Erfgoedverordening Rheden 2017

Geldend van 24-06-2017 t/m 14-07-2022

Intitulé

Erfgoedverordening Rheden 2017

De raad van de gemeente Rheden;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 april 2017;

gezien artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

b e s l u i t :

vast te stellen de Erfgoedverordening Rheden 2017

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • a.

    Monument:

    • 1.

      onroerende zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

    • 2.

      terrein dat van algemeen belang is wegens daar aanwezige zaken als bedoeld onder 1;

  • b.

    gemeentelijk monument: monument als bedoeld in onderdeel a, onder 1, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als zodanig is aangewezen;

  • c.

    archeologisch monument: monument als bedoeld in onderdeel a, onder 2, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als zodanig is aangewezen;

  • d.

    archeologische vindplaats: een bij de gemeente Rheden bekende archeologische vindplaats zoals aangegeven op de geldende archeologische verwachtingskaart;

  • e.

    archeologische selectieagenda: een geheel van normen, kennisthema’s en perioden, uitgewerkt in de Archeologienota ‘Uitgediept’ van de gemeente Rheden, aan de hand waarvan wordt bepaald of voor aangetroffen archeologische resten van waarde een beheersmaatregel moet worden getroffen en zo ja welke;

  • f.

    rijksmonument: monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister;

  • g.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen monumenten;

  • h.

    Commissie Cultuurhistorie: de commissie van onafhankelijk deskundigen, wiens taken en bevoegdheden nader zijn geregeld in de Verordening op de Commissie Cultuurhistorie Rheden 2010;

  • i.

    dorpsgezicht: een gebied bestaande uit een groep onroerende zaken, gevormd door onderling samenhang en de elementen zoals gebouwen, wegen, pleinen, bruggen, dijklichamen, waterwegen, bomen en groenstructuren en dat wegens haar schoonheid, betekenis voor de wetenschap en/of historische waarde van belang is voor de gemeente;

  • j.

    gemeentelijk dorpsgezicht: dorpsgezicht dat overeenkomstig deze verordening als zodanig is aangewezen;

  • k.

    lijst dorpsgezichten: de lijst waarop zijn vermeld de dorpsgezichten als bedoeld onder k;

  • l.

    geomorfologie: wetenschappelijk onderzoek naar de vormen van het aardoppervlak en de processen die daarbij een rol spelen of hebben gespeeld;

  • m.

    dendrologie: wetenschappelijk onderzoek naar bomen en houtgewassen;

  • n.

    cultuurhistorische waarde: de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, ontleend aan het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt en aan de monumentale waarden zoals beschreven in artikel 4 van deze verordening;

  • o.

    Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • p.

    omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • q.

    interieur : de inwendige structuur dan wel gedeelten daarvan en de afwerking van de binnenschil van het gebouwde monument;

  • r.

    casco: bouwkundige hoofdstructuur van het gebouwde monument;

  • s.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • t.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden.

Artikel 2 Gebruik monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

HOOFDSTUK II GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Artikel 3 Erfgoedverordening Rheden 2017

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Een voornemen om een monument aan te wijzen wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 3. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt hij advies aan de Commissie Cultuurhistorie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

  • 4. Voordat het college een monument met een religieuze bestemming dat uitsluitend of in overwegende mate wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst als beschermd gemeentelijk monument aanwijst, voert hij overleg met de eigenaar.

  • 5. Het college stelt de raad in kennis van het besluit over de aanwijzing van een gemeentelijk monument.

  • 6. De aanwijzing op grond van dit artikel kan geen rijksmonument betreffen.

  • 7. De bescherming van Hoofdstuk II is van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in lid 2 is bekendgemaakt totdat het besluit over de voorgenomen aanwijzing onherroepelijk is.

Artikel 4 Selectiecriteria

Uitgangspunt voor de selectie van gemeentelijke monumenten zijn de volgende criteria:

  • 1.

    het casco verkeert in een redelijk goede staat, zodat het monument is te restaureren zonder volledige afbraak;

  • 2.

    de oorspronkelijke vorm of aanleg dient in de hoofdopzet nog aanwezig te zijn, tenzij het een belangwekkende historisch gegroeide situatie betreft;

  • 3.

    stedenbouwkundige waarde:

    • a.

      het monument is onderdeel van een belangrijk stedenbouwkundig/landschappelijk concept;

    • b.

      het monument is onderdeel van een historisch gegroeid stedenbouwkundig/ landschappelijk gebied en is bepalend voor het zichtbaar houden van deze situatie; er is een duidelijk verband tussen gebouw en historische verkaveling;

    • c.

      het monument is van belang vanwege het zichtbaar houden van het werk van een erkende stedenbouwkundige of landschapsarchitect;

    • d.

      het monument heeft een zeldzaamheidswaarde voor wat betreft aanleg, structuur en relatie met de omgeving;

  • 4.

    architectuurhistorische waarde:

    • a.

      het monument is een goed voorbeeld van een bepaalde stijl of bouwtrant en valt op door specifieke stijlkenmerken, al dan niet met plaatselijke variaties;

    • b.

      het monument is, in opstand en plattegrond, van belang als voorbeeld van een gebouw met een bepaalde, al dan niet oorspronkelijke functie;

    • c.

      het monument valt op door gave verhoudingen en/of bijzondere of zeldzame detaillering van het exterieur, zoals vormgeving, kleur en/of materiaalgebruik;

    • d.

      het monument heeft een bijzonder of zeldzaam interieur of bevat bijzondere of zeldzame onderdelen in het interieur;

    • e.

      het monument is een goed voorbeeld van het werk van een architect of kunstenaar en neemt een belangrijke plaats in binnen de plaatselijke, regionale of landelijke architectuur-geschiedenis;

    • f.

      het monument is van belang vanwege een historische of vernieuwende constructiewijze;

  • 5.

    cultuurhistorische waarde:

    • a.

      het monument is van belang vanwege een plaatselijk geschiedkundig feit, zichtbare geschiedenis van bijvoorbeeld bekende bewoners, beroepen, bijzondere activiteiten;

    • b.

      het monument vertegenwoordigt een aspect van de religieuze, militaire of waterstaatkundige geschiedenis;

    • c.

      het monument is van belang vanwege zijn bestemming als uitdrukking van een cultuur-, sociaal- of economisch-historische ontwikkeling;

    • d.

      het monument is van belang vanwege zijn verschijningsvorm, die verbonden is met een algemeen-historische, politieke of geestelijke ontwikkeling.

Artikel 5 De aanwijzing tot archeologisch monument

  • 1. Het college kan een archeologische vindplaats aanwijzen als archeologisch monument.

  • 2. Een archeologische vindplaats komt in aanmerking voor aanwijzing als bedoeld in het eerste lid indien de vindplaats beschikt over voldoende fysieke kwaliteit om bij te dragen aan de kennisvermeerdering over een archeologisch thema dat of een archeologische periode die is opgenomen in de archeologische selectieagenda van de gemeente Rheden.

  • 3. Artikel 3, tweede, vierde en vijfde lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De Commissie Cultuurhistorie adviseert schriftelijk binnen zes weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2. Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de Commissie Cultuurhistorie, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 7 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, en in artikel 5 wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

Artikel 8 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Het college registreert het gemeentelijke monument en het archeologische monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de datum van aanwijzing, de plaatselijke aanduiding, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het gemeentelijke en het archeologisch monument.

  • 3. De gemeentelijk monumentenlijst ligt voor een ieder ter inzage in het gemeentehuis.

Artikel 9 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, de aanwijzing wijzigen.

  • 2. Artikel 3, derde en vierde lid, en de artikelen 6, 7 en 8 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft toepassing van de artikelen genoemd in het tweede lid, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd.

Artikel 10 Bezwaarschrift

Indien een belanghebbende bezwaar aantekent tegen een besluit tot aanwijzing als bedoeld in de artikelen 3 en 5 of tegen een wijziging van de aanwijzing als bedoeld in artikel 9, hoort het college tevens de Commissie Cultuurhistorie alvorens te beslissen op een bezwaarschrift.

Artikel 11 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Indien het college besluit de aanwijzing in te trekken, zijn artikel 3, derde lid en de artikelen 6, 7 en 8 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien een gemeentelijk monument wordt ingeschreven in het register van rijksmonumenten.

HOOFDSTUK III INSTANDHOUDING GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Artikel 12 Verbodsbepaling

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen, vernielen of af te breken of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 13 Omgevingsvergunning

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag of in strijd met bij die omgevingsvergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een gemeentelijk monument of een archeologische monument af te breken, te verplaatsen, te verstoren of in enig opzicht te wijzigen; of

    • b.

      een gemeentelijk monument of een archeologisch monument te herstellen of te gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2. Geen omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in lid 1 is nodig:

    • a.

      voor het intern wijzigen van een gemeentelijk monument, tenzij het een wijziging betreft van de inwendige structuur dan wel gedeelten daarvan en/of de afwerking van de binnenschil van het gebouwde monument dan wel wanneer het een wijziging betreft van in de redengevende beschrijving met name genoemde interieuronderdelen;

    • b.

      indien in het geldende bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg.

Artikel 14 Aanvraag en advies

  • 1. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13, eerste lid wordt ingediend bij het bevoegd gezag.

  • 2. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag aan de Commissie Cultuurhistorie voor advies.

  • 3. De Commissie Cultuurhistorie brengt binnen zes weken na de adviesaanvraag schriftelijk advies uit aan het college.

  • 4. Het bevoegd gezag verbindt aan de omgevingsvergunning de voorschriften, die nodig zijn met het oog op het belang van de monumentenzorg.

Artikel 15 Weigeringsgrond

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg en de archeologie zich daartegen niet verzet.

Artikel 16 Intrekking omgevingsvergunning

  • 1. De omgevingsvergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften, bedoeld in artikel 14, vierde lid, niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zodanig zijn gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

    • d.

      niet binnen 52 weken na verlening van de vergunning van de omgevingsvergunning gebruik wordt gemaakt.

  • 2. Het besluit tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de Commissie Cultuurhistorie.

HOOFDSTUK IV GEMEENTELIJKE DORPSGEZICHTEN

Artikel 17 De aanwijzing

  • 1. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13, eerste lid wordt ingediend bij het bevoegd gezag.

  • 2. Artikel 3, derde, vierde en vijfde lid, en de artikelen 6 en 7 zijn van overeenkomstige toepassing op de aanwijzing als bedoeld onder 1.

  • 3. Beschermwaardig zijn gebieden die voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      elementen zoals wegen en waterlopen, beplanting, bomen, houtwallen, pleinen en gebouwen zijn in hun dimensie, door plaatsing of richting, historisch bepaald;

    • b.

      materiaalgebruik, kleur, detaillering en andere aspecten van de huidige verschijningsvorm zijn geheel of goeddeels nog in overeenstemming met het authentieke streekgebonden historische karakter;

    • c.

      storende elementen zijn slechts minimaal aanwezig;

    • d.

      één of meer van de elementen hebben een belangrijke rol gespeeld in de lokale geschiedenis of herinnering.

  • 4. Onder het begrip historisch als bedoeld in het derde lid, onderdeel b, wordt mede verstaan: cultuurhistorisch, geomorfologisch, dendrologisch, of archeologisch.

  • 5. Het college registreert het gemeentelijk dorpsgezicht op de lijst gemeentelijke dorpsgezichten.

  • 6. De lijst gemeentelijke dorpsgezichten bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van de erin vervatte cultuurhistorische waarden. Deze lijst ligt voor een ieder ter inzage in het gemeentehuis.

Artikel 18 Wijziging van de aanwijzing

  • 1. Het college kan de aanwijzing wijzigen.

  • 2. Artikel 17, tweede, vijfde en zesde lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing als bedoeld in het tweede lid achterwege.

Artikel 19 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Het college kan de aanwijzing intrekken.

  • 2. Artikel 17, tweede, vijfde en zesde lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing als bedoeld in het tweede lid achterwege.

  • 4. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, op het moment dat het dorpsgezicht wordt aangewezen als rijksbeschermd dorpsgezicht.

Artikel 20 Beschermend bestemmingsplan

  • 1. Bij het besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 17 bepaalt het college of en in hoeverre een geldend bestemmingsplan kan worden aangemerkt als een plan ter bescherming van een gemeentelijk dorpsgezicht.

  • 2. Indien een geldend bestemmingsplan niet kan worden aangemerkt als een plan ter bescherming van een gemeentelijk dorpsgezicht, stelt de gemeenteraad ter bescherming van een gemeentelijk dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening.

  • 3. Voordat het college de gemeenteraad ter zake een voorstel doet, vraagt hij de Commissie Cultuurhistorie om advies.

  • 4. De Commissie Cultuurhistorie adviseert binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

Artikel 21 Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

  • 1. Het is verboden in een gemeentelijk dorpsgezicht een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag.

  • 2. Geen vergunning is vereist voor het afbreken in gevolge een aanschrijving van het college ingevolge hoofdstuk II, afdeling 2 van de Woningwet.

  • 3. De artikelen 14, 15 en 16 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22 Weigeringsgrond vergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 21, eerste lid, kan worden geweigerd indien naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

HOOFDSTUK IV RIJKSMONUMENTEN

Artikel 23 Advies Commissie Cultuurhistorie

  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonument aan de Commissie Cultuurhistorie.

  • 2. De Commissie Cultuurhistorie adviseert schriftelijk binnen zes weken.

HOOFDSTUK V OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 24 Tegemoetkoming in schade

  • 1. Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

    • a.

      de weigering van het bevoegd gezag een omgevingsvergunning te

      verlenen als bedoeld in artikel 13;

    • b.

      uitvoering van voorschriften verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 14, vierde lid;

    schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 2. Voor de behandeling van een aanvraag zijn de bepalingen van de Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Rheden van overeenkomstige toepassing.

Artikel 25 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn de bij besluit van het college aangewezen personen belast.

Artikel 26 Betreden terrein

  • 1. Het college kan bepalen dat in het belang van archeologisch onderzoek een terrein wordt betreden, op dit terrein metingen worden verricht, dan wel daarin opgravingen worden gedaan, voor zover dat onderzoek dient ter voorbereiding of ter uitvoering van een besluit als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.6, 3.10, 3.22 of 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening.

  • 2. De rechthebbende van bedoeld terrein dient desgevraagd te dulden dat dit terrein in het belang van archeologisch onderzoek wordt betreden, dat daarop metingen worden verricht, dan wel daarin opgravingen worden gedaan.

HOOFDSTUK VI OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 27 Intrekking oude regeling

Vervallen.

Artikel 28 Overgangsrecht

  • 1. De op grond van de onder artikel 27 ingetrokken Monumentenverordening 1994 en de Erfgoedverordening 2010 aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten en gemeentelijke dorpsgezichten, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Een aanvraag om een vergunning, ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening, wordt afgehandeld op grond van de verordening genoemd in artikel 27.

  • 3. Een voor de inwerkingtreding van deze verordening aanhangig bezwaar of beroep wordt afgehandeld met inachtneming van de bepalingen van de verordening genoemd in artikel 27.

Artikel 29 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking.

  • 2. Op de in het eerste lid genoemde datum vervalt de Erfgoedverordening Monumenten 2010.

Artikel 30 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Erfgoedverordening.

Vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 30 mei 2017, nr. 11

Ondertekening

De Steeg, 30 mei 2017
De raad voornoemd,
voorzitter.
griffier.