Verordening stadsvernieuwing Vlissingen

Geldend van 08-05-2002 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-05-2002

Intitulé

VERORDENING STADSVERNIEUWING VLISSINGEN

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1.1

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    stadsvernieuwing: de stelselmatige inspanning, zowel op stedenbouwkundig als op sociaal, economisch, cultureel en milieuhygiënisch gebied, gericht op behoud, herstel, verbetering, herindeling of sanering van bebouwde gedeelten van het gemeentelijk grondgebied;

  • b.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen.

Artikel 1.2

  • 1. De gemeenteraad neemt jaarlijks, tegelijk met de vaststelling van de gemeentebegroting, een besluit waarin wordt aangegeven welk bedrag voor een bepaald jaar beschikbaar wordt gesteld in het belang van de stadsvernieuwing aan natuurlijke- of rechtspersonen voor de verschillende sectoren van de samenleving, waaronder in elk geval de bewoners van huur- en eigen woningen, en in het bijzonder ten behoeve van de versterking van de positie van de bewoners, het bedrijfsleven en sociale en culturele instellingen.

  • 2. De bedragen voor deze sectoren worden door het college bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen.

Artikel 1.3

  • 1. De gemeenteraad is bevoegd een voor een bepaalde sector van de samenleving bestemd bedrag als bedoeld in artikel 1.2 te verhogen.

  • 2. De gemeenteraad is bevoegd een voor een bepaalde sector van de samenleving bestemd bedrag te verlagen, wanneer, mede gelet op het totaal van de voor het betreffende jaar voor die bepaalde sector reeds ingediende aanvragen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat voor die bepaalde sector van de samenleving aan het einde van het desbetreffende jaar gelden zullen resteren.

  • 3. Bekendmaking geschiedt op dezelfde wijze als voorgeschreven in artikel 1.2, tweede lid.

Artikel 1.4

  • 1. De gemeenteraad kan de werkingssfeer van deze verordening of onderdelen daarvan naar tijd en plaats beperken.

  • 2. Een daartoe strekkend besluit wordt bekendgemaakt als voorgeschreven in artikel 1.2, tweede lid.

Artikel 1.5

  • 1. Het college is bevoegd om in het belang van de stadsvernieuwing en met inachtneming van het bepaalde in deze verordening geldelijke steun toe te kennen.

  • 2. Het college houdt bij zijn beslissing op grond van het eerste lid rekening met steun die op grond van deze verordening of enige andere regeling is of kan worden toegekend.

  • 3. Het college kan aan het toekennen van geldelijke steun voorschriften verbinden.

Artikel 1.6

Het college kent slechts steun toe voor zover de op grond van artikel 1.2 begrote financiële middelen voor de desbetreffende sector van de samenleving toereikend zijn.

Artikel 1.7

In bijzondere gevallen kan het college in het belang van de stadsvernieuwing afwijken van de bepalingen van deze verordening, gehoord de raadscommissie.

(gew. raadsbesluit 25-04-2002)

HOOFDSTUK 2 PARTICULIERE WONINGVERBETERING

Paragraaf 2.1 Algemene en begripsbepalingen

Artikel 2.1

  • 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a.

      Vervallen;

    • b.

      budget: bedrag aan geldelijke steun dat jaarlijks door de gemeenteraad beschikbaar wordt gesteld ten behoeve van het treffen van voorzieningen;

    • c.

      deelbudget: specificatie van het beschikbare budget;

    • d.

      plan: de opsomming van de voorzieningen, zoals die op het door het college voorgeschreven formulier zijn vermeld, vergezeld van alle voorgeschreven gegevens zoals vereist op grond van deze verordening;

    • e.

      verlenen van geldelijke steun: het besluit van het college dat een opschortend voorwaardelijke aanspraak op geldelijke steun verschaft, mits aan alle voorwaarden van dit hoofdstuk is of wordt voldaan;

    • f.

      vaststellen van geldelijke steun: het besluit van het college waarbij de hoogte van de verleende geldelijke steun wordt vastgesteld;

    • g.

      voorzieningen: bouwkundige maatregel die strekt tot opheffing van technische gebreken;

    • h.

      verbeteringen: maatregelen die noodzakelijk zijn om de stijfheid en stabiliteit te waarborgen en tevens maatregelen die erop gericht zijn aanwezige voorzieningen in overeenstemming te brengen met de verbeteringen als bedoeld in artikel 15 van de Woningwet;

    • i.

      casco:

      1. de funderingen, dragende muren en kolommen, het geraamte van het gebouw met de ondergrond, het ruwe metselwerk en voegwerk, alsmede de vloeren, de buitengevels, waaronder begrepen de kozijnen met ramen en glas, waterslagen en kunst- en natuursteen werken, deuren welke zich in de buitengevel bevinden, balkonconstructies, borstweringen, de daken (inclusief bedekking en randafwerking alsmede alle lood- en zinkwerken en de gootconstructie), dakkapellen, dakramen, schoorstenen, rookgasafvoeren, en ventilatiekanalen;

      2. de technische installaties met de daarbij behorende leidingen voor gas, water en elektriciteitsvoorziening en de afvoer van afval- en hemelwater met de riolering;

    • j.

      kosten van de voorzieningen: de door het college goedgekeurde kosten van het treffen van voorzieningen die worden gemaakt ter zake van:

      1. de aanneemsom voor het verrichten van de werkzaamheden;

      2. de risicoverrekening van loon- en materiaalprijsstijgingen, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling 1991:

      3. het architectenhonorarium;

      4. het toezicht op de uitvoering;

      5. de aansluiting op de nutsvoorzieningen;

      6. de leges;

      7. collectieve begeleidingskosten;

      8. kosten planadvisering;

      9. het vervaardigen van een onderhoudsplan, als bedoeld onder t;

      10. onderzoek en adviezen op het gebied van constructies of op installatietechnisch of bouwfysisch gebied;

      11. administratieve kosten;

      12. een reservering voor kostenverhogingen die ten tijde van de raming van de onder 1e tot en met ten 11e genoemde kosten redelijkerwijs niet voorzienbaar waren;

      13. de kosten voor grondonderzoek, dat noodzakelijk is in verband met het verkrijgen van een bouwvergunning;

    • k.

      bouwkundig inspectierapport: een rapport met betrekking tot een woning dat:

      1. de technische staat van de woning beschrijft;

      2. opgesteld is door een ter zake deskundige instantie;

    • l.

      onderhoudsplan: een door het college goedgekeurd plan dat:

      1. gebaseerd is op een bouwkundig inspectierapport;

      2. gedetailleerd inzicht geeft in de voorgenomen onderhoudswerkzaamheden over een periode van vijftien jaar alsmede in de kosten daarvan;

    • m.

      programma van eisen: het door het college vastgestelde programma van eisen particuliere woningverbetering;

    • n.

      onderhouden: periodieke onderhoudswerkzaamheden aan een woning welke door het college als zodanig worden aangemerkt en dienen om de woning als zodanig in stand te houden;

    • o.

      rentepercentage: het standaardrentepercentage zoals dat in overleg tussen het college en de Stichting Nationaal Restauratiefonds te Hoevelaken [NRF] is gedefinieerd en door het NRF periodiek aan de gemeente wordt opgegeven.

  • 2. Op de kosten, bedoeld in het eerste lid, onder j, worden in mindering gebracht de meerkosten van gelijktijdige verandering dan wel uitbreiding van de woning;

  • 3. Op de kosten, bedoeld in het eerste lid, onder j, worden voorts in mindering gebracht de kosten van te treffen voorzieningen waarvoor op grond van enige andere subsidieregeling geldelijke steun kan worden verkregen.

  • 4. Ingeval van verzekerde schade worden de kosten van de voorzieningen berekend aan de hand van de kosten van het treffen van voorzieningen minus de C.

Artikel 2.2

In dit hoofdstuk wordt mede verstaan onder:

1.

eigenaar:

opstaller, erfpachter, gerechtigde tot een appartementsrecht of degene aan wie door een rechtspersoon een deelnemings- of lidmaatschapsrecht is verleend dat recht geeft op gebruik van een woning, de toekomstig eigenaar die in het bezit is van een voorlopig koopcontract;

2.

eigendom:

het recht van opstal, het erfpachtsrecht, appartementsrecht of door een rechtspersoon verleend deelnemings- of lidmaatschapsrecht dat recht geeft op gebruik van een woning;

3.

woning of woonruimte:

een woongebouw en een afzonderlijk gedeelte van een gebouw, welk gedeelte blijkens indeling en voorzieningen tot bewoning is bestemd.

Artikel 2.3

  • 1. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn slechts van toepassing op het treffen van voorzieningen aan door de eigenaar zelf bewoonde of te bewonen woningen.

  • 2. Deze afdeling is niet van toepassing op:

    • a.

      woningen die niet geschikt of bestemd zijn om gedurende het hele jaar door dezelfde persoon of personen te worden bewoond;

    • b.

      woonwagens als bedoeld in de Woonwagenwet (Stb. 1968, 98) of woonschepen als bedoeld in de Wet op de woonwagens en woonschepen (Stb. 1918, 492);

    • c.

      woningen die als ambts- of dienstwoning in gebruik zijn of als zodanig bestemd;

    • d.

      bejaardenoorden als bedoeld in de Wet op de bejaardenoorden (Stb. 1990, 468);

    • e.

      woningen die [bedrijfsmatig] kamersgewijs worden verhuurd;

    • f.

      noodwoningen;

    • g.

      woningen waarvan de bouw is voltooid op of na 1 januari 1946.

Artikel 2.4

Op grond van dit hoofdstuk kan het college geldelijke steun verlenen voor:

  • a.

    het treffen van voorzieningen aan woningen;

  • b.

    het treffen van voorzieningen aan niet voor bewoning bestemde ruimte[n] boven, onder, naast of anderszins onlosmakelijk verbonden met een woning.

Artikel 2.5

  • 1. In verband met het gestelde in artikel 2.3 en ter uitwerking van het bepaalde in artikel 1.2 stelt de gemeenteraad jaarlijks, bij de vaststelling van het verdeelbesluit, een budget vast voor het verlenen van geldelijke steun voor verbeteringsprojecten.

  • 2. Bij het vaststellen van het budget kan de gemeenteraad ook een jaarprogramma voor verbeteringsprojecten vaststellen.

Artikel 2.6

  • 1. Het college stelt voor de uitvoering van dit hoofdstuk programma's van eisen vast waaraan woningen en niet voor bewoning bestemde ruimte(n) na het treffen van voorzieningen moeten voldoen. Het college kan het programma van eisen voor afzonderlijke deelverbeteringsprojecten aanvullen of wijzigen.

  • 2. Het college kan voor de uitvoering van dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen voor:

    • a.

      de normering van de in artikel 2.1, eerste lid, onder j, genoemde kostensoorten;

    • b.

      de wijze van specificatie van elk van die kostensoorten;

    • c.

      de wijze waarop, bij een gemeenschappelijke aanpak, de uitvoering van de werkzaamheden juridisch en financieel wordt georganiseerd;

    • d.

      de wijze waarop, bij een Vereniging van eigenaren, de subsidieaanvrage voor zowel het appartement als voor de gemeenschappelijke onderdelen van het casco wordt ingediend.

Paragraaf 2.2.1 Het aanvragen, verlenen, vaststellen en intrekken van geldelijke steun

Artikel 2.7

De aanvrager vraagt de geldelijke steun aan bij het college.

Artikel 2.8

  • 1. De aanvraag om verlening van geldelijke steun gaat vergezeld van de in het aanvraagformulier genoemd bijlagen en documenten.

  • 2. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, dienen door de aanvrager in tweevoud geleverd te worden.

  • 3. Het college beslist binnen zes weken nadat de aanvraag is ontvangen. Het college kan zijn beslissing één maal voor ten hoogste zes weken verdagen.

Artikel 2.9

  • 1. Een aanvraag voor geldelijke steun wordt voor wat de volgorde van indiening betreft geacht te zijn ingediend, op het moment dat de aanvrager heeft voldaan aan het gestelde in artikel 2.7.

  • 2. Indien op het moment, waarop de aanvraag wordt ingediend, het voor de uitvoering van dit hoofdstuk door de gemeenteraad beschikbaar gestelde budget zou worden overschreden wordt de aanvraag afgewezen.

Artikel 2.10

  • 1. Het college stelt geen geldelijke steun vast indien:

    • a.

      met het treffen van de voorzieningen het belang van de stadsvernieuwing en de volkshuisvesting niet of in onvoldoende mate wordt gediend;

    • b.

      de voorzieningen niet sober en doelmatig worden uitgevoerd;

    • c.

      de geraamde kosten van de voorzieningen niet geacht kunnen worden te staan in een redelijke verhouding tot het te bereiken resultaat;

    • d.

      met het treffen van de voorzieningen is begonnen voordat de aanvrager een besluit tot het verlenen van geldelijke steun heeft ontvangen;

    • e.

      de kosten van de voorzieningen minder dan € 6.806,70 bedragen;

    • f.

      de kosten van de voorzieningen € 45.378,02 te boven gaan;

    • g.

      de woning na het treffen van de voorzieningen - behoudens afwijking of ontheffing - niet voldoet aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;

    • h.

      eerder in hetzelfde kalenderjaar of tegelijk met dat plan een ander plan met betrekking tot dezelfde woning is ingediend;

    • i.

      aan de woning, dezelfde of vergelijkbare voorzieningen binnen vijftien jaar voor het tijdstip van de aanvraag met geldelijke steun van overheidswege zijn aangebracht.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen vrijstelling verlenen van het bepaalde in het eerste lid, onder i.

Artikel 2.11

  • 1. De geldelijke steun wordt verleend onder de voorwaarde dat:

    • a.

      niet tot verkoop van de woning wordt overgaan tot aan het moment van vaststelling van de geldelijke steun conform de bepalingen van deze verordening, tenzij het college voor een zodanige verkoop vooraf toestemming heeft verleend;

    • b.

      met de uitvoering van de werkzaamheden een aanvang wordt gemaakt binnen dertien weken na de dag waarop het besluit tot verlening van de geldelijke steun aan de aanvrager is verzonden; het college kan deze termijn éénmaal met dertien weken verlengen;

    • c.

      binnen vierentwintig maanden na de verlening van de geldelijke steun moeten de werkzaamheden zijn voltooid en moet de gereedmelding, zoals bedoeld in artikel 2.12, zijn ingediend;

    • d.

      aan de door het college met controle belaste personen op door hen te bepalen tijdstippen:

      1e toegang wordt verleend tot het onroerend goed;

      2e inzage wordt verleend in de op het treffen van de voorzieningen betrekking hebbende bescheiden en tekeningen;

      3e de op het treffen van de voorzieningen betrekking hebbende gegevens worden vastgesteld;

      4e gelegenheid wordt gegeven tot het controleren van de op het treffen van de voorzieningen betrekking hebbende gegevens;

    • e.

      de bescheiden en gegevens die naar het oordeel van het college nodig zijn voor de juiste toepassing van dit hoofdstuk van de verordening worden verstrekt;

    • f.

      bij het treffen van de voorzieningen niet wordt gehandeld in strijd met artikel 3 van het Vestigingsbesluit bouwnijverheidsbedrijven 1958;

    • g.

      niet zonder voorafgaande toestemming van het college wordt afgeweken van het plan;

    • h.

      de aanvrager de woning, met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.17, gedurende vijftien jaren zal onderhouden;

    • i.

      de woning, gedurende de in artikel 2.14 genoemde termijn, niet zonder voorafgaande toestemming van het college wordt gesloopt of aan de bestemming tot woning wordt onttrokken, dan wel wordt onttrokken aan de bestemming om gedurende het gehele jaar door dezelfde persoon of personen te worden bewoond;

    • j.

      de eigendom van de woning, gedurende de in artikel 2.14 benoemde termijn, niet zonder voorafgaande toestemming van het college wordt overgedragen een derde.

  • 2. Het college kan nadere voorwaarden stellen met betrekking tot het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 2.12

  • 1. De aanvrager verklaart - met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.11, eerste lid, onder c, aan het college, dat de werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2. De gereedmelding is tevens een verzoek om definitieve vaststelling van de geldelijke steun.

  • 3. De gereedmelding vindt plaats door middel van een volledig ingevuld gereedmeldingsformulier en gaat vergezeld van de in het formulier genoemde bijlagen en documenten.

  • 4. De gereedmelding wordt voor wat het moment van indiening betreft geacht te zijn ingediend op het moment dat de aanvrager heeft voldaan aan het gestelde in lid 3.

Artikel 2.13

  • 1. Vaststelling van de geldelijke steun vindt plaats nadat:

    • a.

      de in de aanvraag opgenomen werkzaamheden zijn gereed gemeld;

    • b.

      de werkzaamheden, bedoeld onder a, door of vanwege het college zijn gecontroleerd en akkoord bevonden;

    • c.

      de bij de gereedmelding behorende gegevens, bijlagen en documenten als genoemd in artikel 2.12, derde lid, zijn overgelegd en door of vanwege het college zijn gecontroleerd en akkoord bevonden, dan wel zijn vastgesteld;

    • d.

      is voldaan aan de bij of krachtens deze verordening gestelde voorwaarden.

  • 2. De hoogte van de te vaststellen geldelijke steun wordt berekend op basis van de bij de verlening goedgekeurde kosten van de voorzieningen, of de werkelijke kosten van de voorzieningen indien lager, alsmede met inachtneming van de goedgekeurde kosten voor meer- en minderwerk.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kunnen op verzoek van de aanvrager de kosten van de voorzieningen anders worden berekend dan met gebruikmaking van de werkelijke kosten.

  • 4. Het verzoek, bedoeld in het derde lid, wordt gelijktijdig ingediend met de gereedmelding.

Artikel 2.14

  • 1. De geldelijke steun in de vorm van subsidie op termijn wordt betaalbaar gesteld aan het einde van de lopende maand van het jaar waarin een termijn van vijftien jaren na de vaststelling van de geldelijke steun eindigt, mits voldaan is aan de in dit hoofdstuk genoemde voorwaarden en met name aan de in artikel 2.17 gestelde voorwaarde.

  • 2. Indien de hoogte van het rentepercentage daartoe aanleiding geeft gaat het college uiterlijk op het moment van de vaststelling van de geldelijke steun over tot uitbetaling van een voorschot op de subsidie op termijn, zoals bepaald in artikel 2.16.

Artikel 2.15

  • 1. Ingeval van overtreding van de voorwaarden als bedoeld in dit hoofdstuk, dan wel die gesteld zijn bij de verlening en vaststelling van de subsidie op termijn zal het college, al naar gelang de ernst van de overtreding:

    • a.

      het besluit tot vaststelling en verlening van de geldelijke steun geheel of gedeeltelijk intrekken en zal niet of gedeeltelijk worden overgegaan tot betaalbaarstelling van de geldelijke steun;

    • b.

      reeds betaalde geldelijke steun en reeds betaalde voorschotten op de geldelijke steun geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

  • 2. Ingeval de overtreding van de voorwaarden die gesteld zijn bij de vaststelling van de subsidie op termijn niet verwijtbaar is, kan het college besluiten de in het eerste lid genoemde sancties geheel of gedeeltelijk niet te treffen.

Paragraaf 2.2.2 Nadere bepalingen

Artikel 2.16

  • 1.

    De subsidie op termijn is gelijk aan een percentage van de bij de vaststelling van de geldelijke steun door het college goedgekeurde kosten van de voorzieningen. Dit subsidiepercentage wordt bepaald aan de hand van tabel I:

1. Tabel I

Bij een rentepercentage, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder o, van:

meer dan

niet meer dan

bedraagt het subsidiepercentage

en het voorschot

-

6,50

83 %

0

6,50

7,50

96 %

0

7,50

8,50

100 %

6 %

8,50

9,50

100 %

12 %

9,50

10,50

100 %

17 %

10,50

11,50

100 %

21 %

11,50

-

100 %

24 %

  • 2.

    Een krachtens het eerste lid en artikel 2.14 bepaald voorschot wordt op betalingen ingevolge lid 3 in mindering gebracht. Overigens geschiedt de verlening en vaststelling van een voorschot onder dezelfde voorwaarden en bepalingen als die gelden voor de subsidie op termijn.

  • 3.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid wordt bij een eigendomsoverdracht voor de afloop van de termijn, bedoeld in artikel 2.14, de subsidie op termijn opnieuw vastgesteld. Een eventueel verleend voorschot, zoals bedoeld in het eerste lid, wordt op de opnieuw vastgestelde subsidie op termijn in mindering gebracht. Mits aan de voorwaarden en verplichtingen van dit hoofdstuk is voldaan, bedraagt de geldelijke steun een percentage van de in het eerste lid bedoelde subsidie op termijn, overeenkomstig tabel II:

    Tabel II

eigendomsoverdracht

percentage van

subsidie op termijn

eigendoms-overdracht

percentage van

subsidie op termijn

0e tot 13e maand

40%

97e tot 109e maand

65%

13e tot 25e maand

40%

109e tot 121e maand

70%

25e tot 37e maand

43%

121e tot 133e maand

75%

37e tot 49e maand

46%

133e tot 145e maand

80%

49e tot 61e maand

49%

145e tot 157e maand

85%

61e tot 73e maand

52%

157e tot 169e maand

90%

73e tot 85e maand

55%

169e tot 181e maand

95%

85e tot 97e maand

60%

Artikel 2.17

  • 1. Ter nadere uitwerking van het bepaalde in de artikelen 2.12 en 2.13 stelt de aanvrager bij de gereedmelding voor de in artikel 2.14 bepaalde periode een onderhoudsplan voor de woning op.

  • 2. De aanvrager geeft in het onderhoudsplan het onderhoudsschema aan voor de periodieke onderhoudswerkzaamheden van de woning. De aanvrager verklaart de woning gedurende de in het eerste lid bepaalde periode te onderhouden.

  • 3. Het onderhoudsplan is, nadat dit door het college is goedgekeurd en vastgesteld, bindend. De mate, waarin het onderhoudsplan is of wordt uitgevoerd, is naar het oordeel van het college bepalend voor de ingevolge dit hoofdstuk vast te stellen en uit te betalen geldelijke steun.

Artikel 2.18

  • 1. Ten behoeve van het treffen van voorzieningen aan het casco van een niet voor bewoning bestemd ruimte, welke ruimte en de daarboven, onder-, naast- of anderszins onlosmakelijk verbonden woning geldelijke steun verleend of vastgesteld worden.

  • 2. De geldelijke steun wordt berekend over de bij de vaststelling van de geldelijke steun voor het treffen van voorzieningen aan de woning door het college goedgekeurde kosten van de voorzieningen aan het casco.

Artikel 2.19

De geldelijke steun wordt verleend als subsidie op termijn, op de wijze zoals in dit hoofdstuk is bepaald.

Paragraaf 2.3 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 2.20

Ter nadere uitwerking en ter afwijking van het bepaalde in artikel 1.7 kan het college afwijken van het bepaalde in dit hoofdstuk, indien vanwege bijzondere omstandigheden een strikte toepassing van het bepaalde in dit hoofdstuk en ingevolge de overige bepalingen van deze verordening naar zijn oordeel zou leiden tot een onredelijke beslissing.

Artikel 2.21

  • 1. Het hoofdstuk 2 - Verbetering van door de eigenaar bewoonde woningen van de Subsidieverordening stadsvernieuwing, laatstelijk vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 27 januari 1994, wordt met terugwerkende kracht tot 1 januari 1995 ingetrokken.

  • 2. Op aanvragen, waarop voor 1 januari 1995 bijdragen zijn verleend, blijven de bepalingen van het in het eerste lid genoemde hoofdstuk van toepassing.

HOOFDSTUK 3 MONUMENTEN EN BEELDBEPALENDE PANDEN

Artikel 3.1

  • 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a.

      panden met waarde als monument, verder te noemen panden:

    monumenten en beeldbepalende panden;

    • b.

      monumenten:

    1. panden die zijn opgenomen in het register van de beschermde monumenten als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988, dan wel panden ten aanzien van welker aanwijzing als beschermd de minister van welzijn, volksgezondheid en cultuur het advies heeft gevraagd als bedoeld in artikel 3 van deze wet;

    2. panden die zijn opgenomen in de monumentenlijst als bedoeld in de gemeentelijke monumentenverordening;

    • c.

      beeldbepalende panden:

    1. panden die niet als monument zijn beschermd, maar die naar het oordeel van het gemeentebestuur een kenmer­kend onderdeel vormen van een beschermd stads- of dorpsgezicht dat krachtens artikel 35 van de Monumen­tenwet 1988 is aangewezen;

    2. panden die niet als monument zijn beschermd, maar die naar het oordeel van het gemeentebestuur een kenmer­kend onder­deel vormen van een door de ge­meenteraad als waar­devol aangemerkt gebied.

  • 2. In dit hoofdstuk wordt onder eigenaar mede verstaan:

    • a.

      degene die het recht van erfpacht heeft;

    • b.

      de houder van een recht van opstal;

    • c.

      de toekomstige eigenaar, erfpachter of houder van een opstalrecht.

  • 3. Indien in dit hoofdstuk wordt verwezen naar een artikel, voorzien van de toevoeging: (oud), dan worden daarmee bedoeld de artikel welke in hoofdstuk 6 van deze verordening zijn opgenomen.

Artikel 3.2

  • 1. Aan de eigenaar, tevens bewoner van een pand, kan een bijdrage-ineens worden toegekend ter tegemoetkoming in de kosten van het treffen van:

    • a.

      voorzieningen tot verbetering van de indeling of het woongerief;

    • b.

      voorzieningen tot opheffing van bouwtechnische gebreken, het normale onderhoud te boven gaande;

    • c.

      overige voorzieningen, het normale onderhoud te boven gaande, die voor de instandhouding van het pand noodzakelijk zijn.

  • 2. Aan de eigenaar, tevens verhuurder van een bewoond pand, kan een bijdrage-ineens worden toegekend ter tegemoetkoming in de kosten van voorzieningen zoals bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Aan de eigenaar van een pand, niet zijnde een woning en niet tot woning bestemd, kan een bijdrage-ineens worden toegekend ter tegemoetkoming in de kosten van voorzieningen zoals bedoeld in het eerste lid, onder b en c.

  • 4. De bijdrage-ineens zoals bedoeld in het eerste en tweede lid, bedraagt maximaal 50% van de kosten van voorzieningen, doch ten hoogste 50% van € 90.756,04.

  • 5. De bijdrage-ineens zoals bedoeld in het derde lid, bedraagt maximaal 50% van de kosten van voorzieningen, doch ten hoogste 50% van € 68.067,03.

  • 6. Op de kosten van voorzieningen worden in mindering gebracht de kosten waarvoor uit hoofde van deze verordening of enige andere regeling steun is of kan worden toegekend, alsmede de kosten die uit hoofde van een andere regeling zijn of kunnen worden gefinancierd.

  • 7. In bijzondere gevallen kan de bijdrage-ineens op een hoger bedrag worden vastgesteld dan voortvloeit uit de toepassing van het vierde en cijfde lid van dit artikel.

Artikel 3.3

Onder de in artikel 3.2 bedoelde kosten van de voorzieningen worden in elk geval begrepen de geraamde en door of namens het college goedgekeurde bedragen van:

  • a.

    de aanneemsom;

  • b.

    de risicoverrekening van loon- en materiaalprijsstijgingen;

  • c.

    het honorarium van de architect en de constructeur, de kosten van het dagelijks toezicht en de bestedingskosten;

  • d.

    de leges voor de bouwvergunning en voor enige andere vergunning die nodig is voor het treffen van de voorzieningen;

  • e.

    de verschuldigde omzetbelasting.

Artikel 3.4

  • 1. Op de bijdrage-ineens ingevolge artikel 3.2. is artikel 2.5 (oud) van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor zoveel nodig daarin in plaats van woning pand dient te worden gelezen.

  • 2. De bijdrage-ineens ingevolge artikel 3.2 wordt slechts toegekend wanneer het pand, indien van een ingrijpende verbetering sprake is, na het treffen van de voorzieningen in zijn geheel zal voldoen aan de eisen die volgens wettelijke voorschriften aan het pand moeten worden gesteld.

  • 3. De bijdrage-ineens ingevolge artikel 3.2 wordt slechts toegekend wanneer het pand na het treffen van de voorzieningen uit een oogpunt van monumentenzorg aan redelijke eisen voldoet, dan wel een redelijke bijdrage levert aan het uiterlijk aanzien van het stads- of dorpsgezicht.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het tweede en derde lid kan het college toestaan dat de voorzieningen in ten hoogste vier fasen, doch uiterlijk binnen vier jaar, worden getroffen, mits in de eerste fase ten minste de bouwtechnische gebreken van het gehele pand of een zelfstandig onderdeel ervan worden opgeheven.

Artikel 3.5

Bij hun beslissing op aanvragen om een bijdrage-ineens ingevolge artikel 3.2 houdt het college in elk geval rekening met:

  • a.

    de prioriteit die het treffen van voorzieningen in het kader van de stadsvernieuwing heeft;

  • b.

    de waarde van het pand als monument of als beeldbepalend pand;

  • c.

    de bouwtechnische en uiterlijke staat van het pand, mede in relatie tot zijn omgeving;

  • d.

    het huidige en toekomstige gebruik van het pand;

  • e.

    de wijze van exploitatie van het pand;

  • f.

    de mate waarin de werkzaamheden, verbonden aan het treffen van de voorzieningen, worden verricht door de eigenaar, anders dan in de uitoefening van zijn bedrijf, al dan niet met hulp van anderen, zonder dat bij de hulp sprake is van uitoefening van een bedrijf.

Artikel 3.6

  • 1. Op de bijdrage-ineens is het bepaalde in artikel 2.4 (oud) van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat in plaats van het in dat artikel vermelde artikel 2.3, tweede lid, moet worden gelezen artikel 3.4, vierde lid.

  • 2. De bijdrage-ineens wordt voorts toegekend onder het voorschrift dat de eigenaar schriftelijk ten genoegen van het college verklaart dat het pand na het treffen van de voorzieningen behoorlijk zal worden onderhouden.

Artikel 3.7

Artikel 2.13 (oud) is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.8

  • 1. Het college beslist omtrent een aanvraag om een bijdrage-ineens binnen vierentwintig weken na de ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het kan zijn beslissing eenmaal voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3.9

De artikelen 2.15 (oud) en 2.16 (oud) zijn van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 4 OVERIGE STEUN

Artikel 4.1

  • 1. Aan een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet kan een bijdrage-ineens worden verstrekt ter tegemoetkoming in de kosten van aankoop van particuliere woningen die ouder zijn dan vijftig jaren.

  • 2. De bijdrage-ineens bedraagt ten hoogste een bedrag van € 4.537,80 per aangekochte woning.

HOOFDSTUK 5 BEDRIJVEN

Dit hoofdstuk vervalt met ingang van 1 januari 1995, met dien verstande dat het van toepassing blijft op aanvragen om de in dit hoofdstuk genoemde bijdrage:

  • a.

    waarop voor 1 januari 1995 door het college is beschikt of

  • b.

    die voor 1 januari 1995 bij het college zijn ingediend en waarop na die datum wordt beschikt.

(rb.16/12/93; 8-7(234).

Artikel 5.1

  • 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a.

      detailhandelsbedrijf: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van goederen aan de uiteindelijke gebruiker of verbruiker;

    • b.

      ondernemer: een natuurlijk persoon of een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam die daadwerkelijk en rechtmatig een detailhandelsbedrijf uitoefent;

    • c.

      het gebied: het gedeelte van de gemeente, bij besluit van de gemeenteraad, als bedoeld in artikel 1.4, aangewezen voor de toepassing van dit hoofdstuk.

  • 2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt met een ondernemer gelijkgesteld zijn rechtsvoorganger of -opvolger, indien deze zijn echtgeno[o]t[e] of een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad is.

  • 3. Indien twee of meer ondernemers gezamenlijk een bedrijf uitoefenen dat als een economische eenheid kan/moet worden aangemerkt, worden zij voor de toepassing van dit hoofdstuk als één ondernemer aangemerkt.

Artikel 5.2

  • 1. Geldelijke steun aan een ondernemer kan worden verleend ten behoeve van verbouwing en/of aanpassing van een detailhandelsbedrijf, gelegen in het gebied.

  • 2. Geldelijke steun wordt toegekend indien:

    • a.

      dit het belang van de stadsvernieuwing als bedoeld in artikel 1.5, ten goede komt, een evenwichtige vernieuwing, concentratie en versterking van detailhandelsfunctie plaats vindt, waardoor de binnenstad, zowel voor de eigen bevolking als voor inwoners van andere gemeenten, attractiever wordt;

    • b.

      bij het detailhandelsbedrijf niet meer dan 25 personen werkzaam zijn;

    • c.

      het detailhandelsbedrijf levensvatbaar is;

    • d.

      het detailhandelsbedrijf binnen een redelijke termijn onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de vraag om geldelijke steun in de gemeente is uitgeoefend, zodanig dat een beoordeling van de bedrijfsvoering mogelijk is.

Artikel 5.3

  • 1. Geldelijke steun wordt niet verleend, indien de ondernemer zijn omzet in belangrijke mate bereikt met werkzaamheden op het terrein van:

    • -

      bemiddeling en/of handel in roerende en onroerende goederen, dienstverlening en arbeidsbemiddeling, met uitzondering van reisbureaus;

    • -

      dienstverlening inzake accountancy, boekhouden of administratie;

    • -

      dienstverlening en advisering, anders dan door aanneming van werk, inzake techniek, bouwkunde, industrieel eigendom, reclame, informatica, incasso, taxatie, alsmede op juridisch, economisch of fiscaal terrein;

    • -

      exploitatie van schoonheidsinstituten, pedicure, bad-, heilgymnastiek-, massage- of seksinrichtingen;

    • -

      dienstverlening inzake onderwijs, opleiding, vertaling of rij-instructie.

  • 2. Geldelijke steun wordt verder niet verstrekt voor zover de ondernemer geldelijke aanspraken heeft ontleend of kan ontlenen aan andere regelingen, waaronder begrepen het Burgerlijk Wetboek, of overeenkomsten, met uitzondering van de Algemene Bijstandswet [Stb. 1963, 284], de Wet Investeringsrekening [Stb. 1978, 368] en de Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen of de regelingen, die daarvoor in de plaats komen of worden gesteld.

  • 3. Geldelijke steun wordt tenslotte niet verstrekt, indien de ondernemer binnen een periode van vijf jaren geldelijke steun ingevolge dit hoofdstuk is toegekend, tenzij:

    • -

      de ondernemer binnen de gestelde termijn van vijf jaren verschillende verbouwingen uitvoert, die zijn te beschouwen als één verbouwing;

    • -

      de ondernemer op verschillende locaties bedrijfsactiviteiten uitvoert en binnen vijf jaren geldelijke steun aanvraagt voor één van de andere locaties, dan waarvoor reeds geldelijke steun is verleend.

  • 4. Het college kan in bijzondere gevallen, de raadscommissie gehoord, afwijken van het bepaalde in het eerste lid, indien de daarin bedoelde ondernemer een bedrijf uitoefent in een detailhandelspand. (gew. rdbs. 25-04-2002)

Artikel 5.4

Aan de ondernemer die voor de bedrijfsvoering noodzakelijke verbouwingen en/of aanpassingen verricht of laat verrichten aan een verouderde voorgevelonderpui - inclusief eventueel aanwezige etalages - van zijn detailhandelsbedrijfsruimte, gelegen in het gebied, kan geldelijke steun worden toegekend in de kosten van:

  • a.

    verbouwing en/of aanpassing;

  • b.

    hogere huisvestingskosten, voor zover de ondernemer zijn bedrijfsruimte huurt;

  • c.

    herinrichting;

  • d.

    winstdaling als gevolg van bedrijfsstagnatie.

Artikel 5.5

  • 1. De geldelijke steun als bedoeld in artikel 5.4, onder a, bedraagt 30% van de met de verbouwing en/of aanpassing naar raming gemoeide kosten.

  • 2. De geldelijke steun, als bedoeld in artikel 5.4, onder b, bedraagt tweemaal het verschil tussen de oude en de nieuwe huur op jaarbasis, voor zover de verbouwing en/of aanpassing geen gevolg is van wezenlijke veranderingen in de aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten.

  • 3. De geldelijke steun als bedoeld in artikel 5.4 onder c, bedraagt 30% van de geraamde herinrichtingskosten. Tot deze kosten worden gerekend:

    • -

      voorzieningen welke aard- of nagelvast dienen te worden aangebracht;

    • -

      het vervangen van onderdelen van de inrichting welke niet passend zijn te maken voor de verbouwde en/of aangepaste bedrijfsruimte.

  • 4. De geldelijke steun als bedoeld in artikel 5.4, onder d, bedraagt ten hoogste € 4.537,80 per week over de periode dat de stagnatie optreedt tot maximaal zes weken of € 1.361,34 totaal.

  • 5. De geldelijke steun als bedoeld in de leden 1, 2, 3 en 4 van dit artikel, bedraagt maximaal € 6.806,70 totaal.

Artikel 5.6

  • 1. Op de aanvraag om toekenning van geldelijke steun als bedoeld in dit hoofdstuk wordt beslist door het college.

  • 2. Een aanvraag dient te worden ingediend voordat de ondernemer overgaat tot uitvoering van zijn voornemens die tot geldelijke steun kunnen leiden.

  • 3. Een aanvraag dient naast de gegevens, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag, vergezeld te gaan van een advies opgesteld door het Regionaal Instituut voor het Midden en Kleinbedrijf, het Centraal Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf, het Koninklijk Nederlands Ondernemers Verbond, het Nederlands Christelijk Ondernemers Verbond of de Rijksnijverheidsdienst. Toetsing aan het criterium als bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, onder c, geschiedt door één van deze organen.

  • 4. De ondernemer dient, voor zover redelijkerwijs voor de uitvoering van dit hoofdstuk nodig is, desgevraagd aan de door of vanwege het college aangewezen personen gegevens te verstrekken, inzage te geven in zijn boeken en bescheiden, machtiging te verstrekken tot inzage van de bij de Dienst der Rijksbelastingen berustende gegevens van zijn detailhandelsbedrijf en toegang te verlenen tot zijn detailhandelsbedrijfsruimten.

  • 5. Indien de ondernemer op het moment van aanvraag, dan wel op het moment waarop het college op de aanvraag een beslissing nemen, in staat van faillissement is komen te verkeren of hem surséance van betaling is verleend, wordt de bijdrage op die grond geweigerd.

Artikel 5.7

  • 1. Het college beslist op de aanvraag binnen acht weken na de ontvangst.

  • 2. Het college stelt bij zijn beschikking het definitieve bedrag van de geldelijke steun vast. In het geval dat de kosten, waarop het steunbedrag is gebaseerd, achteraf in werkelijkheid hoger of lager blijken te zijn uitgevallen, zal geen verrekening van het verschil plaatsvinden.

  • 3. Het college kan, indien gunstig wordt beschikt op de aanvraag om geldelijke steun, aan de ondernemer in daartoe aanleiding gevende gevallen een voorschot verstrekken.

  • 4. Het voorschot wordt verrekend bij de uitbetaling van het definitieve totaal bedrag van de geldelijke steun. Deze uitbetaling vindt plaats, zodra de ondernemer heeft aangetoond dat de bedrijfsvoornemens overeenkomstig de overgelegde bescheiden zijn uitgevoerd.

  • 5. De ondernemer moet zich verbinden de als voorschot ontvangen geldelijke steun terstond als onverschuldigd betaald te restitueren, indien en voor zover de bedrijfsvoornemens niet binnen zes maanden overeenkomstig de ingediende bescheiden zijn uitgevoerd. Het college is bevoegd deze termijn éénmalig met drie maanden te verlengen.

Artikel 5.8

  • 1. Het college houdt de beslissing op aanvragen om geldelijke steun aan, waaraan in verband met het bepaalde in artikel 1.6 niet kan worden voldaan.

  • 2. Aanvragen als bedoeld in het eerste lid worden met onmiddellijke ingang van het daarop volgende jaar bij voorrang in behandeling genomen en afgedaan zonder dat opnieuw een aanvraag behoeft te worden ingediend.

Artikel 5.9

Ter aanvulling van het bepaalde in artikel 1.7 is het college bevoegd af te wijken van de bepalingen van dit hoofdstuk. Het zal hiertoe niet overgaan, dan nadat eveneens de vaste raadscommissie is gehoord.

HOOFDSTUK 6 OVERGANGSBEPALINGEN

Tot een nader te bepalen tijdstip blijven voor de toepassing van hoofdstuk 3 de volgende bepalingen van kracht:

Artikel 2.4 (oud)

  • 1. De bijdrage-ineens wordt slechts verstrekt onder de volgende voorschriften:

    • a.

      Binnen drie maanden na een bij de toekenning te bepalen tijdstip dient met het treffen van de voorzieningen een aanvang te worden gemaakt.

    • b.

      De voorzieningen moeten zijn getroffen binnen twee jaren na de toekenning dan wel, in geval het bepaalde in artikel 2.3, tweede lid, toepassing heeft gevonden, binnen de ingevolge dat artikellid gestelde termijn na de toekenning.

    • c.

      Aan de door het college met controle belaste personen moet (moeten) op door hen te bepalen tijdstippen:

  • 1. toegang worden verleend tot het gebouwde onroerend goed;

  • 2. inzage worden verleend van de op het treffen van de voorzieningen betrekking hebbende bescheiden en tekeningen;

  • 3. de op het treffen van de voorzieningen betrekking hebbende gegevens worden verstrekt;

  • 4. gelegenheid worden gegeven tot het controleren van de op het treffen van de voorzieningen betrekking hebbende gegevens;

    • d.

      De bescheiden en gegevens, die nodig zijn voor de juiste toepassing van deze verordening, moeten worden verstrekt.

    • e.

      Bij het treffen van de voorzieningen, bedoeld in artikel 2, mag niet wordt gehandeld in strijd met artikel 3 van het Vestigingsbesluit Bouwnijverheidsbedrijven 1958.

  • 2. Het college kan afwijking van de in het eerste lid, onder a en b, genoemde termijnen toestaan.

Artikel 2.5 (oud)

  • 1. De bijdrage-ineens wordt niet verstrekt indien:

    • a.

      met het treffen van de voorzieningen het belang van de volkshuisvesting niet of niet in voldoende mate wordt gediend;

    • b.

      de kosten van voorzieningen niet geacht kunnen worden te staan in een redelijke verhouding tot het te verkrijgen resultaat;

    • c.

      met het treffen van de voorzieningen is begonnen voordat de eigenaar-bewoner een aanvraag om een bijdrage-ineens bij het college heeft ingediend;

    • d.

      de kosten van de voorzieningen minder bedragen dan € 680,67;

    • e.

      de woning, waaraan de voorzieningen worden getroffen of de woning, die door het treffen van de voorzieningen tot stand wordt gebracht, naar het oordeel van het college niet geschikt of bestemd is om het gehele jaar door te worden bewoond;

    • f.

      het gebouw, waaraan de voorzieningen worden getroffen, bestemd is om binnen een periode van tien jaren te worden afgebroken.

  • 2. Het eerste lid, onder d, is niet van toepassing indien uitsluitend een of meer van de in artikel 2.7 (oud), eerste lid, onder a en b, genoemde voorzieningen worden getroffen.

  • 3. In bijzondere gevallen kan het college afwijken van het bepaalde in het eerste lid, onder c.

Artikel 2.7 (oud)

  • a. het aanbrengen van een closet met waterspoeling met bijkomende voorzieningen;

  • b. 1e. het maken van een doucheruimte met inrichting;

    • 2e.

      het aanbrengen van een douche-inrichting in een bestaande ruimte.

Artikel 2.13 (oud)

  • 1. De aanvraag om toekenning van een bijdrage-ineens wordt op een door het college vast te stellen formulier bij hen ingediend.

  • 2. Naast het in het eerste lid bedoelde aanvraagformulier dient de aanvraag te bevatten:

    • a.

      een gespecificeerde begroting van de kosten;

    • b.

      een werkomschrijving;

    • c.

      tekeningen, aangevende zowel de bestaande als de te maken toestand van de woning (schaal 1:100);

    • d.

      de naam en het adres van de aannemers;

    • e.

      indien de aanvraag mede betreft het treffen van de voorziening, genoemd in artikel 2.7, tweede lid, onder h, een verklaring, afgegeven door het nutsbedrijf, waaruit blijkt dat de desbetreffende installatie is afgekeurd.

Artikel 2.15 (oud)

Uitbetaling van een op grond van dit hoofdstuk toegekende bijdrage vindt plaats nadat:

  • a.

    de in de aanvraag opgenomen werkzaamheden schriftelijk zijn gereedgemeld onder indiening van de daarop betrekking hebbende gegevens;

  • b.

    de onder a bedoelde werkzaamheden door of vanwege het college zijn gecontroleerd en akkoord bevonden;

  • c.

    de rekeningen en betaalbewijzen inzake de uitgevoerde werkzaamheden de totale kostenopstelling, waarin de verrichte werkzaamheden op dezelfde wijze zijn gerangschikt als in de in artikel 2.13 (oud) bedoelde begroting, door het college is gecontroleerd en akkoord bevonden.

Artikel 2.16 (oud)

In daarvoor naar het oordeel van het college in aanmerking komende gevallen kan op verzoek van de aanvrager, indien 50% of meer van de in de aanvraag vermelde werkzaamheden zijn verricht en akkoord bevonden, een voorschot op de bijdrage-ineens worden verstrekt van maximaal 50% van de toegekende bijdrage.

Vastgesteld in de openbare raadsvergadering van Vlissingen op 25 januari 1985,

de secretaris, de voorzitter,

J.M.A. van Nassau drs. Th.J.Westerhout