Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Lelystad houdende regels omtrent subsidieverlening (Algemene subsidieverordening gemeente Lelystad)

Geldend van 21-07-2016 t/m heden

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Lelystad houdende regels omtrent subsidieverlening (Algemene subsidieverordening gemeente Lelystad)

De raad van de gemeente Lelystad,

op voorstel van het college van de gemeente Lelystad d.d. 24 mei 2016;

B E S L U I T:

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

vast te stellen de volgende verordening:

ALGEMENE SUBSIDIEVERORDENING GEMEENTE LELYSTAD (ASVL)

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 187/1), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

    • b.

      de-minimisverordening: verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU L352/1), verordening (EU) Nr. 360/2012 van de Commissie van 25 april 2012 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun verleend aan diensten van algemeen economisch belang verrichtende ondernemingen (PbEU L114/8), verordening (EU) Nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PbEU L352/9) en verordening (EU) Nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU L 190/45), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

    • c.

      Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid, 107, 108 en 109 van het Verdrag heeft vastgesteld;

    • d.

      onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

    • e.

      het Verdrag: Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie PbEU C326 van 26 oktober 2012;

    • f.

      kalenderjaar: een periode beginnende op 1 januari en eindigend op 31 december;

    • g.

      boekjaar: een aaneengesloten periode van 12 maanden niet zijnde een kalenderjaar en zoals gehanteerd in de financiële administratie van de aanvrager;

    • h.

      WNT: Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector;

    • i.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad;

    • j.

      raad: de raad van de gemeente Lelystad;

    • k.

      subsidieregeling: een nadere regeling zoals opgenomen in artikel 3 van deze verordening;

    • l.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Reikwijdte

  • 1. Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door het college, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen.

  • 2. Deze verordening geldt niet voor subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is, zoals omschreven in artikel 4:23, derde lid, van de Awb.

  • 3. Voor subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is, kan het college bepalen dat deze verordening geheel of gedeeltelijk van toepassing is. De toepassing van dit lid wordt in de subsidiebeschikking vermeld.

Artikel 3. Subsidieregelingen

Het college stelt bij nadere regeling vast welke activiteiten in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Voor zover van toepassing wordt hierin ook bepaald welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, hoe de subsidie wordt berekend en hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald.

Artikel 4. Europees steunkader

  • 1. Voor zover dat voor het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kan het college bij subsidieregeling afwijken van deze verordening en deze aanvullen.

  • 2. Bij subsidieregelingen waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, verwijst de subsidieregeling naar het toepasselijke Europese steunkader.

  • 3. Bij subsidies waar een Europees steunkader op van toepassing is, verwijst de subsidiebeschikking of, in geval de subsidie direct wordt vastgesteld als bedoeld in artikel 12 de vaststellingsbeschikking naar de toepasselijke bepalingen van het Europese steunkader.

  • 4. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke Europese steunkader.

  • 5. Bij subsidies waarop de de-minimisverordening van toepassing is, komen ondernemingen alleen voor subsidies in aanmerking die voldoen aan de voorwaarden van de de-minimisverordening.

Artikel 5. Onderzoek

  • 1. Het college heeft de bevoegdheid om naar zijn oordeel een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) als bedoeld in artikel 28 van de Wet Justitiële en strafvorderlijke gegevens op te vragen. De VOG mag op het moment van overleggen niet ouder zijn dan drie maanden.

  • 2. De subsidieontvanger dient medewerking te verlenen aan onderzoeken die door de raad, het college of de rekenkamercommissie nodig worden geacht. Hij verleent daartoe inzage in zijn administratie en verstrekt de informatie die voor de beoordeling van de rechtmatigheid en de doelmatigheid van de besteding van de subsidie, dan wel anderszins van belang kunnen zijn.

Artikel 6. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

  • 1. Het college kan subsidieplafonds vaststellen. In dat geval bepaalt hij bij het subsidieplafond of bij subsidieregeling de wijze van verdeling van de betrokken subsidie.

  • 2. Het college kan een subsidieplafond verlagen:

    • a.

      als het wordt vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken kalenderjaar is vastgesteld of goedgekeurd; of

    • b.

      als de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend voordat de begroting voor het betrokken kalenderjaar is vastgesteld of goedgekeurd.

  • 3. Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd overeenkomstig het vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging.

  • 4. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verstrekt onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld. Bij de verleningsbeschikking of, in het geval de subsidie direct wordt vastgesteld bij vaststellingsbeschikking, wordt daarop gewezen.

Artikel 7. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen

  • 1. Als bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, worden deze door de subsidieaanvrager berekend met gebruikmaking van een bij de subsidieregeling of bij de subsidiebeschikking voorgeschreven berekeningswijze.

  • 2. Bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven wordt uitgegaan van bij de subsidieregeling of bij de subsidiebeschikking voorgeschreven definities.

  • 3. Bij subsidie waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen die tarieven en kostenbegrippen in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

Hoofdstuk 2 De subsidieaanvraag

Artikel 8. De aanvraag

  • 1. Een aanvraag om subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het college en ondertekend door een daartoe bevoegde persoon/personen.

  • 2. Het college kan formulieren vaststellen voor het indienen van aanvragen en de daarbij te overleggen gegevens.

  • 3. Bij de aanvraag legt de aanvrager in ieder geval de volgende gegevens over:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      de doelstellingen en resultaten die daarmee worden nagestreefd, en hoe de activiteiten daaraan bijdragen;

    • c.

      het tijdsbestek waarbinnen de activiteiten worden uitgevoerd;

    • d.

      een begroting van en een dekkingsplan voor de kosten van deze activiteiten. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij anderen of bij het college aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • e.

      de stand van de eventuele egalisatiereserve op het moment van de aanvraag;

    • f.

      als de aanvrager een onderneming is:

      • -

        een opgave van subsidies, vergoedingen en/of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

      • -

        een verklaring als bedoeld in de de-minimisverordening.

  • 4. Een verklaring van de aanvrager waarin opgenomen is of hij een meldingsplicht heeft voor uit te keren loon en andersoortige beloningen, inclusief vergoedingen voor eventueel extern ingehuurd personeel, in het kader van de inkomensgrens zoals opgenomen in de WNT.

  • 5. Een rechtspersoon die voor de eerste maal subsidie aanvraagt, voegt een exemplaar van de oprichtingsakte, de statuten, het jaarverslag, de jaarrekening en de balans van het voorgaande jaar toe aan de aanvraag.

  • 6. Bij subsidieregeling kan van de voorgaande leden worden afgeweken.

Artikel 9. Aanvraagtermijnen

  • 1. Een aanvraag om een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, kan worden ingediend vanaf 1 augustus tot uiterlijk 1 oktober voorafgaand aan het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. Een aanvraag om een subsidie die per boekjaar wordt verstrekt, wordt uiterlijk 13 weken voorafgaand aan dat boekjaar ingediend.

  • 3. Andere aanvragen om subsidie worden ingediend minimaal 8 weken voor de start van de activiteit.

  • 4. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

Hoofdstuk 3 Beslissing op de aanvraag

Artikel 10. Beslistermijn

  • 1. Het college beslist op een complete aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend.

  • 2. Het college beslist op een complete aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 9, tweede lid binnen 13 weken nadat de aanvraag is ingediend.

  • 3. Het college beslist op een complete aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 9, derde lid binnen 8 weken nadat de aanvraag is ingediend.

  • 4. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen dan genoemd in de voorgaande leden worden gesteld.

  • 5. Bij aanvragen om een subsidie die overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag worden aangemeld bij de Europese Commissie wordt de termijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen.

Artikel 11. Algemene weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

  • 1. Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb weigert het college de subsidie in ieder geval:

    • a.

      als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt;

    • b.

      als het een aanvrager betreft tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat volgens een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

  • 2. Onverminderd het vorige lid kan het college de subsidie verder in ieder geval weigeren:

    • a.

      als de te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen of als ze onvoldoende ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen;

    • b.

      als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd;

    • c.

      als de activiteiten niet bijdragen aan de realisering van gemeentelijk beleid;

    • d.

      als de aanvraag niet voldoet aan regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • e.

      als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift, het algemeen belang of de openbare orde;

    • f.

      als de subsidieverstrekking niet is toegestaan totdat de Europese Commissie met toepassing van artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie verenigbaar is met de interne markt;

    • g.

      in de bij de betrokken subsidieregeling bepaalde gevallen;

    • h.

      als het aannemelijk is dat de aanvrager onvoldoende financiële middelen heeft, met inbegrip van subsidie, om de voorgenomen activiteiten uit te voeren;

    • i.

      als de aanvrager ook zonder subsidie over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken;

    • j.

      als de activiteiten van religieuze, levensbeschouwelijke of politieke aard zijn;

    • k.

      voor het loondeel waarop de WNT van toepassing is dat boven het bezoldigingsmaximum uit komt voor zover deze loonkosten subsidiabel zijn.

  • 3. Voor zover de aanvrager beschikt over reserves en voorzieningen, kan het college de aanvraag weigeren ter hoogte van maximaal deze reserves en voorzieningen.

  • 4. Het college vordert een subsidie met rente terug als dit nodig is ter uitvoering van een terugvorderingsbesluit van de Europese Commissie of een onherroepelijke rechterlijke uitspraak.

Hoofdstuk 4 Wijze van subsidieverstrekking en betaling

Artikel 12. Verlenen en vaststellen

  • 1. Subsidies tot en met € 5.000 worden door het college direct vastgesteld.

  • 2. Het college kan afwijken van het eerste lid door een subsidie eerst te verlenen en achteraf vast te stellen.

  • 3. Subsidies van meer dan € 5.000 worden verleend en achteraf vastgesteld.

Artikel 13. Bevoorschotting en betaling

  • 1. Indien een vaststellingsbeschikking als bedoeld in artikel 12, eerste lid wordt gegeven, vindt de betaling van de gehele subsidie in één keer plaats.

  • 2. Het college kan bij subsidiebeschikking besluiten om de subsidie in termijnen betaalbaar te stellen. In deze beschikking wordt de hoogte en termijnen van de voorschotten vermeld.

Hoofdstuk 5 Subsidieverplichtingen, reserves en vermogensvorming

Artikel 14. Algemene verplichtingen van subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht de volgende omstandigheden te melden aan het college:

    • a.

      het oprichten dan wel deelnemen in een rechtspersoon;

    • b.

      het wijzigen van de statuten;

    • c.

      het in eigendom verwerven, het vervreemden of bezwaren van registergoederen, indien zij mede zijn verworven door middel van de subsidiegelden, dan wel de lasten daarvoor mede worden bekostigd uit de subsidiegelden;

    • d.

      het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan, indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van de subsidie dan wel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit de subsidie;

    • e.

      het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening;

    • f.

      het aangaan van overeenkomsten waarbij de subsidieontvanger zich verbindt tot zekerheidsstelling met inbegrip van zekerheidsstelling voor schulden van derden of waarbij hij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;

    • g.

      het vormen van fondsen en reserveringen;

    • h.

      het vaststellen of wijzigen van tarieven voor door de subsidieontvanger in de gewone uitoefening van zijn gesubsidieerde activiteiten te verrichten prestaties;

    • i.

      het ontbinden van de rechtspersoon;

    • j.

      het doen van aangifte tot zijn faillissement of het aanvragen van zijn surséance van betaling.

  • 2. De subsidieontvanger voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen blijken, alsmede de betalingen en ontvangsten kunnen worden nagegaan.

  • 3. Als de subsidieontvanger een rechtspersoon is, dient hij zijn administratie en de daartoe behorende bescheiden minimaal 7 jaar te bewaren.

  • 4. Als de subsidieontvanger een natuurlijk persoon is, dient hij zijn administratie en de daartoe behorende bescheiden minimaal 5 jaar te bewaren.

  • 5. Bij subsidies, hoger dan € 200.000 legt het college de verplichting op tot het indienen van een tussentijdse rapportage omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden resultaten, uitgaven en inkomsten. De termijn voor indiening van de rapportage wordt bij verleningsbeschikking bepaald.

  • 6. Bij subsidies hoger dan € 500.000 kan in afwijking van het vijfde lid, ten hoogste vier maal per jaar een dergelijke rapportage worden verlangd. De termijnen voor indiening en het aantal rapportages wordt bij verleningsbeschikking bepaald.

  • 7. Een subsidieontvanger informeert het college in ieder geval onverwijld schriftelijk:

    • a.

      over beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend;

    • b.

      over beslissingen of procedures die zijn gericht op ontbinding van de rechtspersoon alsmede indien (voorlopig) surseance van betaling is verleend of faillissement door de subsidieontvanger dan wel een ander is aangevraagd;

    • c.

      zodra aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet geheel of niet tijdig zullen worden verricht of dat niet, niet geheel of niet tijdig aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

Artikel 15. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

  • 1. Het college kan bij subsidiebeschikking of subsidieregeling doelgebonden verplichtingen als bedoeld in 4:38 van de Awb en/of niet doelgebonden verplichtingen als bedoeld in 4:39 van de Awb opleggen.

  • 2. Aan een subsidiebeschikking kunnen verplichtingen worden verbonden met betrekking tot het beheer en gebruik van hetgeen wat met de subsidie tot stand is gebracht.

  • 3. De subsidieontvanger moet aan de onderstaande bepalingen voor het zorgvuldig beheer en de verzekeringsplicht voldoen, tenzij in de verleningsbeschikking anders is bepaald:

    • a.

      de subsidieontvanger beheert de tot zijn beschikking staande middelen zorgvuldig en treft maatregelen om vermogensschade te voorkomen;

    • b.

      de subsidieontvanger sluit in ieder geval een adequate verzekering af tegen de risico's van wettelijke aansprakelijkheid en van brandschade.

Artikel 16. Reserves en voorzieningen

  • 1. De subsidieontvanger, voor zover deze zijn inkomsten in overwegende mate ontleend aan gemeentelijke subsidie, kan bij subsidiebeschikking door het college toestemming worden verleend om een egalisatiereserve te vormen.

  • 2. Het verschil tussen de vastgestelde subsidie en de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend komt ten gunste onderscheidenlijk ten laste van de egalisatiereserve.

  • 3. De egalisatiereserve wordt zo hoog rentend en zo veilig als redelijkerwijs mogelijk is belegd.

  • 4. De van de egalisatiereserve genoten rente wordt aan de egalisatiereserve toegevoegd.

  • 5. In de gevallen bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, onder c, d en e, is de subsidieontvanger ter zake van de egalisatiereserve vergoedingsplichtig naar evenredigheid van de mate waarin de subsidie aan de egalisatiereserve heeft bijgedragen.

Artikel 17. Vergoeding vermogensvorming

  • 1. In de gevallen bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Awb, is de subsidieontvanger, voor zover de verstrekking van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, aan het college een vergoeding verschuldigd .

  • 2. De vergoeding bedraagt maximaal het bedrag waarmee de subsidiëring door het college heeft bijgedragen aan de vermogensvorming in verhouding tot de andere middelen die daaraan hebben bijgedragen.

  • 3. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de eigendommen en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat bij verlies of beschadiging van eigendommen wordt uitgegaan van het bedrag, dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger is, wordt of zou kunnen worden ontvangen. Indien het onroerende zaken betreft, geschiedt de waardebepaling door een onafhankelijke deskundige.

  • 4. Indien de activiteiten van de subsidieontvanger door een andere rechtspersoon worden voortgezet en de activa en passiva tegen boekwaarde aan de ander in eigendom worden overgedragen, is de subsidieontvanger ter zake, in afwijking van het eerste lid, geen vergoeding verschuldigd.

Hoofdstuk 6 Verantwoording en vaststelling

Artikel 18. Eindverantwoording subsidies tot en met € 5.000

  • 1. Bij een subsidiebeschikking als bedoeld in artikel 12, kan de aanvrager worden verplicht om op de daarbij aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de subsidie verbonden verplichtingen

  • 2. Bij subsidieregeling kunnen andere verplichtingen worden gesteld.

Artikel 19. Eindverantwoording subsidies tussen € 5.000 en € 100.000

  • 1. Bij subsidies tussen € 5.000 en € 100.000 dient de subsidieontvanger uiterlijk 13 weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht, een aanvraag tot vaststelling in.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling bevat in ieder geval:

    • a.

      een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht; en

    • b.

      een vergelijking tussen de nagestreefde en gerealiseerde doelstellingen en resultaten, inclusief toelichting op eventuele verschillen; en

    • c.

      een financieel verslag waarin een vergelijking wordt gemaakt tussen de begrote en werkelijke kosten van de activiteiten en wordt een toelichting gegeven op de eventuele verschillen; en

    • d.

      voor rechtspersonen zonder winstoogmerk een verklaring van een onafhankelijke kascommissie.

    • e.

      het college kan bij verleningsbeschikking bepalen dat het gestelde in artikel 20 lid 2 en 3 geheel dan wel gedeeltelijk van toepassing is op een subsidie zoals bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Bij subsidieregeling kan het college:

    • a.

      aanvullende of andere regels dan genoemd in het tweede lid, stellen aan de eindverantwoording; en/of

    • b.

      afwijken van de in het eerste lid genoemde termijn.

Artikel 20. Eindverantwoording subsidies vanaf € 100.000

  • 1. Bij subsidies vanaf € 100.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in:

    • a.

      in geval van een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, uiterlijk op 1 mei van het jaar dat volgt op het betrokken kalenderjaar;

    • b.

      in geval van een subsidie die per boekjaar wordt verstrekt, uiterlijk 13 weken na afloop van het betrokken boekjaar;

    • c.

      in andere gevallen uiterlijk 13 weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling van de subsidie bevat in ieder geval:

    • a.

      een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht; en

    • b.

      een vergelijking tussen de nagestreefde en gerealiseerde doelstellingen en resultaten, inclusief toelichting op eventuele verschillen; en

    • c.

      een overzicht van de activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten zijnde een financieel verslag met balans en de jaarrekening. De financiële verantwoording sluit aan op de begroting waarvoor subsidie is verleend. Verschillen tussen begroting en realisatie worden toegelicht, tenzij deze van geringe betekenis zijn; en

    • d.

      de balans met toelichting als onderdeel van de jaarrekening waarbij inzichtelijk moet zijn welk gedeelte van de reserves, inclusief eigen vermogen en bestemmingsreserves, zijn gevormd met subsidiegelden van de gemeente Lelystad. Dit gedeelte van de reserves wordt geacht de egalisatiereserve te vormen als bedoeld in artikel 16; en

    • e.

      een accountantsverklaring. De financiële verantwoording wordt voorzien van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waaruit de getrouwheid van deze verantwoording blijkt en tevens tot uitdrukking komt dat aan de subsidievoorwaarden is voldaan.

  • 3. Indien bij verleningsbeschikking bepaald bevat de aanvraag tot vaststelling subsidie ook een Assurance Verklaring.

  • 4. Bij verleningsbeschikking of subsidieregeling kan het college:

    • a.

      aanvullende of andere regels dan genoemd in het tweede lid, stellen aan de eindverantwoording; en/of

    • b.

      afwijken van de in het eerste lid genoemde termijn.

Artikel 21. Subsidievaststelling

  • 1. Het college stelt de subsidie vast binnen 13 weken na de ontvangst van een complete aanvraag tot subsidievaststelling, tenzij bij subsidieregeling anders is bepaald.

  • 2. Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in de artikelen 19, eerste lid en 20, eerste lid, onder a, b of c, of de in een subsidieregeling opgenomen termijn, is ingediend, kan het college de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Wordt de aanvraag niet binnen deze termijn ingediend dan kunnen zij overgaan tot ambtshalve vaststelling.

Hoofdstuk 7 Overige en Slotbepalingen

Artikel 22. Hardheidsclausule

  • 1. Het college kan deze verordening, met uitzondering van de artikelen 2, 4, 5 en 6 buiten toepassing laten, indien naar het oordeel van het college in bijzondere individuele gevallen de toepassing van een artikel uit deze verordening leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

  • 2. Toepassing van het vorige lid wordt gemotiveerd in de subsidiebeschikking.

Artikel 23. Slotbepalingen

  • 1. De Algemene subsidieverordening Lelystad zoals laatstelijk gewijzigd op 20 september 2012 wordt ingetrokken met ingang van de dag zoals opgenomen in het tweede lid van dit artikel.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.

  • 3. Op aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening, zijn de bepalingen van de Algemene subsidieverordening Lelystad zoals laatstelijk gewijzigd op 20 september 2012 van toepassing.

  • 4. Subsidies die worden aangevraagd na de datum van inwerkingtreding van deze verordening maar betrekking hebben op de uitvoering van activiteiten die geheel plaatsvinden in 2016, worden behandeld overeenkomstig de Algemene subsidieverordening Lelystad zoals laatstelijk gewijzigd op 20 september 2012.

  • 5. Subsidieregelingen die door het college vóór de dag, zoals opgenomen in het tweede lid, zijn vastgesteld op grond van de Algemene subsidieverordening Lelystad zoals laatstelijk gewijzigd op 20 september 2012, behouden hun rechtskracht onder deze verordening. Voor zover bepalingen in die subsidieregelingen in strijd zijn met deze verordening prevaleert het gestelde in deze verordening tenzij de subsidieontvanger hierdoor ernstig financieel benadeeld wordt.

  • 6. Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene subsidieverordening gemeente Lelystad.

Lelystad, 5 juli 2016.

De raad van de gemeente Lelystad,

de griffier, de voorzitter,

Toelichting Algemene subsidieverordening gemeente Lelystad

Inleiding

Het wettelijk kader van subsidies wordt bepaald door de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zoals bijvoorbeeld  art. 1:3, titel 4.1: beschikkingen; titel 4.2: subsidies; titel 4.4: bestuursrechtelijk geldschulden. Daarnaast spelen ook de Algemene subsidieverordening gemeente Lelystad (ASVL), subsidieregelingen en beleidsregels een rol.

Artikel 1 t/m 7 en 22 t/m 23 van de ASVL betreffen algemene bepalingen. Deze artikelen zijn onderverdeeld in de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen (art. 1 t/m 7)

Hoofdstuk 7: Overige en Slotbepalingen (art. 22 en 23)

Artikel 8 t/m 21 gaan over het subsidieproces. Deze artikelen zijn onderverdeeld in de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 2: De subsidieaanvraag (art. 8 en 9)

Hoofdstuk 3: Beslissingen op de aanvraag (art. 10 en 11)

Hoofdstuk 4: Wijze van subsidieverstrekking en betaling (art. 12 en 13)

Hoofdstuk 5: Subsidie verplichtingen (art. 14 t/m 17)

Hoofdstuk 6: Verantwoording en vaststelling (art. 18 t/m 21)

In deze ASVL wordt gesproken over subsidieverstrekking. Hieronder wordt verstaan de subsidieverlening, de (ambtelijke) vaststelling, en de uitbetaling van de subsidie.

In deze verordening wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid om bevoegdheden van de raad aan het college te delegeren. Dit is niet nieuw. In de Algemene subsidieverordening Lelystad uit 2012 was dit ook al het geval. Op deze manier wordt het college, om reden van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid, verplicht om subsidieregelingen (algemeen verbindende voorschriften) vast te stellen. Die mogen op onderdelen afwijken van de algemene regeling (art. 3 ASVL). De subsidieregelingen kunnen een algemeen onderwerp hebben (bijvoorbeeld beoordelingscriteria) of zich specifiek richten op een beleidsveld. Bijvoorbeeld sport, vrijwilligers, mantelzorg, etc. Daarnaast heeft het college de bevoegdheid om subsidieplafonds vast te stellen. Dit kan in algemene zin, maar ook per subsidieregeling.

De opbouw van de toelichting is zodanig dat begonnen wordt met op hoofdlijnen een uitleg wanneer er wel/geen sprake is van een subsidie. Daarna volgt een artikelsgewijze toelichting op de verordening.

1. Subsidie

Subsidiebegrip

Om de subsidietitel uit de Awb op een juiste wijze toe te passen, is het van belang te weten wat een subsidie is. De definitie van subsidie is terug te vinden in artikel 4:21, eerste lid Awb.

Uit 4:21, eerste lid Awb blijkt dat het moet gaan om geldverstrekkingen, die aan de volgende kenmerken voldoen:

  • a.

    het betreft een aanspraak op financiële middelen;

  • b.

    die door een bestuursorgaan worden verstrekt;

  • c.

    met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager;

  • d.

    anders dan als betaling voor het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

In de praktijk kan het voorkomen, dat er andere termen kunnen worden gebruikt dan subsidie, zoals bijdrage, uitkering of vergoeding. De gekozen benaming is voor de toepasselijkheid van de wet- en regelgeving niet van belang, ze is gewoon van toepassing als aan de voorwaarden is voldaan.

Hierna volgt een korte toelichting op de kenmerken van een subsidie.

Ad a.   Een aanspraak op financiële middelen

Het woord ‘aanspraak’ ziet niet alleen de daadwerkelijke overhandiging van het geld, maar ook op een aanspraak daarop. Deze aanspraak is rechtens afdwingbaar. Voor het bestuursorgaan ontstaat na het toekennen van de aanspraak op financiële middelen de verplichting om aan de gesubsidieerde, na uitvoering van de activiteiten en nakoming van zijn overige opgelegde verplichtingen, tot betaling over te gaan.

Niet alle verstrekkingen van het bestuursorgaan zijn subsidies. Het leveren van goederen of diensten door de gemeente om niet of onder de kostprijs valt niet onder het subsidiebegrip van de Awb. Dit betekent, dat zogenaamde ‘subsidies’ in natura (de niet-financiële verstrekkingen), zoals het beschikbaar stellen van gemeentelijke accommodaties voor sportbeoefening of het detacheren van personeel, niet aan de begripsomschrijving voldoen en dus geen subsidies zijn.

Ad b.   Verstrekt door een bestuursorgaan

Slechts wanneer de financiële middelen worden verstrekt door een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Awb kan er sprake zijn van een subsidie. Geld van particulieren, zoals fondsen, waarmee activiteiten van andere particulieren mogelijk worden gemaakt, vallen niet onder het subsidiebegrip. Echter soms kunnen fondsen en instellingen, die op grond van een wettelijk voorschrift belast zijn met het verstrekken van subsidies die ten laste komen van openbare middelen, toch een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Awb zijn.

Ad c.   Met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager

Een subsidieaanvrager moet in zijn aanvraag altijd expliciet opnemen voor welke doel hij de subsidie aanvraagt. Tevens moet de subsidieaanvrager een duidelijke omschrijving geven van activiteiten die hij wil uitvoeren. Om deze redenen vallen bijvoorbeeld sociale uitkeringen niet onder de noemer ‘subsidie’. Ook schadevergoedingen, verstrekt door de overheid, deelneming in een aandelenkapitaal en algemene uitkeringen aan gemeenten en provincies uit het Gemeente- en Provinciefonds vallen buiten het subsidiebegrip.

Ad d.   Anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten

Commerciële transacties vallen buiten het subsidiebegrip. Hiervan is sprake als de overheid een marktconforme vergoeding betaald voor aangeschafte goederen of aan haar geleverde diensten. Subsidieverlening en commerciële transacties kunnen in de praktijk soms dicht tegen elkaar aan liggen. Hierna wordt daarop nader ingegaan.

Verschil subsidie en een overheidsopdracht

Het onderscheid tussen subsidie en een overheidsopdracht (oftewel een overeenkomst met een commerciële karakter) is onder andere van belang omdat op de subsidie en de overeenkomst verschillende wet- en regelgeving van toepassing is. Zo is op een subsidie het bestuursrecht van toepassing en op een overeenkomst het burgerlijke recht. Verder is het onderscheid tussen subsidie en overeenkomst van belang omdat ondernemers vaak BTW verschuldigd zijn over aan hen gedane betalingen voor diensten. Over aan hen verstrekte subsidies zijn ondernemers daarentegen in beginsel geen BTW verschuldigd. Ook is van belang om te weten dat op een overheidsopdracht altijd de Aanbestedingswet van toepassing is en bij een subsidie dit in beginsel niet het geval is.

Daarom is het herkennen en vaststellen of er sprake is van een subsidie of een overheidsopdracht belangrijk. In het onderstaand schema zijn op hoofdlijnen de verschillende kenmerken van een subsidie en overeenkomst terug te vinden. Indien bij de beoordeling van een situatie blijkt dat deze het meest voldoet aan de kenmerken opgenomen in de rechterkolom, en weinig uit de linker kolom, is de kans groot dat er sprake is van een overeenkomst.

Van belang is echter altijd voor ogen te houden dat de kenmerken wel een indicatie geven, maar niet doorslaggevend zijn. Uiteindelijk is het een rechter die daarover een definitief oordeel geeft. Van belang is dat een rechter in dit oordeel niet alleen uitgaat van het nationaal recht, maar ook het Europees recht. Dit kan als gevolg hebben dat een financiële bijdrage naar nationaal recht een subsidie is, maar naar Europees recht wordt gezien als een overheidsopdracht.

Subsidie

Overheidsopdracht

Algemeen

Aanspraak op financiële middelen, als gevolg van een eenzijdige rechtshandeling. Voor een besluit van het college is geen instemming van de subsidieontvanger vereist.

(schriftelijke) overeenkomst onder bezwarende titel, waarbij beide partijen moeten instemmen (aanbod en aanvaarding).

Wettelijk kader

Awb, subsidieverordening, subsidieregeling en beleidsregels.

(Europese) aanbestedingsrecht, Burgerlijk Wetboek, overeenkomst, in/verkoopvoorwaarden en branchevoorwaarden.

Rechtsbescherming

Bezwaar, beroep (al dan niet bij voorlopige voorziening) en hoger beroep.

Beroep (al dan niet in kort geding), hoger beroep en cassatie

Belang

Algemeen, van concurrentie is eigenlijk geen sprake.

t.b.v. Opdrachtgever. Het betreft een commerciële transactie in een concurrerende markt.

Initiatief

Naar aanleiding van een aanvraag.

Op verzoek van het bestuursorgaan.

Oogmerk

Ten bate van derde.

Zelf verkrijgen van goed of dienst.

Bijdrage

Bepaalde activiteiten stimuleren.

Betaling voor levering van goederen of diensten.

Betalingen

Tegemoetkoming

Kostprijs (vervangingswaarde). Bevoorschotting op basis van een liquiditeitsbehoefte.

In beginsel geen BTW verschuldigd.

Commercieel karakter (volledig + winst)

Kostprijs + winstmarge

Facturen voor een geleverde prestatie.

BTW plichtig

Afdwingbaarheid

Lager (tot aan nihil) vaststellen subsidie met mogelijkheid van terugvordering voorschotten. Geen mogelijkheid om alsnog nakoming te vorderen.

Ingebrekestelling, verzuim, in rechte nakoming vorderen, opschorten betalingen, eis tot schadevergoeding.

Subsidie en staatssteun

Soms komt het voor dat een subsidie kan worden aangemerkt als staatssteun. Er is sprake van staatssteun als financiële steun aan een onderneming (subsidies, garanties, leningen, korting op de grondprijs, etc.) voldoet aan de hierna volgende criteria :

  • 1.

    de subsidie wordt door of met staatsmiddelen (waaronder een gemeentelijke subsidie) bekostigd;

  • 2.

    de subsidie komt ten goede aan bepaalde ondernemingen. Een onderneming is een entiteit die economische activiteiten verricht. Indien er uitsluitend typische overheidstaken zonder economisch karakter worden verrichten (activiteiten van puur sociale aard of het uitoefenen van overheidsgezag), is er geen sprake van een ondernemingen. Steun aan burgers is geen staatssteun, mits de steun niet indirect alsnog bij een onderneming terechtkomt;

  • 3.

    de subsidie levert een onderneming voordeel op die deze niet langs de normale weg zou hebben verkregen (non-marktconformiteit);

  • 4.

    de subsidie vervalst de mededinging of dreigt deze te vervalsen. De steun is selectief: deze geldt voor één of enkele ondernemingen, een specifieke sector of regio; en

  • 5.

    de steun vervalst de mededinging (in potentie) en leidt of dreigt te leiden tot een ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer in Europa.

Deze criteria zijn cumulatief. Als niet aan alle punten wordt voldaan, is er geen sprake van staatssteun. Staatssteunregels zijn ook van toepassing op subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is. Zoals incidentele subsidies en subsidies op basis van een begrotingspost. Ongeoorloofde staatssteun is verboden (artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU)). Indien een subsidie wordt aangemerkt als staatssteun moet dus eerst onderzocht worden of er sprake is van ongeoorloofde of geoorloofde staatssteun. Staatssteun kan geoorloofd zijn indien zij valt onder één van de Europese vrijstellingsmogelijkheden (Europese steunkaders). Valt de subsidie niet binnen de reikwijdte van deze vrijstellingsverordening, dan is voor de subsidie toestemming nodig van de Europese Commissie, waardoor het nog steeds geoorloofd kan zijn. Een van deze Europese steunkaders is de de-minimis verordening. Op grond van deze verordening kan tot maximaal € 200.000 aan staatsmiddelen worden verstrekt aan een onderneming voor een periode van maximaal 3 jaar. Aandachtspunt hierbij is dat de staatsmiddelen van de diverse overheidsinstanties bij elkaar opgeteld het bedrag van € 200.000 niet mogen overschrijden.

De ASVL is zodanig opgesteld dat het aansluit op wet- en regelgeving omtrent staatsteun. Het gaat nu ook om bewust te zijn van deze criteria. Van belang is om bij de beoordeling van subsidieaanvragen deze criteria mee te wegen.

2. Artikelgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In dit artikel worden diverse begrippen die gebruikt worden in de verordening gedefinieerd.

Artikel 2. Reikwijdte

Met het eerste lid krijgt het college de bevoegdheid toegewezen om te besluiten over het verstrekken van in beginsel alle subsidies waarop de Algemene subsidieverordening gemeente Lelystad (hierna: ASVL) van toepassing is.

Het tweede lid bepaalt dat subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waar overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is (spoedeisende subsidies, Europese subsidies, begrotingssubsidies en incidentele subsidies voor maximaal 4 jaar), is in beginsel de ASVL niet van toepassing.

In het derde lid is opgenomen dat subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is, de ASVL in beginsel niet van toepassing is, tenzij het college in de verleningsbeschikking anders heeft bepaald.

Artikel 3. Subsidieregelingen

Op grond van dit artikel moet het college in nadere regels (hierna: subsidieregeling) de te subsidiëren activiteiten te bepalen. De raad heeft deze bevoegdheid aan het college gedelegeerd. Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit eveneens in de subsidieregeling te gebeuren.

In andere artikelen van de ASVL (artikelen 4, 6 t/m 11, 15, 18 en 19 t/m 21) worden ook nog andere bevoegdheden gedelegeerd aan het college die betrekking hebben op de inhoud van de subsidieregeling zoals het afwijken van termijnen, het verbinden van bepaalde verplichtingen aan de subsidie, de wijze van verdelen van het subsidieplafond en de wijze van verantwoorden.

Artikel 4. Europees steunkader

Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van de ASVL, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.

Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.

Als er sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het toepasselijke steunkader (lid 4). Ook bij subsidies waarop de de-minimisverordening van toepassing is, komen alleen die ondernemingen in aanmerking voor subsidies die voldoen aan de voorwaarden van de de-minimisverordening (lid 5).

Artikel 5. Onderzoek

Met toepassing van dit artikel verplicht de subsidieontvanger mee te werken aan onderzoeken die worden ingesteld door het gemeentebestuur. Het kan gaan om onderzoeken die gericht zijn op het meten van de effecten van de activiteiten, teneinde het subsidiebeleid te evalueren en bij te stellen, maar ook om bijvoorbeeld klantenonderzoek of omnibusonderzoeken, dan wel onderzoeken op grond van bijzondere wet- en regelgeving (bijvoorbeeld Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur). De verplichting geldt ook voor het meewerken aan controles in het kader van het toezicht op de naleving van de verplichtingen en het uitvoeren van de activiteiten. Artikel 4:59 Awb is hierbij van toepassing.

Artikel 6. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

Het college kan subsidieplafonds vaststellen (lid 1); bij de bekendmaking daarvan wordt tevens de door hen bepaalde wijze van verdelen vermeld (eerste lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb) en wordt er, indien van toepassing, gewezen op de mogelijkheid het subsidieplafond te verlagen (tweede en derde lid). De raad stelt uiteraard nog steeds de financiële kaders vast (in de begroting). Het is binnen deze kaders dat het college vervolgens de subsidieplafonds kan vaststellen.

Op grond van het vierde lid is het college is verplicht – indien de begroting nog niet is vastgesteld of goedgekeurd - om bij het vaststellen van een subsidieplafond een begrotingsvoorbehoud te maken.

Artikel 7. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen

Het eerste en tweede lid van dit artikel schrijft voor dat door het college in het verleningsbesluit of een subsidieregeling wordt bepaald op welke wijze het uurtarief wordt berekend. Indien de berekeningswijze is opgenomen in een subsidieregeling moet daarmede al rekening worden houden bij het indienen van zijn aanvraag. Indien er geen subsidieregeling is of in de subsidieregeling daarover niets is opgenomen, speelt dit pas bij de vaststelling. Indien in de verleningsbeschikking een berekeningswijze is opgenomen moet de subsidieaanvrager deze berekeningswijze hanteren bij zijn aanvraag om vaststelling van de subsidie.

Op grond van het derde lid is het college bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, beperkt. In dat geval moeten de tarieven en kostenbegrippen voldoen aan de eisen van het toepasselijke Europese steunkader.

Artikel 8. De aanvraag

In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan. De bevoegdheid om de aanvraag van de subsidie te mogen ondertekening moet blijken uit de KvK of, als er een andere vertegenwoordigingsbevoegdheid in de statuten zijn opgenomen. In geval er sprake is van afwijking van de KvK of de statuten, dient direct een machtiging te worden meegestuurd.

Om het de aanvrager makkelijker te maken kan het college een (digitaal) formulier vaststellen (lid 2). Indien dit is gedaan, wordt op de website van de gemeente Lelystad naar dit (digitale) formulier verwezen. In een subsidieregeling kan het gebruik van een (digitaal)formulier ook worden voorgeschreven.

In het derde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag overlegd dienen te worden. Een aanvraag die niet aan de eisen voldoet, ook niet na een verzoek om completering daarvan, wordt buiten behandeling gesteld (art. 4:5 Awb). De buiten behandeling stelling is een besluit in de zin van de Awb en vatbaar voor bezwaar en beroep.

Bij een subsidie aan een onderneming moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag over de Werking van de Europese Unie (hierna VWEU). Daarom zijn twee aanvraagvereisten opgenomen die specifiek voor ondernemingen gelden.

Ten eerste, om ontoelaatbare opeenstapeling van staatsmiddelen te voorkomen, wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen, in welke vorm dan ook, die met financiële middelen worden bekostigd door een bestuursorgaan (hierna: staatsmiddelen). Het gaat om staatsmiddelen die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (derde lid, onderdeel f, eerste bullet). Belangrijk is dat staatsmiddelen niet alleen subsidies zijn van andere bestuursorganen, maar ook bijvoorbeeld garanties, leningen, korting op de grondprijs, etc.

Ten tweede, om subsidie onder de de-minimisverordening te kunnen verlenen, moet de onderneming een de-minimisverklaring gevraagd worden (derde lid, onderdeel f, tweede bullet). Op basis van een ingeleverde de-minimisverklaring dient het college te controleren of het verlenen van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening.

In het vierde lid wordt om een verklaring gevraagd in het kader van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector. Bij overschrijding van de norm zal er op eventueel aangevraagde subsidie voor de loonkosten een correctie plaatsvinden. De loonkosten kunnen dan tot maximaal de bezoldigingsgrens uit de WNT worden gesubsidieerd (artikel 11 lid 2 onder k ASVL).

Om het proces voor het aanvraag van een subsidie makkelijker te maken wordt niet standaard aan elke aanvrager verzocht om de oprichtingsakte, de statuten, de jaarrekening, het jaarverslag of de balans te overleggen. Dit neemt niet weg dat indien in deze stukken wijzigingen optreden die van belang zijn voor de subsidie, de subsidieaanvragen dat wel op grond van artikel 11 ASVL moet melden aan het college. Dit geldt ook indien deze wijzigingen zich voordoen nadat de aanvraag al is ingediend of de subsidie is verleend. Voor nieuwe aanvragers is het overleggen van al deze documenten wel een vereiste.

Omdat het niet bij elke subsidieaanvraag wenselijk kan zijn om alle verplichtingen uit het artikel op te leggen is in het zesde lid de bevoegdheid opgenomen voor het college om bij subsidieregeling hiervan af te wijken. Deze bevoegdheid ziet echter ook op het meerdere, in die zin dat in een subsidieregeling meer eisen kunnen worden gesteld aan de aanvraag.

Artikel 9. Aanvraagtermijn

In dit artikel is een onderscheid gemaakt tussen 3 soorten subsidies. Subsidies die per kalenderjaar worden verstrekt, per boekjaar en alle andere subsidies. De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie.

Omdat voor sommige subsidies deze termijnen mogelijk niet haalbaar zijn wordt in het vierde lid aan het college de bevoegdheid verleend om bij subsidieregeling hiervan af te wijken. Ongeacht of de termijn van het eerste tot en met het derde lid ASVL van toepassing is of de eventuele termijn opgenomen in een subsidieregeling, geldt voor al deze termijnen dat het fatale termijnen zijn. Kortom, wordt een aanvraag te laat ingediend, dan wordt de aanvraag afgewezen (artikel 4:7 Awb). De aanvrager kan in zijn aanvraag altijd gemotiveerd toelichten waarom het toepassen van de fatale termijn in zijn individuele situatie leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard (artikel 22 ASVL). Deze motivering wordt vervolgens beoordeeld door het college en in het besluit wordt gemotiveerd aangegeven door het college of naar zijn oordeel hiervan ook sprake is.

Artikel 10. Beslistermijn

In het eerste tot en met het derde lid worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een complete aanvraag voor subsidie. Ook hierbij is onderscheid gemaakt tussen subsidies per kalenderjaar, boekjaar en andere. Van belang is dat er in het artikel wordt gesproken over een complete aanvraag. Indien een aanvraag niet compleet is gaan deze termijnen nog niet lopen.

Omdat het niet bij elke subsidieaanvraag haalbaar is om binnen de termijn opgenomen in het eerste, tweede of derde lid een besluit te nemen is in het vierde lid de bevoegdheid opgenomen voor het college om bij subsidieregeling hiervan af te wijken. Deze bevoegdheid ziet echter ook op het mindere, in die zin dat in een subsidieregeling een kortere termijn is opgenomen om te beslissen op een aanvraag.

De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie worden aangemeld, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindebeslissing heeft genomen (vijfde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en vervolgens teruggevorderd dient te worden.

Artikel 11. Algemene weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met twee weigeringsgronden aangevuld omdat het, ondanks dat er sprake is van staatssteun, soms mogelijk is om steun te verstrekken op basis van een vrijstelling. Als dat niet mogelijk is kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele melding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering, vandaar de verplichte weigeringsgrond onder a. In aanvulling daarop wordt met onderdeel b bepaald dat ondernemingen waartegen een terugvorderingsactie loopt, niet in aanmerking komen voor subsidie.

In het tweede lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen de subsidie (gedeeltelijk) weigeren, maar is daartoe niet verplicht.

Onder a is opgenomen dat een activiteit in overwegende mate ten goede moet komen aan (de burgers) de gemeente Lelystad. Hiervan is in ieder geval sprake indien deze plaats vindt in de gemeente Lelystad, toegankelijk is voor de burgers van Lelystad en de (burgers) van de gemeente Lelystad profijt hebben van de activiteit.

Onder b is opgenomen dat de aanvrager moet aantonen dat zonder de subsidie de activiteit niet kan plaatsvinden, kortom het college heeft het recht om de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt.

Onder c is opgenomen dat alleen activiteiten die betrekking hebben op het gemeentelijk beleid voor subsidiëring in aanmerking komen.

Onder d is opgenomen dat de aanvraag moet voldoen aan de regels, deze regels kunnen staan in de ASVL, maar ook subsidieregelingen of eventueel bijzondere wet- en regelgeving.

Onder e is opgenomen dat een subsidie niet alleen kan worden geweigerd indien dit in strijd is met wet- en regelgeving, maar ook het algemeen belang of de openbare orde. Kortom een aanvraag voor een activiteit die slechts gericht is op een kleine doelgroep en verder niet ten bate komt aan de rest van de burgers van de gemeente Lelystad kan worden geweigerd. Ook kan een subsidie worden geweigerd indien men verwacht dat de activiteit kan leiden tot onrust in de gemeente Lelystad.

Onder f is een grond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet geoorloofd is omdat er op basis van artikel 107 lid 1 VWEU sprake is van staatssteun. Deze steun is strijdig met de voorwaarden uit de toepasselijke vrijstellingsverordeningen en moet formeel worden aangemeld. In dit geval kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken, óf de subsidie aanmelden bij de Europese Commissie om langs deze weg alsnog goedkeuring te verkrijgen. Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd, kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.

Onder g geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere weigeringsgronden op te nemen. Bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.

Onder h is opgenomen dat eventuele eigen middelen samen met een subsidie onvoldoende zijn om de activiteit uit te voeren. Bij de boordeling van de aanvraag kan het college besluiten om bijvoorbeeld niet alle kosten te subsidiëren, maar ook kan het zijn dat door het bereiken van het subsidieplafond niet alle kosten worden gesubsidieerd. Daarnaast kan het ook voorkomen dat het college van mening is dat de kostenbegroting van de aanvrager niet reëel is waardoor het verlenen van de subsidie niet voldoende zal zijn om de activiteit te kunnen uitvoeren.

Onder i is opgenomen dat het college bevoegd is een subsidie te weigeren indien de aanvrager over voldoende financiële middelen beschikt om de activiteit te kunnen organiseren.

Onder j is opgenomen dat de subsidie niet ten gunste mag komen van een activiteit die enkel van een religieuze, levensbeschouwelijke of politieke aard is.

Onder k is opgenomen dat het college verplichtingen stelt aan de wijze waarop de middelen van de subsidie worden besteed. Een aanvraag kan niet volledig geweigerd worden indien het bezoldigingsmaximum van de WNT is bereikt. Ook indien de subsidie geen betrekking heeft op loonkosten kan de subsidie niet geweigerd worden. Het is slechts mogelijk de subsidie gedeeltelijk te weigeren voor dat deel van de subsidie dat ziet op loonkosten én voor het deel van deze loonkosten dat het bezoldigingsmaximum overschrijdt.

Het derde lid biedt de mogelijkheid aan het college om alleen die kosten te subsidiëren die niet vanuit de reserves of voorzieningen door de organisatie zelf kan worden gedragen (bv uit de egalisatiereserve of bestemmingsreserve). Dit kan als gevolg hebben dat er wel subsidie door het college wordt verleend, maar voor een lager bedrag dan is aangevraagd.

Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Het vierde lid geeft het college de bevoegdheid om hier uitvoering aan te geven.

Artikel 12. Verlenen en vaststellen

De hoofdregel is dat subsidies tot en met € 5.000 direct worden vastgesteld. Op grond van het tweede lid kan van deze hoofdregel worden afgeweken, bijvoorbeeld indien de subsidieaanvrager onbekend is bij het college. Maar ook in andere situaties is denkbaar dat het college van deze bevoegdheid gebruik maakt.

De verleningsbeschikking bevat ten minste een zo concreet mogelijke omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend, de periode waarvoor subsidie wordt verleend, het maximale bedrag van de subsidie per activiteit en de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald en de voorwaarden en/of verplichtingen die aan de subsidieverlening zijn gebonden.

Artikel 13. Bevoorschotting en betaling

Op grond van het eerste lid worden subsidies tot en met € 5.000 in één termijn betaalbaar gesteld. Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om hiervan af te wijken en een subsidie in termijnen te betalen, mits dit in de subsidiebeschikking is opgenomen. Het tweede lid gaat op voor alle subsidies.

De subsidieontvanger is op grond van artikel 14 verplicht bepaalde omstandigheden te melden. Indien naar aanleiding van deze melding blijkt dat de omstandigheden van invloed zijn op de hoogte van het verleende bedrag, kan het college door een wijziging van de verleningsbeschikking, het bevoorschottingsritme en de hoogte van de voorschotten aanpassen.

Na vaststelling van de subsidie wordt het resterende bedrag (het vastgestelde bedrag verminderd met de verleende voorschotten) uitgekeerd aan de subsidieontvanger.

Indien in de verleningsbeschikking niet anders is bepaald vindt, op grond van artikel 4:87 Awb, betaling van de subsidie of indien van toepassing het voorschot binnen zes weken na verzending van de verleningsbeschikking plaats.

Artikel 14. Algemene verplichtingen van subsidieontvanger

Dit artikel bevat een aantal meldings- en informatieplichten die voor alle subsidieontvangers gelden. Indien de subsidieontvanger niet voldoet aan deze verplichtingen kan dit als gevolg hebben dat de subsidiebeschikking ingetrokken wordt of ten nadele van de subsidieontvanger wordt gewijzigd. Indien de wijziging betrekking heeft op de hoogte van de subsidie en er zijn voorschotten verleend, kan dit als gevolg hebben dat de reeds verleende voorschotten of betaalbaar gestelde subsidies geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.

Bij meerjarige subsidieverplichtingen kan het wenselijk zijn om tussentijds, bijvoorbeeld 1 keer per jaar, een vaststelling te verlangen. In het vijfde en zesde lid wordt een aanvullende verplichting tot het verstrekken van tussentijdse rapportages opgelegd bij subsidies vanaf € 200.000 en meer, zodat tijdig kan worden ingespeeld op eventuele wijzigingen.

Artikel 15. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

Op grond van het eerste lid van dit artikel kan college in de subsidiebeschikking bijzondere verplichtingen opleggen. Deze bijzondere verplichtingen moeten strekken tot verwezenlijking van het doel, de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht. Artikel 11 lid 2 onder k ASVL is een voorbeeld van zo een verplichting.

Indien de subsidieontvanger bij de aanvraag dan wel in het verleden subsidie heeft ontvangen voor bijvoorbeeld het bouwen van een clubhuis, is het college op grond van het tweede lid bevoegd om verplichtingen op te leggen die zien op het beheer en onderhoud van het clubhuis.

In het algemeen wordt van een subsidieontvanger zorgvuldigheid verlangd (het deugdelijk afsluiten van gebouwen e.d.). Een brandschadeverzekering en een verzekering tegen aansprakelijkheid dragen hieraan bij. Uiteraard komen de kosten van zorgvuldig beheer en de verzekeringsplicht voor rekening van de subsidieontvanger. Het college kan in de verleningsbeschikking bepalen dat de verplichtingen opgenomen in het derde lid niet van toepassing zijn, bijvoorbeeld als het college van mening is dat deze bepalingen een te zware belasting zijn voor (kleine) organisaties.

Artikel 16. Reserves en voorzieningen

De basis voor dit artikel is artikel 4.72 Awb. Op grond van dit artikel moet de subsidieontvanger voor het positieve verschil tussen de vastgestelde subsidie en de werkelijke kosten een egalisatiereserve vormen. Indien de subsidieontvanger al een egalisatiereserve heeft en er is een negatief verschil tussen de vastgestelde subsidie en de werkelijke kosten komt dit ten laste van de egalisatiereserve. De inkomsten worden in overwegende mate aan gemeentelijke subsidie ontleend indien meer dan 50% van de inkomsten uit subsidiegelden worden verkregen.

Een egalisatiereserve vormt een buffer waarmee tekorten in het ene jaar kunnen worden opgevangen met overschotten uit voorgaande jaren. Het biedt de subsidieontvanger tot op zekere hoogte de mogelijkheid een zelfstandig en flexibel beleid te voeren.

Het is niet de bedoeling dat de reserve oneindig groot gaat worden. Bij de subsidieaanvraag dient de aanvrager de hoogte van de egalisatiereserve op te geven. Op grond van artikel 11 lid 3 ASVL heeft het college de mogelijkheid de aanvrager van een subsidie te verplichten eigen reserves te gaan inzetten voor uitvoering van voorgenomen activiteiten.

Het kunnen vormen van een egalisatiereserves is alleen toegestaan op grond van een subsidiebeschikking. In alle overige situaties is het niet toegestaan. Indien zonder toestemming een egalisatiereserve is gevormd, kan dit gevolgen hebben voor de hoogte van de subsidie.

Artikel 17. Vergoeding vermogensvorming

De basis voor dit artikel is 4:41 Awb. De subsidieontvanger is een vergoeding aan het college verschuldigd indien de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming. In het tweede en derde lid is opgenomen hoe de vergoeding wordt berekend alsmede het maximum van deze vergoeding. In het vierde lid een uitzondering opgenomen van de verplichting om een vergoeding te betalen aan het college.

In artikel 4:41 lid 3 Awb staat een verjaringstermijn van vijf jaar. Het college kan uiterlijk binnen vijf jaar na de vaststellingsbeschikking, voor het jaar waarop deze vaststellingsbeschikking betrekking heeft, een vergoeding vaststellen.

Artikel 18. Eindverantwoording subsidies tot en met € 5.000

Kenmerkend voor subsidies tot en met € 5.000 is dat deze op basis van vertrouwen worden verleend; er wordt niet meer standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (artikel 14 ASVL). Op grond van artikel 5 lid 2 ASVL blijft het college wel altijd bevoegd om achteraf een (risicogeoriënteerde) controle uit te voeren bij een subsidieontvanger.

Omdat deze werkwijze mogelijk niet voor alle vormen van subsidie tot € 5.000 wenselijk is, is het college bevoegd om in een subsidieregeling een andere regels inzake de eindverantwoording vast te stellen.

Artikel 19. Eindverantwoording subsidies tussen € 5.000 en € 100.000

In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidieontvangers subsidie tussen € 5.000 en € 100.000 aan het college dienen te verantwoorden.

In het tweede lid staat een opsomming waaraan de aanvraag tot vaststelling moet voldoen. Naast deze verplichtingen kunnen in de verleningsbeschikking ook aanvullende verplichtingen worden opgenomen waaraan een aanvraag tot vaststelling moet voldoen, bijvoorbeeld op welke manieren de subsidieontvanger kan aantonen dat de activiteit zijn verricht. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring of andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie), enz. Ook is hier de mogelijkheid opgenomen om verplichtingen uit artikel 20 van toepassing te verklaren. Hiermee kan bijvoorbeeld bij subsidieverlening een accountantsverklaring worden verlangd indien hier redenen voor zijn.

In het tweede lid onder d is voor rechtspersonen zonder winstoogmerk een aanvullende verplichting opgenomen. Een voorbeeld van rechtspersoon zonder winstoogmerk is een stichting of vereniging. Deze rechtspersonen moeten een verklaring van een onafhankelijke kascommissie meezenden bij de aanvraag.

Een onafhankelijk kascommissie bestaat uit vrijwilligers binnen de rechtspersoon – op basis van enige financiële affiniteit - benoemd door het stichtingsbestuur of de Algemene Ledenvergadering van de vereniging. De kascommissie dient zich een beeld te kunnen vormen over de juistheid en volledigheid van de financiële verantwoording in het betreffend jaar.

Omdat het niet bij elke subsidieaanvraag de in het tweede lid genoemde gegevens voldoende zijn, of de in het eerste lid genoemde termijn niet haalbaar is, is de bevoegdheid opgenomen voor het college om bij subsidieregeling hiervan af te wijken. Deze bevoegdheid ziet echter ook op het mindere, in die zin dat er minder gegevens kunnen worden opgevraagd, alsmede dat in een subsidieregeling een kortere termijn kan zijn opgenomen.

Artikel 20. Eindverantwoording subsidies vanaf € 100.000

In dit artikel is opgenomen wanneer een subsidieontvanger een aanvraag om vaststelling moet indienen (eerste lid), alsmede wat er in de aanvraag moet zijn opgenomen (tweede lid). Indien er een subsidie is verleend voor € 100.000 of meer moet de aanvraag tot vaststelling voorzien zijn van een accountantsverklaring (tweede lid). Daarnaast kan in de verleningsbeschikking ook de verplichting worden opgenomen dat bij de aanvraag om vaststelling ook een Assurance Verklaring moet worden aangeleverd (derde lid).

Omdat het niet bij elke subsidieaanvraag de in het tweede lid genoemde gegevens voldoende zijn, of de in het eerste lid genoemde termijn niet haalbaar is, is de bevoegdheid opgenomen voor het college om bij subsidieregeling hiervan af te wijken. Deze bevoegdheid ziet echter ook op het mindere, in die zin dat er minder gegevens kunnen worden opgevraagd, alsmede dat in een subsidieregeling een kortere termijn kan zijn opgenomen.

Artikel 21. Subsidievaststelling

Het eerste lid bevat de termijn waarbinnen de vaststellingsbeschikking gegeven dient te worden. Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. Op grond van artikel 4:14 Awb kan deze termijn verdaagd worden met een zo kort mogelijke termijn waarbinnen het college wel een besluit kan nemen.

Indien door de subsidieontvanger niet binnen de gestelde termijnen van de artikelen 19 en 20 dan wel de in de subsidieregeling opgenomen termijn een aanvraag tot vaststelling is ingediend, kan het college daartoe een rappel sturen. Indien ook daarna geen aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt ontvangen is het college bevoegd de subsidie ambtshalve vast te stellen. Indien het college over gaat tot ambtshalve vaststelling kan dit als gevolg hebben dat de subsidie lager dan wel op nihil wordt vastgesteld en dient de subsidieontvanger de teveel ontvangen subsidie terug te betalen.

Artikel 22. Hardheidsclausule

In de hardheidsclausule is zo concreet en nauwkeurig mogelijk aangegeven op welke artikelen de hardheidsclausule niet van toepassing is. De toepassing van de hardheidsclausule is beperkt tot individuele gevallen waarbij vooraf niet (precies) te voorzien is of afwijking nodig zal zijn. Het college toetst niet ambtshalve aan de hardheidsclausule. Indien de subsidieaanvrager wil dat het college onderzoekt of hiervan gebruik kan worden gemaakt, zal hij zich hierop moeten beroepen bij de aanvraag.

Indien het college gebruik maakt van de hardheidsclausule wordt dit gemotiveerd in de subsidiebeschikking.

Artikel 23. Slotbepalingen

In dit artikel is opgenomen wanneer de ASVL in werking treedt en de Algemene subsidieverordening Lelystad zoals laatstelijk gewijzigd op 20 september 2012 uit werking treedt. Tevens is er overgangsrecht opgenomen voor bestaande subsidieregelingen. Deze regelingen blijven bestaan, voor zover de subsidieregeling niet in strijd is met de ASVL. Indien daarvan sprake is zijn de bepalingen van de ASVL van toepassing. Daarnaast is er ook overgangsrecht voor subsidies die in 2016 worden aangevraagd en de activiteiten ook in 2016 geheel tot uitvoering komen. Deze subsidieaanvragen worden op grond van de Algemene subsidieverordening Lelystad zoals laatstelijk gewijzigd op 20 september 2012 afgehandeld.