Beleidsregels bestuurlijke boete bij schenden inlichtingenplicht Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Druten 2017

Geldend van 29-06-2017 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels bestuurlijke boete bij schenden inlichtingenplicht Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Druten 2017

Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Druten,

gelet op artikel 18a van de Participatiewet, artikel 20a van de IOAW en artikel 20a van de IOAZ,

besluit vast te stellen,

Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Druten 2017

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), Algemene wet bestuursrecht (Awb), Boetebesluit socialezekerheidswetten (Bszw) en Aanwijzing sociale zekerheidsfraude (Aszf).

  • 2. Voor de toepassing van deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Druten;

    • b.

      Belanghebbende: de persoon die de inlichtingenplicht heeft geschonden.

    • c.

      Benadelingsbedrag: het bedrag aan uitkering dat als gevolg van het niet, niet behoorlijk of niet tijdig voldoen aan de inlichtingenplicht ten onrechte is ontvangen;

    • d.

      Boeterapport: het schriftelijk verslag van de constateringen van het college ten aanzien van de schending van de inlichtingenplicht, zoals bedoeld in artikel 5:48 Awb

    • e.

      Indringende evenredigheidstoets: toetsing in het individuele geval van de bestuurlijke boete aan het evenredigheidsbeginsel.

Artikel 2 Inlichtingenplicht

  • 1. Het college legt een bestuurlijke boete op of geeft een waarschuwing af als sprake is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht door een belanghebbende.

  • 2. Het college verstaat onder ‘onverwijld uit eigen beweging’ dat belanghebbende de bedoelde inlichtingen binnen 7 dagen na de wijziging bekendmaakt aan het college, gerekend vanaf het moment waarop het te melden feit zich heeft voorgedaan, dan wel kenbaar werd voor belanghebbende.

  • 3. De wijziging kan zowel mondeling als schriftelijk kenbaar worden gemaakt.

Artikel 3 Waarschuwing

  • 1. Er is sprake van een waarschuwingswaardige gedraging:

    • a.

      Indien er geen sprake is van een benadelingsbedrag of het benadelingsbedrag gelijk of lager is dan € 150,-, en de overtreding niet voortkomt uit opzet of grove schuld, en belanghebbende in de periode van twee jaar voorafgaand aan het begin van de overtreding niet eerder een waarschuwing of boete opgelegd heeft gekregen.

    • b.

      Indien belanghebbende onjuiste, onvolledige of geen inlichtingen heeft verstrekt, maar uit eigen beweging alsnog binnen 60 dagen de juiste inlichtingen verstrekt en dit doet voordat van gemeentewege aan belanghebbende kenbaar is gemaakt dat de overtreding is geconstateerd.

  • 2. Indien het college heeft vastgesteld dat er sprake is van een waarschuwingswaardige gedraging, dan wordt aan belanghebbende een schriftelijke waarschuwing afgegeven.

Artikel 4 Bestuurlijke boete

  • 1. Er is sprake van een beboetbare gedraging bij schending van de inlichtingenplicht

    • a.

      Indien de overtreding van de inlichtingenplicht er toe heeft geleid dat het benadelingsbedrag hoger is dan € 150,-, of

    • b.

      Indien er sprake is van een waarschuwingswaardige gedraging die zich binnen twee jaar na een eerdere waarschuwing of boete voordoet.

  • 2. Het college stelt altijd een boeterapport op voorafgaand aan het opleggen van de boete.

  • 3. Het college stelt belanghebbende altijd in de gelegenheid binnen 14 dagen schriftelijk zijn zienswijze naar voren te brengen voordat een boete wordt opgelegd. In uitzonderingsgevallen wordt een mondelinge zienswijze geaccepteerd.

Artikel 5 Hoogte van de bestuurlijke boete

  • 1. De hoogte van de bestuurlijke boete wordt middels een evenredigheidstoets in verhouding tot de mate waarin de inlichtingenplicht is geschonden vastgesteld, waarbij in ieder geval de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende getoetst worden.

  • 2. De ernst van de overtreding wordt in beginsel afgemeten aan de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 3. De mate van verwijtbaarheid wordt gecategoriseerd als opzet, grove schuld, normale verwijtbaarheid of verminderde verwijtbaarheid met in acht name van de criteria genoemd in artikel 2a Bszw.

  • 4. De hoogte van de bestuurlijke boete wordt, afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid, vastgesteld op:

    • a.

      100% van het benadelingsbedrag met een maximum van € 82.000, indien er sprake is van opzet;

    • b.

      75% van het benadelingsbedrag met een maximum van € 8.200, indien er sprake is van grove schuld;

    • c.

      50%  van het benadelingsbedrag met een maximum van € 5.467, indien er sprake is van normale verwijtbaarheid;

    • e.

      25% van het benadelingsbedrag met een maximum van € 2.734, indien er sprake is van verminderde verwijtbaarheid.

  • 5. Indien er sprake is van recidive binnen 5 jaar van het begaan van de overtreding, dan wordt de hoogte van de bestuurlijke boete vermenigvuldigd met 150%, waarbij rekening wordt gehouden met de van toepassing zijnde maximale boetehoogte als benoemd in lid 4.

  • 6. Het college onderzoekt of de fictieve draagkracht van belanghebbende ten tijde van het nemen van het boetebesluit een (verdere) matiging van de boete rechtvaardigen, waarbij de hoogte van de bestuurlijke boete verlaagd wordt tot de fictieve draagkracht.

  • 7. De fictieve draagkracht bedraagt de financiële ruimte boven de fictieve beslagvrije voet van 90% van de toepasselijke bijstandsnorm maal het aantal maanden waarbinnen de boete terugbetaald moet worden, waarbij geldt:

    • a.

      24 maanden, indien er sprake is van opzet;

    • b.

      18 maanden, indien er sprake is van grove schuld;

    • c.

      12 maanden, indien er sprake is van normale verwijtbaarheid;

    • d.

      6 maanden, indien er sprake is van verminderde verwijtbaarheid.

  • 8. Indien belanghebbende een kosten delende medebewoner is of heeft, dan geldt bij de berekening van de fictieve draagkracht, zoals benoemd in lid 7, de kostendelersnorm als toepasselijke bijstandsnorm.

  • 9. Het college beoordeelt per individueel geval of het vermogen wordt betrokken bij de vaststelling van de fictieve draagkracht.

  • 10. Het college ziet af van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

Artikel 6 Vaststelling en invordering van de boete

  • 1. De boete wordt naar beneden afgerond op hele euro’s vastgesteld.

  • 2. Indien sprake is van een opgelegde boete in combinatie met terugvordering van uitkering, dan wordt de boete met voorrang ingehouden op de uitkering.

  • 3. Indien de boete niet kan worden ingehouden op de uitkering, dan is belanghebbende verantwoordelijk voor de betaling.

Artikel 7 Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen kan ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien onverkorte toepassing van de beleidsregels tot onbillijkheden van overwegende aard leiden.

Artikel 8 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking de dag na die van bekendmaking.

  • 2. De beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Druten.

Nota-toelichting

Algemeen

Deze beleidsregels hebben tot doel duidelijkheid te geven over de keuzes van gemeente Druten ten aanzien van de wijze waarop wordt omgegaan met bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete bij schending van de inlichtingenplicht op grond van de Participatiewet, IOAW en IOAZ. Van 1 januari 2013 tot 1 januari 2017 was de bestuurlijke boete onderdeel van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving. In die jaren is er jurisprudentie ontstaan voor het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete. Bepalend is dat een indringende evenredigheidstoets uitgevoerd dient te worden, waarmee de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende getoetst worden. Deze factoren kunnen leiden tot (verdere) matiging van de hoogte van de boete. Omdat de jurisprudentie directe consequenties heeft voor de wijze van beboeting van het overtreden van de inlichtingenplicht, is per 1 januari 2017 een deel van de jurisprudentie wettelijk verankerd. Wat rest zijn beleidskeuzes voor de uitvoeringspraktijk, waar de gemeente Druten met deze beleidsregels invulling aan geeft.

Artikel 1. Begripsbepaling

Begrippen die in de Participatiewet, IOAW, IOAZ, Awb, Bszw en Aszf gedefinieerd zijn, worden in deze beleidsregels niet gedefinieerd, om herhaling te voorkomen.

Artikel 2. Inlichtingenplicht

Belanghebbende maakt de wijziging kenbaar via telefoon, e-mail, het wijzigingsformulier of een ander communicatiemiddel naar keuze. Het criterium van 5 werkdagen hangt samen met de voorwaarden op het wijzigingsformulier. Volgens het college is dit een redelijke termijn waarbinnen een belanghebbende een wijziging door kan geven. Uit artikel 3 lid 1 sub b blijkt dat soepel wordt omgegaan met deze termijn.

Artikel 3. Waarschuwing

Om te voorkomen dat voor kleine overtredingen een boeteprocedure opgezet wordt, worden deze overtredingen bestraft met een waarschuwing. De waarschuwing wordt altijd middels een beschikking aan belanghebbende kenbaar gemaakt, en belanghebbende kan tegen de waarschuwing in bezwaar gaan.

Artikel 4. Bestuurlijke boete

Deze beleidsregels zijn alleen van toepassing op gedragingen waarbij de inlichtingenplicht geschonden wordt. Enige andere gedraging leidt niet tot het opleggen van een boete op grond van deze beleidsregels. De misdraging kan gedaan worden door uitkeringsgerechtigden, of door een niet-uitkeringsgerechtigden ten tijde van de periode waarover deze een uitkering ontving.

De gemeente volgt altijd de zware boeteprocedure die wordt beschreven in artikel 5:53 Awb. De gemeente licht belanghebbende ten alle tijden in dat deze niet verplicht is een zienswijze in te dienen, omdat hij niet hoeft mee te werken aan zijn eigen veroordeling. Een zienswijze wordt schriftelijk ingediend ten behoeve van de dossieropbouw. Indien belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst of er andere redenen zijn waarom belanghebbende niet schriftelijk zijn zienswijze indient, wordt beoordeeld of de belanghebbende gehoord wordt. Deze beoordeling is aan het college.

In de Aszf is bepaald dat bij een bruto benadelingsbedrag tot € 50.000,- in beginsel een bestuurlijke boete door het college wordt opgelegd. Met ‘bruto’ wordt bedoeld het bedrag voor afstemming van de boete op de mate waarin de inlichtingenplicht is geschonden middels een evenredigheidstoets, zoals bedoeld in artikel 5 lid 1. Indien het benadelingsbedrag meer bedraagt dan € 50.000,- doet het college in beginsel aangifte bij het Openbaar Ministerie.

Artikel 5. Hoogte van de bestuurlijke boete

Om in voorliggende specifieke situatie tot een gerechtvaardigde uitkomst te komen met betrekking tot de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid, stelt het college geen nadere regels op. Bij de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid worden de criteria gehanteerd die zijn opgenomen in artikel 2a Bszw, alsmede voortschrijdende jurisprudentie. Daarmee verzekert het college zich er van de beoordeling te doen van op grond de geldende wet en regelgeving en rechtspraak. Dit geldt ook voor de bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boete.

Het college is er aan gehouden te onderzoeken of de financiële omstandigheden van belanghebbende (verdere) matiging van de boete rechtvaardigen. De wijze waarop het college dit doet is opgenomen in lid 7 tot en met 9. Met deze werkwijze volgen we de uitspraak van de CRvB van 16-05-2017, nr. 15/6755 WWB.

De beslagvrije voet houdt geen rekening met de werking van de kostendelersnorm. Dit leidt er toe dat kostendelers in voorkomende gevallen een boete ter hoogte van € 0 wordt opgelegd. Om dit te voorkomen is lid 9 opgenomen.

Volgens lid 10 ziet het college af van het opleggen van de boete wanneer er sprake is van dringende redenen. De stelplicht en bewijslast hiervoor ligt in beginsel bij belanghebbende, conform Awb. Van dringende redenen is sprake bij bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Het betreft in alle gevallen maatwerk. ‘Bijzondere omstandigheden’ kan op een verscheidenheid aan situaties van toepassing zijn. In de regel betreft het psychische of sociale omstandigheden. Deze regel kan ook toegepast worden indien door het in acht nemen van de beslagvrije voet, er voor de belanghebbende onaanvaardbare consequenties optreden. Vast dient te staan dat sprake is van een zeer incidenteel geval en dat de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert, het toepassen van aflossing van de boete met het bedrag van het beslag vatbare deel niet toelaat. Zeker bij opzet dan wel bij grove schuld, moet zeer terughoudend worden omgegaan met het aannemen van dringende redenen. Slechts in zeer exceptionele omstandigheden kan daarvan sprake zijn.

Als er wordt afgezien van het opleggen van een boete wegens dringende redenen, kan deze schending van de inlichtingenplicht wel gevolgen hebben bij het opleggen van een boete in geval van een toekomstige schending van de inlichtingenplicht (recidive).

Artikel 6. Vaststelling en invordering van de boete

De boete werd tot 1 januari 2017 afgerond op een veelvoud van tien. Dit is niet langer toegestaan. Het boetebedrag wordt vastgesteld op grond van de criteria in artikel 5 en niet nadien naar boven afgerond.

Artikel 7. Hardheidsclausule

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.

Artikel 8. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.