Vrijlating inkomsten uit arbeid en vrijlating onkostenvergoeding vrijwilligerswerk Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Moerdijk

Geldend van 16-09-2017 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2017

Intitulé

Vrijlating inkomsten uit arbeid en vrijlating onkostenvergoeding vrijwilligerswerk Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Moerdijk

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk

gelet op de artikelen: 4:81 Algemene wet bestuursrecht, artikel 31 van de Participatiewet, artikel 8 van de IOAW, artikel 8 van de IOAZ, het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten en artikel 7 van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ,

overwegende dat het wenselijk is om regels vast te stellen waarin is vastgelegd in welke situaties:

  • 1.

    een inkomensvrijlating voor inkomsten uit arbeid wordt verleend, en

  • 2.

    wanneer er sprake is van een inkomensvrijlating voor een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk

 

BESLUIT

vast te stellen de beleidsregel: “Vrijlating inkomsten uit arbeid en vrijlating kostenvergoeding vrijwilligerswerk Participatiewet, IOAW en IOAZ”

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepaling

  • 1. Alle begrippen die in deze regeling worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Participatiewet (Pw); de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk;

    • c.

      belanghebbende: diegene(n) die algemene bijstand als bedoeld in artikel 5 sub b van de Participatiewet ontvangen, of de werkloze werknemer als bedoeld in artikel 2 van de IOAW en diens eventuele partner als bedoeld in artikel 3 IOAW, of, de gewezen zelfstandige als bedoeld in artikel 2 IOAZ en diens eventuele partner als bedoeld in artikel 3 IOAZ.

    • d.

      Werkplein: de Intergemeentelijke Sociale Dienst Werkplein Hart van West-Brabant.

  • 3. Onder inkomstenvrijlating wordt verstaan: de inkomsten uit arbeid die op grond van:

    • a.

      artikel 31, tweede lid onder n van de Pw, artikel 8, tweede lid van de IOAW en artikel 8, derde lid van de IOAZ, gedurende ten hoogste 6 maanden niet aangemerkt worden als middelen/ inkomen en die naar ons oordeel bijdragen aan de arbeidsinschakeling;

    • b.

      artikel 31, tweede lid onder r van de Pw, artikel 8, vijfde lid van de IOAW en artikel 8, negende lid van de IOAZ, gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 30 maanden niet aangemerkt worden als middelen/inkomen en die naar ons oordeel bijdragen aan de arbeidsinschakeling;

    • c.

      artikel 31, tweede lid onder y van de Pw, artikel 8, zevende lid van de IOAW en artikelen 8, elfde lid van de IOAZ niet aangemerkt worden als middelen/inkomen, tenzij er niet langer sprake is van een medische urenbeperking.

  • 4. Als inkomsten uit arbeid worden ook aangemerkt:

    • a.

      doorbetaling van loon door de werkgever of een ZW-uitkering tijdens ziekte;

    • b.

      een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg in verband met zwangerschap en bevalling;

    • c.

      een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) in verband met zwangerschap en bevalling.

  • 5. Onder vrijwilligerswerk wordt verstaan: werk dat onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of van (de kwaliteit van) de samenleving in het algemeen, in enig georganiseerd verband. Onder “onbetaald” wordt in dit verband ook verstaan de betaling van een onkostenvergoeding die niet overeenkomt met een marktconform tarief en waar daadwerkelijke kosten tegenover staan. Werkzaamheden die in de regel vanuit een reguliere werkplek tegen een marktconform tarief worden verricht, worden voor de toepassing van deze beleidsregel niet als vrijwilligerswerk aangemerkt/geaccepteerd.

HOOFDSTUK 2

Inkomensvrijlating voor inkomsten uit arbeid

Artikel 2. Recht op inkomstenvrijlating voor een belanghebbende tot de pensioengerechtigde leeftijd

  • 1. Het recht op inkomstenvrijlating wordt uitsluitend op een voorafgaand ingediend schriftelijk verzoek van de belanghebbende, hetzij bij aanvang van de arbeid, hetzij bij urenuitbreiding als de arbeid al werd verricht op de ingangsdatum van de uitkering Pw-IOAW-IOAZ, bij beschikking vastgesteld.

  • 2. Met inachtneming van het bepaalde in het eerste lid dat de inkomensvrijlating moet worden aangevraagd vóór aanvang van de werkzaamheden, of urenuitbreiding, gaat de inkomsten-vrijlating in op de eerste dag van de maand waaraan de inkomsten moeten worden toegerekend met dien verstande dat de inkomstenvrijlating in een maand alléén wordt toegepast als de totale (gezins)inkomsten uit arbeid zonder toepassing van de vrijlating en tezamen met eventuele andere inkomensbestanddelen lager zijn dan de toepasselijke (kostendelers)Pw-norm of IOAW-IOAZ-uitkeringsgrondslag. Het recht op vrijlating wordt niet met terugwerkende kracht toegekend.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 31 lid 5 Pw, heeft de belanghebbende tot de pensioen-gerechtigde leeftijd recht op inkomstenvrijlating als voldaan wordt aan het bepaalde in dit artikel en het bepaalde in artikel 3;

  • 4. Het recht op de inkomstenvrijlating bestaat bij een gezin voor ieder van de partners afzonderlijk met dien verstande dat als beide partners in dezelfde maand recht hebben op deze vrijlating het maximale vrijlatingsbedrag voor beide partners tezamen over die maand niet hoger is dan de maximale vrijlatingsbedragen zoals vermeld in artikel 31 lid 2 Pw en artikel 8 IOAW-IOAZ.

  • 5. De inkomstenvrijlatingen bedoeld in artikel 1 lid 3 onder a en b worden éénmaal per uitkerings-periode toegekend. Onder dezelfde uitkeringsperiode wordt verstaan de situatie dat:

    • a.

      een uitkering aaneengesloten, of na een onderbreking door werkaanvaarding korter dan 24 maanden, wordt verstrekt;

    • b.

      wederom uitkering wordt verstrekt na een onderbreking wegens verblijf in detentie, verblijf in het buitenland of verblijf in een inrichting, ongeacht de duur van de onderbreking;

    • c.

      sprake is van voortzetting van een uitkering die voorheen door een andere gemeente werd verstrekt;

    • d.

      na wijziging van de woon -of gezinssituatie de uitkering naar een andere norm/grondslag wordt voortgezet, tenzij het een wijziging betreft van de norm/grondslag voor een gehuwde naar de norm/grondslag voor een alleenstaande en er sprake is van een alleenstaande oudergezin waaraan in de voorafgaande uitkeringsperiode nog niet eerder de vrijlating bedoeld in art. 1 lid 3 onder b is toegekend.

  • 6. De belanghebbende heeft geen, of niet langer, recht op inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 1 lid 3 sub a, b, of c als:

    • a.

      de inkomsten al vóór de ingangsdatum van de bijstand/uitkering werden genoten tenzij er met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 sprake is van uitbreiding van uren en/of werkzaam-heden van minimaal vijf uur per week voor minimaal 6 aaneengesloten maanden na de ingangsdatum van de Pw, IOAW of IOAZ-uitkering;

    • b.

      het voor belanghebbende opgestelde trajectplan als bedoeld in art. 3 tweede lid onder b en d wordt beëindigd, of zodanig wordt gewijzigd dat de inkomsten uit arbeid op basis waarvan eerder de inkomensvrijlating is toegekend niet langer geacht worden bij te dragen aan de arbeidsinschakeling;

    • c.

      deze betrekking heeft op inkomsten uit arbeid waarvan geen, niet tijdig, of geen volledige opgave is gedaan waardoor belanghebbende de inlichtingenverplichting als bedoeld artikel 17 Pw, of artikel 13 IOAW en IOAZ niet of niet behoorlijk is nakomen;

    • d.

      er sprake is van een situatie waarbij eerder aan belanghebbende een vrijlating van inkomsten uit arbeid is toegekend en het recht op bijstand/uitkering nadien is herzien en ingetrokken wegens schending van de inlichtingenplicht en belanghebbende binnen een tijdvak van 24 maanden opnieuw voor een uitkering Pw-IOAW-IOAZ in aanmerking komt;

    • e.

      de inkomsten uit arbeid verworven worden door werkzaamheden uit zelfstandig bedrijf of beroep, tenzij het werkzaamheden van bescheiden omvang betreft. Er is sprake van werkzaamheden van bescheiden omvang als deze maximaal 50% van het urencriterium bedragen als bedoeld in artikel 1 onder b sub 2° van het Besluit bijstand-verlening zelfstandigen 2004. Voor de belanghebbende die werkzaamheden in een zelfstandig bedrijf of beroep verricht welke niet van bescheiden omvang zijn, geldt dat die een beroep moet doen op het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (hoofdstuk III, § 2 Beginnende zelfstandigen);

  • 7. Het Werkplein bepaalt, als dit noodzakelijk is, welke gegevens belanghebbende voor de vaststelling van het recht op inkomstenvrijlating moet verstrekken, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de gegevens moeten worden verstrekt.

Artikel 3. Bijdrage aan de arbeidsinschakeling

  • 1. Een belanghebbende heeft alléén recht op inkomensvrijlating als bedoeld in art. 1 lid 3 onder a of b als die vrijlating bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

  • 2. Van een bijdrage aan de arbeidsinschakeling is naar ons oordeel alleen sprake als voldaan wordt aan alle in dit lid genoemde voorwaarden:

    • a.

      de arbeid waar de (gevraagde) vrijlating betrekking op heeft, moet onderdeel uitmaken van, of ingepast worden in, het voor de individuele belanghebbende opgestelde/op te stellen trajectplan en in dat plan moet toegewerkt worden naar volledige uitstroom uit de bijstand/uitkering;

    • b.

      het zetten van de stap deeltijdarbeid moet in het individuele geval als een noodzakelijke stap worden gezien om toe te werken naar volledige uitstroom uit de bijstand/uitkering;

    • c.

      in het trajectplan is opgenomen welke stappen er gezet gaan worden om uitbreiding van uren en/of werkzaamheden te kunnen realiseren

    • d.

      belanghebbende moet in traject blijven bij het Werkplein en/of een gecontracteerde re-integratiebedrijf om de voorgestane uitbreiding van uren en/of werkzaamheden te kunnen realiseren;

    • e.

      belanghebbende heeft geen medische, sociale of andere belemmeringen die een uitbreiding van uren en werkzaamheden binnen de looptijd van het voor belanghebbende opgestelde/op te stellen trajectplan inperken;

    • f.

      belanghebbende moet zelf duidelijk blijk geven de intentie en mogelijkheid te hebben om het aantal uren en daarmee de te verwerven inkomsten zodanig uit te breiden dat binnen de looptijd van het voor belanghebbende opgestelde/op te stellen trajectplan wordt toegewerkt naar volledige uitstroom uit de bijstand/uitkering;

    • g.

      uit de door belanghebbende en/of de (potentiele) werkgever te verstrekken informatie moet naar het oordeel van het Werkplein Hart van West-Brabant in voldoende mate blijken dat binnen het tijdvak van de vrijlatingstermijn (=6 maanden regulier, of de daarop volgende 30 maanden ingeval van een alleenstaande oudergezin) wordt toegewerkt naar een duidelijke uitbreiding van uren/werkzaamheden richting volledige uitstroom uit de bijstand/uitkering.

Artikel 4. Herziening en intrekking recht op inkomstenvrijlating

  • 1. Het recht op inkomstenvrijlating wordt herzien of ingetrokken als:

    • a.

      het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting als bedoeld artikel 17 Participatiewet, of artikel 13 IOAW en IOAZ, heeft geleid tot het ten onrechte toepassen van een inkomstenvrijlating op de toepasselijke bijstandsnorm of IOAW-IOAZ-grondslag van een uitkeringsgerechtigde;

    • b.

      anderszins een inkomstenvrijlating ten onrechte op de toepasselijke bijstandsnorm of IOAW-IOAZ-grondslag van een uitkeringsgerechtigde is toegepast.

  • 2. Als een besluit tot herziening of intrekking als bedoeld in het eerste lid wordt genomen, herziet het college het recht op bijstand/uitkering of trekt dat overeenkomstig artikel 54 lid 3 Pw of artikel 17 IOAW-IOAZ in en vordert de ten onrechte of teveel verstrekte bijstand/uitkering terug.

HOOFDSTUK 3

Inkomensvrijlating kostenvergoeding vrijwilligerswerk.

Artikel 5 Recht op vrijlating kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk

  • 1.

    Indien belanghebbende vrijwilligerswerk verricht en daarvoor een kostenvergoeding ontvangt, wordt die kostenvergoeding niet als:

  • -

    middelen in de zin van artikel 31 tweede lid onder k van de Pw; of

  • -

    overig inkomen als bedoeld in artikel 2:8 lid 1 onderdeel c van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten,

    aangemerkt als voldaan wordt aan het bepaalde in art. 1 lid 5 van deze beleidsregel en de kostenvergoeding de in de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ, of het Algemeen inkomens-besluit socialezekerheidswetten, genoemde bedragen per maand en maximaal niet te boven gaat.

  • 2.

    Het bepaalde in artikel 2 met uitzondering van het vijfde lid, zesde lid onder e en artikel 4 is van overeenkomstige toepassing op de vrijlating kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk.

  • 3.

    Het recht op vrijlating kostenvergoeding vrijwilligerswerk wordt uitsluitend toegepast als hiervoor vooraf een schriftelijk verzoek wordt ingediend.

HOOFDSTUK 4

Slotbepalingen

Artikel 6. Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Vrijlating inkomsten uit arbeid en vrijlating onkostenvergoeding vrijwilligerswerk Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Moerdijk

Artikel 7. Inwerkingtreding

1.Deze beleidsregel treedt in werking op de derde dag na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2017;

Artikel 8. Overgangsrecht

De rechtsgevolgen van besluiten over de toepassing van de: inkomensvrijlating voor inkomsten uit arbeid, of vrijlating van een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk, welke zijn genomen in de periode voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze beleidsregel, blijven van kracht met dien verstande dat wanneer de nieuwe beleidsregel gunstigere bepalingen voor de belanghebbende bevat, dat dan het nieuwe beleid prevaleert.

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk op 22 augustus 2017

De secretaris, de burgemeester,

P.A.M. van Bavel J.P.M. Klijs

Algemene toelichting

1. Wettelijk kader:

A.(wetsgeschiedenis)Vrijlating inkomsten uit arbeid:

Vanwege het complementaire karakter, is de hoofdregel van de Pw, IOAW en IOAZ dat (neven) inkomen volledig in mindering wordt gebracht op de algemene bijstand of de IOAW-IOAZ-uitkering. Op deze hoofdregel bestaan wel enige uitzonderingen. Zo kent de: Pw, IOAW-IOAZ ten aanzien van inkomsten uit arbeid drie soorten vrijlatingen t.w.:

  • 1.

    voor een persoon tot de pensioengerechtigde leeftijd: inkomsten uit arbeid tot 25% van deze inkomsten, met een maximum van € 199,00 per maand gedurende maximaal zes maanden. [Noot: sinds 1 apr. 2016 behoeft de zes maandentermijn niet meer aaneengesloten te zijn; het max. vrijlatingsbedrag bedraagt per 1-7-2016 derhalve € 1.194,00 (=6 maal € 199,00)] Voorwaarde: deze vrijlating kan door de gemeente worden toegepast als die naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling (zie art. 31 lid 2 onder n Pw);

  • 2.

    voor de alleenstaande ouder met de volledige zorg voor een ten laste komend kind tot 12 jaar: inkomsten uit arbeid tot 12,5% van deze inkomsten, met een maximum van € 124,20 per maand, gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 30 maanden. [Noot: max. vrijlatingsbedrag per 1-7-2016 bedraagt derhalve € 3.726,-- (=30 maal € 124,20)] Voorwaarde: dit type vrijlating kan door de gemeente worden toegepast als die naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling en de vrijlating als beschreven onder 1 is verstreken (zie art. 31 lid 2 onder r Pw);

  • 3.

    voor een persoon met een medische urenbeperking: inkomsten uit arbeid tot 15% van deze inkomsten, met een maximum van € 125,97 maand. Wettelijk is er geen maximale termijn aan verbonden. [Noot: max. vrijlatingsbedrag per 1-7-2016 bedraagt € 125,97 per maand] Voorwaarde: dit type vrijlating moet door de gemeente worden toegepast tenzij belanghebbende (al) in aanmerking komt voor een vrijlating zoals beschreven onder 1 of 2 (zie art. 31 lid 2 onder y Pw).

In de IOAW en IOAZ is de vrijlating van inkomsten uit arbeid op identieke wijze geregeld als in de Pw.

De vrijlatingen beschreven onder 1 en 2 stonden ook al in de Wet werk en bijstand (WWB). In het oorspronkelijke wetsvoorstel WWB van de regering stond dat (neven)inkomsten uit arbeid volledig op de bijstand in mindering moesten worden gebracht. Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel WWB is via een amendement (Kamerstuk 28870, nrs 44, 68 en 92) de vrijlating van inkomsten uit arbeid in de wet terecht gekomen. Door het (toegevoegde) criterium dat de vrijlating “naar het oordeel van het college moet bijdragen aan de arbeidsinschakeling” hebben de onder 1 en 2 beschreven vrijlatingsbepalingen eigenlijk het karakter van re-integratie-instrument gekregen. Uitzondering voor personen tot 27 jaar: Opgemerkt wordt dat de vrijlating deeltijd arbeid genoemd onder 1 en 2 niet van toepassing is op personen tot 27 jaar (zie art. 31 lid 5 Pw). Van jongeren wordt verwacht dat ze op eigen kracht uitstromen en daar is naar het oordeel van de regering geen extra activerend instrument voor nodig (zie TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 11). De onder 3 genoemd vrijlating is (pas) per 1 jan. 2015 in de Pw, IOAW en IOAZ ingevoerd (=wetsvoorstel Invoeringswet Participatiewet en het Amendement Schouten – Van Weyenberg nr. 120 d.d. 17 febr. 2014). Mensen met een medische urenbeperking zijn vanwege medische belemmeringen alleen in staat tot werken in deeltijd. Volgens het wetsvoorstel zouden gemeenten slechts tijdelijk een vrijlating van inkomsten uit arbeid of een premie kunnen verstrekken aan mensen met een medische urenbeperking. De indieners zijn van mening dat voor iedereen werken structureel moet lonen, ook voor mensen met een medische urenbeperking. Zij stellen daarom voor om voor mensen met een medische urenbeperking structureel een vrijlating van inkomen uit arbeid van 15 procent van dit inkomen in te voeren, met een maximum van € 124 per maand.

Wetswijziging per 1 april 2016:

Op 1 apr. 2016 is de “Wet vrijlating lijfrenteopbouw en inkomsten uit arbeid en bevordering vrijwillige voortzetting pensioenopbouw” in werking getreden. Een (klein) onderdeel van deze wet is dat in art. 31 lid 2 onder n Pw en art. 8 lid 2 Ioaw – Ioaz het woordje “aaneengesloten” is komen te vervallen. Deze wijziging vloeit voort uit de op 11 november 2014 aan de Tweede Kamer aangeboden agenda om tijdelijk en deeltijdwerk vanuit de bijstand te stimuleren (Kamerstukken II 2014/15, 28 719, nr. 90 ). In dit stuk is onder andere aangekondigd dat de duur van de vrijlating voor inkomsten uit arbeid wordt aangepast zodat ook bijstandsgerechtigden met korte perioden van tijdelijk werk hiervan optimaal gebruik kunnen maken. Tot 1 apr. 2016 kon de vrijlating van inkomsten uit arbeid gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 6 maanden worden toegepast. Indien de arbeidsinkomsten na bijvoorbeeld drie maanden stopten, liep de periode van de maximale vrijlating nog 3 maanden door, totdat de periode van 6 aaneengesloten maanden was bereikt. Indien na verloop van tijd opnieuw arbeidsinkomsten werd genoten, vond hierop geen vrijlating meer plaats. De regering vindt het wenselijk dat de resterende vrijlatingsperiode ingeval van nieuwe arbeids-inkomsten kan herleven totdat in totaal maximaal 6 maanden is bereikt. Op deze manier sluit de vrijlating van arbeidsinkomsten beter aan op het huidige karakter van de arbeidsmarkt en wordt ook het aanvaarden door bijstandsgerechtigden van tijdelijk werk dat korter dan zes maanden duurt gestimuleerd. Met deze wetsaanpassing is de maximale periode dat een college de vrijlating kan toepassen van een periode van maximaal 6 aaneengesloten maanden gewijzigd naar maximaal 6 maanden. Noot: in het oorspronkelijke wetsvoorstel aan de Tweede Kamer d.d. 18 juni 2015 stond bij de aanpassing van art. 31 lid 2 onder n ook nog de toevoeging “waarbij de gemeenteraad bij verordening kan bepalen dat deze zes maanden binnen een bepaalde periode dienen te liggen”. Dit onderdeel is echter tijdens de parlementaire behandeling door de Tweede Kamer n.a.v. een amendement geschrapt. Reden: een beperking van de periode waarin vrijlating van inkomsten uit arbeid mogelijk is, draagt niet bij aan het doel van het voorliggende wetsvoorstel om de mogelijkheid tot vrijlating juist te verruimen.

Toepasbaarheid inkomensvrijlating bij specifieke re-integratieaanpak voor mensen:

  • a.

    in een traject waarbij het Werkplein incidentele loonkostensubsidie verstrekt;

  • b.

    met een baangarantie;

  • c.

    met beschut werken.

ad. a: de loonkostensubsidie is een instrument om (potentiele) werkgevers te stimuleren om een (deeltijd) loondienstverband aan te bieden aan mensen met een Pw-IOAW-IOAZ-uitkering. Dit ziet dus op de relatie: Werkplein - (potentiele) werkgever en niet op de relatie met diegene die een Pw-IOAW-IOAZ-uitkering ontvangt. Als de uitkeringsgerechtigde voldoet aan alle gestelde voorwaarden om voor een vrijlating van inkomsten uit arbeid in aanmerking te komen, staat niets de inzet hiervan in de weg. ad. b en c: zowel bij een garantiebaan, als ook bij beschut werken, krijgt de belanghebbende minimaal het wettelijk minimum loon uitbetaald. Daardoor bestaat er geen recht (meer) op (aanvullende) Pw-IOAW-IOAZ-uitkering. Gelet hierop is het dus onmogelijk om een vrijlating van inkomsten uit arbeid toe te passen.

B.Vrijlating kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk:In de Pw, IOAW en IOAZ en de daarop gebaseerde Regeling Participatiewet, IOAW, IOAZ (=artikel 7 onder h) en het Algemeen Inkomensbesluit socialezekerheidswetten (=artikel 2:8 lid 1 onder c en artikel 2:9 lid 1 onder e) is bepaald dat een ontvangen kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk tot een bepaald (maximum) bedrag wordt vrijgelaten. Tot 1 april 2017 werd voor wat betreft het maximale vrijlatingsbedrag op maand/jaarbasis nog onderscheid gemaakt tussen een kostenvergoeding voor het verrichten van: - vrijwilligerswerk en - vrijwilligerswerk in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

Per 1 april 2017 is de regeling aangepast en is de vrijlating van een kostenvergoeding geüniformeerd. De maximale vrijlatingsbedragen in de per 1 april 2017 aangepaste regelingen sluiten nu geheel aan bij de onbelaste kostenvergoeding zoals die geldt op grond van artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. Omdat het van belang is dat de gemeente er alert op moet blijven dat de activiteiten die de belanghebbende doet of wil doen als vrijwilliger in feite geen regulier werk inhouden, zijn in deze beleidsregels nadere criteria opgenomen wanneer de belanghebbende recht heeft op de vrijlating kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk.

2. Status/doelstelling van inkomensvrijlating (deeltijd)arbeid:Met het hiervoor beschreven WWB-amendement (Kamerstuk 28870, nrs 44, 68 en 92), in werking getreden op 1 jan. 2004, is er zoals hiervoor vermeld een wijziging aangebracht in de status / doel-stelling van de inkomensvrijlating uit (deeltijd)arbeid. Lag tot 1 jan. 2004 (=oude Abw) het accent hoofdzakelijk op rechtmatigheid en bepaling van de hoogte van het maandinkomen, vanaf 1 jan. 2004 (=datum inwerkingtreding WWB) is de focus nadrukkelijk komen te liggen op de arbeidsinschakeling. Ondanks dat in het huidige re-integratiebeleid van de zes Werkpleingemeenten (=Re-integratie-verordening Participatiewet 2015 en de Nadere regel Re-integratie Participatiewet) een groot aantal re-integratie instrumenten gericht op arbeidsinschakeling zijn beschreven, is de toepassing van het instrument inkomensvrijlating daarin niet opgenomen. De reden hiervoor is dat alle gemeenten binnen het z.g. RPA-gebied (=West –en Midden Brabant) hetzelfde re-integratiebeleid voorstaan. Binnen dit RPA-gremium bleek er onvoldoende draagvlak te zijn om hierover een bepaling op te nemen in het regionale re-integratiebeleid. Gekozen is daarom voor een aparte regeling voor de zes Werkplein-gemeenten.

3. Huidig beleid Werkpleingemeenten: Het Werkplein Hart van West-Brabant voert sinds 1 jan. 2015 voor de gemeenten: Etten-Leur, Halderberge, Moerdijk, Roosendaal, Rucphen en Zundert, de Participatiewet, IOAW en IOAZ uit. Voor wat betreft de vrijlating van inkomsten uit arbeid zoals beschreven onder 1 en 2, is het beleid van deze gemeenten momenteel nog niet gelijkluidend. Het beleid van de gemeenten: Etten-Leur, Halderberge, Moerdijk, Rucphen en Zundert is behoudens enige detailafwijkingen redelijk gelijkluidend. Deze gemeenten vinden dat de toepassing van een inkomensvrijlating altijd bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Desondanks wordt in de praktijk dit re-integratie instrument maar heel beperkt toegepast. Het beleid van de gemeente Roosendaal komt er op neer dat zo’n vrijlating niet bijdraagt aan de arbeidsinschakeling en dat deze belemmerend kan werken voor de doorstroom van deeltijd naar voltijds werk tegen het minimumloon of net daarboven. Het totale netto maandinkomen uit arbeid na uitstroom kan dan immers lager uitvallen dan tijdens de uitkeringsperiode met vrijlating.

De twee tegengestelde standpunten van de Werkplein-gemeenten over de vrijlatingen, beschreven onder 1 en 2 bij Wettelijk kader, vinden geen van beiden steun in de inmiddels gevormde jurisprudentie van de bestuursrechter (zie o.a. CRvB 21-04-2015 ECLI:NL: CRVB:2015:1470 en Rechtbank West-Brabant-Zeeland BRE 15/ 173 WWB ALP 09-07-2015). De rode draad uit de jurisprudentie is dat het college van B&W per individuele situatie moet afwegen of toepassing van de vrijlating bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. In haar uitspraak van 02-12-2014 oordeelt de CRvB, ECLI:NL:CRVB:2014:3989, bovendien dat het niet aan de gemeenteraad maar aan het college van B&W is om te oordelen of een inkomensvrijlating bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

Rekening houdend met de nu bekend zijnde jurisprudentie wordt met deze beleidsregel het beleid voor de zes gemeenten geharmoniseerd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd die verder in deze beleidsregel worden vermeld. Om discussie te voorkomen over de vraag of inkomsten wegens: loondoorbetaling, een ZW-uitkering tijdens ziekte, of een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling, ook als inkomsten uit arbeid moeten worden aangemerkt, is dit in het vierde lid expliciet geregeld.

Voor een juiste toepassing van de in deze beleidsregel geregelde vrijlating van een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk, is in het vijfde lid het begrip vrijwilligerswerk nader gedefinieerd. Er moet voor gewaakt worden dat er onder het mom van vrijwilligerswerk sprake is van verdringing van reguliere arbeidsplaatsen. Als daarvan in een concreet geval sprake blijkt te zijn, dient de door de belanghebbende te ontvangen vergoeding voor de toepassing van deze beleidsregel niet als een onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk te worden aangemerkt.

Artikel 2 – Recht op inkomstenvrijlating

De toepassing van de inkomstenvrijlatingen zoals bedoeld in deze beleidsregel is geen automatisme. Dit vergt altijd een individuele beoordeling en beslissing. Kortom maatwerk. Om die reden wordt deze alleen op schriftelijk verzoek van de belanghebbende bij beschikking toegekend. Het verzoek van de belanghebbende moet ingediend worden voorafgaand aan de aanvang van arbeid of urenuitbreiding als de arbeid al werd verricht op het tijdstip waarop men in de bijstand/uitkering kwam. Indien er een trajectplan is waarin sprake is van het toewerken naar uitstroom, wordt het trajectplan beschouwd als een voorafgaand verzoek van de belanghebbende. M.a.w. het recht op vrijlating wordt niet met terugwerkende kracht toegekend. De beoordeling of toepassing van de vrijlating in het individuele geval van belanghebbende wel of niet bijdraagt aan de arbeidsinschakeling moet immers op het moment waarop de arbeid of urenuitbreiding aanvangt worden genomen en niet pas op een veel later tijdstip of zelfs achteraf. Met verwijzing naar het bepaalde in artikel 19, eerste en tweede lid Pw, respectievelijk artikel 5 IOAW-IOAZ, wordt de inkomstenvrijlating in een maand alleen toegepast als de totale inkomsten zonder toepassing van de vrijlating lager zijn dan de toepasselijke (kostendelers)bijstandsnorm of IOAW-IOAZ-uitkeringsnorm. Met andere woorden: er moet sprake zijn van recht op algemene bijstand of IOAW-IOAZ-uitkering. Ingevolge artikel 31 lid 5 Pw heeft een belanghebbende jonger dan 27 jaar géén recht op een vrijlating van inkomsten uit arbeid als bedoeld in artikel 31 lid 2 onder n (=reguliere vrijlating gedurende max. zes maanden) en r (=vrijlating voor alleenstaande ouders gedurende max. 30 maanden). Als aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, heeft de belanghebbende jonger dan 27 jaar die medisch urenbeperkt is, wel recht op de vrijlating van inkomsten uit arbeid als bedoeld in art. 31 lid 2 onder y Pw. De leeftijdsbegrenzing tot de pensioengerechtigde leeftijd is ingegeven door het feit dat de verstrekking van (aanvullende) algemene periodieke bijstand aan mensen die pensioengerechtigd zijn geen gemeentelijke/Werkplein taak is, maar een taak van de Sociale Verzekeringsbank (betreft z.g. Aanvullende inkomensvoorziening ouderen (Aio)). Bovendien hebben pensioengerechtigde mensen recht op een AOW-uitkering. Daarmee is voor hen een andersoortig minimuminkomen gegarandeerd. De hier bedoelde vrijlating van inkomen uit arbeid wordt daarom voor hen niet geacht bij te dragen aan de arbeidsinschakeling. De Werkplein-gemeenten zijn er voorstander van om bij huwelijk of samenwoning iedere afzonderlijke partner een recht op de vrijlating van inkomsten uit arbeid te geven. In de landelijke wet- en regel-geving is echter wel bepaald dat er een maximaal vrijlatingsbedrag per maand geldt. Om die reden is in deze beleidsregel bepaald dat wanneer bij huwelijk of samenwoning beide partners in dezelfde maand inkomsten uit arbeid hebben, de totale inkomensvrijlating per maand voor beide partners tezamen wordt begrenst op het in de wet- en regelgeving vastgelegde maximale vrijlatingsbedrag per maand. In het vijfde lid is bepaald dat inkomstenvrijlatingen bedoeld in artikel 1 lid 3 onder a en b slechts éénmaal per uitkeringsperiode worden toegekend. De wetgever heeft beoogd om de vrijlating van inkomsten uit arbeid in de Pw, IOAW en IOAZ op identieke wijze te regelen. De IOAW en IOAZ bevatten, in afwijking van de Pw, een specifieke bepaling (=artikel 7) over het herleven van het recht op uitkering als dat (eerdere) recht door werkaanvaarding van de werkloze werknemer/gewezen zelfstandige, of de echtgenoot, is geëindigd, en vervolgens opnieuw werkloosheid ontstaat. Om een nieuw recht op bijv. IOAW op te bouwen moet men zolang gewerkt hebben dat men voldoet aan de referte-eis voor de (basis)W.W.-uitkering (=26 kalenderweken werk binnen tijdvak van 36 kalenderweken) en de z.g. verlengde W.W.-uitkering. Men heeft recht op een langere WW-uitkering als u ook aan de jareneis voldoet. De jareneis houdt in dat men in de 5 kalenderjaren voordat men werkloos werd, in tenminste 4 kalenderjaren voldoende heeft gewerkt. Om te voorkomen dat het onderscheid in wetgeving voor de toepassing van de vrijlating van inkomen uit arbeid toch tot een ongewenste afwijkende toepassing leidt, wordt geopteerd voor een onderbrekingsperiode van minimaal 24 maanden (=circa 50% van de verlengde W.W.-eis). Als een uitkeringsperiode tijdelijk wordt onderbroken door verblijf in detentie, verblijf in het buitenland of verblijf in een inrichting, worden de periode vóór en ná de onderbreking als één uitkeringsperiode gezien. Het gaat hierbij om onvrijwillige onderbrekingen waarbij mag worden aangenomen dat niet aan re-integratie kon worden gewerkt. Er mag van worden uitgegaan dat de situatie ná de onder-breking over het algemeen ongewijzigd is gebleven ten opzichte van de situatie vóór de onderbreking. In het zesde lid zijn de situaties beschreven waarin naar het oordeel van de gemeente de belang-hebbende geen of niet langer recht heeft op een vrijlating van inkomsten uit arbeid. Bij aanvang van de uitkering kan soms al sprake zijn van parttime inkomsten. Een vrijlating van inkomen uit arbeid moet mensen stimuleren om (meer) te gaan werken met als resultaat dat de bijstandsafhankelijkheid afneemt of helemaal verdwijnt. Daarom geldt de vrijlating niet voor inkomsten uit arbeid die er al zijn bij aanvang van de uitkering. Omdat voor de belanghebbende die wil starten met een zelfstandig bedrijf of beroep er een specifieke landelijke regeling geldt in de vorm van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) is in deze beleidsregel expliciet bepaald dat die belanghebbende geen aanspraak kan maken op de vrijlating van inkomen uit arbeid. Uitzondering wordt gemaakt voor werkzaamheden uit zelfstandig bedrijf of beroep van bescheiden omvang waar ook het Bbz niet op van toepassing is. Voor een belanghebbende met een hele grote afstand tot de arbeidsmarkt kan de directe inzet van de Bbz-startersregeling een “brug te ver” zijn. In zo’n situatie kan het in een individueel geval noodzakelijk worden geacht om eerst een “tussenstap” in te lassen in de vorm van het verrichten van werkzaam-heden uit zelfstandig bedrijf of beroep van bescheiden omvang. Uiteraard moet zo’n tussenstap naar het oordeel van het college wel bijdragen aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende.

Artikel 3 – Bijdragen aan arbeidsinschakeling

Van een vrijlating van inkomen uit arbeid als bedoeld in art. 1 derde lid onder a en b kan slechts sprake zijn als de vrijlating naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Het begrip arbeidsinschakeling is in de Pw (artikel 6 1e lid onder b) en de IOAW-IOAZ (artikel 4a onder a) gedefinieerd als “het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in art. 7 1e lid onderdeel a Pw resp., art. 34 1e lid onderdeel a IOAW-IOAZ”. Gedoeld wordt bijvoorbeeld op gesubsidieerde arbeid. Uit het vermelde bij de Algemene toelichting (onder 4. Huidig beleid Werkpleingemeenten) en de daar aangehaalde jurisprudentie blijkt dat de beoordeling of een inkomensvrijlating bijdraagt aan dit doel steeds individueel maatwerk moet betreffen. Dat laat onverlet de bevoegdheid van het college om kaders te stellen waarbinnen deze beoordeling geschiedt. Met de in het tweede lid vermelde criteria zijn deze kaders nader geconcretiseerd en afgebakend.

Artikel 4 Herziening en intrekking recht op inkomstenvrijlating

In artikel 3 en de toelichting daarop is al vermeldt dat van de toepassing van een vrijlating van inkomen uit arbeid alleen dan sprake kan zijn als die vrijlating bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Dit vergt dus altijd een individuele beoordeling vooraf. In de situatie dat vanwege schending van de informatieplicht, of anderszins, op een later tijdstip blijkt dat de inkomensvrijlating bij nader inzien ten onrechte is toegepast, moet het mogelijkheid zijn om het eerder genomen besluit voor toepassing van de vrijlating te corrigeren of zelfs geheel te herzien. Dit artikel biedt daartoe de mogelijkheid. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat de belanghebbende inkomsten heeft verzwegen, veelal met het doel een hoger totaalinkomen te verwerven dan wettelijk mogelijk is. Of de inkomsten van de belang-hebbende worden vrijgelaten als alleenstaande ouder, terwijl er sprake blijkt te zijn van een verzwegen gezamenlijke huishouding. Ook in dat geval is de intentie van de belanghebbende gericht op het vergroten van het (gezins)inkomen en niet op het vergroten van de kans op arbeidsinschake-ling en uitstroom uit de uitkering. Het toepassen van de inkomstenvrijlating kan in die gevallen dan ook niet aan de orde zijn.

Artikel 5 Recht op vrijlating kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk

In de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ (zie: artikel 7 onder h) en in het Algemeen inkomens-besluit socialezekerheidswetten (zie: artikel 2:8, eerste lid onder c en artikel 2:9, eerste lid onder e) is sinds 1 april 2017 bepaald dat: “een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk van ten hoogste € 150,– per maand en € 1.500,– per jaar” niet tot middelen bedoeld in art. 31 Pw worden gerekend, respectievelijk niet als overig inkomen bedoeld in de IOAW-IOAZ wordt aangemerkt. In de toelichting op de landelijke wijziging van deze regelingen (zie o.a. Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 10 maart 2017, nr. 2017-0000026106, Staatscourant nr. 14952 d.d. 17 maart 2017) merkt de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op dat het van belang is dat gemeenten er alert op blijven dat de activiteiten die belanghebbende doet of wil doen als vrijwilliger, in feite geen regulier werk inhouden. Om die reden is in het derde lid bepaald dat het verzoek om toepassing van de vrijlating moet worden ingediend voorafgaand aan de aanvang van het vrijwilligerswerk. Vanwege de noodzaak om (op lokaal niveau) nadere criteria vast te stellen om te kunnen bepalen of de door de belanghebbende (te) ontvangen kostenvergoeding voor vrijlating in aanmerking komt en de samenhang met het korten van inkomsten uit (deeltijd)arbeid als de activiteiten in feite regulier werk inhouden, zijn in deze beleidsregels (=artikelen 1 en 5) nadere regels gesteld. Met het tweede lid wordt beoogd om datgene wat reeds is beschreven bij de inkomensvrijlating voor inkomsten uit arbeid, ook deels van toepassing te verklaren op de vrijlating kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk.

Artikel 6 – Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Met deze beleidsregel wordt het beleid voor de toepassing van een: - vrijlating van inkomsten uit arbeid en - vrijlating van een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk, voor de zes gemeenten waarvoor het Werkplein de Pw, IOAW en IOAZ uitvoert, geüniformeerd. Omdat elke gemeente deze beleidsregel afzonderlijk moet vaststellen en publiceren en de daarvoor benodigde tijd lastig is in te schatten is een bepaling genomen die er in voorziet dat bij latere besluit-vorming en publicatie er toch sprake is van één uniforme datum van inwerkingtreding t.w. 1 januari 2017. Omdat deze nieuwe beleidsregel het tot 1 jan. 2017 van toepassing zijnde beleid van de gemeenten vervangt, dient dat oude beleid per die datum te worden ingetrokken.

Artikel 8. Overgangsrecht

Op de datum waarop deze nieuwe beleidsregel in werking treedt, zijn er belanghebbenden die voorafgaande aan die datum een beschikking voor de toepassing van een: - vrijlating van inkomsten uit arbeid, of - vrijlating van een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk, hebben ontvangen die een werkingsduur heeft tot na 1 januari 2017. Indien het nieuwe beleid voor de belanghebbende gunstigere bepalingen bevat dan het oude beleid, zal er geen bezwaar bestaan tegen toepassing van dit nieuwe beleid. Echter als het oude beleid onverhoopt gunstiger uitpakt voor een specifieke belanghebbende, dan gebiedt de rechtszekerheid dat de rechten zoals verwoord in die eerder afgegeven beschikking worden geëerbiedigd.