Regeling vervallen per 09-12-2023

Beleidsregels Re-integratie Participatiewet c.a. 2017

Geldend van 15-06-2017 t/m 08-12-2023 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2017

Intitulé

Beleidsregels Re-integratie Participatiewet c.a. 2017

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht en de Re-integratieverordening Participatiewet 2015.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      voorzieningen: de re-integratie instrumenten die het college kan inzetten en waarvan de inzet noodzakelijk wordt geacht om de arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie te bevorderen;

    • b.

      traject: de aaneenschakeling van re-integratie instrumenten, die met de belanghebbende is overeengekomen, dan wel door het college aan de belanghebbende is opgelegd ter bevordering van de arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie;

    • c.

      bijstandsgerechtigde: de persoon die algemene bijstand ontvangt of een uitkering heeft op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

    • d.

      kwetsbare jongeren: jongeren tussen 16 en 23 jaar, die niet in staat zijn om een startkwalificatie te behalen. Zij stromen uit naar arbeid vanuit VSO, PRO, VMBO, entreeonderwijs en uitval MBO niveau 2.

Artikel 2. Vorm van de ondersteuning

  • 1. Het college organiseert de ondersteuning en voorzieningen zodanig dat een samenhangend aanbod van arbeidsinschakeling ontstaat, die recht doet aan de diversiteit van de doelgroep en de vraag van de markt.

  • 2. Onder ondersteuning wordt verstaan:

    • a.

      het onderzoek naar - en verslag over- de mogelijkheden van de persoon die behoort tot de doelgroep met als doel een effectief re-integratie traject uit te zetten (de diagnose);

    • b.

      het uitvoeren, organiseren, aan-, bijsturen en begeleiden van het op basis van de diagnose gekozen traject (het trajectmanagement).

Artikel 3. Werkervaringsplaats

  • 1. Het college kan een bijstandsgerechtigde een werkervaringsplaats gericht op arbeidsinschakeling aanbieden.

  • 2. Het doel van een werkervaringsplaats is, naast het aanleren en ontwikkelen van elementaire werknemersvaardigheden, het opdoen van werkervaring en/of het opdoen of behouden van werkritme, uitstroom uit de uitkering.

  • 3. Aanbieding van een werkervaringsplaats vindt plaats gedurende maximaal 32 uur per week voor een periode van 3 maanden, met een eenmalige mogelijkheid tot een verlenging van 3 maanden.

  • 4. In een schriftelijke overeenkomst wordt in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      het doel van de werkervaringsplaats, en

    • b.

      de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 4. Sociale activering

  • 1. Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering voor zover de mogelijkheid bestaat dat hij op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening.

  • 2. Het college stemt de duur van de in het eerste lid bedoelde activiteiten af op de mogelijkheden en capaciteiten van die persoon.

Artikel 5. Proefplaatsing

  • 1. Het college kan een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, onder 1, 2, 3, 5 of 6 van de wet, en die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, gedurende maximaal drie maanden bij een werkgever onbeloonde werkzaamheden laten verrichten met het oog op een reële vaststelling van de loonwaarde.

  • 2. De proefplaatsing is gericht op het verkrijgen van een dienstbetrekking bij de werkgever. De werkgever spreekt bij aanvang van de proefplaatsing de intentie uit om bij gebleken geschiktheid en voldoende werkzaamheden belanghebbende een dienstbetrekking aan te bieden.

  • 3. Met de werkgever en belanghebbende wordt een schriftelijke proefplaatsingsovereenkomst gesloten waarin het doel, de duur en omvang, de taken en verplichtingen, de bijdrage van de werkgever in de kosten en de overige gemaakte afspraken worden vastgelegd.

  • 4. Een proefplaatsing kan niet worden ingezet wanneer voor dezelfde persoon bij dezelfde werkgever een werkervaringsplaats is ingezet.

Artikel 6. Loonkostensubsidie

  • 1. Aan de (potentiële) werkgever van een persoon, van wie het college heeft vastgesteld dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, en die – met inzet van loonkostensubsidie- in dienst kan treden bij de werkgever, kan loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d, van de wet, worden verstrekt.

  • 2. Tot de doelgroep loonkostensubsidie behoren in ieder geval kwetsbare jongeren en 16- of 17-jarige jongeren zonder startkwalificatie, die dreigen uit te vallen uit school en bij wie, naar het oordeel van het college, een leerwerktraject nodig is om alsnog een startkwalificatie te halen.

  • 3. Bij tussentijdse beëindiging van het dienstverband wordt de loonkostensubsidie betaald tot en met de laatste dag van de loonbetaling.

Artikel 7. Indienstnemingssubsidie

  • 1. De werkgever komt in aanmerking voor een indienstnemingssubsidie als hij een bijstandsgerechtigde een dienstbetrekking voor tenminste 6 maanden aanbiedt en die bijstandsgerechtigde heeft voorafgaand aan de dienstbetrekking ten minste 12 maanden aaneengesloten volledig een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ dan wel algemene bijstand genoten.

  • 2. De indienstnemingssubsidie bedraagt maximaal 35% van het bruto minimumloon bij een bij de desbetreffende sector behorende fulltime dienstbetrekking gedurende maximaal 3 maanden. Bij een parttime dienstbetrekking wordt de indienstnemingssubsidie naar rato verleend.

  • 3. De werkgever kan de indienstnemingssubsidie onder ander inzetten voor:

    • a.

      Scholing

    • b.

      Begeleiding

    • c.

      Loonkosten

    • d.

      Premie ziekteverzuimpolis

  • 4. De indiensttredingssubsidie wordt niet verstrekt als de werkgever op grond van de wet of de Re-integratieverordening Participatiewet 2015 aanspraak maakt op een financiële tegemoetkoming, vergoeding of subsidie in verband met de indiensttreding van de werknemer.

Artikel 8. Tegemoetkoming onkosten en verwervingskosten

  • 1. Het college kan aan een bijstandsgerechtigde die, naar het oordeel van het college, in verband met de arbeidsinschakeling of een re-integratievoorziening noodzakelijke kosten moet maken en niet over de middelen beschikt om deze kosten te betalen, een tegemoetkoming voor deze noodzakelijke kosten verstrekken.

  • 2. Voor zover de kosten, bedoeld in het eerste lid, reiskosten betreffen:

    • a.

      worden deze kosten niet noodzakelijk geacht als de reisafstand minder dan 10 kilometer enkele reis is.

    • b.

      is, in afwijking van sub a, vergoeding van de reiskosten wel mogelijk bij een afstand van minder dan 10 kilometer als de bijstandsgerechtigde door lichamelijke, psychische of sociale problemen niet in staat is met eigen vervoer te reizen en aangewezen is op openbaar vervoer.

    • c.

      wordt de hoogte van de tegemoetkoming gebaseerd op basis van kosten voor openbaar vervoer tweede klasse.

    • d.

      bedraagt in afwijking van sub c, indien reizen met openbaar vervoer niet mogelijk is en met de auto wordt gereisd, de tegemoetkoming € 0,19 per kilometer met een maximum van 30 kilometer per dag en wordt de reisafstand gemeten van postcode huisadres tot postcode locatie aan de hand van de ANWB routeplanner.

    • e.

      vindt betaling van de tegemoetkoming op declaratiebasis achteraf plaats.

    • f.

      wordt na 6 maanden beoordeeld of er grond is de tegemoetkoming voor reiskosten éénmalig met maximaal 6 maanden te verlengen.

  • 3. Voor zover de kosten, bedoeld in het eerste lid, kosten voor kinderopvang betreffen:

    • a.

      is een tegemoetkoming enkel mogelijk wanneer de bijstandsgerechtigde gebruik maakt van een re-integratievoorziening en hierdoor kinderopvang noodzakelijk is;

    • b.

      omvat de tegemoetkoming, zoals bedoeld in het derde lid, onder a, de volledige aantoonbare kosten.

    • c.

      is de tegemoetkoming mogelijk voor de duur dat de bijstandsgerechtigde gebruik maakt van de re-integratievoorziening.

  • 4. Voor zover de tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, verwervingskosten betreffen:

    • a.

      is de tegemoetkoming mogelijk indien de bijstandsgerechtigde aantoonbare verwervingskosten heeft.

    • b.

      is een tegemoetkoming mogelijk gedurende 6 maanden, gerekend vanaf de datum werkaanvaarding, met een maximaal totaalbedrag van € 250,00. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van het consumentenprijsindexcijfer, af te ronden op hele euro's.

    • c.

      wordt voor de hoogte van de tegemoetkoming aangesloten bij de normen van het NIBUD.

    • d.

      vindt betaling van de tegemoetkoming op declaratiebasis achteraf plaats.

  • 5. Tegemoetkoming van onkosten en verwervingskosten, zoals bedoeld in het eerste lid tot en met het vierde lid, is niet mogelijk als er sprake is van een voorliggende voorziening.

Artikel 9. Trajectpremie

  • 1. De belanghebbende die gedurende een periode van ten minste twaalf maanden aaneengesloten op een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ dan wel bijstand is aangewezen kan in aanmerking komen voor een premie, wanneer hij naar het oordeel van het college volledig alle trajectafspraken is nagekomen en duidelijke inzet heeft getoond voor het bereiken van de trajectdoelen.

  • 2. De premie kan slechts één keer per kalenderjaar worden toegekend en bedraagt maximaal € 250,00.

Artikel 10. Bijzondere situaties.

  • 1. In bijzondere situaties en op individuele gronden kan worden afgeweken van het bepaalde in deze beleidsregels.

  • 2. In alle gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien beslist het afdelingshoofd Maatschappelijke Dienstverlening.

Artikel 11. Inwerkingtreding en overgangsrecht

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking op de dag na publicatie van dit besluit en werken terug tot en met 1 januari 2017. Met ingang van de dag van inwerkingtreding worden de ‘Beleidsregels re-integratie 2016’ ingetrokken.

  • 2. Een persoon die gebruik maakt van een toegekende voorziening op grond van de ‘Beleidsregels re-integratie 2016’, behoudt deze voorziening voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit die beleidsregels voor de duur van de ingezette voorziening, doch niet langer 12 maanden.

  • 3. Het college kan na afloop van de in het tweede lid bedoelde periode, besluiten of een voorziening wordt voortgezet.

Artikel 12. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels Re-integratie Participatiewet c.a. 2017”.

  

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 6 juni 2017

2017-05-16

Het college van de gemeente Uden,
De Burgemeester
De secretaris

Toelichting

Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.

Artikel 3. Werkervaring

Een werkervaringsplaats onderscheidt zich van een gewone dienstbetrekking. Bij een beoordeling of er al dan niet sprake is van een dienstbetrekking toetst de rechter aan de drie criteria voor het bestaan van een dienstbetrekking: persoonlijk verrichten van arbeid, loon en gezagsverhouding. Daarbij wordt gekeken naar een aantal aspecten zoals de bedoeling van de partijen en wat al dan niet schriftelijk is overeengekomen. De rechter besteedt vooral aandacht aan de feitelijke invulling van de overeenkomst.

Werkstage is gericht op uitbreiden kennis en ervaring

De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages (lees werkervaringsplaats) weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkstage in de regel geen sprake van beloning. Terughoudend zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding ligt daarom voor de hand. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, mits er daadwerkelijk sprake is van een vergoeding van gemaakte kosten.

Doel van de werkervaringsplaats

Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkervaringsplaats, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is vooral van belang om te voorkomen dat een persoon claimt dat sprake is van een dienstbetrekking en bij de rechter loonbetaling afdwingt.

De werkervaring kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij een persoon de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. Op de werkervaringsplaats kan een persoon wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.

Opstellen schriftelijke overeenkomst

In het vierde lid is bepaald dat voor de werkervaringsplaats een schriftelijke overeenkomst wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, evenals de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens worden gewaarborgd dat het bij een werkervaringsplaats niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.

Artikel 4. Sociale activering

Volgens de Participatiewet dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen wordt participatie met een re-integratie doelstelling ingezet.

Begrip sociale activering

Onder 'sociale activering' wordt verstaan: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie (artikel 6, eerste lid, onderdeel c, Participatiewet). Bij activiteiten in het kader van sociale activering kan worden gedacht aan het zelfstandig verrichten van vrijwilligerswerk of deelnemen aan activiteiten in de wijk of buurt.

Doelgroep sociale activering

Het college kan aan een persoon die behoort tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering voor zover de mogelijkheid bestaat dat hij op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening (artikel 4, eerste lid).

Voor de verplichting om gebruik te maken van een voorziening gericht op sociale activering is vereist dat de mogelijkheid bestaat dat een persoon op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening. Bestaat die mogelijkheid niet, dan kan een persoon niet worden verplicht gebruik te maken van een dergelijke voorziening. Sociale activering heeft tot doel personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt terug te leiden naar de arbeidsmarkt, of als dit nog niet mogelijk is, als tussendoel te bevorderen dat personen zelfstandig kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven. Hieruit volgt dat als het einddoel, arbeidsinschakeling, niet kan worden bereikt, er geen grond is die persoon te verplichten om gebruik te maken van een voorziening gericht op sociale activering.

Het college stemt duur activiteiten af op de persoon

Het tweede lid geeft het college de mogelijkheid om de duur van activiteiten in het kader van sociale activering nader te bepalen. Het college moet de duur afstemmen op de mogelijkheden en capaciteiten van een persoon. Gezien de mogelijk sterk verschillende behoeften op dit gebied, zal een al te rigide termijn moeilijk zijn.

Artikel 5. Proefplaatsing

In dit artikel wordt verstaan onder belanghebbende:

  • de bijstandsgerechtigde;

  • de persoon met een naar het oordeel van het UWV structurele functionele beperking, die arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, of die arbeid in dienstbetrekking verricht of die arbeid in dienstbetrekking gaat verrichten (maar niet werkzaam is of zal zijn als werknemer in de zin van de Wsw), en voor zover voor diens ondersteuning bij arbeidsinschakeling het college zorg draagt of onmiddellijk voorafgaande aan de aanvang van de arbeid als zelfstandige of in de dienstbetrekking zorg droeg tot het moment dat het inkomen uit die arbeid gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie is verleend;

  • de persoon die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot één van de voornoemde groepen behoort;

    en die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, sub e, van de wet.

Een proefplaatsing kan worden ingezet zodat werkgever en werknemer elkaar wederzijds kunnen leren kennen. Na een proefplaatsing weten beide partijen wat ze van de ander mogen verwachten, dit vergroot de kans op het succesvol aangaan van een dienstbetrekking. In de periode van de proefplaatsing kan ook de loonwaarde van de persoon worden gemeten. Op deze manier kan vóór het aangaan van een dienstbetrekking op objectieve manier vastgesteld worden hoe hoog de inzet van loonkostensubsidie moet zijn.

Artikel 7. Indienstnemingssubsidie

Met personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt bedoelen we hier personen waarvan we verwachten dat ze minimaal 12 maanden nodig hebben om betaald werk te vinden.

De indienstnemingssubsidie kan worden ingezet om de werkgever tegemoet te komen in een deel van de kosten bij het in dienst nemen van een persoon met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.

Artikel 8. Tegemoetkoming onkosten en verwervingskosten

  • 1.

    Het is onwenselijk voor bijstandsgerechtigden dat noodzakelijke kosten die gemaakt moeten worden in het kader van arbeidsinschakeling of een re-integratievoorziening hierbij in de weg staan. Daarom kunnen in deze kosten, onder bepaalde voorwaarden, worden tegemoet gekomen.

  • 2.

    Het uitgangspunt is, dat bij een reisafstand van minder dan 10 kilometer enkele reis geen reiskosten worden vergoed. Bij een afstand van 10 kilometer of meer wordt de volledige afstand vergoed. Tot 10 kilometer kan immers gefietst of (bij een kleine afstand) gelopen worden. Indien men niet beschikt over een fiets en ook niet over de middelen om deze aan te schaffen, kan op grond van het derde lid hiervoor een bedrag worden verstrekt.

    De grens van 10 kilometer wordt gehanteerd, omdat deze aansluit bij de regels over reiskostenvergoeding van de Belastingdienst. Omdat veel werkgevers om die reden onder de 10 kilometer woon-werkverkeer geen reiskostenvergoeding verstrekken, is het logisch om hierbij aan te sluiten. Anders zou belanghebbende tijdens de re-integratieperiode wél reiskosten vergoed krijgen, en nadat belanghebbende een dienstverband krijgt bij de werkgever niet meer.

    In uitzonderingsgevallen kan van bovenstaande regels worden afgeweken. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld fysieke of mentale beperkingen waardoor 10 kilometer fietsen niet mogelijk is.

    Het uitgangspunt is, dat de kosten op basis van openbaar vervoer tweede klasse worden vergoed. Het kan echter voorkomen, dat reizen met openbaar vervoer niet mogelijk is (bijvoorbeeld als de reistijd met openbaar vervoer dusdanig lang is, dat belanghebbende ’s ochtends niet op tijd kan zijn). In dat geval kan een kilometervergoeding van € 0.19 per kilometer worden vergoed.

  • 3.

    Voor het krijgen en behouden van werk moet de bijstandsgerechtigde soms kosten maken, bijvoorbeeld een Verklaring Omtrent Gedrag of beschermende kleding/schoenen (voor zover de werkgever dit niet verstrekt).

    Vanwege nazorg en het streven naar duurzame uitstroom is vergoeding van dergelijke verwervingskosten mogelijk tot en met 6 maanden na de datum van werkaanvaarding. De kosten die voor vergoeding in aanmerking komen, worden gemaximeerd op een totaalbedrag van € 250,00.

    Onder verwervingskosten moet ook worden verstaan: de aanschaf van een fiets of fietskinderstoeltjes, mits belanghebbende aannemelijk kan maken dat deze noodzakelijk zijn voor het krijgen en behouden van werk.

  • 4.

    Vanzelfsprekend moet altijd worden gekeken of de kosten elders vergoed (kunnen) worden. Met name na werkaanvaarding kan het voorkomen, dat een werkgever al een voorziening heeft getroffen, waar men gebruik van kan maken, en die dan geldt als een voorliggende voorziening.