Verordening van het algemeen bestuur van de gemeenschapplijke regeling Waddenfonds houdende regels omtrent subsidie Algemene subsidieverordening Waddenfonds 2017

Geldend van 01-01-2019 t/m 31-12-2021

Intitulé

Verordening van het algemeen bestuur van de gemeenschapplijke regeling Waddenfonds houdende regels omtrent subsidie Algemene subsidieverordening Waddenfonds 2017

Het algemeen bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Waddenfonds,

gelet op artikel 5 van de gemeenschappelijke regeling Waddenfonds,

besluit de Algemene subsidieverordening Waddenfonds 2017 vast te stellen als volgt:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen bestuur: het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling Waddenfonds;

  • b.

    Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Europese Commissie van 17 juni 2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, Publicatieblad van de Europese Unie van 26 juni 2014, PbEU L187/1;

  • c.

    activiteitenplan: een beschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen;

  • d.

    activiteitenverslag: een beschrijving van de uitgevoerde activiteiten waarvoor subsidie is verleend, waarbij een vergelijking wordt gemaakt tussen de nagestreefde en de gerealiseerde doelstellingen en een toelichting wordt gegeven op de verschillen;

  • e.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • f.

    boekjaarsubsidie: subsidie aan een privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die met toepassing van artikel 4:23, derde lid, onderdeel c, van de Awb, per kalenderjaar wordt verstrekt;

  • g.

    dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Waddenfonds;

  • h.

    de-minimisregelgeving: regelgeving omtrent staatssteun uit de Verordeningen van de Europese Unie 717/2014, PbEU L 190/45 (voor de visserijsector), 1408/2013, PbEU L 352/9 (voor de landbouwsector) en 1407/2013, PbEU L 352/1 (voor de overige sectoren);

  • i.

    financieel verslag: een overzicht van de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten;

  • j.

    projectsubsidie: subsidie voor een eenmalige activiteit, die naar zijn aard tijdelijk is;

  • k.

    provinciale staten: provinciale staten van Fryslân, Groningen of Noord-Holland;

  • l.

    Vrijstellingsverordening visserij: Verordening (EU) nr. 1388/2014 van de Europese Commissie van 16 december 2014, waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard, Publicatieblad van de Europese Unie van 24 december 2014, PbEU L 369/37;

  • m.

    MKB Landbouwvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 702/2014 van de Europese Commissie van 25 juni 2014, waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard, Publicatieblad van de Europese Unie van 1 juli 2014, PbEU L 193/1;

  • n.

    VWEU: Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

  • o.

    Waddengebied: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Structuurvisie Derde Nota Waddenzee;

  • p.

    Waddenzee: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Structuurvisie Derde Nota Waddenzee.

Artikel 1.2 Toepassingsbereik van deze verordening

Deze verordening is van toepassing op alle door het dagelijks bestuur te verstrekken subsidies, tenzij door het algemeen bestuur bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Artikel 1.3 Doelstelling van het Waddenfonds

Het Waddenfonds heeft als doelstelling:

  • a.

    het vergroten en versterken van de natuur- en landschapswaarden van het Waddengebied;

  • b.

    het verminderen of wegnemen van externe bedreigingen van de natuurlijke rijkdom van de Waddenzee;

  • c.

    een duurzame economische ontwikkeling in het Waddengebied, dan wel gericht zijn op een substantiële transitie naar een duurzame energiehuishouding in het Waddengebied en direct aangrenzende gebieden; en

  • d.

    het ontwikkelen van een duurzame kennishuishouding ten aanzien van het Waddengebied.

Artikel 1.4 Bevoegdheid subsidieverstrekking

  • 1. Het dagelijks bestuur is bevoegd te besluiten tot het verstrekken van subsidies die:

    • a.

      strekken tot realisering van de in artikel 1.3 genoemde doelstelling;

    • b.

      passen binnen de door het algemeen bestuur vastgestelde begroting en de daaraan gerelateerde meerjarenbegroting; en

    • c.

      passen binnen de door provinciale staten respectievelijk het algemeen bestuur vastgestelde beleids- en uitvoeringskaders met betrekking tot het werkingsgebied van het Waddenfonds.

  • 2. Subsidie die wordt verstrekt met toepassing van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, de Vrijstellingsverordening visserij of de MKB Landbouwvrijstellingsverordening kan worden verleend voor activiteiten die zijn opgenomen in bijlage I, die onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van deze verordening.

  • 3. Indien de te verstrekken subsidie staatssteun vormt als bedoeld in artikel 107, eerste lid, VWEU, en buiten het toepassingsbereik van bijlage I valt, kan subsidie slechts worden verleend binnen de de-minimisregelgeving, dan wel na kennisgeving aan, dan wel na goedkeuring door de Europese Commissie, in overeenstemming met de geldende staatssteunregelgeving.

  • 4. Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere regels te stellen over subsidieverstrekking.

  • 5. Het dagelijks bestuur is bevoegd bijlage I gewijzigd vast te stellen.

  • 6. Het dagelijks bestuur is bevoegd om deze verordening gewijzigd vast te stellen, voor zover het betreft een juiste verwijzing naar landelijke wet- en regelgeving en verdragen en wetgeving van de Europese Unie.

Artikel 1.5 Subsidieplafond

  • 1. Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het vaststellen van subsidieplafonds.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan een subsidieplafond onderverdelen ten behoeve van verschillende activiteiten en categorieën van aanvragers.

Artikel 1.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. Met uitzondering van subsidie die wordt verstrekt met toepassing van artikel 4:23, derde lid, onderdeel c, van de Awb, bedraagt de door het dagelijks bestuur te verstrekken subsidie nooit meer dan 90% van de voor subsidie in aanmerking komende kosten.

  • 2. Indien voor een project al door een ander bestuursorgaan of door de Europese Commissie subsidie is verstrekt, wordt de te verstrekken subsidie zodanig berekend dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het totaal van de voor subsidie in aanmerking komende kosten.

  • 3. Het totaal van overheidsbijdragen kan niet meer bedragen dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.

Artikel 1.7 Subsidiabele kosten

  • 1. Netto inkomsten gedurende de projectperiode kunnen in mindering worden gebracht op de subsidiabele kosten. Er wordt in elk geval geen subsidie verstrekt voor kosten:

    • a.

      die niet rechtstreeks aan de activiteit zijn toe te rekenen;

    • b.

      die zijn gemaakt voor de datum van ontvangst van de volledige aanvraag;

    • c.

      waarvoor reeds verplichtingen zijn aangegaan voordat de volledige aanvraag is ontvangen;

    • d.

      die zijn gemaakt na het verstrijken van de projectperiode of het tijdvak waarvoor subsidie is verleend;

    • e.

      van vrijwilligersuren, voor zover gewaardeerd boven het ten tijde van de ontvangst van de aanvraag geldende wettelijk minimumloon van een 23-jarige, uitgaande van een 36-urige werkweek;

    • f.

      die niet in een redelijke verhouding staan tot de activiteit;

    en voorts verrekenbare kosten en belastingen, accijnzen, door de aanvrager zelf geheven leges en andere heffingen, debetrente, boetes, financiële sancties, gerechtskosten en kosten die samenhangen met bezwaar en beroep.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan afwijken van het bepaalde in het eerste lid, onderdelen a tot en met e.

Artikel 1.8 Toezicht en handhaving

Het dagelijks bestuur voert een actief en consistent toezicht- en handhavingsbeleid.

Artikel 1.9 Doeltreffendheid

Het dagelijks bestuur brengt ten minste eenmaal in de vier jaren aan het algemeen bestuur verslag uit over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidies die zijn verstrekt.

Artikel 1.10 Formulieren en modellen

Ten behoeve van de subsidieverstrekking kan het dagelijks bestuur formulieren en modellen vaststellen, waarvan het gebruik verplicht is voorgeschreven.

Hoofdstuk 2 Subsidieverlening

Paragraaf 2.1 Het aanvragen van een subsidie

Artikel 2.1 Algemene bepalingen over het indienen van een aanvraag

  • 1. Een aanvraag wordt ingediend binnen een door het dagelijks bestuur vastgestelde aanvraagperiode. Aanvragen worden ingediend per reguliere post of per e-mail op info@waddenfonds.nl.

  • 2. Een aanvraag wordt gericht aan het dagelijks bestuur, met gebruikmaking van een daartoe door het dagelijks bestuur vastgesteld aanvraagformulier. Een subsidieaanvraag gaat vergezeld van de in het formulier aangegeven bescheiden. Indien geen aanvraagformulier is vastgesteld, gaat de aanvraag ten minste vergezeld van:

    • a.

      een activiteitenplan;

    • b.

      een begroting van kosten en opbrengsten, voorzien van een toelichting. Indien het een meerjarig project betreft moet de begroting een meerjarenbegroting zijn; en

    • c.

      een dekkingsplan.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan bepalen dat een aanvraag op een andere wijze wordt ingediend.

  • 4. Een aanvraag voor een boekjaarsubsidie moet zijn ontvangen voor 1 september, voorafgaande aan het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 5. Het dagelijks bestuur kan verlangen dat een schriftelijke verklaring wordt overgelegd van een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omtrent de getrouwheid van de jaarrekening, de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, indien deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag, dan wel een mededeling dat van onjuistheden niet is gebleken.

  • 6. Indien een aanvrager voor dezelfde activiteit subsidie heeft aangevraagd of zal aanvragen bij een ander bestuursorgaan, vermeldt hij dit bij de aanvraag alsmede de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag.

  • 7. Indien de aanvraag een project betreft dat wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband, dient een van de deelnemers als penvoerder van het samenwerkingsverband de aanvraag mede namens de andere deelnemers in. De aanvraag bevat tevens:

    • gegevens waaruit blijkt dat de penvoerder door partijen is aangewezen om de subsidieaanvraag in te dienen; en

    • een door alle partijen ondertekende samenwerkingsovereenkomst, waarin ten minste is opgenomen de verdeling van de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen bevattende de baten en de lasten van de deelnemende partijen. Uit de aanvraag moet genoegzaam blijken welke activiteiten door elk van de deelnemers wordt uitgevoerd.

Artikel 2.2 Ontvangst van de aanvraag

  • 1. Indien de beschikbare middelen worden verdeeld op basis van volgorde van binnenkomst, is de dag waarop de aanvraag is ontvangen bepalend.

  • 2. Wanneer de aanvrager met toepassing van artikel 4:5 Awb in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvulling is ontvangen met betrekking tot de verdeling als de datum van ontvangst.

Paragraaf 2.2 De beslissing op de aanvraag

Artikel 2.3 Beslistermijn projectsubsidie

  • 1. Het dagelijks bestuur beslist:

    • a.

      binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag, dan wel

    • b.

      binnen 13 weken na afloop van de periode waarin of de uiterlijke datum waarop aanvragen kunnen worden ingediend.

  • 2. De beslistermijn bedraagt 22 weken indien:

    • a.

      sprake is van cofinanciering in het kader van een door de Raad van de Europese Unie, het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of de Commissie van de Europese Gemeenschappen goedgekeurd programma;

    • b.

      over de aanvraag extern advies wordt ingewonnen;

    • c.

      een nader onderzoek is ingesteld.

  • 3. De beslistermijn bedraagt 40 weken indien de verlening mede afhankelijk is van het oordeel van een internationale beoordelingscommissie of van internationale peerreviews.

  • 4. Indien de beschikking niet tijdig kan worden gegeven, stelt het dagelijks bestuur de betrokkene daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking tegemoet kan worden gezien.

Artikel 2.4 Beslistermijn boekjaarsubsidie

Het dagelijks bestuur beslist voor 1 januari van het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft. Artikel 2.3, vierde lid, is van toepassing.

Artikel 2.5 Schakelbepaling

Indien een subsidievaststellingsbeschikking wordt gegeven zonder voorafgaande verleningsbeschikking, is artikel 4:35 Awb, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.6 Algemeen beoordelingskader

  • 1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 4:25 en 4:35 Awb wordt geen subsidie verstrekt indien naar het oordeel van het dagelijks bestuur:

    • a.

      de activiteit niet of niet in overwegende mate bijdraagt aan de doelstelling van het Waddenfonds;

    • b.

      de activiteit niet of niet in overwegende mate gericht is op het Waddengebied;

    • c.

      de activiteit betrekking heeft op reguliere investeringen of reguliere beheer- of onderhoudswerken;

    • d.

      er een gegronde reden bestaat dat de uitvoering van een voorgenomen activiteit een inbreuk zal maken op de economische, ecologische of sociale dimensie van duurzame ontwikkeling;

    • e.

      de subsidiabele kosten van het project minder bedragen dan een vastgesteld drempelbedrag;

    • f.

      de gevraagde financiële bijdrage niet in een redelijke verhouding staat tot het beoogde projectresultaat (value for money);

    • g.

      ten aanzien van de subsidieaanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering bestaat, volgend op een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard;

    • h.

      de aanvrager van de subsidie een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in artikel 2, onder 18, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • i.

      er een gegronde reden bestaat dat het project in financiële, organisatorische, technische of economische zin niet haalbaar is;

    • j.

      er een gegronde reden bestaat dat de exploitatie na de projectperiode niet kan worden gerealiseerd;

    • k.

      er een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de aanvrager doelstellingen nastreeft of activiteiten ontplooit die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang, de goede zeden of de openbare orde.

  • 2. Een subsidie kan worden geweigerd of ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Artikel 2.7 Voorschotten

  • 1. Indien de subsidie direct wordt vastgesteld vindt de betaling van het subsidiebedrag in één keer plaats.

  • 2. Indien een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onderdeel b, wordt gegeven, wordt ambtshalve 100% bevoorschot. In overige gevallen bedraagt het voorschot ten hoogste 80% van het verleende subsidiebedrag.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid, vindt de verlening van een voorschot, al dan niet in de vorm van een termijnbetaling, plaats op verzoek van de subsidieontvanger.

  • 4. Het verzoek wordt ingediend met gebruikmaking van een door het dagelijks bestuur vastgesteld formulier. Het verzoek gaat vergezeld van alle bescheiden die volgens het formulier moeten worden meegezonden.

  • 5. Het dagelijks bestuur kan in het belang van een doelmatige subsidieverstrekking afwijken van het bepaalde in het tweede lid en voorts bij het verstrekken van subsidies vanaf € 25.000 de bevoorschotting afhankelijk stellen van de financiële en inhoudelijke voortgang van de gesubsidieerde activiteiten.

Paragraaf 2.3 Voorwaarden en verplichtingen

Artikel 2.8 Melding bij de Europese Commissie

Indien de subsidieverlening naar het oordeel van het dagelijks bestuur valt onder de omschrijving van een steunmaatregel als bedoeld in artikel 107, eerste lid, VWEU en een melding plaatsvindt op grond van artikel 108 VWEU, wordt de subsidie uitsluitend verleend onder de opschortende voorwaarde dat de Europese Commissie hieraan haar goedkeuring verleent.

Artikel 2.9 Meldings- en mededelingsplicht

  • 1. De subsidie-ontvanger doet onverwijld schriftelijk melding aan het dagelijks bestuur, zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend of direct is vastgesteld niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

  • 2. De subsidie-ontvanger doet onverwijld schriftelijk mededeling aan het dagelijks bestuur van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot surseance van betaling, tot faillietverklaring, het voornemen tot ontbinding van de rechtspersoon of van andere omstandigheden die voor de subsidieverlening van belang kunnen zijn.

  • 3. De subsidie-ontvanger doet onverwijld schriftelijk mededeling aan het dagelijks bestuur indien na het indienen van de subsidieaanvraag voor dezelfde activiteit subsidie wordt verstrekt door een ander bestuursorgaan of de Europese Commissie.

Artikel 2.10 Algemene verplichtingen

  • 1. Waar in dit artikel wordt gesproken van subsidieverlening wordt hieronder mede verstaan de subsidievaststelling, indien er geen subsidieverleningsbeschikking aan de vaststelling voorafgaat.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan aan een subsidie-ontvanger verplichtingen als bedoeld in artikel 4:38 Awb opleggen, voor zover de verplichtingen strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan aan een subsidie-ontvanger verplichtingen als bedoeld in artikel 4:39 Awb opleggen.

  • 4. Aan de subsidie-ontvanger wordt de verplichting opgelegd om in publicitaire uitingen te vermelden dat de gesubsidieerde activiteit mede mogelijk is gemaakt met subsidie van het Waddenfonds.

  • 5. De subsidie-ontvanger maakt binnen de in de beschikking tot subsidieverlening genoemde termijn een aanvang met de uitvoering van de activiteiten. Bij het ontbreken van een dergelijke termijn geldt een termijn van twee maanden na de bekendmaking van het besluit tot subsidieverlening.

  • 6. De subsidie-ontvanger voert de activiteiten uit overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening en voltooit deze uiterlijk op de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen datum. Bij het ontbreken van een dergelijke termijn geldt een termijn van een jaar na de bekendmaking van het besluit tot subsidieverlening.

  • 7. Het dagelijks bestuur kan in de gevallen als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, Awb bepalen dat een subsidie-ontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor aan hen een vergoeding verschuldigd is. Bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding worden de activa gewaardeerd op hun actuele waarde in het economisch verkeer. De waarde van een onroerende zaak wordt bepaald op basis van de waarde die hieraan is toegekend op grond van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 2.11 Administratieve verplichtingen

  • 1. Bij een subsidie tot € 125.000 wordt aan de subsidie-ontvanger geen verplichting opgelegd met betrekking tot:

    • a.

      de administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, Awb en

    • b.

      het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder f, Awb.

  • 2. Als de subsidie-ontvanger een verplichting is opgelegd met betrekking tot de administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voert de subsidie-ontvanger een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de uitgaven en inkomsten kunnen worden nagegaan.

  • 3. Tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald, bewaart de subsidie-ontvanger de in het tweede lid genoemde gegevens tenminste 5 jaar na vaststelling van de subsidie.

  • 4. Onderdeel a van het eerste lid is niet van toepassing indien op grond van artikel 3.6 een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten wordt gevraagd.

Artikel 2.12 Medewerking controle

De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan, door of vanwege het dagelijks bestuur gevorderde controle van de administratie of een ander onderzoek naar gegevens die in het kader van de subsidieverstrekking van belang worden geacht. De subsidie-ontvanger verleent daartoe inzage in de administratie en verstrekt de inlichtingen die voor de beoordeling van de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de besteding van de subsidie, dan wel anderszins van belang kunnen zijn.

Artikel 2.13 Voortgangsrapportage

  • 1. Aan een subsidie lager dan € 25.000 wordt geen verplichting verbonden tot het overleggen van een tussentijds voortgangsverslag.

  • 2. Aan het verstrekken van een subsidie vanaf € 25.000 kan het dagelijks bestuur, als de periode van uitvoering van de activiteiten meer dan 12 aaneengesloten maanden bedraagt, de verplichting opleggen dat één keer per periode van 12 maanden een tussentijds voortgangsverslag wordt overgelegd.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan in het belang van een doelmatige subsidieverstrekking afwijken van het bepaalde in het tweede lid.

Artikel 2.14 Openbaarmaking

  • 1. De subsidie-ontvanger verleent op verzoek van het dagelijks bestuur medewerking aan openbaarmaking van de resultaten van het project.

  • 2. De subsidie-ontvanger verleent op verzoek van het dagelijks bestuur medewerking aan een door of vanwege het dagelijks bestuur ter zake van de toepassing van deze verordening ingesteld evaluatieonderzoek.

Hoofdstuk 3 Subsidievaststelling

Paragraaf 3.1 Aanvraag tot subsidievaststelling

Artikel 3.1 Aanvraag tot vaststelling van een projectsubsidie

Tenzij de subsidie overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.4, eerste lid, onder b, ambtshalve wordt vastgesteld, dient de subsidie-ontvanger die een subsidieverleningsbeschikking heeft ontvangen binnen 13 weken na de datum waarop de activiteit op grond van deze verordening of de subsidieverleningsbeschikking moet zijn uitgevoerd of, indien dat eerder is, 13 weken na de uitvoering van de activiteit, schriftelijk een aanvraag tot subsidievaststelling in bij het dagelijks bestuur, tenzij in het besluit tot subsidieverlening een andere termijn is opgenomen.

Artikel 3.2 Aanvraag tot vaststelling van een boekjaarsubsidie

Tenzij bij de subsidieverlening is bepaald dat de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld, dient de subsidie-ontvanger voor 1 mei, na afloop van het tijdvak waarop de subsidie betrekking heeft, een schriftelijke aanvraag tot vaststelling van de subsidie in bij het dagelijks bestuur, tenzij in het besluit tot subsidieverlening een andere termijn is opgenomen.

Paragraaf 3.2 Beslissing op de aanvraag

Artikel 3.3 Beslistermijn

  • 1. Het dagelijks bestuur beslist binnen 22 weken na ontvangst van een aanvraag tot subsidievaststelling, mits deze aan alle vereisten voldoet.

  • 2. Subsidies die ambtshalve worden vastgesteld, stelt het dagelijks bestuur vast binnen 22 weken na de datum waarop de activiteit moet zijn verricht.

  • 3. Het subsidiebedrag wordt binnen 30 dagen na de subsidievaststelling betaald.

Paragraaf 3.3 Verantwoording van subsidies

Artikel 3.4 Verantwoording van subsidies tot € 25.000

  • 1. Bij een subsidie lager dan € 25.000 wordt:

    • a.

      de subsidie vastgesteld zonder dat aan de beschikking tot subsidievaststelling een beschikking tot subsidieverlening vooraf gaat; of

    • b.

      een beschikking tot subsidieverlening gegeven, met vermelding van de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht en van de termijn waarbinnen de subsidie uiterlijk ambtshalve wordt vastgesteld.

  • 2. Bij een beschikking als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, wordt aan de subsidie-ontvanger in elk geval de verplichting opgelegd om desgevraagd, op een door het dagelijks bestuur in de beschikking aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan op basis van een risicoanalyse besluiten dat het eerste lid ook van toepassing is op subsidies van € 25.000 of meer.

Artikel 3.5 Verantwoording van subsidies vanaf € 25.000 tot € 125.000

  • 1. Bij een subsidie van € 25.000 of meer, maar lager dan € 125.000, wordt bij de aanvraag tot vaststelling een activiteitenverslag overgelegd, waaruit genoegzaam blijkt dat de activiteit waarvoor subsidie is verleend overeenkomstig het besluit tot subsidieverlening is verricht en aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het dagelijks bestuur in de beschikking tot subsidieverlening bepalen dat de subsidie-ontvanger op een andere wijze kan aantonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht en dat voldaan is aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen

  • 3. Het dagelijks bestuur kan op basis van een risicoanalyse besluiten dat het eerste lid ook van toepassing is op subsidies van € 125.000 of meer.

Artikel 3.6 Verantwoording op basis van een verklaring van werkelijke kosten en opbrengsten

  • 1. In afwijking van de artikelen 3.4 en 3.5, kan het dagelijks bestuur bij de verstrekking van een boekjaarsubsidie of indien bij overige subsidieverstrekking lager dan € 125.000 de kosten en opbrengsten ter zake van de te verrichten activiteiten naar hun oordeel in verband met de aard van die activiteiten zodanig ongewis zijn dat een realistische begroting niet geëist kan worden, of indien dit in verband met doelmatigheidscontrole gewenst is, in de subsidieverleningsbeschikking bepalen dat de subsidie-ontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling, op basis van een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten verantwoordt dat de activiteiten zijn verricht.

  • 2. In de verklaring geeft de subsidie-ontvanger aan:

    • a.

      in hoeverre de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht, voorzien van een korte toelichting;

    • b.

      in hoeverre aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan;

    • c.

      het totale bedrag van de werkelijk gemaakte en betaalde kosten;

    • d.

      in voorkomend geval, de stand van de egalisatiereserve;

    • e.

      het totale bedrag van de gerealiseerde opbrengsten, inclusief bijdragen van derden; en

    • f.

      het totale bedrag van de gerealiseerde eigen bijdrage.

Artikel 3.7 Verantwoording van subsidies vanaf € 125.000

  • 1. Bij een subsidie van € 125.000 of meer wordt bij de aanvraag tot vaststelling overgelegd:

    • a.

      een activiteitenverslag waaruit genoegzaam blijkt dat de activiteit waarvoor subsidie is verleend overeenkomstig het besluit tot subsidieverlening is verricht en aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan;

    • b.

      een financieel verslag, waarin in elk geval is opgenomen een opgave van:

      • l.

        het bedrag van de werkelijk gemaakte en betaalde kosten;

      • ll.

        het bedrag van de gerealiseerde opbrengsten, met inbegrip van bijdragen van derden, en

      • lll.

        het bedrag van de gerealiseerde eigen bijdrage;

      opgesteld conform de aan het besluit tot subsidieverlening ten grondslag liggende begroting, inclusief een toelichting op de bedragen.

    • c.

      een controleverklaring van een registeraccountant of een Accountant-Administratieconsulent, die wordt vastgesteld met inachtneming van een door of vanwege het dagelijks bestuur vastgesteld Controleprotocol.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan bij de subsidieverlening afwijken van het eerste lid.

Artikel 3.8 Verantwoording boekjaarsubsidie

Bij de subsidieverlening kan worden bepaald dat een subsidie-ontvanger van een boekjaarsubsidie van € 125.000 of meer bij zijn verzoek tot vaststelling, in plaats van of naast het financieel verslag, een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek overlegt.

Artikel 3.9 Afwijkende verantwoordingsprocedure

Het dagelijks bestuur kan afwijken van dit hoofdstuk als subsidie wordt verstrekt aan een gemeente, een waterschap of een openbaar lichaam dat is ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 3.10 Wettelijke rente bij terugvordering

  • 1. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4:57 Awb, worden terug te vorderen bedragen vermeerderd met de wettelijke rente, die wordt berekend over de periode die verstrijkt tussen de kennisgeving van de terugvorderingsverplichting aan de subsidie-ontvanger en de terugbetaling door de subsidie-ontvanger.

  • 2. Bij terugvordering van subsidie ter uitvoering van een terugvorderingsbeschikking van de Europese Commissie of een onherroepelijk rechterlijke uitspraak vordert het dagelijks bestuur tevens rente. Deze rente wordt berekend overeenkomstig artikel 14, tweede lid, van de Verordening (EG), nr. 659/1999, van de Raad van de Europese Unie van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-verdrag(PbEU van 27 maart 1999, L 83/6).

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Tenzij anders is bepaald is het dagelijks bestuur, met het oog op een doelmatige subsidieverstrekking, bevoegd om bepalingen van de hoofdstukken 2 en 3 van deze verordening buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken indien:

  • a.

    voor de te subsidiëren activiteit tevens subsidie wordt verstrekt door een ander bestuursorgaan;

  • b.

    vanwege enige opdracht van bevoegdheid tot subsidieverstrekking redelijkerwijs voorrang moet worden gegeven aan wet- en regelgeving, voorwaarden of voorschriften van een ander bestuursorgaan;

  • c.

    de subsidie valt onder de omschrijving van een steunmaatregel als bedoeld in artikel 107 VWEU, en voor het verstrekken van subsidie goedkeuring is vereist van de Europese Commissie, dan wel een kennisgeving moet worden gedaan aan de Europese Commissie;

  • d.

    subsidie wordt verstrekt in de vorm van een terugbetaalbaar voorschot, krediet of garantie; of

  • e.

    subsidie wordt verstrekt met toepassing van artikel 4:23, derde lid, onder c en d, Awb.

Artikel 4.2 Hardheidsclausule

Het dagelijks bestuur kan de bepalingen gesteld bij of krachtens deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van een doelgerichte of evenwichtige subsidieverstrekking, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 4.3 Toezichthouders

Het dagelijks bestuur kan toezichthouders aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de naleving van aan de subsidie-ontvanger opgelegde verplichtingen.

Artikel 4.4 Intrekking

De Subsidieverordening Waddenfonds 2014 wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 4.5, ingetrokken.

Artikel 4.5 Overgangsrecht

Op aanvragen die zijn ingediend alsmede voor subsidies die zijn verstrekt voor de inwerkingtreding van deze verordening blijft de Subsidieverordening Waddenfonds 2014 van toepassing.

Artikel 4.6 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de bekendmaking.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als Algemene subsidieverordening Waddenfonds 2017.

Ondertekening

Groningen, 30 juni 2017
H. Staghouwer,
voorzitter
D. Hamhuis,
secretaris

Bijlage 1 Subsidie die wordt verstrekt met toepassing van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, de Vrijstellingsverordening visserij of de MKB Landbouwvrijstellingsverordening

Subsidie die wordt verstrekt met toepassing van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, de Vrijstellingsverordening visserij of de MKB Landbouwvrijstellingsverordening

Toelichting

Algemeen deel

Inleiding

Op 9 juli 2007 is de (inmiddels ingetrokken) Wet op het Waddenfonds in werking getreden. Het fonds strekt ter financiering van additionele investeringen in het Waddengebied. Het kabinet Rutte heeft in 2010 aangegeven het Waddenfonds te willen decentraliseren naar de Waddenprovincies. De Tweede Kamer heeft hier op 27 april 2011 mee ingestemd. Op 14 september 2011 hebben het Rijk en de Waddenprovincies het Bestuursakkoord decentralisatie Waddenfonds ondertekend, op grond waarvan het fonds per 1 januari 2012 is gedecentraliseerd. De drie provincies hebben daarmee de autonome bevoegdheid om in gezamenlijkheid de middelen van het Waddenfonds te besteden en daarmee een belangrijk instrument in handen om invulling te geven aan het beleid voor de Waddenzee en het Waddengebied.

In voormeld bestuursakkoord is uitdrukkelijk bepaald dat de Waddenprovincies in gezamenlijkheid beschikken over de gelden van het Waddenfonds en daartoe voorzien in een professionele uitvoeringsorganisatie. Dat is van belang vanwege de herkenbaarheid van het Waddenfonds en onafhankelijke aansturing en besluitvorming ten opzichte van de provinciale organisatie en middelen. Het fonds is aldus niet opgesplitst over de Waddenprovincies, maar in de decentralisatie ligt juist een opdracht aan deze provincies besloten om middels het fonds gezamenlijk de belangen van de Waddenzee en het Waddengebied te behartigen. Op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen hebben de drie provincies een gemeenschappelijke regeling getroffen, waarbij aan het bestuur verordende bevoegdheid is overgedragen. Op basis van deze bevoegdheid heeft het algemeen bestuur deze subsidieverordening vastgesteld.

De subsidieverordening kan niet los worden gezien van titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), waarin bepalingen over subsidieverstrekking zijn opgenomen. De bepalingen in de verordening kunnen deels als een aanvulling, deels als een uitwerking van deze subsidietitel worden gezien.

Onverkort geldt dat de verordening voorziet in het verstrekken van subsidie voor projecten die gericht zijn op of bijdragen aan één of meerdere van de volgende doelstellingen:

  • a.

    het vergroten en versterken van de natuur- en landschapswaarden van het Waddengebied;

  • b.

    het verminderen of wegnemen van externe bedreigingen van de natuurlijke rijkdom van de Waddenzee;

  • c.

    een duurzame economische ontwikkeling in het Waddengebied dan wel gericht zijn op een substantiële transitie naar een duurzame energiehuishouding in het Waddengebied en de direct aangrenzende gebieden; en

  • d.

    het ontwikkelen van een duurzame kennishuishouding ten aanzien van het Waddengebied.

 

Staatssteun

Op grond van artikel 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en diverse Verordeningen, Communautaire kaderregelingen en richtsnoeren van de Commissie van de Europese Gemeenschappen gelden er beperkingen voor subsidies die ondernemingen mogen ontvangen. Bij het verlenen van subsidies moet rekening gehouden worden met de Europeesrechtelijke kaders omtrent staatssteun. Op basis van het Europees recht worden, ter voorkoming van oneerlijke concurrentie, grenzen gesteld aan de maximaal te verlenen steun aan ondernemingen. Alleen wanneer een subsidie steun aan een onderneming in de zin van het Europese recht betreft, is er mogelijk sprake van ongeoorloofde staatssteun. Het begrip ‘onderneming’ dient in het EG-recht ruim opgevat te worden. In de jurisprudentie van het Europese Hof is het begrip ‘onderneming’ als volgt omschreven:

 

‘iedere eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd’. Onder een ‘economische activiteit’ moet men verstaan: ‘het aanbieden van goederen of diensten op de markt.’

 

Ongeacht haar rechtsvorm’ houdt in dat bijvoorbeeld ook stichtingen ‘ondernemingen’ in de zin van het EG-recht kunnen zijn. Het feit dat het om een eenheid zonder winstoogmerk gaat, vormt geen garantie dat het niet om een ‘onderneming’ in de zin van het EG-recht gaat.

 

Subsidie

Onder subsidie wordt op grond van artikel 4:21, eerste lid, van de Awb verstaan: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

 

Voldoende is dat een aanspraak op financiële middelen wordt verstrekt. Dit is allereerst van belang, omdat bij subsidies het tijdstip waarop de aanspraak op financiële middelen wordt gevestigd, en het tijdstip waarop die middelen daadwerkelijk worden verstrekt, ver uit elkaar kunnen liggen. Het cruciale moment in het proces van subsidiëring is in zo'n geval niet de daadwerkelijke verstrekking, maar de beslissing dat de voorgenomen activiteit gesubsidieerd zal worden indien zij inderdaad plaatsvindt.

 

Met de term aanspraak wordt voorts benadrukt dat de beslissing om subsidie te verstrekken niet vrijblijvend is. Ook de verlening van een subsidie voorafgaand aan de gesubsidieerde activiteit vestigt een rechtens afdwingbare, zij het voorwaardelijke, aanspraak op financiële middelen. De subsidieverlening is voor het bestuursorgaan bindend. Indien de subsidie-ontvanger de gesubsidieerde activiteiten verricht en zijn overige verplichtingen nakomt, is het bestuursorgaan gehouden tot nakoming van de subsidieverlening, dat wil zeggen tot het overeenkomstig de verlening vaststellen van de subsidie en het uitbetalen van het subsidiebedrag.

 

De clausule “anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten” houdt commerciële transacties waarbij de overheid partij is buiten het subsidiebegrip. Onder betaling dient te worden verstaan het leveren van een tegenprestatie die is afgestemd op de waarde van de verkregen goederen of diensten in het economisch verkeer. Dat wil vanzelfsprekend niet zeggen dat iedere betaling die, gelet op de geldende marktprijs, wellicht aan de hoge kant is, nu ineens als een subsidie moet worden aangemerkt. De waarde in het economisch verkeer is immers lang niet altijd exact vast te stellen, zodat ook de overheid een zekere vrijheid bij het bepalen van de prijs die zij wil betalen niet kan worden ontzegd. Slechts wanneer die prijs onmiskenbaar zozeer boven de marktprijs ligt, dat redelijkerwijs niet meer van betaling kan worden gesproken is, indien aan de overige elementen van de definitie is voldaan, sprake van een subsidie.

 

Subsidieverlening en betaling voor goederen of diensten kunnen in de praktijk soms dicht tegen elkaar liggen. Wanneer een bestuursorgaan gelden verstrekt ten behoeve van het verrichten van een bepaald onderzoek, zal soms sprake zijn van subsidiëring, soms van een commerciële transactie waarbij de overheid eenvoudig een noodzakelijk geacht onderzoek uitbesteedt. De aard van de rechtsverhouding moet dan aan de hand van de omstandigheden van het concrete geval worden vastgesteld.

 

Deregulering

Administratieve lasten voor burgers, bedrijven en instellingen worden veroorzaakt door informatieverplichtingen die de overheid oplegt. Vermindering van administratieve lasten en vereenvoudiging van regelgeving wordt als een voortdurende opgave van het openbaar bestuur gezien. In deze verordening is aansluiting gezocht bij de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (Regeling van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, van 15 december 2009, nr. 3086451, houdende vaststelling van Aanwijzingen voor subsidieverstrekking). Dit is een ministeriële regeling die beoogt het verstrekken van subsidies, - en met name de verantwoording daarover - te vereenvoudigen.

 

De verantwoordingssystematiek van subsidie is, geheel in lijn met de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking, gebaseerd op de uitgangspunten:

  • proportionaliteit;

  • sturing op prestaties en hoofdlijnen;

  • uniformering en vereenvoudiging, en

  • verantwoord vertrouwen en risicoacceptatie.

 

Deze uitgangspunten zijn uitgewerkt in de volgende met elkaar samenhangende maatregelen:

  • a.

    drie standaard uitvoerings- en verantwoordingsarrangementen waarvan de toepassing wordt bepaald door de hoogte van het subsidiebedrag;

  • b.

    uniformering en vereenvoudiging van begrippen en verplichtingen in het subsidieproces; en

  • c.

    toezicht- en handhavingsbeleid.

 

Proportionaliteit

De verordening gaat uit van proportionaliteit tussen het subsidiebedrag en de administratieve lasten. Hoe lager het subsidiebedrag, hoe eenvoudiger de aanvraagprocedure en de verantwoording is ingericht. Aan dit proportionaliteitsbeginsel is invulling gegeven door drie standaard uitvoerings- en verantwoordingsarrangementen waarvan de toepassing wordt bepaald door de hoogte van het subsidiebedrag:

 

  • tot een bedrag € 25.000 wordt de subsidie in beginsel direct of ambtshalve vastgesteld;

  • vanaf € 25.000 tot € 125.000 vindt verantwoording over de prestatie plaats; en

  • vanaf € 125.000 wordt verantwoording afgelegd over kosten en prestaties.

 

Voor kleine subsidiebedragen wordt uitgegaan van een meer risicogerichte aanpak, waarbij wordt uitgegaan van vertrouwen. Dit betekent dat bij kleine subsidies niet standaard om een verantwoording zal worden gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidie-ontvanger bij het niet nakoming van de verplichtingen. Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidie-ontvanger. Een meer risicogeoriënteerde aanpak betekent ook een zekere risicoacceptatie. Belangrijk hierbij is dat incidenten niet gelijk tot een systeemaanpassing zouden moeten leiden. De verantwoordingsfocus bij kleine subsidies ligt op het leveren van de prestatie in plaats van op de kosten. Hierdoor kan zich de situatie voordoen dat de werkelijke kosten uiteindelijk lager zijn dan het verstrekte subsidiebedrag.

 

Sturing op prestaties en hoofdlijnen

Verantwoording van de meeste subsidies was in het verleden vaak gericht op een verantwoording over de kosten. Hierbij werd zekerheid gezocht in complexe administratieve verplichtingen waarmee hoge administratieve en uitvoeringslasten gepaard gaan. Voorbeelden hiervan zijn gedetailleerde kostenverantwoordingen en verplichtingen met betrekking tot het bijhouden van een urenadministratie. Door het afrekenen op basis van prestaties en het vervallen van de gedetailleerde financiële verantwoording bij kleine subsidies worden de administratieve lasten fors verminderd. Bij deze wijze van subsidiëren wordt geaccepteerd dat – zolang de subsidie-ontvanger de prestatie/activiteit verricht – het subsidiebedrag hoger kan zijn dan de werkelijke kosten. Een dergelijke situatie leidt niet tot terugvordering.

 

Uniformering en vereenvoudiging

In de verordening zijn processtappen, begrippen en verplichtingen die bij iedere subsidie terugkeren geüniformeerd. Het gaat hierbij om gestandaardiseerde termijnen conform het Rijkssubsidiekader, die betrekking hebben op zowel de subsidie-ontvanger als de subsidieverlener. Daarnaast zijn de informatieverplichtingen voor de subsidie-ontvangers beperkt.

 

Verantwoord vertrouwen en risicoacceptatie

Het vierde uitgangspunt is het werken vanuit vertrouwen in plaats van wantrouwen. Aan dit vertrouwensprincipe is vormgegeven door niet meer alle subsidie-ontvangers in alle gevallen te belasten met verantwoordingen, rapportages en controles. De focus ligt op de risicogebieden en -groepen. Dit betekent ook meer eigen verantwoordelijkheid van de subsidie-ontvanger. Zo zal de subsidie-ontvanger direct schriftelijk moeten melden wanneer de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet zullen worden verricht, of dat niet aan subsidieverplichtingen zal worden voldaan.

Werken vanuit vertrouwen betekent dat een zeker risico dat de prestatie niet of niet geheel conform de aan de subsidie verbonden verplichtingen wordt uitgevoerd wordt geaccepteerd. Om op verantwoorde wijze een deel van de sturing los te kunnen laten, moet aan randvoorwaarden worden voldaan om misbruik te voorkomen. Deze randvoorwaarden worden verankerd in beleid waar risicomanagement, strikt toezicht en consequente handhaving deel van uitmaken. Risicomanagement houdt in dat mogelijke risico’s voorafgaand aan de subsidieverlening in beeld worden gebracht, goed worden afgewogen en dat hierop wordt geanticipeerd, met name bij het inrichten van een steekproefsgewijze verantwoording of controle. Bij de risicoanalyse kunnen onder meer de doelgroep van subsidie-ontvangers, het type regeling en de hoogte van het subsidiebedrag in beschouwing worden genomen.

 

Artikelsgewijs

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

activiteitenverslag

Het activiteitenverslag is in feite het spiegelbeeld van het activiteitenplan, overigens niet te verwarren met het financieel verslag. Uit het verslag moet genoegzaam blijken dat de gesubsidieerde activiteit is uitgevoerd en aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan. Dat kan ook door bepaalde bewijsstukken aan het activiteitenverslag toe te voegen. Het begrip aantonen houdt in dat meer gevraagd wordt dan aannemelijk maken. Het dagelijks bestuur dient ervan overtuigd te zijn dat daadwerkelijk uitvoering is gegeven aan de activiteiten en dat is voldaan aan de verplichtingen.

 

projectsubsidie

Een projectsubsidie is een subsidie voor een eenmalig project, die naar zijn aard tijdelijk is, ter onderscheiding van subsidies voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten.

 

Artikel 1.4 Bevoegdheid subsidieverstrekking

De verordening kent de bevoegdheid tot subsidieverstrekking toe aan het dagelijks bestuur. Het begrip subsidieverstrekking omvat alle besluiten en handelingen in de subsidieketen, van subsidieverlening tot subsidievaststelling, met inbegrip van onder andere weigering, wijziging, intrekking, bevoorschotting, betaling en terugvordering.

 

De bevoegdheid tot subsidieverstrekking geldt niet onverkort. Met het vaststellen van de verordening bakent het algemeen bestuur de buitengrenzen van deze bevoegdheid af. In de eerste plaats wordt die begrenzing gevonden in de doelstelling van het Waddenfonds. In de tweede plaats wordt de bevoegdheid begrensd door het exclusieve budgetrecht van het algemeen bestuur. Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt indien het algemeen bestuur daarvoor middelen beschikbaar heeft gesteld. Ten slotte zijn de door provinciale staten van Fryslân, Groningen of Noord-Holland en het algemeen bestuur vastgestelde beleids- en uitvoeringskaders, voor zover die betrekking hebben op het werkingsgebied van het Waddenfonds, een belangrijke toetsingsmaatstaf voor te verstrekken subsidies.

 

Het dagelijks bestuur is bevoegd om subsidieregelingen vast te stellen voor nader te bepalen subsidiabele activiteiten. Op die manier is sturing op subsidiabele activiteiten mogelijk, in het licht van de doelstelling van het fonds. Ook bijlage I mag het dagelijks bestuur gewijzigd vaststellen. Die bijlage is een catalogus van subsidiabele activiteiten die zijn ontleend aan de door de Europese Commissie vastgestelde Algemene groepsvrijstellingsverordening, de MKB Landbouwvrijstellingsverordening en de Vrijstellingsverordening visserij.

 

Artikel 1.5 Subsidieplafond

Onder subsidieplafond wordt, op grond van het tweede lid van artikel 4:25 Awb, verstaan:

 

het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift”.

 

Bij de uitvoering van subsidieregelingen doet zich soms het probleem voor dat enerzijds de begroting waaraan het betrokken bestuursorgaan gebonden is geen ruimte biedt om een subsidie te verstrekken of voort te zetten, terwijl anderzijds de wet of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur weigering of intrekking van de subsidie niet zonder meer toelaten.

 

Vooral bij projectsubsidies kan zich het probleem voordoen dat het aantal aanvragen niet vooraf bekend is. Bij een onverwacht hoog aantal voor toewijzing vatbare aanvragen kan dan blijken dat het op basis van ramingen beschikbaar gestelde bedrag niet toereikend is. Er kan zich dan een spanning voordoen tussen enerzijds de noodzaak de aanvragers van de subsidie zoveel mogelijk rechtszekerheid te bieden en anderzijds de evenzeer noodzakelijke begrotingsdiscipline.

 

Naar Nederlands recht ontslaat het enkele ontbreken van een toereikende begrotingspost de overheid nog niet van haar plicht haar financiële verplichtingen jegens burgers na te komen (vgl. reeds HR 4-11-1849, W. 1058 (De Bourbon/Naundorff)). Bij een zogenaamde open-einde-regeling kan dit tot onaanvaardbare overschrijdingen van de begroting leiden.

 

Het subsidieplafond moet hetzij in een wettelijk voorschrift zelf zijn opgenomen, hetzij zijn vastgesteld door een bestuursorgaan dat de bevoegdheid daartoe aan een wettelijk voorschrift ontleent. Daarom wordt het dagelijks bestuur aangewezen als bestuursorgaan dat het subsidieplafond kan vaststellen. De Awb bepaalt dat, indien bij of krachtens wettelijk voorschrift een subsidieplafond is vastgesteld (hetgeen impliceert dat het subsidieplafond ook is bekendgemaakt!), de subsidie bij overschrijding van dat plafond moet worden geweigerd. Een wettelijke verplichting tot weigering ontslaat het dagelijks bestuur van de verplichting telkens in concreto te motiveren waarom het belang van begrotingsdiscipline zwaarder moet wegen dan de belangen van de aanvrager.

 

artikel 1.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie uit het Waddenfonds bedraagt in beginsel nooit meer dan 90% van de subsidiabele kosten. Voor zgn. begrotingssubsidies kan een hoger subsidiepercentage worden bepaald. Dat hangt samen met het gegeven dat deze categorie van subsidies aan het algemeen bestuur wordt voorgelegd, nu immers in dat geval de begroting de naam van de subsidie-ontvanger en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, vermeldt. De subsidie voor economische activiteiten kan nooit hoger zijn dan hetgeen binnen de staatssteun-regelgeving is toegestaan.

 

Artikel 1.7 Subsidiabele kosten

De hier opgenomen bepalingen met betrekking tot de subsidiabele kosten zijn van toepassing op alle soorten projecten. Welke categorieën kosten tot de subsidiabele kosten gerekend worden, zal echter kunnen verschillen per type project. Het is mogelijk dat voor specifieke activiteiten specifieke bepalingen of beperkingen gelden.

 

Artikel 1.8 Toezicht en handhaving

In dit artikel wordt het dagelijks bestuur opgedragen een actief beleid te voeren met betrekking tot toezicht en handhaving. Dit beleid vormt een belangrijk onderdeel van de subsidiesystematiek waarin risicoanalyses vooraf, steekproefsgewijze controles (achter het bureau en in het veld), een actieve en consistente handhaving en de periodieke evaluatie van de subsidieregeling belangrijke elementen zijn.

 

Artikel 1.9 Doeltreffendheid

In artikel 4:24 Awb staat dat tenminste éénmaal per vijf jaar een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk wordt gepubliceerd. In de verordening is bepaald dat het dagelijks bestuur éénmaal in de vier jaar aan het algemeen bestuur verslag doet van de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk. Een regelmatige evaluatie van beleid en regelgeving kan bijdragen aan de beheersing van overheidsuitgaven. Als uit de evaluatie blijkt dat subsidiëring niet doelmatig is, of het doel van de subsidie is bereikt, kan het subsidiebeleid worden aangepast.

 

Hoofdstuk 2 Subsidieverlening

Paragraaf 2.1 Het aanvragen van een subsidie

 

Artikel 2.1 Het indienen van een aanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend binnen een door het dagelijks bestuur vastgestelde aanvraagperiode, die wordt vastgelegd in nadere regels die het dagelijks bestuur vaststelt. Overigens sluit dat niet uit dat het dagelijks bestuur in voorkomende gevallen een subsidie verstrekt die niet op een specifiek wettelijk voorschrift is gebaseerd. Aanvragen mogen worden ingediend per reguliere post of per e-mail, op het aangegeven e-mailadres. Een aanvraag gaat ten minste vergezeld van een activiteitenplan, een (meerjaren)begroting met toelichting en een dekkingsplan. In het aanvraagformulier kunnen nadere eisen worden gesteld aan de aanvraag.

Voor samenwerkingsverbanden geldt de eis dat één van de samenwerkende partners de aanvraag als penvoerder indient. De penvoerder is in beginsel voor het Waddenfonds het aanspreekpunt voor de aanvraag en de uitvoering van het project. Partijen moeten onderling afspreken hoe de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen worden verdeeld en dat vastleggen in een samenwerkingsovereenkomst. Daarbij is van belang dat wordt aangeven welke activiteiten elk van de deelnemers gaat uitvoeren.

 

Artikel 2.2 Ontvangst van de aanvraag

Als de beschikbare middelen worden verdeeld op volgorde van binnenkomst, dan is de dag waarop de aanvraag is ontvangen, ongeacht of dit per reguliere post of per e-mail is, bepalend.

Op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Awb is de aanvrager verplicht gegevens en bescheiden te verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, kan het dagelijks bestuur op grond van artikel 4:5, eerste lid, besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Hierbij geldt uiteraard dat die bevoegdheid wordt begrensd door het hiervoor genoemde artikel 4:2, tweede lid, Awb.

 

Paragraaf 2.2 De beslissing op de aanvraag

 

Artikel 2.6 Algemeen beoordelingskader

Op grond van artikel 4:25 Awb moet een subsidie worden geweigerd als door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond wordt overschreden. Op grond van artikel 4:35 Awb kan de subsidieverlening in ieder geval worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

De subsidieverlening kan voorts in ieder geval worden geweigerd indien de aanvrager:

  • a.

    in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of

  • b.

    failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Naast de weigeringsgronden die voortvloeien uit de artikelen 4:25 en 4:35 van de Awb kent de verordening ook een aantal aanvullende algemene weigeringsgronden.

Voor de toepassing van het tweede lid zal een onderzoek op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur uitgevoerd moeten worden.

 

Artikel 2.7 Voorschotten

Bij directe vaststelling van de subsidie vindt de betaling van het subsidiebedrag in één keer plaats. Bij ambtshalve vaststelling wordt in beginsel 100% van het subsidiebedrag bevoorschot. In de overige gevallen bedraagt het voorschot in beginsel nooit meer dan 80% van het verleende subsidiebedrag, op aanvraag van de subsidie-ontvanger. Het dagelijks bestuur kan in het belang van een doelmatige subsidieverstrekking afwijken van de genoemde percentages.

De subsidie-ontvanger moet op grond van artikel 2.9 melding doen van omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de hoogte van het verleende bedrag. Het dagelijks bestuur kan zo nodig het bevoorschottingsritme en de hoogte van de voorschotten aanpassen. Na vaststelling van de subsidie wordt het resterende bedrag (het vastgestelde bedrag verminderd met de verleende voorschotten), betaald aan de subsidie-ontvanger.

     

Paragraaf 2.3 Voorwaarden en verplichtingen

 

Artikel 2.8 Melding Europese Commissie

Een meldingsprocedure bij de Europese Commissie kan lang duren. Uit oogpunt van een effectieve subsidieverstrekking is het niet altijd wenselijk om zolang te wachten met subsidieverstrekking. Met dit artikel wordt mogelijk gemaakt de subsidie te kunnen verstrekken, onder de opschortende voorwaarde dat de Commissie de melding goedkeurt. De subsidie-ontvanger kan desgewenst op eigen risico een aanvang maken met de subsidiabele activiteiten.

 

Artikel 2.9 Meldings- en mededelingsplicht

In het eerste lid is voorzien in een meldingsplicht van de subsidie-ontvanger. Zodra het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteiten niet geheel, niet tijdig of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen zullen worden verricht, moet de subsidie-ontvanger dit zo snel mogelijk melden bij het dagelijks bestuur. In dat geval kan de subsidieverlening worden gewijzigd of de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld. Bij het niet voldoen aan deze meldingsplicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 Awb alsnog de subsidie worden ingetrokken omdat de ontvanger wist en behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de meldingsplicht uiteraard niet geldt voor wijzigingen waarmee de subsidieverlener op verzoek van de subsidie-ontvanger eerder schriftelijk heeft ingestemd.

Wanneer er sprake is van aanmerkelijke verschillen, waarvan mededeling gedaan moet worden, is niet in algemene zin aan te geven.

 

Artikel 2.10 Algemene verplichtingen

Het tweede lid geeft het dagelijks bestuur de bevoegdheid om doelgebonden verplichtingen aan de subsidie te stellen. Artikel 4:38 Awb stelt allereerst buiten twijfel dat aan de subsidie ook andere dan de in artikel 4:37 Awb bedoelde verplichtingen kunnen worden verbonden. In de tweede plaats behelst de bepaling de norm, dat de verplichtingen moeten strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. Alleen die verplichtingen kunnen worden opgelegd, die redelijkerwijs noodzakelijk en geschikt zijn om het met de subsidie nagestreefde doel te verwezenlijken.

Naar hun inhoud kunnen de verplichtingen sterk variëren. Zij kunnen rechtstreeks betrekking hebben op de gesubsidieerde activiteiten, maar ook een meer afgeleid en ondersteunend karakter hebben. Dat is bijvoorbeeld het geval bij verplichtingen met betrekking tot de wijze, waarop de subsidie-ontvanger haar administra­tie moet voeren of de wijze, waarop aan de subsidieverlener moet worden gerapporteerd over de verrichte activiteiten.

Uitgangspunt van het vijfde en zesde lid is dat de subsidie-ontvanger binnen twee maanden na de bekendmaking van het besluit tot subsidieverlening een aanvang maakt met de uitvoering van de activiteit en binnen een jaar na de bekendmaking van het besluit tot subsidieverlening de activiteit afrond. In de beschikking tot subsidieverlening kan een andere termijn zijn opgenomen

Het zevende lid geeft het dagelijks bestuur de mogelijkheid om, indien sprake is van vermogensvorming door de subsidie-ontvanger als gevolg van de verstrekte subsidie, te bepalen dat de subsidie-ontvanger een vergoeding is verschuldigd, zoals is bedoeld in artikel 4:41 Awb. Deze vergoeding is alleen verschuldigd indien zich een geval voordoet als genoemd in het tweede lid van artikel 4:41 Awb. In al deze gevallen komt de subsidie niet meer ten goede aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt. De waardering van de onroerende zaak wordt vastgesteld aan de hand van de actuele WOZ-waarde van de onroerende zaak.

 

Artikel 2.11 Administratieve verplichtingen

Bij een subsidie tot € 125.000, behalve in het geval er moet worden verantwoord op basis van een verklaring van werkelijke kosten en opbrengsten, wordt niet de verplichting opgelegd om een administratie bij te houden van aan de activiteiten verbonden kosten en opbrengsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onderdeel b, van de Awb. Ook wordt niet de verplichting opgelegd om rekening en verantwoording af te leggen omtrent de met de verrichte activiteiten samenhangende uitgaven en inkomsten. De focus ligt immers op de prestatie. De administratieve lasten worden hierdoor beperkt.

Het niet opnemen van deze in de Awb geregelde ‘facultatieve’ verplichtingen laat overigens de algemene administratieverplichting van het Burgerlijk Wetboek voor rechtspersonen en voor ondernemingen en vrije beroepsbeoefenaren en de daaraan gekoppelde algemene bewaarplicht onverlet.

Indien de subsidie € 125.000 of meer bedraagt en voorts in de gevallen als bedoeld in artikel 3.6, voert de subsidie-ontvanger een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de uitgaven en inkomsten kunnen worden nagegaan.

Tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald, bewaart de subsidie-ontvanger de in het eerste lid genoemde gegevens tenminste 5 jaar na vaststelling van de subsidie.

 

Artikel 2.12 Medewerking controle

Als logische aanvulling op de meldingsplicht bevat dit artikel de verplichting voor de subsidie-ontvanger om desgevraagd kosteloos medewerking te verlenen aan een door of vanwege het dagelijks bestuur gevorderde controle van de administratie of een ander onderzoek naar gegevens die in het kader van de subsidieverstrekking van belang kunnen worden geacht. Deze controle behelst mede de controle die in het kader van een steekproef wordt gehouden.

 

Artikel 2.13 Voortgangsrapportage

Vanwege de administratieve lasten wordt de mogelijkheid voor het dagelijks bestuur om een voortgangsverslag te vragen beperkt. Indien met de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten meer dan 12 maanden is gemoeid, mag, anders dan bij subsidies lager dan € 25.000, een tussentijds voortgangsverslag worden gevraagd, maar niet vaker dan één keer per periode van 12 maanden. Bij een uitvoeringsduur van subsidiabele activiteiten van bijvoorbeeld 19 maanden mag dan maximaal één maal een voortgangsverslag worden gevraagd (bij voorbeeld over de eerste 12 maanden). Daarnaast is er dan alleen nog ruimte voor de eindverantwoording, inhoudende dat de subsidie-ontvanger dient aan te tonen dat de activiteiten zijn uitgevoerd. Uitsluitend in het belang van een doelmatige subsidieverstrekking mag het dagelijks bestuur een hogere frequentie van voortgangsrapportages verlangen.

 

Hoofdstuk 3 Subsidievaststelling

Paragraaf 3.1 Aanvraag tot subsidievaststelling

 

Artikel 3.1 Aanvraag tot vaststelling van een projectsubsidie

De subsidie-ontvanger dient binnen 13 weken na de datum waarop de activiteit op grond van de verordening of de subsidieverleningsbeschikking moet zijn uitgevoerd of, indien dat eerder is, 13 weken na de uitvoering van de activiteit, schriftelijk een aanvraag tot subsidievaststelling in bij het dagelijks bestuur. In het besluit tot subsidieverlening kan een andere termijn zijn opgenomen. Uiteraard geldt de verplichting om een aanvraag tot subsidievaststelling in te dienen niet als in de subsidieverleningsbeschikking is opgenomen dat de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld.

 

Paragraaf 3.2 Beslissing op de aanvraag

 

Artikel 3.3 Beslistermijn

De termijn waarbinnen het dagelijks bestuur gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidievaststelling is bepaald op 22 weken. Indien door de subsidieaanvrager niet alle gegevens zijn overgelegd om op de aanvraag te kunnen beslissen, wordt de termijn met toepassing van artikel 4:15 Awb opgeschort tot alle noodzakelijke gegevens door de subsidie-ontvanger zijn overgelegd. Het tweede lid ziet op het ambtshalve vaststellen. Gelet op het bepaalde in artikel 4:47 Awb is de termijn waarbinnen het dagelijks bestuur de subsidie ambtshalve vaststelt bepaald op 22 weken.

 

Paragraaf 3.3 Verantwoording van subsidies

 

Artikel 3.4 Verantwoording van subsidies tot € 25.000

Subsidies lager dan € 25.000 worden vastgesteld zonder dat daar een verleningsbeschikking aan vooraf gaat dan wel ambtshalve vastgesteld, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 3.6. De keuze voor directe of ambtshalve vaststelling hangt af van de aard van de activiteiten en de risico’s die hieraan zijn verbonden. Het tweede lid ziet er op dat de gewenste bewijsstukken die nodig zijn om de prestatie te verantwoorden in de verleningsbeschikking worden opgenomen. De mogelijkheid bestaat om steekproefsgewijs aanvullende informatie op te vragen of ter plekke te controleren of de prestatie is verricht.

 

Artikel 3.5 Verantwoording van subsidies van € 25.000 tot € 125.000

De ontvanger van een beschikking tot subsidieverlening vanaf € 25.000 tot € 125.000 hoeft, als geen toepassing wordt gegeven aan artikel 3.6, geen financiële verantwoording af te leggen, maar kan volstaan met een activiteitenverslag. In de beschikking tot subsidieverlening kunnen andere middelen worden aangewezen waarmee kan worden aangetoond dat de activiteiten zijn verricht en dat aan de verplichtingen is voldaan.

 

Artikel 3.6 Verantwoording op basis van een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten

Soms blijkt het niet mogelijk om vooraf de kosten en opbrengsten van de prestatie realistisch te begroten. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij innovatieve activiteiten, als er nog geen standaard voor de daarmee samenhangende uitgaven en inkomsten voorhanden is, maar ook indien de kosten en opbrengsten ter zake van de te verrichten activiteiten onvoldoende in te schatten zijn. Daarnaast kan het bij boekjaarsubsidies van minder dan € 125.000 wenselijk zijn om zicht te houden op de werkelijke kosten die met een activiteit gemoeid zijn. In dergelijke gevallen is het mogelijk om vast te stellen op basis van een opgave van de totale werkelijke kosten en opbrengsten. De vaststelling vindt plaats op basis van een verklaring van de subsidie-ontvanger over de totaal gerealiseerde kosten en opbrengsten. Bij toepassing van deze variant komt een afzonderlijke prestatieverantwoording te vervallen. Tevens kan een verklaring inzake werkelijke kosten gevraagd worden in het kader van een uit te voeren doelmatigheidscontrole.

De opgave van de gerealiseerde kosten en opbrengsten vormt de grondslag voor de berekening van het subsidiebedrag. Hierdoor worden detaildiscussies over onderliggende financiële posten voorkomen. Indien de subsidiabele kosten, na aftrek van de gerealiseerde opbrengsten (inclusief gerealiseerde bijdragen van derden) en de gerealiseerde eigen bijdrage, lager zijn dan begroot wordt de subsidie lager vastgesteld. Als de subsidiabele kosten hoger uitvallen dan begroot, wordt ten hoogste het verleende subsidiebedrag uitgekeerd. Steekproefsgewijs kan het dagelijks bestuur de opgegeven totalen controleren.

 

Artikel 3.7 Verantwoording van subsidie vanaf € 125.000

Bij een subsidieverlening vanaf € 125.000 wordt bij een verzoek tot vaststelling naast een activiteitenverslag ook een financieel verslag gevraagd. Het dagelijks bestuur heeft wel de mogelijkheid hiervan af te wijken. Dit kan bijvoorbeeld als op grond van een risico-analyse de keuze voor een ander lichter verantwoordingsarrangement kan worden gemaakt. Zo kan het dagelijks bestuur er voor kiezen dat bij de aanvraag tot subsidievaststelling geen accountantsverklaring wordt overgelegd.

 

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

 

Artikel 4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Deze bepaling beschrijft een vijftal situaties waarin het dagelijks bestuur bepalingen van de verordening buiten toepassing mag laten of daarvan mag afwijken. Onderdeel a betreft de situatie waarin ook andere bestuursorganen subsidie verstrekken. In dat geval kan zich de situatie voordoen dat een subsidie-ontvanger te maken krijgt met voorwaarden of verplichtingen die strijdig aan elkaar zijn dan wel leiden tot onaanvaardbare administratieve lasten vanwege stapeling van verplichtingen. Voor dergelijke niet voorzienbare gevallen kan een afwijkingsbevoegdheid niet worden gemist. Onderdeel b ziet op situaties waarin het Waddenfonds ten behoeve van een doelmatige subsidieverstrekking de besluitvorming daaromtrent heeft opgedragen aan een ander bestuursorgaan. Die situatie doet zich bijvoorbeeld voor indien de subsidieverstrekking specifieke kennis en vaardigheden vereist en de samenwerkingspartner daaromtrent specifieke subsidiespelregels heeft vastgesteld, waaraan redelijkerwijs voorrang moet worden gegeven. Onderdeel c ziet op het voorkomen van strijdigheid tussen bepalingen van de subsidieverordening en Europese regelgeving, in die gevallen waarin de subsidieverstrekking, vanwege het voorkomen van ongeoorloofde staatssteun, een kennisgeving of een melding aan de Europese Commissie vereist. Onderdeel d ziet op niet reguliere vormen van subsidieverstrekking, waarbij maatwerk, bijvoorbeeld omtrent verantwoording, vereist kan zijn. Onderdeel e ten slotte betreft subsidieverstrekking in die gevallen waarin geen specifiek wettelijk voorschrift is vereist, zoals subsidie in incidentele gevallen of in het geval waarin de subsidieontvanger en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste wordt vastgesteld in de begroting is opgenomen. In die gevallen neemt het algemeen bestuur via de weg van de begroting kennis van de voorgenomen subsidieverstrekking.

 

Artikel 4.2 Hardheidsclausule

De subsidieverordening legt rechten en verplichtingen vast ten behoeve van de subsidieverstrekking. Het geeft daarmee houvast, zowel aan het dagelijks bestuur als subsidieverlener als aan de aanvragers van subsidie. Het is echter niet doenlijk om alle denkbare omstandigheden die zich gedurende het proces van subsidieverstrekking kunnen openbaren te voorzien. De (rechts)zekerheid die met het codificeren van de subsidiespelregels is beoogd, zou in een voorkomend geval tot onbillijke resultaten kunnen leiden. De hardheidsclausule kan in die gevallen de onbillijkheid redresseren. Niet elke onbillijkheid kan met toepassing van de hardheidsclausule worden ondervangen. Er moet sprake zijn van zwaarwegende redenen. Het dagelijks bestuur zal toepassing van de hardheidsclausule uitdrukkelijk en steeds in voldoende mate voor ieder concreet geval moeten motiveren. Er valt daarom niet in algemene termen aan te geven wanneer er sprake is van zwaarwegende redenen.

Artikel 4.3 Toezichthouders

Onder toezichthouder wordt in de Awb verstaan: een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. In de tekst van artikel 5:11 van de Awb is tot uitdrukking gebracht dat het toezicht niet alleen betrekking heeft op de naleving van wettelijke voorschriften, maar ook op de naleving van hetgeen krachtens wettelijk voorschrift anderszins is bepaald. Daarbij valt met name te denken aan in een subsidiebeschikking opgenomen verplichtingen. De Awb bevat enkele bepalingen over legitimatie. De Awb bepaalt ook dat een toezichthouder van zijn bevoegdheden slechts gebruik maakt voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is. Zo wordt buiten twijfel gesteld dat de beginselen van evenredigheid en subsidiariteit gelden ten aanzien van de uitoefening van alle aan een toezichthouder toekomende bevoegdheden.

Het evenredigheidsbeginsel brengt in ieder geval met zich mee dat een bevoegdheid slechts mag worden uitgeoefend jegens de personen die betrokken zijn bij activiteiten waarop moet worden toegezien ingevolge de wettelijke regeling op grond waarvan de toezichthouder met toezicht is belast. Hetzelfde geldt voor het object van de uitoefening van een bevoegdheid. Het is een eis van zorgvuldigheid dat een toezichthouder bij de uitoefening van een hem verleende bevoegdheid aan de betrokkene de reden meedeelt waarom hij van zijn bevoegdheid gebruik zal maken.

 

Artikel 4.5 Overgangsrecht

Op subsidies die al zijn verstrekt voor de inwerkingtreding van deze verordening en op ingediende aanvragen waarop voor de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist, blijft de Subsidieverordening Waddenfonds 2014 van toepassing.