ontstaan met bijvoorbeeld de formatie. In artikel 33 is geregeld op welke wijze facultatieve taken kunnen worden afgestoten door een deelnemer. Het algemeen bestuur zal dan met gewone meerderheid de gevolgen regelen. In de praktijk zal dat neerkomen op het stellen van voorwaarden om de afstoting budgettair neutraal te kunnen laten verlopen voor de Regionale Uitvoeringsdienst en de overige deelnemers. Het is derhalve zaak om bij het laten uitvoeren van facultatieve zaken dan ook al te bezien of dit leidt tot meerkosten voor de Regionale Uitvoeringsdienst en zo ja, om daar dan al afspraken over te maken, opdat een deelnemer niet voor kosten komt te staan, die hij zich wellicht niet gerealiseerd heeft bij het aangaan van de afname.

Artikel 33 Uittreding

Uittreding moet op grond van artikel 9 van de Wet worden geregeld in de gemeenschappelijke regeling. Bij een Regionale Uitvoeringsdienst waar de samenwerking vanuit het rijk geïnitieerd wordt is uittreding niet aannemelijk, maar zolang daar geen formele wettelijke belemmering voor bestaat is het noodzakelijk een dergelijke bepaling in de regeling op te nemen

Artikel 34 Evaluatie

Zeer goed denkbaar is bij een nieuwe regeling dat in de loop der tijd blijkt dat bepaalde keuzes beperkingen opleggen of juist te veel vrijheid laten. Uiteraard kunnen deelnemers de regeling in de loop der tijd wijzigen. In artikel 34 is bepaald dat er in ieder geval een evaluatie komt binnen vijf jaar. Dan zal een overall evaluatie op werking van de regeling, de uitvoeringsbepalingen en de uitvoeringspraktijk moeten worden opgesteld. Daarbij zal ook uiteraard aandacht zijn voor de relatie van de Regionale Uitvoeringsdienst met de deelnemers. Dan kan bezien worden of de Regionale Uitvoeringsdienst heeft gebracht waarvoor deze in het leven is geroepen.

Artikel 36 Slotbepalingen

In dit artikel is onder meer bepaald dat het algemeen bestuur voorstellen voor wijziging aan de deelnemers kan sturen. Omdat dit een regeling tussen colleges is geldt ook hier en ook ingeval van uittreden dat daarvoor de instemming van de raad vereist is op grond van artikel 1, lid 3 van de Wgr. De in dit artikel genoemde termijn van zes weken is dan ook kort, maar aannemelijk is dat het algemeen bestuur een dergelijk voorstel niet onverhoeds zal presenteren, zodat de deelnemers al eerder de gelegenheid hebben gehad zich te oriënteren op de standpunten van raden en staten.