Regeling vervallen per 01-01-2017

Gemeenschappelijke regeling van de raden regelende de instelling en werkwijze van de ombudsman voor de metropool Amsterdam (Gemeenschappelijke regeling ombudsman metropool Amsterdam)

Geldend van 01-01-2017 t/m 31-12-2016

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling van de raden regelende de instelling en werkwijze van de ombudsman voor de metropool Amsterdam (Gemeenschappelijke regeling ombudsman metropool Amsterdam)

Hoofdstuk 1 Inleidende en algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • b.

    raden: de raden van de deelnemende gemeenten, tevens moet hier worden gelezen de besturen van de deelnemende regio's; de beslissingsbevoegde organen van deelnemende partijen aan de regeling';

  • c.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam;

  • d.

    ombudsman: de Ombudsman Metropool Amsterdam;

  • e.

    deelnemers: alle deelnemende gemeenten, regio's of overige deelnemende partijen aan de gemeenschappelijke regeling gezamenlijke ombudsman metropool

  • f.

    regeling: de gemeenschappelijke regeling ten behoeve van de gezamenlijke ombudsman;

  • g.

    bevoegd bestuursorgaan: raad, college van burgemeester en wethouders of bestuur deelnemende gemeenschappelijke regeling.

Artikel 2 Belang

Deze regeling is aangegaan om op een effectieve en efficiënte wijze vorm en inhoud te geven aan de door de Gemeentewet aan de raad gegeven mogelijkheid om voor de behandeling van verzoekschriften een gezamenlijke ombudsman in te stellen.

Artikel 3 Gemeenschappelijk orgaan

  • 1. De raden richten door deze regeling een gemeenschappelijk orgaan op als bedoeld in artikel 1, juncto artikel 8, lid 2 van de wet.

  • 2. Het gemeenschappelijk orgaan is genaamd ‘Ombudsman Metropool Amsterdam' en is gevestigd in de gemeente Amsterdam.

Artikel 4 Privaatrechtelijke rechtspersonen

  • 1. Deze gemeenschappelijke regeling is van overeenkomstige toepassing op gedragingen van organen van privaatrechtelijke rechtspersonen, die een voorheen gemeentelijke taak vervullen of mede vervullen. Het daartoe bevoegde bestuursorgaan moet een daartoe strekkend besluit hebben genomen.

  • 2. Het daartoe bevoegde bestuursorgaan neemt een besluit als in het vorige lid bedoeld alleen indien;

    • a.

      de akte van oprichting of de statuten in die mogelijkheid voorzien, of;

    • b.

      het bevoegd orgaan van de rechtspersoon schriftelijk heeft verklaard met het overeenkomstig toepassen van deze verordening in te stemmen.

  • 3. Het daartoe bevoegde bestuursorgaan zendt een afschrift van een besluit als bedoeld in lid 1 aan de ombudsman die een lijst bijhoudt van de privaatrechtelijke rechtspersonen. De ombudsman publiceert deze registraties op zijn website.

Hoofdstuk 2 Toetreding, uittreding, wijziging, uitbreiding en opheffing

Artikel 5 Toetreding en uittreding

  • 1. Toetreding tot de regeling kan slechts geschieden per 1 januari van enig jaar door een daartoe strekkend besluit.

  • 2. Het besluit tot toetreding tot de regeling is door de deelnemers gemandateerd aan de raad van de gemeente Amsterdam.

  • 3. Uittreding uit deze regeling kan slechts geschieden per 1 januari van enig jaar na een daartoe strekkend besluit van de raad van de uittredende gemeente.

  • 4. Dit besluit wordt uiterlijk zes maanden voor de beoogde uittredingsdatum schriftelijk aan de raden en de ombudsman medegedeeld.

  • 5. De financiële gevolgen van een uittreding en de daarbij behorende verplichtingen van de uittredende deelnemer worden door de raad van de gemeente Amsterdam vastgesteld na het horen van de ombudsman en komen voor rekening van de uittredende deelnemer. In het geval de uittredende deelnemer zich niet kan vinden in de hoogte van het bedrag, wordt de beslissing voorgelegd aan alle raden.

  • 6. De hoogte van het vast te stellen bedrag voor deelnemers die zich voor 10 klachten of minder hebben aangesloten wordt op 0 gesteld.

 Artikel 6 Wijziging en opheffing

  • 1. Deze regeling kan zowel op voorstel van de ombudsman als op voorstel van een van de raden worden gewijzigd bij besluit van de raad van de gemeente Amsterdam.

  • 2. Een voorstel tot wijziging wordt ter kennisname naar alle deelnemers gestuurd.

  • 3. Indien een van de deelnemers zwaarwegende bezwaren heeft tegen het voorstel, wordt de beslissing voorgelegd aan alle raden.

  • 4. Indien de wijziging financiële gevolgen heeft voor de deelnemers, dan dient een gelijkluidend besluit van de betreffende beslissingsbevoegde organen genomen te worden.

  • 5. Deze regeling wordt opgeheven bij uittreding van de gemeente Amsterdam.

 Artikel 7 Uitbreiding taken/ werkzaamheden

  • 1. Iedere deelnemer kan de ombudsman verzoeken om zijn werkzaamheden uit te breiden of een nieuwe taak op zich te nemen, voor zover dit de onafhankelijke positie van de ombudsman niet schaadt.

  • 2. Na instemming van de ombudsman besluit de betreffende raad daaromtrent.

  • 3. Eventuele financiële consequenties worden in onderling overleg tussen de verzoekende deelnemer en de ombudsman vastgesteld en komen alleen voor rekening van de deelnemer.

Hoofdstuk 3 Werkwijze

Artikel 8 Bureau van de ombudsman

  • 1. Er is een bureau van de ombudsman gevestigd in de Gemeente Amsterdam.

  • 2. De ombudsman is directeur van het bureau.

  • 3. De Gemeente Amsterdam verschaft de ombudsman, op voordracht van de ombudsman, op basis van de vastgestelde begroting werkruimte en uitrusting nodig voor een goede uitoefening van de functie.

  • 4. Het college benoemt, op voordracht van de ombudsman, de ambtenaren die nodig zijn voor een goede uitoefening van de werkzaamheden van de ombudsman.

 Artikel 9 Het onderzoek

  • 1. Een ieder heeft het recht de ombudsman schriftelijk te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen.

  • 2. De ombudsman stelt een onderzoek in tenzij één van de omstandigheden zoals genoemd in artikel 9:22, 9:23 en 9:24 van de Algemene wet bestuursrecht zich voordoet.

  • 3. Bestuursorganen dienen op verzoeken van de ombudsman te reageren, binnen de termijn die de ombudsman daarvoor bepaalt.

  • 4. De ombudsman kan het betrokken bestuursorgaan verzoeken om de uitvoering van een bepaald besluit of regeling voor bepaalde tijd op te schorten of verzoeken om een concrete voorziening. Het bestuursorgaan kan dit verzoek, indien met redenen omkleed, afwijzen.

 Artikel 10 Aanbevelingen

  • 1. In de regel wendt de ombudsman zich met zijn aanbevelingen in de eerste plaats tot het betrokken bestuursorgaan.

  • 2. Indien de ombudsman in het rapport als bedoeld in artikel 9:36 Algemene wet bestuursrecht, of anderszins, een aanbeveling ter opheffing van een structurele tekortkoming opneemt, deelt het desbetreffende bestuursorgaan binnen drie maanden aan de ombudsman mee op welke wijze aan de aanbeveling gevolg zal worden gegeven. Hiervan wordt een afschrift aan de gemeenteraad gezonden.

  • 3. Indien de ombudsman in het rapport als bedoeld in artikel 9:36 Algemene wet bestuursrecht, of anderszins een aanbeveling ter opheffing van een incidentele tekortkoming opneemt, deelt het desbetreffende bestuursorgaan binnen een maand aan de ombudsman mee op welke wijze aan de aanbeveling gevolg zal worden gegeven. Hiervan wordt een afschrift aan de gemeenteraad gezonden.

 Artikel 11 Jaarverslag

Het betrokken bestuursorgaan geeft binnen drie maanden na verschijning van het jaarverslag als bedoeld in artikel 81u van de Gemeentewet een reactie op het jaarverslag en de aandachtspunten op het terrein van hun portefeuille.

 Artikel 12 Overleg

  • 1. De ombudsman voert ten minste jaarlijks overleg met een vertegenwoordiging van de raden en daarnaast ten minste jaarlijks met het voltallige presidium van de Gemeenteraad van Amsterdam van de Gemeenteraad van Amsterdam.

  • 2. Twee leden van het presidium van de Gemeenteraad van Amsterdam worden aangewezen als contactpersonen voor de ombudsman.

Hoofdstuk 4 Financiën

Artikel 13 Begroting

  • 1. De ombudsman stelt jaarlijks de begroting voor het volgende kalenderjaar vast.

  • 2. De ombudsman maakt werkafspraken met de deelnemers over de toezending van de conceptbegroting en het uitbrengen van zienswijzen.

  • 3. Bij een positief exploitatieresultaat over een begrotingsjaar wordt dit resultaat in het daarop volgende begrotingsjaar aan de begrotingspost Algemene reserve toegevoegd.

  • 4. Het bedrag van de begrotingspost Algemene reserve bedraagt nooit meer dan 10 procent van de gezamenlijke bijdragen van de deelnemende gemeenten van het betreffende begrotingsjaar.

  • 5. Na vaststelling van de begroting maakt de ombudsman de begroting openbaar.

  • 6. De ombudsman zendt de vastgestelde begroting aan gedeputeerde staten.

Artikel 14 Bijdragen deelnemers

  • 1. De jaarlijkse bijdrage van de gemeente Amsterdam is opgenomen in bijlage A en kan op verzoek van de ombudsman door de raad van de Gemeente Amsterdam worden gewijzigd.

  • 2. De jaarlijkse bijdrage van de overige deelnemers is opgenomen in bijlage A en is vastgesteld op basis van een vast aantal klachten per jaar.

  • 3. De ombudsman beslist op een verzoek van een overige deelnemer om de jaarlijkse bijdrage, vastgelegd in bijlage A, te wijzigen.

  • 4. In het geval er over de in het vorig lid genoemde deelnemers in een jaar meer klachten worden ingediend dan waarvoor de jaarlijkse bijdrage voor de betreffende deelnemer is vastgesteld, dan wordt er per extra klacht een naheffingstarief in rekening gebracht bij de betreffende gemeente zoals opgenomen in Bijlage A.

  • 5. De bijdrage van de deelnemers, zowel het vaste jaarlijkse bedrag alsook het bedrag per klacht voor naheffing, worden nominaal geïndexeerd conform het percentage voor personele lasten uit de begrotingscirculaire van het betreffende jaar van de Gemeente Amsterdam.

Artikel 15 Jaarrekening

  • 1. De ombudsman stelt jaarlijks de jaarrekening over het daaraan voorafgaand kalenderjaar vast.

  • 2. De jaarrekening wordt voorafgaand aan de vaststelling ter controle voorgelegd aan de gemeenteaccountant van de gemeente Amsterdam.

  • 3. Na vaststelling van de jaarrekening maakt de ombudsman de jaarrekening openbaar. De ombudsman zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan gedeputeerde staten.

Hoofdstuk 5 Benoeming en rechtspositie

Artikel 16 Benoeming

  • 1. De raden worden betrokken bij de selectieprocedure van de ombudsman.

  • 2. De raden benoemen de ombudsman op voordracht van het presidium van de Gemeenteraad van Amsterdam van de raad van de gemeente Amsterdam door een gelijkluidend besluit.

Artikel 17 Verklaring en belofte

De ombudsman legt in de vergadering van de raad van de gemeente Amsterdam de eed (verklaring en belofte) af als bedoeld in artikel 81s van de Gemeentewet.

Artikel 18 Rechtspositionele aanspraken en verplichtingen

Aan de raad van de gemeente Amsterdam wordt door de raden van de andere gemeenten het mandaat verleend om in een apart rechtspositioneel besluit te bepalen welke ambtelijke rechtspositionele regelingen van overeenkomstige toepassing zijn en bij wijziging van deze regelingen van toepassing zullen zijn, alsmede eventuele anders luidende of andere aanspraken.

Artikel 19 Plaatsvervanger

  • 1. De bepalingen in de artikelen 16 en 17 met betrekking tot de ombudsman zijn van overeenkomstige toepassing op diens plaatsvervanger.

  • 2. De plaatsvervanger ontvangt een vergoeding per dagdeel die gelijk staat aan de vergoeding voor een raadsheer plaatsvervanger aan het Gerechtshof.

  • 3. Bij een uitbreiding van het takenpakket van de plaatsvervanger kan gekozen worden voor een aanstelling. In dat geval wordt ingeschaald in schaal 17 conform de Bedragengids van de NRGA.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 20 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2017.

Artikel 21 Citeertitel

Deze gemeenschappelijke regeling wordt aangehaald als: Gemeenschappelijke regeling ombudsman metropool Amsterdam.

Toelichting

Toelichting bij Gemeenschappelijke regeling ombudsman metropool Amsterdam

Deze regeling geeft niet uitputtend alle regels weer die betrekking hebben op de ombudsman. De reden hiervoor is dat een groot aantal onderwerpen in titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht, in hoofdstuk IVc van de Gemeentewet en in de Wet gemeenschappelijke regelingen zijn geregeld. Deze regeling is een aanvulling op en/of concretisering van al deze wettelijke regels.

Verder is deze tweede versie van de regeling geschreven met het oog op meer efficiency en flexibiliteit en niet op de laatste plaats meer waarborgen voor de bijzondere autonome positie van de ombudsman. Daarbij steeds zorgvuldig in acht houdend de gelijkwaardige positie van de deelnemers, doch met op onderdelen in redelijkheid gemaakt onderscheid tussen de positie en rol van de gemeente Amsterdam en die van de overige deelnemers.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Dit artikel geeft definities. Waar in de tekst ‘raad' of ‘gemeenteraad' staat, dient daar ook ‘algemeen bestuur van de Stadsregio Amsterdam of Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland' of de beslissingsbevoegde organen van overige deelnemers te worden gelezen. De Gemeentewet schrijft voor dat de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) kan worden toegepast voor samenwerking via een gezamenlijke ombudsman. Hierbij is bepaald dat de Wgr ten aanzien van gemeenschappelijke organen opgenomen bepalingen slechts van toepassing is voor zover de aard van de aan de ombudsman opgedragen taken zich daartegen niet verzet.

Artikel 2 Belang

Geen toelichting.

Artikel 3 Gemeenschappelijk orgaan

Er kan een gemeenschappelijk orgaan worden opgericht door middel van een gemeenschappelijke regeling. In artikel 81z van de Gemeentewet wordt ook verwezen naar de Wgr waarbij aangegeven wordt dat de bepalingen slechts van toepassing zijn voor zover de aard van de aan de ombudsman opgedragen taken zich daartegen niet verzet. Het gemeenschappelijk orgaan is Ombudsman Metropool Amsterdam, maar kan ook anders worden aangeduid. Dit is bedoeld om in de communicatie met in het bijzonder de burger herkenbaar te zijn. Wanneer de Ombudsman bijvoorbeeld klachten behandelt in de gemeente Zaanstad, dan kan de benaming Ombudsman Zaanstad worden gebruikt.

Artikel 4 Privaatrechtelijke rechtspersonen

De ombudsman behandelt ook klachten over gedragingen van privaatrechtelijke rechtspersonen, die een voorheen gemeentelijke taak vervullen of mede vervullen voor één of meer van de raden. Het daartoe bevoegde bestuursorgaan moet daarbij hebben besloten dat de bevoegdheid van de ombudsman zich mede over hun gedragingen uitstrekt. In de gemeente Amsterdam zijn dit ten tijde van het opstellen van deze regeling in elk geval: NV Verzekeringsbedrijf Groot Amsterdam, Stichting Gemeentelijke Kredietbank, NV Zeedijk, Stadsmobiel BV, Stichting Amsterdams Museum, Waternet en Egis. Al deze rechtspersonen vervullen nog taken die onder de verantwoordelijkheid van de Gemeente Amsterdam vallen, waardoor het wenselijk is dat de ombudsman de klachten over deze rechtspersonen kan behandelen.

Voor de overeenkomstige toepassing wordt onder bestuursorgaan mede verstaan een orgaan van de rechtspersoon en wordt een gedraging van een werknemer toegerekend aan het orgaan van de rechtspersoon onder wiens verantwoordelijkheid hij werkt.

Artikel 5 Toetreding en uittreding

Bij toetreding van een gemeente of rechtspersoon is de raad van de Gemeente Amsterdam gemandateerd daarover te beslissen. Toetreding van een nieuwe gemeente of rechtspersoon is in beginsel altijd mogelijk, maar slechts per 1 januari van enig jaar. Dit is wettelijk bepaald in artikel 81p van de Gemeentewet. De reden daarvoor is dat het besluit tot uittreding vóór 1 juli moet zijn gemeld aan de Nationale Ombudsman. In onderling goed overleg, kan de toetreding ook eerder plaatsvinden. Het besluit tot uittreding moet eveneens vóór 1 juli voorafgaande aan de datum van uittreding worden genomen (Gemeentewet).

De financiële gevolgen van een uittreding worden redelijkheidshalve door de Gemeenteraad van Amsterdam vastgesteld, nu de financiële bijdrage van Amsterdam de enige is die ieder jaar bij begroting wordt vastgesteld en deze bijdrage dus de enige is die kan fluctueren. Indien de desbetreffende gemeente zich tegen de hoogte ervan verzet, besluiten alle raden.

Op verzoek van de kleinere deelnemers, is een bepaling opgenomen dat de financiële gevolgen van een uittreding op nul worden gesteld. Dit laat onverlet de vaste bijdrage voor het jaar waarin besloten wordt tot uittreding en de eventuele naheffing.

Artikel 6 Wijziging en opheffing

Indien deze regeling dient te worden gewijzigd, is de Gemeenteraad van Amsterdam gemandateerd om over de wijziging te beslissen. Een uitzondering betreft een wijziging die financiële gevolgen heeft voor een of meerdere deelnemers. In dat geval wordt het besluit voorgelegd aan de betrokken deelnemers. In het geval een deelnemer een zwaarwegend bezwaar heeft tegen de inhoud van een voorstel, maakt de deelnemer deze kenbaar aan de gemeenteraad van Amsterdam, waarna de raad van Amsterdam een vertegenwoordiging van alle raden zal horen, voordat zij een beslissing neemt.

De regeling wordt opgeheven als de gemeente Amsterdam uittreedt, omdat het personeel van het bureau in dienst is van de gemeente Amsterdam, het bureau in de gemeente Amsterdam gevestigd is, de gemeente Amsterdam de grootste financiële bijdrage levert etc. Bij uittreding van de gemeenteraad van Amsterdam, komen al deze zaken ook te vervallen.

Artikel 7 Uitbreiding werkzaamheden/ takenpakket

Deelnemers kunnen de ombudsman verzoeken extra taken op zich te nemen, zoals bijvoorbeeld het vervullen van de functie kinderombudsman. Maar ook kunnen gemeenten de ombudsman verzoeken klachten over rechtspersonen die (deels) zijn belast met een (voorheen) gemeentelijke taak te behandelen. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een organisatie als het GVB of een zorgaanbieder. Hierover maakt de ombudsman aparte financiële afspraken in overleg met de verzoekende gemeente/ rechtspersoon. De inhoud van de (extra) taak/ van de uitbreiding van de werkzaamheden wordt in onderling overleg met de ombudsman vastgesteld en bekrachtigd door een raadsbesluit van de betrokken raad.

Artikel 8 Bureau van de ombudsman

Het bureau van de ombudsman is gevestigd in de gemeente Amsterdam en staat onder leiding van de ombudsman. De ambtenaren van het bureau worden aangesteld in dienst van de Gemeente Amsterdam.

De Gemeentewet schrijft voor dat de ambtenaren van het bureau door het college moeten worden benoemd op voordracht van de ombudsman. In een apart besluit worden rechtspositionele bevoegdheden die het college van Amsterdam heeft ten aanzien van de ambtenaren van het bureau, gemandateerd aan de ombudsman. De ambtenaren van het bureau zijn verder uitsluitend verantwoording verschuldigd aan de ombudsman. Het college mag bovendien aan deze ambtenaren geen andere werkzaamheden opdragen.

De rechtspositieregeling van de gemeente Amsterdam (NRGA) is rechtstreeks van toepassing op de ambtenaren werkzaam bij de ombudsman. Wanneer de NRGA wordt gewijzigd, dan zijn deze wijzigingen automatisch van toepassing op deze groep medewerkers.

Voor wat betreft de overige bedrijfsvoeringsaspecten die het bureau van de ombudsman aangaan, geldt dat de ombudsman verschillende bevoegdheden van het college verkrijgt op basis van (onder)mandaat, -volmacht en - machtiging. Hierover wordt een apart bevoegdhedenbesluit genomen. Bij de uitoefening van die bevoegdheden is de ombudsman gehouden aan de gemeentebrede spelregels voor zover deze niet de onafhankelijke positie van de ombudsman schaden.

Artikel 9 Het onderzoek

Bij de ombudsman komen allerlei vragen, verzoeken en klachten binnen. Sommige hiervan vragen om (uitgebreid) onderzoek. De verzoeken die de ombudsman in dit verband aan bestuursorganen richt, dienen binnen een maand te worden beantwoord. Het bureau van de ombudsman heeft vaak echter ook te maken met simpele, feitelijke vragen waar geen verdergaand onderzoek voor nodig lijkt te zijn. De verzoeken om informatie die de ombudsman (of het bureau van de ombudsman) in dit verband doet, dienen binnen een week beantwoord te worden. In spoedeisende gevallen reageert een betrokken bestuursorgaan per ommegaande. De ombudsman geeft per geval aan welke reactietermijn geldt.

De ombudsman kan het bestuursorgaan verzoeken om de uitvoering van een bepaald besluit of regeling op te schorten als er sprake lijkt te zijn van direct dreigende maatregelen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij dreigende ontruiming, invordering van bedragen en fatale termijnen. De ombudsman kan het bestuursorgaan ook verzoeken om een ‘concrete voorziening'. Ook hierbij dient het weer te gaan om dringende gevallen die spoed behoeven. Hierbij kan het gaan om broodnood of een verzoek om een voorschot van een uitkering, etcetera. In deze spoedeisende gevallen reageert het betrokken bestuursorgaan per ommegaande op het verzoek van de ombudsman.

Artikel 10 Aanbevelingen

De ombudsman kan aanbevelingen doen in een rapport, in een openbare brief, in een column, via social media etc. Indien hij de aanbeveling in een column of via social media doet, zal de ombudsman het bestuursorgaan altijd eerst schriftelijk op de hoogte stellen daarvan, zodat een aanbeveling niet gemist kan worden. Het bestuursorgaan deelt de ombudsman mee op welke wijze aan de aanbevelingen gevolg zal worden gegeven. In de praktijk is het zo dat indien het bestuursorgaan geen gevolg wil geven aan de aanbevelingen van de ombudsman, het rapport geagendeerd wordt voor bespreking in de raadscommissie. Het is de raad die uiteindelijk besluit.

Artikel 11 Jaarverslag

De ombudsman heeft ervoor gekozen om meer actueel te informeren over zijn werkzaamheden. Dit doet hij eens in het kwartaal in de kwartaalrapportages die hij over de deelnemers (en in Amsterdam per RVE) publiceert. Aan het eind van het jaar maakt hij hiervan een korte beschouwing, het jaarverslag. Deze wordt naar alle deelnemers gezonden.

Artikel 12 Overleg

De ombudsman overlegt over veel (met name financiële) zaken met het presidium van de Gemeenteraad van Amsterdam, en daarom bestaat behoefte aan ‘korte lijnen'. Twee vertegenwoordigers van het presidium van de Gemeenteraad van Amsterdam fungeren daarom als directe contactpersonen, zodat zaken snel besproken kunnen worden. Deze twee leden beslissen of iets ter beoordeling van het gehele presidium van de Gemeenteraad van Amsterdam voorgelegd moet worden, of dat hun instemming volstaat. Minimaal eens in het jaar verschijnt de ombudsman in een vergadering van het voltallige presidium van de Gemeenteraad van Amsterdam.

Minimaal eens in het jaar overlegt de ombudsman met een vertegenwoordiging van de raden van de overige deelnemers. Het doel van deze overleggen is met name het bevorderen van de communicatie en het uitwisselen van verwachtingen en ervaringen.

Artikel 13 Begroting

Nu de bijdragen van de overige deelnemers vastliggen in bijlage A, dient de (wettelijk verplichte) mogelijkheid tot het uitbrengen van een zienswijze door een deelnemer geen zinvol doel. Het versturen van concept begrotingen en het verplicht in de gelegenheid stellen van een deelnemer om een zienswijze uit te brengen is daarnaast een administratief zeer zware procedure bij een gemeenschappelijke regeling met een groot aantal deelnemers. De ombudsman maakt daarom onderlinge afspraken met de deelnemers hoe hier praktisch beter mee om gegaan kan worden. De ombudsman publiceert de begroting ieder jaar in ieder geval op zijn website. De ombudsman brengt gedurende het kalenderjaar voorschotbedragen in rekening gebaseerd op het in de begroting toegekende bedrag. Na afloop van een uitvoeringsjaar verantwoordt de ombudsman zich via de jaarrekening over de uitgevoerde werkzaamheden en de werkelijk gemaakte kosten. Onderuitputting in enig jaar kan worden gecompenseerd in volgende jaren. Reservevorming is dus mogelijk en ook wenselijk.

Artikel 14 Bijdragen deelnemende gemeenten

De bijdrage van de gemeente Amsterdam is gebaseerd op de actualisatie van de begroting 2016, te weten; € 1.958.800 plus € 55.000 voor de kinderombudsman, en kan op verzoek van de ombudsman door de raad van de Gemeente Amsterdam incidenteel en structureel tussentijds worden gewijzigd.

De bijdrage van de overige deelnemers is gebaseerd op de reeds bestaande financiële afspraken tussen de deelnemers en de ombudsman. De jaarlijkse bijdrage van een van de overige deelnemers kan verder uitsluitend op basis van een verzoek van die gemeente worden aangepast. De ombudsman kan zelf besluiten over een dusdanig verzoek. Hij stelt evenwel het presidium van de Gemeenteraad van Amsterdam op de hoogte van een voornemen daartoe.

Door het vaststellen van de gemeenschappelijke regeling verbinden alle deelnemers zich voor de in Bijlage A genoemde bedragen. Ook verbinden zij zich aan de nominale indexatie.

De bijdrage van de deelnemende gemeenten, met uitzondering van de gemeente Amsterdam, is vastgelegd per gemeente voor een vast aantal klachten per jaar. Worden er over de betreffende gemeente meer klachten ingediend, dan geldt er een naheffingstarief per klacht. Voor de gemeente Almere geldt dat afspraken zijn gemaakt over een hogere jaarlijkse bijdrage en een hoger naheffingstarief. Dit houdt verband met het feit dat in de telling van het aantal ingediende klachten, klachten die geen enkel onderzoek of interventie hebben gevergd, uitgezonderd worden.

Artikel 15 Jaarrekening

Na afloop van een uitvoeringsjaar verantwoordt de ombudsman zich via de jaarrekening over de uitgevoerde werkzaamheden en de werkelijk gemaakte kosten. Onderuitputting in enig jaar kan worden gecompenseerd in volgende jaren. Reservevorming is dus mogelijk en ook wenselijk. De ombudsman publiceert de jaarrekening ieder jaar in ieder geval op zijn website.

Artikelen 16 tot en met 19

Geen toelichting.

Artikel 20 Inwerkingtreding en evaluatie

Ingevolge artikel 81p van de Gemeentewet kan een gemeentelijke ombudsman alleen per 1 januari van enig jaar worden ingesteld en beëindigd.

Artikel 21

Geen toelichting.