Regeling vervallen per 29-03-2023

Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Heerhugowaard

Geldend van 01-01-2022 t/m 28-03-2023

Intitulé

Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Heerhugowaard

Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Heerhugowaard

Inhoud

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN 3

Artikel 1 Begripsbepalingen 3

Artikel 2 Vorm van de bijstand 4

Artikel 3 Moment van aanvragen 4

Artikel 4 Vaststellen van het recht op individuele bijzondere bijstand 4

Artikel 5 Hoogte bijzondere bijstand en Nibud-normen 4

HOOFDSTUK II DRAAGKRACHT BEPALINGEN 5

Artikel 6 Uitgangspunten draagkracht 5

Artikel 7 Bepaling van het inkomen 5

Artikel 8 Draagkracht 5

Artikel 9 Kostendelersnorm 6

Artikel 10 Draagkrachtperiode 6

HOOFDSTUK III MEEDOEN 6

Artikel 11 Computer voor kinderen van 12 tot 18 jaar 6

HOOFDSTUK IV GEZONDHEID 7

Artikel 12 Medische en paramedische kosten 7

Artikel 13 Collectieve zorgverzekering voor minima (CZM) 7

Artikel 14 Kosten verzorging, hulp en ondersteuning 7

Artikel 15 Maatwerkvoorziening voor personen die geen gebruik maken van de CZM 7

HOOFDSTUK V SPECIALE DOELGROEPEN 8

Artikel 16 Gedetineerden 8

Artikel 17 Vergunninghouders 8

HOOFDSTUK VI OVERIGE INDIVIDUELE BIJZONDERE BIJSTAND 9

Artikel 18 Bijzondere bijstand voor rechtsbijstand en griffierecht 9

Artikel 19 Bijzondere bijstand voor beschermingsbewind, curator en mentor 9

Artikel 20 Bijzondere bijstand voor budgettering 10

Artikel 21 Duurzame gebruiksgoederen, inrichtings- en verhuiskosten 10

Artikel 22 Woonkosten 11

Artikel 23 Kinderopvang 12

Artikel 24 Peuteropvang 12

Artikel 25 Reiskosten bezoek 13

Artikel 26 Reiskosten inburgering 13

Artikel 27 Reiskosten uitstroom werk 13

Artikel 28 Jongerentoeslag: bijzondere bijstand levensonderhoud 18-21 jarigen 14

Artikel 29 Jongeren in een inrichting 14

Artikel 30 Compensatie alleenstaande ouderkop 14

Artikel 31 Uitvaartkosten 15

HOOFDSTUK VI SLOTBEPALINGEN 15

Artikel 32 Overgangsbepaling 15

Artikel 33 Inwerkingtreding en citeertitel 15

Artikelsgewijze toelichting 16

Het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard

Gelet op het bepaalde in artikel 35 van de Participatiewet,

Besluit vast te stellen de

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Heerghugowaard;

    • b.

      de wet: de Participatiewet;

    • c.

      bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

    • d.

      algemene bijstand: de bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan;

    • e.

      bijzondere bijstand: de bijstand, bedoeld in artikel 35 van de wet en de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36 van de wet.

    • f.

      de bijstandsnorm: de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onder c van de wet zonder toepassing van de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de wet.

    • g.

      de voorliggende voorziening: elke voorziening buiten de wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of tot bekostiging van specifieke uitgaven (artikel 15 van de wet);

    • h.

      duurzame gebruiksgoederen: gebruiksgoederen met een duurzaam karakter en met een restwaarde.

    • i.

      de eigen verantwoordelijkheid: de mate waarin de belanghebbende zelf verantwoordelijk is voor de bekostiging van zijn kosten, via zijn eigen netwerk, sociale omgeving of andere voorliggende voorzieningen;

    • j.

      maatwerk: bijzondere bijstand wordt primair op grond van de wettelijke bepalingen van deze beleidsregels vastgesteld, maar bij (zeer) bijzondere individuele omstandigheden die de persoon, zijn sociale omgeving of zijn gezin of kinderen kan raken kan de bijstand worden afgestemd op de individuele situatie.

    • k.

      vergunninghouder: asielzoeker die een verblijfsvergunning heeft gekregen en in het kader van de taakstelling huisvesting vergunninghouders gehuisvest is in de gemeente.

  • 2. Alle andere in deze beleidsregel gehanteerde begrippen hebben dezelfde betekenis als vermeld in de Participatiewet.

Artikel 2 Vorm van de bijstand

  • 1. Tenzij de wet, een verordening of deze beleidsregels anders bepalen, wordt de bijzondere bijstand verstrekt als een uitkering om niet.

  • 2. De bijzondere bijstand wordt in de vorm van een renteloze geldlening verstrekt in de gevallen die genoemd worden in artikel 48, tweede lid, van de wet en indien het bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen betreft als bedoeld in artikel 51 van de wet.

Artikel 3 Moment van aanvragen

1.Een aanvraag om toekenning van bijzondere bijstand moet worden ingediend binnen 6

maanden nadat de kosten zich hebben voorgedaan.

2.In afwijking van het eerste lid moet de bijzondere bijstand worden aangevraagd voordat de kosten zijn gemaakt wanneer het betreft:

  • a.

    duurzame gebruiksgoederen, verhuis- en/of inrichtingskosten;

  • b.

    baby-uitzet.

Artikel 4 Vaststellen van het recht op individuele bijzondere bijstand

  • 1. Er kan alleen individuele bijzondere bijstand worden verleend als:

    • a.

      de kosten zich voordoen

    • b.

      er sprake is van noodzakelijke kosten

    • c.

      de kosten voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden

    • d.

      er geen sprake is van een voorliggende voorziening

    • e.

      de kosten niet voldaan kunnen worden uit de bijstandsnorm en, indien sprake is van duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten, de individuele inkomenstoeslag

    • f.

      geen sprake is van financiële draagkracht in inkomen en vermogen

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan bijzondere bijstand worden verleend indien sprake is van zeer

    dringende redenen.

Artikel 5 Hoogte bijzondere bijstand en Nibud-normen

  • 1. De hoogte van de bijzondere bijstand is afhankelijk van de individuele situatie.

  • 2. Uitgegaan wordt van de goedkoopste adequate voorziening.

  • 3. Bij het vaststellen van de hoogte van de bijzondere noodzakelijke kosten wordt aangesloten bij de normbedragen zoals opgenomen in de prijzengids van het Nibud. Dit betekent dat de daadwerkelijk gemaakte kosten worden vergoed tot een maximum als genoemd in de prijzengids van het Nibud, tenzij deze beleidsregels anders bepalen.

  • 4. In afwijking van lid 3 wordt voor een aantal kostensoorten een percentage van het normbedrag van de Nibud richtlijn gehanteerd.

  • 5. In een in de bijlage opgenomen normenlijst worden de te vergoede bedragen waarnaar verwezen wordt in deze beleidsregels en de percentages van de normbedragen van het Nibud zoals aangegeven in het vorige lid opgenomen.

HOOFDSTUK II DRAAGKRACHT BEPALINGEN

Artikel 6 Uitgangspunten draagkracht

Bij de vaststelling van de bijzondere bijstand wordt rekening gehouden met de aanwezige draagkracht in het inkomen of het vermogen. Bij de vaststelling van aanwezige draagkracht wordt in ieder geval rekening gehouden met de draagkrachtperiode, het vermogen en het inkomen.

Het college hanteert geen drempelbedrag als bedoeld in artikel 35 lid 2 van de wet.

Artikel 7 Bepaling van het inkomen en vermogen

  • 1. De hoogte van het inkomen wordt vastgesteld met inachtneming van artikel 31 van de wet.

  • 2. Het inkomen van de belanghebbende die geen (aanvullende) uitkering ingevolge de Participatiewet, de IOAZ of de IOAW ontvangt, wordt vastgesteld aan de hand van de inkomensspecificaties van de maand voorafgaand aan de maand waarin de kosten zich hebben voorgedaan.

  • 3. Heeft belanghebbende een wisselend inkomen dan wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen genoten in de zes maanden voorafgaand aan de maand waarin de kosten zich hebben voorgedaan.

  • 4. Wordt de aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voordat de kosten zich daadwerkelijk voordoen dan wordt het inkomen vastgesteld aan de hand van de inkomensspecificatie van de maand, dan wel het gemiddelde inkomen van de zes maanden, voorafgaand aan de maand waarin de aanvraag is ingediend.

  • 5. Het vermogen wordt vastgesteld met inachtneming van artikel 34 van de wet, tenzij in deze beleidsregels anders is bepaald (zie hiervoor artikel 16 lid 5).

Artikel 8 Draagkracht

  • 1. In het inkomen tot 120 % van de van toepassing zijnde bijstandsnorm is geen draagkracht aanwezig. Deze inkomensgrens geldt voor alle kostensoorten en voorzieningen die vermeld staan in deze beleidsregels tenzij anders bepaald, zoals aangegeven in lid 3 van dit artikel.

  • 2. Van het meerinkomen wordt 100% in aanmerking genomen voor de draagkracht.

  • 3. In afwijking van het eerste lid geldt een inkomensgrens van 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor de kosten van bijzondere bijstand van:

    • -

      Bewindvoering, curator en mentor

    • -

      Woonkosten

    • -

      Verhuiskosten

    • -

      Duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtings- en stofferingskosten

    • -

      Compensatie alleenstaande ouderkop op grond van artikel 30 van deze beleidsregels

  • 4. Het vermogen (vastgesteld in de maand voorafgaand aan de maand waarin de kosten zich hebben voorgedaan dan wel voorafgaand aan de maand waarin de aanvraag is ingediend, conform het bepaalde in artikel 7)) wordt, tot aan de op belanghebbende van toepassing zijnde grens als bedoeld in artikel 34 Participatiewet buiten beschouwing gelaten, tenzij in deze beleidsregels anders is bepaald (artikel 16 lid 5). Het vermogen boven de grens wordt volledig in aanmerking genomen voor de draagkracht.

  • 5. Het vermogen in de eigen woning wordt niet in aanmerking genomen.

  • 6. De aflossing van schulden, vastgesteld in het kader van een gemeentelijke minnelijke schuldregeling wordt indien en zolang het traject duurt, op de draagkracht in mindering gebracht.

Artikel 9 Kostendelersnorm

Bij de bepaling van de draagkracht wordt de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de wet buiten beschouwing gelaten.

Artikel 10 Draagkrachtperiode

  • 1. De draagkracht wordt voor een periode van twaalf maanden vastgesteld. De periode vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de kosten zich hebben voorgedaan.

  • 2. Indien een aanvraag nog te maken kosten betreft, vangt de draagkrachtperiode aan op de 1e van de maand waarin de aanvraag is ingediend.

  • 3. In afwijking van het eerste lid worden, als er geen sprake is van draagkracht, de volgende perioden aangehouden:

    • a.

      10 jaar voor belanghebbenden vanaf pensioengerechtigde leeftijd;

    • b.

      3 jaar voor belanghebbenden jonger dan pensioengerechtigde leeftijd die een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen.

  • 4. Een eenmaal vastgestelde draagkracht wordt in beginsel niet gewijzigd tijdens de

    draagkrachtperiode.

  • 5. In afwijking van het vorige lid wordt een eerder vastgestelde draagkrachtperiode opnieuw

    vastgesteld als er een wijziging in de middelen heeft plaatsgevonden.

HOOFDSTUK III MEEDOEN

Artikel 11 Computer

  • 1. In afwijking van artikel 5 wordt bijzondere bijstand voor een computer verstrekt in natura.

  • 2. Bijzondere bijstand voor een computer wordt verstrekt ten behoeve van alle tot het gezin behorende kinderen in de leeftijd van 7 tot en met 17 jaar.

  • 3. Aanvrager in lid 2 heeft aantoonbaar een inkomen dat langer dan 6 maanden niet meer heeft bedragen dan 120% van de voor hem toepasselijke bijstandsnorm.

  • 4. Er is geen sprake van noodzakelijke kosten indien er binnen een periode van 3 jaar voorafgaand aan de datum van aanvraag reeds eerder bijzondere bijstand voor een computer is verstrekt ten behoeve van de tot het gezin behorende persoon.

HOOFDSTUK IV GEZONDHEID

Artikel 12 Medische en paramedische kosten

  • 1. Het uitgangspunt voor medische kosten is dat een ieder zich kan verzekeren op het voorzieningenniveau van de basis- en aanvullende zorgverzekering. Medische kosten worden in principe niet vergoed uit de bijzondere bijstand.

  • 2. De vergoedingen vanuit de Zorgverzekeringswet, de Wet langdurige zorg, de Wet maatschappelijke ondersteuning en vergelijkbare regelingen zijn voorliggende voorzieningen die passend en toereikend worden geacht. Indien binnen de voorliggende voorziening een bewuste beslissing is genomen over de noodzaak van vergoeding van bepaalde kostensoorten in het algemeen of in een specifieke situatie en die kosten niet als noodzakelijk worden aangemerkt, kan daarvoor ook geen bijzondere bijstand worden verleend.

  • 3. Geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor kosten die voor rekening van een belanghebbende blijven op grond van een vrijwillig of verplicht eigen risico.

Artikel 13 Collectieve zorgverzekering voor minima (CZM)

  • 1. Het college doet een aanbod voor verzekering van zorgkosten voor minima.

  • 2. Het college verstrekt een bijdrage in de kosten van deze verzekering.

  • 3. De hoogte van de bijdrage is afhankelijk van het pakket en is opgenomen in de normenlijst zoals vermeld in artikel 5 van deze beleidsregels.

  • 4. Met de CZM worden belanghebbenden voldoende verzekerd geacht voor de voorziening in medische en paramedische kosten.

  • 5. Studenten of scholieren die uit ’s Rijks kas bekostigd voltijds onderwijs volgen en aanspraak kunnen maken op studiefinanciering op grond van de WSF 2000 of een tegemoetkoming op grond van de WTOS zijn uitgesloten van deelname aan de CZM.

Artikel 14 Kosten verzorging, hulp en ondersteuning

Voor de volgende kosten in verband met verzorging, hulp en ondersteuning bestaat recht op bijzondere bijstand:

  • a.

    de eigen bijdrage thuiszorg (Wlz/WMO verzorging, verpleging en/of begeleiding) en/of Wmo hulp bij het huishouden.

  • b.

    bijzondere extra noodzakelijke kosten door een ziekte of beperking. Bijvoorbeeld extra kosten voor ontwikkeling en ontspanning (inclusief seksuele hulpverlening), dieetkosten, maaltijdkosten, slijtage en bewassingskosten en verwarmingskosten.

  • c.

    de eigen bijdrage alarmeringskosten.

  • d.

    de eigen bijdrage ziekenvervoer.

Artikel 15 Maatwerkvoorziening voor personen die geen gebruik maken van de CZM

  • 1. Aan personen die niet deelnemen aan de CZM zoals genoemd in artikel 13 omdat een andere verzekering beter aansluit bij hun behoefte kan een bijdrage worden verstrekt ter gedeeltelijke compensatie van de premie betaling.

  • 2. Aangetoond moet worden dat de andere verzekering beter aansluit bij de behoefte.

  • 3. De hoogte van de compensatie is even hoog als de gemeentelijke bijdrage die verstrekt wordt in de kosten van de CZM voor het pakket waarin het eigen risico is meeverzekerd.

HOOFDSTUK V SPECIALE DOELGROEPEN

Artikel 16 Gedetineerden

  • 1.

    Aan belanghebbende kan bij een kortdurende vrijheidsontneming van maximaal 6 maanden bijzondere bijstand worden verstrekt voor de woonkosten.

  • 2.

    Onder woonkosten worden verstaan bij een huurwoning de kosten van huur minus de huurtoeslag en bij een woning in eigendom de hypotheekrente verminderd met de voorlopige teruggave van belastingen.

  • 3.

    De bijzondere bijstand wordt verstrekt in de vorm van een renteloze geldlening als bedoeld in artikel 48, tweede lid, onder b van de Participatiewet.

  • 4.

    Bijzondere bijstand wordt alleen verstrekt in die situaties waar sprake is van de noodzaak van het aanhouden van de woning en dit niet bekostigd kan worden door de achterblijvende partner.

  • 5.

    Alle financiële reserves dienen te worden aangewend om de woonkosten zelf te betalen. De vermogensvrijlating als bedoeld in artikel 34 van de wet is niet van toepassing.

  • 6.

    Geen bijzondere bijstand wordt verstrekt als er sprake is van een korte detentie (minder dan één maand). Belanghebbende wordt geacht dit zelf te kunnen opvangen.

  • 7.

    Geen bijzondere bijstand wordt verstrekt indien op voorhand, zulks ter beoordeling op het moment van de aanvraag, vast staat dat de detentie langer duurt dan zes maanden. Indien de detentieduur op voorhand moeilijk in te schatten is kan bijstand worden verleend voor de duur van maximaal drie maanden met eventuele verlenging van 3 maanden.

  • 8.

    De coördinator nazorg ex-gedetineerden wordt om advies gevraagd over de aanvraag.

Artikel 17 Vergunninghouders

  • 1.

    Aan vergunninghouders die zich voor de eerste maal vanuit het asielzoekerscentrum vestigen in de gemeente wordt bijzondere bijstand verstrekt voor de inrichtingskosten (o.a. duurzame gebruiksgoederen) en stofferingskosten van de woning, de eerste huurnota, de administratiekosten, de waarborgsom en de aanschafkosten van een fiets.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand voor de inrichtingskosten bedraagt 35% van de norm die het Nibud heeft vastgesteld voor de van toepassing zijnde gezinssamenstelling onder aftrek van het normbedrag voor de stofferingskosten. De bijstand wordt als geldlening verstrekt. De bepalingen in artikel 21 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    De hoogte van de bijzondere bijstand voor stofferingskosten bedraagt 100% van de norm die het NIBUD heeft vastgesteld voor de van toepassing zijnde gezinssamenstelling.De bijstand wordt om niet verstrekt.

  • 4.

    Indien sprake is van kamerbewoning dan vindt een individuele toetsing plaats over de noodzakelijkheid van de inrichtings- en stofferingskosten. Bijstand wordt verstrekt tot maximaal het gestelde in lid 2 en 3.

  • 5.

    Indien de gezinssamenstelling tussentijds wijzigt in verband met gezinshereniging dan wordt alleen aanvullende bijzondere bijstand verstrekt voor de inrichtingskosten. Stofferingskosten worden alleen vergoed indien een toetsing heeft plaatsgevonden over de noodzakelijkheid van deze kosten. De hoogte van de bijstand voor de inrichtingskosten is gebaseerd op het verschil tussen het reeds verstrekte bedrag en de norm die past bij de nieuw ontstane gezinssamenstelling. De percentages als vermeld in lid 2 en 3 zijn onverkort van toepassing.

6.Bijzondere bijstand om niet wordt verstrekt voor de eerste huurnota. Bijstand wordt verstrekt over de betreffende maand plus de volgende maand.

  • 7.

    Bijzondere bijstand om niet wordt verstrekt voor de administratiekosten.

  • 8.

    Bijzondere bijstand als geldlening wordt verstrekt voor de kosten van de waarborgsom.

  • 9.

    Bijzondere bijstand om niet wordt verstrekt voor een fiets gedurende het eerste jaar van verblijf in de gemeente voor volwassenen en voor kinderen vanaf 12 jaar die naar het voortgezet onderwijs gaan. De hoogte van de vergoeding bedraagt 50% van de NIBUD norm.

HOOFDSTUK VI OVERIGE INDIVIDUELE BIJZONDERE BIJSTAND

Het college geeft geen limitatieve opsomming van kostensoorten waarvoor bijzondere bijstand mogelijk is. Dit hangt namelijk sterk af van individuele omstandigheden en wordt daarom individueel beoordeeld. Wel is aangegeven hoe wordt omgegaan met bepaalde kostensoorten waarvoor bijzondere bijstand kan worden verleend.

Artikel 18 Bijzondere bijstand voor rechtsbijstand en griffierecht

  • 1.Bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de eigen bijdrage voor noodzakelijk verleende rechtshulp, het griffierecht en overige noodzakelijk te maken kosten als er een toevoeging voor rechtsbijstand is afgegeven door de Raad voor Rechtsbijstand en als deze moet worden betaald op grond van de Wet op de rechtsbijstand.

  • 2.

    Vertalingskosten komen alleen voor bijzondere bijstand in aanmerking als de advocaatgeen of onvoldoende beroep kan doen op de Uitvoeringsregeling subsidie vertaaldiensten

Artikel 19 Bijzondere bijstand voor beschermingsbewind, curator en mentor

  • 1. Bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de beloning van een bewindvoerder beschermingsbewind, van een curator en van een mentor mits die zijn toegewezen door de kantonrechter.

  • 2. De bijzondere bijstand wordt vanaf de 1ste of de 16 de dag van de maand verstrekt waarin de bewindvoerder, de curator of de mentor is benoemd.

  • 3. Bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de extra te maken kosten zoals vermeld in de regeling beloning curatoren, bewindvoerderskosten en mentoren mits de kantonrechter akkoord is gegaan met deze kosten.

  • 4. De kosten van beschermingsbewind voor het beheer van een persoonsgebonden budget komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 20 Bijzondere bijstand voor budgettering

  • 1. Bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de kosten van budgetbeheer. Als in het minnelijke traject budgetbeheer ingezet wordt op basis van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, dan staat de noodzaak in ieder geval vast.

  • 2. Het college beschouwt de dienstverlening die geboden wordt door de gemeente in het kader van de schuldhulpverlening als een voorliggende voorziening.

Artikel 21 Duurzame gebruiksgoederen, inrichtings- en verhuiskosten

  • 1.

    Duurzame gebruiksgoederen zijn alle goederen die een duurzaam karakter hebben als bedoeld in artikel 51 Participatiewet.

  • 2.

    Kosten van duurzame gebruiksgoederen en overige kosten van inrichting behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Voor deze kosten dient vooraf te worden gereserveerd door middel van sparen of achteraf door middel van een geldlening. Voor zover in deze beleidsregels niet anders is bepaald, bestaat er in beginsel geen recht op bijzondere bijstand voor deze kosten.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid geldt voor bijzondere situaties (bijvoorbeeld vergunninghouders) dat voor de eerste inrichting bijzondere bijstand mogelijk is.

  • 4.

    Als belanghebbende geen of onvoldoende middelen heeft om in de kosten te voorzien en een krediet bij een kredietbank of andere kredietverstrekker niet mogelijk is, wordt bijzondere bijstand in beginsel toegekend in de vorm van een renteloze geldlening als bedoeld in artikel 51 Participatiewet. Hiervoor geldt het volgende:

    • a.

      de lening mag niet meer bedragen dan 36 maal 5% van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag. Het meerdere wordt om niet verstrekt;

    • b.

      als een belanghebbende (gedeeltelijk) heeft kunnen reserveren dan wordt individueel afgewogen wat dit voor gevolgen heeft voor de geldlening.

  • 5.

    Indien er dringende redenen zijn waardoor het niet mogelijk is om een renteloze geldlening te verstrekken, dan kan de bijstand om niet worden verstrekt.

  • 6.

    De individuele inkomenstoeslag van de afgelopen 12 maanden wordt voor de reserveringscapaciteit van de duurzame gebruiksgoederen in aanmerking genomen.

  • 7.

    Voor de geldlening als bedoeld onder het vierde lid gelden de volgende uitgangspunten:

    • a.

      de aflossingscapaciteit wordt vastgesteld op 5 % van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag.

    • b.

      maandelijks dient de belanghebbende een bedrag gelijk aan 1/36 van de verstrekte geldlening op de lening af te lossen. Indien en zolang de belanghebbende een bijstandsuitkering ontvangt geschiedt dit door inhouding op de bijstand.

  • 8.

    Beslaglegging op het inkomen, deelname aan een minnelijke schuldregeling in het kader van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening of de Wsnp wordt geacht geen belemmering te vormen om te kunnen reserveren.

  • 9.

    Indien er sprake is van een minnelijke schuldregeling in het kader van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening of Wsnp waarbij geen nieuwe schulden gemaakt mogen worden, kan in individuele situaties worden afgeweken van het genoemde in lid 4. Bij een aanvraag om bijstand voor duurzame gebruiksgoederen moet contact opgenomen worden met de bewindvoerder dan wel de klantmanager schuldhulpverlening. Er wordt na overleg leenbijstand verleend onder de voorwaarde dat het schuldhulpverleningstraject goed wordt afgerond. Indien het traject goed wordt afgerond wordt de bijstand omgezet in om niet.

  • 10.

    Voor verhuiskosten en inrichtingskosten die geen duurzaam karakter hebben (bijvoorbeeld kosten dubbele huur, verhuisdozen, huur verhuiswagen, verf, behang), gelden de Wmo en een lening bij een kredietverstrekkende instelling als een voorliggende voorziening. Als er geen voorliggende voorziening (mogelijk) is, kan op grond van bijzondere omstandigheden bijzondere bijstand worden verstrekt. In dat geval wordt de bijstand om niet verstrekt.

  • 11.

    De hoogte van de te verstrekken bijstand, inclusief de bedragen bij een complete woninginrichting, is opgenomen in de bijlage (normenlijst).

Artikel 22 Woonkosten

1.Bijzondere bijstand voor woonkosten is mogelijk indien:

  • a.

    de huur boven de toeslaggrens ligt;

  • b.

    er sprake is van een woning in eigendom.

2 Onder woonkosten wordt verstaan:

  • a.

    indien een woning in huur wordt bewoond: de per maand geldende rekenhuur als omschreven in de Wet op de huurtoeslag.

  • b.

    Indien een eigen woning wordt bewoond: de tot een bedrag per maand omgerekende som van: - de hypotheekrente

    -de zakelijke lasten in verband met het in eigendom hebben van de woning.Hieronder wordt verstaan het eigenaarsdeel van de onroerendzaak- belasting, de opstalverzekering, de waterschapslasten (eigenaarsdeel) en de rioolrechten.

  • 3.

    De woonkostentoeslag voor een huurwoning of gehuurde woonwagen of woonboot

  • a.

    Indien belanghebbende een woning bewoont, waarvan de hoogte van de woonkosten gelet op de Wet op de huurtoeslag geen belemmering vormt voor toekenning van de huurtoeslag, maar hij door omstandigheden buiten zijn schuld nog geen aanspraak kan maken op deze toeslag, wordt een woonkostentoeslag verstrekt tot de datum waarop de betrokkene wel in aanmerking komt voor de huurtoeslag.

  • b.

    De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die belanghebbende gelet op zijn financiële situatie op grond van de Wet op de huurtoeslag voor de woonkosten per maand zou ontvangen.

4 De woonkostentoeslag bij een woning in eigendom

  • a.

    Indien belanghebbende een eigen woning bezit, waar hij tevens woont, kan tijdelijk woonkostentoeslag worden verstrekt.

  • b.

    De woonkostentoeslag is gelijk aan de omgerekende som van

    • -

      de hypotheekrente

    • -

      de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten. Dit zijn het eigenaarsdeel van de onroerend zaak belasting, de opstalverzekering, de waterschapslasten (eigenaarsdeel) en de rioolrechten.

    • -

      onder aftrek van de voorlopige teruggave belastingen

  • c.

    De hoogte van de bijstand wordt vastgesteld conform de systematiek van de berekening van de huurtoeslag

  • d.

    Aan belanghebbende wordt de woonkostentoeslag verstrekt onder de voorwaarde datvooraf vermindering van de voorlopige teruggave van belastingen wordt verzocht, zodat dit bedrag kan worden verrekend met de woonkostentoeslag.

5.Woonkostentoeslag voor woonkosten vanaf de maximale huurprijs kan wordenverstrekt, indien belanghebbende een woning in huur of eigendom bewoont, waarvan de hoogte van de woonkosten op grond van de Wet op de huurtoeslag een belemmering vormt voor toekenning van huurtoeslag, voor zover het bedrag van de toeslag maatschappelijkaanvaardbaar is. Onder maatschappelijk aanvaardbaar wordt verstaan een bedrag aan toeslag tot maximaal € 1000,--per maand, tenzij de bijzondere situatie van het huishouden er toe dwingt een hoger bedrag te hanteren.

6.De woonkostentoeslag wordt om niet verstrekt tot de datum waarop de betrokkene wel inaanmerking komt voor de huurtoeslag. Als huurtoeslag niet aan de orde is wordt de woonkostentoeslag toegekend voor de een periode van 12 maanden. Na afloop van deze periode dient de toeslag op nieuw te worden aangevraagd.

  • 7.

    Aan de woonkostentoeslag is de voorwaarde verbonden dat de belanghebbende naar vermogen tracht goedkopere woonruimte te vinden (verhuisplicht). Dit wordt halfjaarlijks

    gecontroleerd.

  • 8.

    In bijzondere situaties kan van de verhuisplicht worden afgezien.

  • 9.

    Woonkostentoeslag kan worden verstrekt voor woonkosten van een jongere van 18 tot 21 jaar die zelfstandig een huurwoning bewoont en waarbij de noodzaak tot zelfstandig wonen op grond van artikel 12 van de wet is vastgesteld. In dit geval dienen de huurkosten dienen hoger te zijn dan de maximale huurgrens die geldt voor jongeren tot 23 jaar (maar lager dan de maximale huurtoeslag voor personen van 23 jaar en ouder) waardoor geen recht bestaat op huurtoeslag. De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die op grond van de Wet op de huurtoeslag voor de woonkosten zou zijn ontvangen indien belanghebbende 23 jaar of ouder zou zijn. Aan de woonkostentoeslag is de voorwaarde verbonden dat de jongeren naar vermogen tracht goedkopere woonruimte te vinden (verhuisplicht). Dit wordt halfjaarlijks gecontroleerd.

Artikel 23 Kinderopvang

  • 1. Bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor de eigen bijdrage in de kosten van noodzakelijke kinderopvang als er bij de ouder of het kind sprake is van een sociaal medische indicatie en er geen beroep kan worden gedaan op de Wet Kinderopvang.

  • 2. Bij de aanvraag moet het besluit tot toekenning van de kinderopvang Sociaal Medische Indicatie worden overlegd.

  • 3. Als er geen sprake is van een voorliggende voorziening kan in bijzondere noodzakelijke

    gevallen (zoals bij beperking ouder of kind) bijzondere bijstand voor kosten van niet arbeid

    gerelateerde kinderopvang worden verstrekt voor:

  • a. tussen schoolse opvang;

  • b. noodzakelijke informele kinderopvang buiten de reguliere opvangtijden of als er nog geen plaats is in de formele kinderopvang.

  • 4. Bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang op grond van de Wet kinderopvang voor zover het kind niet door de niet werkende of studerende ouder/partner opgevangen kan worden en maximaal voor de duur van een kalenderjaar.

  • 5. Bij de aanvraag als bedoeld in het vierde lid dient de ouder de beschikking kinderopvangtoeslag van de belastingdienst te overleggen waaruit de toekenning van de kinderopvangtoeslag blijkt”.

Artikel 24 Peuteropvang

  • 1. Voor doelgroepkinderen die vanuit de beoordeling van het CJG in aanmerking komen voor Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) wordt bijzondere bijstand verstrekt voor de eigen bijdrage in de kosten van gesubsidieerde peuteropvang.

  • 2. De kinderopvangtoeslag via de Belastingdienst dan wel de gemeentelijke bijdrage voor

    peuteropvang geldt als een voorliggende voorziening.

Artikel 25 Reiskosten bezoek

  • 1.

    Bijzondere bijstand wordt verstrekt voor noodzakelijke reiskosten buiten de gemeente Heerhugowaard

  • 2.

    voor bezoek aan partner en familie (eerste en tweede graad) die in een inrichting verblijven, uit huis zijn geplaatst of gedetineerd zijn.

  • 3.

    De reiskosten komen alleen voor bijzondere bijstand in aanmerking als de enkele reisafstand meer bedraagt dan 10 kilometer fietsafstand

  • 4.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt afgestemd op het goedkoopste reisalternatief.

  • 5.

    Bijzondere bijstand voor reiskosten wordt in het algemeen voor maximaal 2 maal per week en

voor maximaal 2 personen verstrekt tenzij het gaat om reiskosten in verband met detentiebezoek. In dat geval geldt als frequentie maximaal eens per 14 dagen.

Artikel 26 Reiskosten inburgering

1.Bijzondere bijstand wordt verstrekt voor noodzakelijk reiskosten aan de inburgeringsplichtige die 1 keer per week of vaker moet reizen naar een opleidingsinstituut om de inburgeringscursus te volgen.

2.De reiskosten komen alleen voor bijzondere bijstand in aanmerking als de enkele reisafstand meer bedraagt dan 10 kilometer fietsafstand.

  • 3.

    De maandelijkse vergoeding van de reiskosten met openbaar vervoer is op basis van het goedkoopst tarief openbaar vervoer, laagste klassentarief en kortste traject.

  • 4.

    De gemaakte kosten dienen te worden aangetoond aan de hand van het overleggen van vervoersbewijzen waaronder abonnementen.

  • 5.

    Indien het opleidingsinstituut niet met openbaar vervoer bereikt kan worden en er gebruik gemaakt wordt van eigen vervoer, worden de reiskilometers forfaitair vergoed op basis van de fiscale tegemoetkoming.

  • 6.

    De vergoeding wordt verstrekt voor de duur van maximaal 3 jaar.

Artikel 27 Reiskosten uitstroom werk

1.Bijzondere bijstand wordt verstrekt voor noodzakelijk reiskosten aan de uitkeringsgerechtigde die geheel uitstroomt uit de uitkering naar werk en waarvan de werkgever geen of gedeeltelijke vergoeding verstrekt voor de reiskosten.

2.De reiskosten komen alleen voor bijzondere bijstand in aanmerking als de enkele reisafstand meer bedraagt dan 10 kilometer fietsafstand

  • 3.

    De maandelijkse vergoeding van de reiskosten met openbaar vervoer is op basis van het goedkoopst tarief openbaar vervoer, laagste klassentarief en kortste traject.

  • 4.

    De gemaakte kosten dienen te worden aangetoond aan de hand van het overleggen van vervoersbewijzen waaronder abonnementen.

  • 5.

    Indien het werk niet met openbaar vervoer bereikt kan worden en er gebruik gemaakt wordt van eigen vervoer, worden de reiskilometers forfaitair vergoed op basis van de fiscale tegemoetkoming. De gemaximeerde vergoeding wordt vastgesteld op 20 kilometer.

  • 6.

    Bij gedeeltelijke vergoeding door de werkgever waar de belanghebbende werkzaam is, is een aanvulling mogelijk tot de gemaximeerde vergoeding van 20 kilometer.

  • 7.

    De vergoeding wordt verstrekt voor de duur van maximaal een halfjaar.

Artikel 28 Jongerentoeslag: bijzondere bijstand levensonderhoud 18-21 jarigen

1.Op aanvraag wordt aan jongeren van 18 tot 21 jaar per kalendermaand bijzondere bijstand verstrekt als bedoeld in artikel 12 van de wet in de vorm van een jongerentoeslag voor zover de belanghebbende zelfstandige huisvesting heeft en deze huisvesting noodzakelijk is.

2.De jongerentoeslag wordt verstrekt ter aanvulling van de bijstandsnorm voor jongeren tot 21 jaar en bedraagt 30% van de gehuwdennorm inclusief vakantietoeslag.

3.Een individuele beoordeling voor de hoogte van de jongerentoeslag dient te worden gemaakt bijo.a. jongeren die een kamer bewonen of

inwonend zijn. Bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de kosten van kamerhuur, de zorgverzekering onder aftrek van de zorgtoeslag, de WA en inboedelverzekering (indien van toepassing), en een toeslag van 4% van de gehuwdennorm inclusief vakantietoeslag. De bijzondere bijstand bedraagt maximaal 30% van de gehuwde norm inclusief VT.

4.Voor jongeren in een maatschappelijke opvanginstelling (o.a. DNOdoen, Exodus, Oranjehuis is de hoogte van de bijzondere bijstand gebaseerd op de begeleidings/woonkosten de zorgverzekering onder aftrek van de zorgtoeslag, de WA en inboedelverzekering, en een toeslag van 4 % van de gehuwdennorm inclusief vakantietoeslag

5.De bijzondere bijstand wordt alleen verstrekt als er een noodzaak is tot zelfstandig wonen, en er een onderzoek heeft plaatsgevonden op grond van artikel 12 van de wet.

Artikel 29 Jongeren in een inrichting

  • 1. Aan jongeren tot 21 jaar die, zoals bedoeld in artikel 13 lid 2 onder a van de wet, in een inrichting verblijven op grond artikel 1 onderdeel f van de wet, kan periodiek bijzondere bijstand worden verstrekt.

  • 2. De hoogte van de bijzondere bijstand is de norm als bedoeld in artikel 20 lid 1 van de wet.

  • 3. De bijzondere bijstand wordt alleen verstrekt als er een onderzoek heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 12 van de wet en er geen recht bestaat op een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de wet.

Artikel 30 Compensatie alleenstaande ouderkop

  • 1. Op aanvraag wordt aan een rechthebbende per kalendermaand bijzondere bijstand verstrekt ter hoogte van de alleenstaande ouderkop.

  • 2. Rechthebbende is de alleenstaande ouder van 18 jaar of ouder die niet aanmerking komt voor de alleenstaande ouderkop omdat hij een partner heeft als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen

  • 3. Onder alleenstaande ouderkop wordt verstaan: de aanspraak op een verhoging van het kindgebonden budget als bedoeld in artikel 2 lid 6 van de Wet op het kindgebonden budget.

  • 4. De alleenstaande ouderkop wordt aangemerkt als voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet.

  • 5. Het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm wordt volledig tot de draagkracht gerekend.

Artikel 31 Uitvaartkosten

  • 1. Voor kosten verbonden aan een uitvaart kan bijzondere bijstand worden verstrekt aan de nabestaanden die voor hun aandeel in de nalatenschap uitvaartkosten moeten betalen en deze kosten niet vanuit de nalatenschap van de erflater betaald kunnen worden en de nabestaanden onvoldoende draagkracht hebben om deze kosten zelf te betalen.

  • 2. De hoogte van de bijstand bedraagt maximaal € 3.375,--.

HOOFDSTUK VI SLOTBEPALINGEN

Artikel 32 Overgangsbepaling

De beleidsregels bijzondere bijstand Heerhugowaard zoals vastgesteld op 7 januari 2014 en de aanvullende beleidsregels van 2015 blijven gelden tot uiterlijk 1 januari 2018 ten aanzien van belanghebbenden voor wie de onderhavige beleidsregels een ongunstige uitwerking hebben.

Artikel 33 Inwerkingtreding en citeertitel

1.De beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking en worden aangehaald als: “Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Heerhugowaard”.

2 De beleidsregels bijzondere bijstand zoals bekendgemaakt op 7 januari 2014 en de aanvullende beleidsregels van 2015 worden ingetrokken.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel is aangegeven wat met bepaalde begrippen wordt bedoeld en het artikel verwijst naar de begrippen van de Participatiewet.

Artikel 2 Vorm van de bijstand

Uitgangspunt is dat bijstand om niet wordt verstrekt. In de artikelen 48 en 51 van de wet is aangegeven dat de bijstand in bepaalde gevallen als lening kan worden verstrekt.

Artikel 48, tweede lid, van de wet bepaalt dat bijstand kan worden verleend in de vorm van een geldlening indien:

  • a.

    de belanghebbende op korte termijn over voldoende inkomsten of vermogen beschikt om de betreffende kosten zelf te kunnen betalen;

  • b.

    de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

  • c.

    de aanvraag een door de belanghebbende te betalen waarborgsom betreft;

  • d.

    het bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast betreft.

Dit betekent ook dat er in geen andere gevallen dan de wet voorschrijft een lening mag worden verstrekt zodat belanghebbenden niet ten onrecht worden belast met aflossingsverplichtingen aan de gemeente.

Artikel 51 van de wet bepaalt dat voor duurzame gebruiksgoederen bijzondere bijstand in de vorm van een lening kan worden verstrekt.

Het college maakt van haar bevoegdheid gebruik om daadwerkelijk in die gevallen een lening te verstrekken.

Artikel 3 Moment van aanvragen

Op grond van artikel 44 Participatiewet is het niet toegestaan bijstand toe te kennen tegen een eerdere datum dan waarop belanghebbende zich voor een aanvraag heeft gemeld. Gelet op de doelstellingen van de bijzondere bijstand (het bestrijden van armoede) moet aangenomen worden dat gemeentelijk beleid op basis waarvan met terugwerkende kracht bijzondere bijstand wordt verleend niet in strijd is met de bedoeling van de wetgever. Het toekennen van bijzondere bijstand met terugwerkende kracht kan het niet-gebruik ervan terugdringen.

Er zijn ook situaties dat een aanvraag vooraf niet mogelijk was, vanwege bijzondere omstandigheden van de aanvrager.

In het geval van duurzame gebruiksgoederen, verhuis- en/of inrichtingskosten en de kosten van een baby-uitzet dient de aanvraag vooraf te worden ingediend omdat de noodzaak van de kosten anders niet is te beoordelen. Daarnaast zijn de kosten doorgaans te voorzien en is het redelijk om ervan uit te gaan dat belanghebbende voor bijvoorbeeld een verhuizing contact opneemt met de gemeente.

Artikel 4 Vaststellen van het recht op individuele bijzondere bijstand

Uitdrukkelijk zijn de vier hoofdvragen opgenomen in de beleidsregels. Er is op dit punt geen beleidsvrijheid en het college is gedwongen deze vragen, in deze volgorde te beantwoorden om het recht op individuele bijzondere bijstand vast te stellen. Dit artikel gaat dan ook meer over het algemene kader dan op een door het college gekozen beleidsuitgangspunt voor de individuele bijzondere bijstand.

Zoals uit de zinsnede 'naar het oordeel van het college' in artikel 35 lid 1 Participatiewet blijkt, heeft het college bij de beantwoording van de vragen of de kosten kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm een beoordelingsvrijheid. Bij de beantwoording van de vragen of er sprake is van noodzakelijke kosten van het bestaan en van bijzondere omstandigheden heeft het college daarentegen géén beoordelingsvrijheid.

Dit kan als volgt worden verduidelijkt. Hoewel het begrip 'noodzakelijke kosten van het bestaan' in artikel 35 lid 1 Participatiewet een enigszins vaag begrip is en het college hierin zelf duidelijkheid zal moeten creëren, kan het daarbij niet voorbijgaan aan de objectiviteit van de norm 'noodzakelijke kosten van het bestaan'. Zo zijn kosten van een basale woninginrichting objectief noodzakelijke kosten van het bestaan: voor hun bestaan hebben mensen nu eenmaal een woning nodig die met basisgoederen, zoals een tafel met stoelen en een koelkast, is ingericht. Het college dient wél te beoordelen of er in het individuele geval ook daadwerkelijk sprake is van zulke kosten en, zo ja, of de vervanging van het desbetreffende goed noodzakelijk is. Het is onjuist om een aanvraag om bijzondere bijstand slechts te beoordelen in het kader van het ter zake gevoerde beleid, en na te laten om te beoordelen of er in de situatie van belanghebbende sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten, in andere woorden, om na te laten vraag 2 en vraag 3 te beantwoorden. Bij artikel 35 lid 1 Participatiewet is namelijk geen sprake van een discretionaire bevoegdheid maar van een gebonden bevoegdheid, hetgeen betekent dat indien is voldaan aan de wettelijke voorwaarden de gemeente gehouden is bijzondere bijstand te verlenen. Zie CRvB 21-09-2004, nr. 02/2655 NABW en CRvB 28-02-2006, nr. 05/379 WWB.

Artikel 5 Hoogte bijzondere bijstand en Nibud-normen

Om het risico van willekeur te voorkomen is hier uitdrukkelijk gekozen voor vergoeding van de goedkoopste adequate voorziening, doch in ieder geval aansluiting te zoeken bij de Nibud-Prijzengids.

Inrichtingskosten

Omdat de Nibud normen niet in alle gevallen passend worden geacht, wordt in een aantal gevallen een percentage van de NIBUD richtlijnen genomen. De vergoedingen en percentages worden in een aparte normenlijst opgenomen.

Bij de vaststelling van de hoogte van het percentage is een vergelijkend warenonderzoek gedaan Gekeken is naar de prijzen die bedrijven in het goedkopere segment (o.a. Action, BCC, Media Markt)

hanteren voor de kosten van woninginrichting en witgoed. In deze winkels bleken de prijzen aanzienlijk lager te liggen dan de normen die worden gehanteerd in de Nibud prijzengids voor deze kosten. Een ontwikkeling van de laatste jaren is dat veel goederen aangeschaft kunnen worden via winkels die tweedehands goederen verkopen of via marktplaats. Het is de keuze van de klant of hij daarvan gebruik wil maken. Het past niet meer in deze tijd van bezuinigingen om hoge bedragen te hanteren voor inrichtingskosten en het uitgangsprincipe dat klanten altijd over een nieuwe inrichting moeten beschikken.

Het bedrag dat voor bijzondere bijstand in aanmerking komt, is dan ook in overeenstemming gebracht met marktconforme prijzen. Uitgangspunt is dat niet alle gebruiksgoederen zoals bij de prijzengids van het Nibud wel gebeurt, deel uit hoeven te maken van een complete woninginrichting. Ook wordt meegewogen dat goederen tweedehands kunnen worden aangeschaft.

Stofferingskosten

Bij stofferingskosten kan niet uitgegaan worden van tweedehandsprijzen. De prijzen die het Nibud hanteert zijn vrij reëel prijzen. Daarom wordt bij deze kosten wel uitgegaan van de norm die het Nibud hanteert.

Artikel 6 Uitgangspunten draagkracht

Voor de verlening van bijzondere bijstand is het geen vereiste dat men een bijstandsuitkering voor levensonderhoud ontvangt. Bijzondere bijstand is toegankelijk voor iedereen met een laag inkomen.

Bepalend is de draagkracht van de belanghebbende(n). Is er sprake van geen of slechts een beperkte draagkracht, dan kan aanspraak op bijzondere bijstand bestaan voor specifieke kosten, die niet uit het reguliere inkomen of uit de algemene bijstand kunnen worden voldaan. De bijzondere noodzakelijke kosten moeten de draagkracht te boven gaan.

Artikel 7 Bepaling van het inkomen en vermogen

Het college heeft de vrijheid om te beoordelen in hoeverre belanghebbende inkomen of vermogen kan aanwenden, om de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd te voldoen.

De vrijlatingen genomen in artikel 31 van de wet zijn gericht op de algemene bijstand. Er wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid om de deze vrijlatingen ook toe te passen bij de bijzondere bijstand.

Vaststelling van het inkomen wordt gedaan aan de hand van specificaties van het inkomen direct voorafgaand aan de maand waarin de kosten zich (voor het eerst) hebben voorgedaan. Uitdrukkelijk is ervoor gekozen om, voor de bijzondere bijstand die met terugwerkende kracht wordt aangevraagd, niet uit te gaan van de draagkracht op de aanvraagdatum. De draagkracht van belanghebbende ten tijde van de aanvraag kan immers afwijken van de draagkracht op het moment waarop de kosten zich voordeden.

Als een belanghebbende in aanvulling op zijn inkomen bijstand (of IOAW/IOAZ) ontvangt hoeft belanghebbende geen extra specificaties over te leggen. Het inkomen wordt geacht al in het kader van het recht op bijstand afdoende te zijn vastgesteld. Ontvangt de belanghebbende aanvullend IOAW of IOAZ dan dient het vermogen wel bezien te worden. De IOAW kent immers geen vermogenstoets en bij de IOAZ is het vermogen als zodanig niet relevant, enkel de inkomsten er uit. Om vast te stellen of de belanghebbende over meer vermogen beschikt dan op grond van artikel 34 Participatiewet buiten beschouwing mag worden gelaten, dient de belanghebbende dan ook inlichtingen te verstrekken over zijn vermogen.

Artikel 8 Draagkracht

Het college is op grond van artikel 35 Participatiewet volledig vrij in het bepalen van welk deel van het inkomen en welk deel van het vermogen voor de draagkracht in aanmerking wordt genomen. Er is voor gekozen uit te gaan van het inkomens- en vermogensbegrip van de Participatiewet.

Het inkomen tot 120% van de bijstandsnorm wordt voor de individuele bijzondere bijstand in ieder geval buiten beschouwing gelaten.

Voor een aantal kostensoorten geldt een inkomensgrens van 100%.

Het vermogen in de eigen woning wordt niet in aanmerking genomen.

Als in het kader van de Wsnp beslag is gelegd op het inkomen is er geen draagkracht meer aanwezig om de noodzakelijke en bijzondere kosten te voldoen. Personen wij wie een gemeentelijke schuldregeling tot stand is gekomen verkeren in een vergelijkbare situatie. Zij kunnen niet meer (volledig) over hun inkomsten beschikken. Doorgaans wordt er ook een bewindvoerder aangesteld die de financiën beheert.

In de praktijk is het zo dat de belanghebbende in een gemeentelijk traject alle (financiële) mogelijkheden moet aanwenden om tot een oplossing van de schulden te komen. Om te zorgen dat dit ook daadwerkelijk kan, wordt rekening gehouden met de afgesproken aflossingsruimte zolang iemand in een traject zit. Dit draagt bij aan een verantwoorde bijdrage aan de oplossing van de schuldenproblematiek. Kortom: er wordt dus net als voor mensen in de Wsnp, rekening mee gehouden dat er geen of maar beperkte feitelijke draagkracht is voor mensen die in het minnelijke gemeentelijke schuldentraject zitten.

Artikel 9 Kostendelersnorm

Bij het bepalen van de inkomensgrens voor mensen die geen uitkering voor levensonderhoud hebben, wordt geen rekening gehouden met de kostendelersnorm, die, indien de klant een uitkering zou aanvragen, van toepassing is.

Artikel 10 Draagkrachtperiode

De draagkrachtperiode vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de (eerste) kosten zich hebben voorgedaan. Dit vloeit voort uit artikel 7 van de beleidsregels, op grond waarvan de draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van het inkomen direct voorafgaand aan het moment waarop de kosten zich voordoen dan wel hebben voorgedaan.

Rekening houden met elke wijziging in inkomen of vermogen tijdens de draagkrachtperiode betekent dat de bijstandsverlening beter aansluit bij de werkelijke draagkracht van belanghebbende. Het leidt echter ook tot grote administratieve lasten. Het is dan ook efficiënter een eenmaal vastgestelde draagkracht binnen de vastgestelde draagkrachtperiode niet meer te wijzigen. Het feit dat een belanghebbende door vergroting van de draagkracht mogelijk (iets) te veel bijstand ontvangt wordt acceptabel geacht. In verband met armoedebestrijding is het echter niet acceptabel als een belanghebbende door daling van zijn draagkracht feitelijk te weinig bijstand ontvangt. In dat geval kan de belanghebbende op grond van artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht (Awb) altijd om herziening van de vastgestelde draagkracht verzoeken.

Afhankelijk van de kostensoort geldt een inkomensgrens van 100% of 120% van de bijstandsnorm. Als de draagkracht is vastgesteld op basis van een inkomensgrens van 120% van de bijstandsnorm en er volgt later een aanvraag voor een kostensoort met een inkomensgrens van 100%, dan wordt de hoogte van de draagkracht opnieuw vastgesteld. Andersom is dit niet nodig. Bij de periode van de draagkracht sluiten we aan bij de al eerder vastgestelde periode en deze wijzigt daardoor niet.

Artikel 11 Computer voor kinderen van 12 tot 18 jaar

In de dagelijkse onderwijspraktijk wordt gebruik gemaakt van een computer. Kinderen die thuis niet over een computer beschikken, hebben een grotere kans om een (digitale) ontwikkelingsachterstand op te lopen. In gezinnen met een minimuminkomen bestaat vaak niet de mogelijkheid om geld te reserveren voor de aanschaf van een computer. Het is noodzakelijk schoolkinderen uit gezinnen met een minimuminkomen te stimuleren en te ondersteunen in hun digitale ontwikkeling.

Er wordt maximaal 1 computer per gezin verstrekt.

Geen vergoeding wordt verstrekt voor de kosten van een printer en internet.

Artikel 12 Medische en paramedische kosten

Medische kosten komen, behoudens bijzondere gevallen, niet in aanmerking voor bijzondere bijstand. De vergoedingen vanuit de Zvw, de Wmo en de Wlz zijn voorliggende voorzieningen die passend en toereikend worden geacht. Indien de voorliggende voorziening de kosten niet vergoedt, zijn deze niet noodzakelijk en kan daarvoor ook geen bijzondere bijstand worden vergoed.

Er is een collectieve aanvullende zorgverzekering afgesloten zodat belanghebbenden met een minimum inkomen zich extra kunnen verzekeren tegen medische kosten.

Artikel 13 Collectieve zorgverzekering voor minima (CZM)

De kosten van een zorgverzekering drukken zwaar op de lasten van mensen met een minimum inkomen. Mensen die weinig te besteden hebben zullen eerder bezuinigen op de zorgverzekering.

Dit is ongewenst. Daarom wordt een collectieve zorgverzekering aangeboden. Minima worden zo ondersteund voor medische kosten. Er worden verschillende pakketten aangeboden. In alle pakketten zijn extra vergoedingen opgenomen. De gemeente verstrekt een tegemoetkoming in de maandelijkse premie. Hierdoor zijn de pakketten goedkoper voor mensen met een laag inkomen.

Studenten zijn uitgesloten van deelname omdat er specifieke studentenpolissen op de markt zijn.

Artikel 14 Kosten verzorging, hulp en ondersteuning

In dit artikel worden voorbeelden van kosten genoemd die ten gevolge van ziekte of gebrek extra kosten met zich mee brengen. Na een objectieve indicatie van een (medisch) deskundige kan bijzondere bijstand worden verstrekt. Hier hoeft niet altijd een keuringsarts aan te pas te komen. Indicaties voor bijvoorbeeld maaltijdvoorziening en personenalarmering worden vaak door andere hulpverleners vastgesteld. Hiermee kan de noodzaak worden aangenomen.

De meerkosten van een maaltijdvoorzieningen en de meerkosten van een dieet worden aan de hand van de in de Nibud prijzengids vermelde normbedragen vastgesteld. De extra kosten van slijtage en bewassing en de meerkosten van verwarming worden vastgesteld door een onafhankelijke arts.

De genoemde kosten zijn geen limitatieve opsomming. Ook andere kosten kunnen voor bijzondere bijstand in aanmerking komen indien zij het gevolg zijn van individuele bijzondere omstandigheden. Te denken valt aan de extra kosten van thuisdialyse.

Artikel 15 Maatwerkvoorziening voor personen die geen gebruik maken van de CZM

Uitgangspunt is dat minima deelnemen aan de CZM. De mogelijkheid bestaat echter dat een andere verzekering betere vergoedingen biedt in het specifieke geval van die belanghebbende en hij daarom niet wil overstappen. Dit moet dan wel worden aangetoond. De wijze waarop dit gebeurt wordt overgelaten aan de persoon zelf.

Artikel 16 Gedetineerden

Gedetineerden zijn uitgesloten van bijstand. Als zij geen middelen hebben is de kans groot dat zij na detentie dakloos worden met alle gevolgen van dien. Daarom wordt in dit artikel geregeld dat bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor de kosten van het aanhouden van de woning tijdens een kortdurende detentieperiode van maximaal 6 maanden. Op deze manier kan het huis worden behouden en verdere problemen worden voorkomen. Het gaat alleen om de huurkosten dan wel de rente die moet worden betaald bij het in eigendom hebben van een woning.

Alle financiële reserves dienen te worden aangewend om de woonkosten zelf te betalen.

Hieronder wordt ook verstaan de aanwending van het eigen bescheiden vermogen. De vermogensvrijlating als bedoeld in artikel 34 van de wet is niet van toepassing.

Wel dient er altijd een onderzoek te worden verricht naar de noodzakelijkheid van de kosten.

Hierover dient te worden overlegd met de coördinator nazorg ex-gedetineerden.

Artikel 17 Vergunninghouders

Vergunninghouders die zich vanuit het AZC vestigen in de woning moeten een woning inrichten.

Vergunninghouders hebben geen mogelijkheid om te reserveren voor de inrichtings- en stofferingskosten. Daarom kunnen zij in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor deze kosten. Daarnaast zijn er nog een aantal specifieke kostensoorten waarvoor bijzondere bijstand kan worden verstrekt.

Eerste inrichting

Bij een eerste huisvesting na het verlaten van een AZC wordt de vergunninghouder geconfronteerd met de kosten van een eerste inrichting in Nederland. Gelet op het eerder inkomen was er geen ruimte om te kunnen reserveren voor de kosten van een complete woninginrichting. Deze kosten komen dan ook voor bijzondere bijstand in aanmerking.

De Nibud norm voor een complete woninginrichting wordt als basis gehanteerd.

De bedragen waar het Nibud van uitgaat zijn hoog. Deze worden niet passend geacht.

Daarom wordt uitgegaan van een percentage van de Nibud richtlijn.

Bij de vaststelling van de hoogte van het percentage is een vergelijkend warenonderzoek gedaan Gekeken is naar de prijzen die bedrijven in het goedkopere segment (o.a. Action, BCC, Media Markt)

hanteren voor de kosten van woninginrichting en witgoed. In deze winkels bleken de prijzen aanzienlijk lager te liggen dan de normen die worden gehanteerd in de Nibud prijzengids voor deze kosten. Een ontwikkeling van de laatste jaren is dat veel goederen aangeschaft kunnen worden via winkels die tweedehands goederen verkopen of via marktplaats. Het is de keuze van de klant of hij daarvan gebruik wil maken. Het past niet meer in deze tijd van bezuinigingen om hoge bedragen te hanteren voor inrichtingskosten en het uitgangsprincipe dat klanten altijd over een nieuwe inrichting moeten beschikken.

Het bedrag dat voor bijzondere bijstand in aanmerking komt, is dan ook in overeenstemming gebracht met marktconforme prijzen. Uitgangspunt is dat niet alle gebruiksgoederen zoals bij de prijzengids van het Nibud wel gebeurt, deel uit hoeven te maken van een complete woninginrichting. Ook wordt meegewogen dat goederen tweedehands kunnen worden aangeschaft.

Stofferingskosten

Bij stofferingskosten kan niet uitgegaan worden van tweedehandsprijzen. De prijzen die het Nibud hanteert zijn vrij reële prijzen. Daarom wordt bij deze kosten wel uitgegaan van de norm die het Nibud hanteert.

Eerste huurbetaling/administratiekosten/waarborgsom

Bij ondertekening van het huurcontract is direct de huur voor de betreffende maand verschuldigd en soms ook de huur van de daaropvolgende maand. De financiële middelen ontbreken hiervoor.

Fiets

In Nederland is het hebben van een fiets noodzakelijk. Ook voor vergunninghouders. Zij zijn o.a. voor hun boodschappen aangewezen op dit vervoermiddel. Kinderen die naar de middelbare school gaan hebben ook een fiets nodig om naar school te gaan. Voor kinderen die op de basisschool zitten is een fiets niet noodzakelijk. De school is vaak op loopafstand. Ook voor de hoogte van de vergoeding van de fiets wordt een percentage van de Nibud richtlijn gehanteerd.

Artikel 18 Bijzondere bijstand voor rechtsbijstand en griffierecht

Er bestaat recht op bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand indien deze kosten noodzakelijk zijn. De noodzakelijkheid wordt aangenomen als er een advocaat is toegevoegd op grond van de Wet op de rechtsbijstand.

Artikel 19 Bijzondere bijstand voor beschermingsbewind, curator en mentor

Er bestaat recht op bijzondere bijstand indien de kantonrechter een beschikking heeft afgegeven waarin hij de hoogte van de beloning heeft bepaald.

De bijzondere bijstand wordt verstrekt vanaf de 1ste of de 16de dag van de maand.

In de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren is namelijk bepaald dat de jaarbeloning verschuldigd is per de 1ste of de 16de dag van de maand.

Dit betekent dat als iemand op bv 9 maart onder bewind is gesteld, de hele maand maart betaald moet worden. Als iemand de 18e onder bewind is gesteld, moet vanaf de 16e betaald worden.

Artikel 20 Bijzondere bijstand voor budgettering

Dit artikel heeft betrekking op de kosten van het budgetbeheer. De afdeling schuldhulpverlening van Halte Werk bepaalt de vorm van het budgetbeheer. Belanghebbenden zijn verplicht om hieraan hun volledige medewerking te verlenen.

Artikel 21 Duurzame gebruiksgoederen, inrichtingskosten- en verhuiskosten

Voor de vaststelling van de reserveringscapaciteit wordt gekeken naar een verantwoorde besteding van het inkomen. Het aflossen op schulden wordt in ieder geval als een verantwoorde besteding beschouwd.

Inkomenstoeslag

Bij vaststelling van het recht op bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen en inrichtingskosten wordt de Individuele inkomenstoeslag (IIT) die in de afgelopen 12 maanden is ontvangen in aanmerking genomen voor de draagkracht. Dit past in de lijn van de Participatiewet waarbinnen de bijzondere bijstand is geregeld. Door het ontvangen van de toeslag ontstaat immers ruimte in het inkomen om vervangingsuitgaven te doen. Alleen als er sprake is van noodzakelijke uitgaven die hoger zijn dan het bedrag van de IIT, is bijzondere bijstand mogelijk. Er wordt dan bijstand verstrekt voor het bedrag, dat hoger is dan de IIT.

Belanghebbende met een schuldregeling of WSNP

Belanghebbenden op een schuldhulpverleningstraject hebben meestal geen reserverings- en aflossingscapaciteit. Tijdens de looptijd van het traject kunnen zij geen nieuwe verplichtingen aangaan omdat het de bedoeling is dat na afloop van de regeling een schuldenvrije situatie is ontstaan. Bij een aanvraag om bijstand voor duurzame gebruiksgoederen moet contact opgenomen worden met de bewindvoerder (WSNP) of de klantmanager. Er wordt na overleg leenbijstand verleend onder de voorwaarde dat het schuldhulpverleningstraject goed wordt afgerond. De bijstand wordt in dat geval omgezet in bijstand om niet.

Artikel 22 Woonkosten

Onderscheid wordt gemaakt tussen de bewoners van een huurwoning en een woning in eigendom. Bij een huurwoning is de hoogte van de woonkostentoeslag gelijk aan de gemiste huurtoeslag. Bij een eigen woning wordt de hoogte van de woonkostentoeslag bepaald aan de hand van een huurwoning met vergelijkbare woonlasten en de daarbij gemiste huurtoeslag.

Aan de bijstandsverlening wordt de verplichting verbonden dat de belanghebbende op zoek gaat naar passende woonruimte. Hieronder wordt verstaan een woning waarvan de woonlasten uit het beschikbaar staande inkomen voldaan kunnen worden eventueel aangevuld met een bijdrage op grond van de Wht.

Verhuisplicht bij woonkostentoeslag bij huur boven de huurtoeslaggrens

Bij de eerste toekenning van de toeslag wordt direct de verhuisplicht als voorwaarde opgelegd volgens artikel 55 van de wet. De bedoeling hiervan is dat aanvrager er op gewezen wordt alles te moeten doen om zo snel mogelijk onafhankelijk van een woonkostentoeslag te worden. De verhuisplicht houdt het volgende in:

  • ·

    Uit objectieve gegevens en daden moet blijken dat belanghebbende in de periode van 12 maanden voldoende inspanning verricht heeft om goedkopere woonruimte te krijgen. De eindbeoordeling hiervan vindt steeds plaats als er nieuwe aanvraag woonkostentoeslag(verlenging) ingediend is.

  • ·

    Onder inspanning wordt in ieder geval verstaan inschrijving bij de SVNK als woningzoekende of daar als ingeschrevene te blijven staan.

  • ·

    Indien uit onderzoek is gebleken dat onvoldoende is geprobeerd een goedkopere huurwoning te verkrijgen dan heeft dat gevolgen voor de beoordeling van het recht op een toeslag bij een vervolgaanvraag. De toeslag wordt dan in de vorm van een lening verstrekt. Er is dan sprake van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

  • ·

    Indien belanghebbende wel voldoende zijn best gedaan heeft dan kan de toeslag steeds verlengd worden voor een periode van 6 maanden.

  • ·

    Bij de beoordeling of voldoende is getracht goedkopere woonruimte te vinden, wordt ook betrokken de omstandigheden van belanghebbende. Bijvoorbeeld leeftijd, het hebben van (gedeeltelijk) werk, sociale omgeving en andere individuele omstandigheden.

  • ·

    Verhuisplicht wordt niet opgelegd in bijzondere situaties, b.v. gehandicapten die een aangepaste woning bewonen, zelfstandigen die bij hun bedrijf wonen, bij zeer grote huishoudens of als overeenkomstig de beleidsregels krediethypotheek de verhuisplicht niet is opgelegd.

Artikel 23 Kinderopvang

Geen toelichting

Artikel 24 Peuteropvang

Er wordt alleen bijzondere bijstand verstrekt voor de inkomensafhankelijke bijdrage die voor de eerste en tweede dag betaald moet worden.

Kinderen die in aanmerking komen voor VVE moeten 4 dagen naar de peuteropvang. Voor de eerste en tweede dag heeft men recht op de kinderopvangtoeslag van de belastingdienst. Daarnaast moet een inkomensafhankelijke bijdrage worden betaald. Voor deze bijdrage wordt bijzondere bijstand verstrekt. De derde en vierde dag wordt volledig vergoed vanuit het onderwijsachterstandsbudget.

Artikel 25 Reiskosten bezoek

Er wordt altijd uitgegaan van het goedkoopste reisalternatief. Als het gaat om reizen per auto, geldt een onbelaste kilometervergoeding naar de normen van de ministeriele regelingen. Voor het bepalen van de reisafstand wordt de ANWB routeplanner gehanteerd. In geval van carpoolen wordt de hoogte van de bijstand afgestemd op het aantal carpoolers.

Voor de reiskilometers anders dan het OV wordt een forfaitair bedrag vergoed op basis van € 0,19

per kilometer.

Artikel 26 Reiskosten inburgering

Reiskosten die gemaakt worden in verband met het volgen van een inburgeringscursus komen alleen voor bijzondere bijstand in aanmerking als de enkele reisafstand meer bedraagt dan 10 km (fietsafstand). Als de afstand minder bedraagt dan 10 km wordt het vervoer met de fiets als algemeen gebruikelijk geacht. Indien de reisafstand 10 kilometer of meer bedraagt dan komt de hele reisafstand voor vergoeding in aanmerking. Voor het bepalen van de reisafstand wordt de ANWB routeplanner gehanteerd. Ook moet beoordeeld worden of het noodzakelijk is dat de cursus bij een school gevolgd wordt die op grotere afstand van de woonplaats is. Of te wel is het mogelijk dat de cursus ook dichterbij gevolgd kan worden waardoor er geen reiskosten gemaakt hoeven te worden. Voor de reiskilometers anders dan het OV wordt een forfaitair bedrag vergoed op basis van € 0,19

per kilometer.

Artikel 27 Reiskosten uitstroom werk

Reiskosten komen alleen voor bijzondere bijstand in aanmerking als de enkele reisafstand meer bedraagt dan 10 km (fietsafstand). Als de afstand minder bedraagt dan 10 kilometer wordt het vervoer met de fiets als algemeen gebruikelijk geacht. Indien de reisafstand 10 kilometer of meer bedraagt dan komt de hele reisafstand voor vergoeding in aanmerking. Voor het bepalen van de reisafstand wordt de ANWB routeplanner gehanteerd.

Voor de reiskilometers anders dan het OV wordt een forfaitair bedrag vergoed op basis van € 0,19 per kilometer.

Artikel 28 Jongerentoeslag: bijzondere bijstand levensonderhoud 18-21 jarigen

Wanneer er sprake is van een noodzakelijke zelfstandige huisvesting, is de algemene bijstand (lage norm) ontoereikend. Dat speelt vooral als de jongere geen beroep kan doen op zijn ouder(s) die onderhoudsplichtig is. Het verstrekken van bijzondere bijstand voor levensonderhoud kan dan noodzakelijk zijn. De hoogte van de bijstand is in principe gemaximeerd. Hiermee wordt vermeden dat de jongere meer inkomen ontvangt dan de werkende leeftijdgenoten. Tot 21 jaar is het minimumloon leeftijdgebonden.

Lid 2

Een toeslag van 30% van de gehuwdennorm wordt voldoende geacht om de vaste lasten e.d. te kunnen betalen, of te wel huur, gas, licht, water, zorgverzekering CZM incl. eigen risico en gemeentelijke bijdrage, internet/telefoon en aflossing lening inrichtingskosten vergunninghouder.

Hierbij is rekening gehouden met de richtlijnen die het Nibud hanteert.

T abel Berekening keuze toeslag 30% gehuwdennorm (normen per 1-1-16)

Inkomsten

€ 

uitgaven

€ 

jongerennorm

240,--

Huur (max. huur jongeren)

405

Toeslag 30% gehuwdennorm incl. vt

417,--

Gas

Nibud prijzengids

63

huurtoeslag

173

Licht Nibud prijzengids

30

zorgtoeslag

83

Water Nibud

10

Zorgverzekering

Compleet incl. ER

Incl. gemeentelijke bijdrage

134

Internet/telefoon

60

WA + inboedel

15

Aflossing lening inrichtingskosten (vergunninghouder)

15

913

732

Resteert om te eten: € 181,-- per maand = € 42,-- per week

Tabbel Berekening percentage toeslag Jongeren in maatschappelijke opvanginstelling

Inkomsten

€ 

uitgaven

€ 

jongerennorm

240,--

Begeleidingskosten

pm

Begeleidingskosten

pm

Zorgverzekering

Compleet incl ER en gemeentelijke bijdrage

134

zorgtoeslag

83

WA + inboedel

pm

WA + inboedel

pm

Internet/telefoon

60

Toeslag 4 % gehuwdennorm incl. vt

55

378

194

Resteert om te eten € 184 per maand = € 42,-- per week

Artikel 29 Jongeren in een inrichting

Jongeren die in een inrichting verblijven hebben geen recht op algemene bijstand. Als er een onderzoek heeft plaatsgevonden naar de mogelijkheden van de onderhoudsplicht van de ouders, en andere voorliggende voorzieningen, zoals bijvoorbeeld een Wajong uitkering, dan kan het inkomen worden aangevuld tot de norm levensonderhoud, voor jongeren die in een inrichting verblijven. Deze aanvulling is periodiek en duurt tot het bereiken van de 21 jarige leeftijd. De aanvulling wordt gefinancierd uit de bijzondere bijstand.

De norm wordt maximaal aangevuld tot de normen zoals genoemd in artikel 20, eerste lid van de wet (jongerennormen levensonderhoud), en niet tot de norm zoals genoemd in artikel 23 (21-plussers in een inrichting, de zogenaamde zak- en kleedgeldnorm). De reden hiervan is dat het niet de bedoeling is dat een jongere in een inrichting een hogere norm krijgt dan een leeftijdsgenoot die thuis woont.

Artikel 30 Compensatie alleenstaande ouderkop

De participatiewet kent geen aparte norm voor een alleenstaande ouder. Aanvullende inkomensondersteuning voor levensonderhoud voor de alleenstaande ouder vindt plaats middels het kindgebonden budget via de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).

Een aantal alleenstaande ouders kan geen aanspraak maken op het verhoogde kindgebondenbudget vanwege het afwijkende partner begrip in de Awir. Het gaan dan bijvoorbeeld om de alleenstaande ouder die samenwoont met vader of moeder of alleenstaande ouders waarbij de partner in het buitenland of in detentie verblijft. Dit artikel regelt dat de alleenstaande ouder die hier geen aanspraak op kan maken (tijdelijk) via bijzondere bijstand gecompenseerd kan worden voor het gemis aan deze middelen, die bestemd zijn voor levensonderhoud.

De compensatie is altijd ter hoogte van de alleenstaande ouderkop, tenzij de alleenstaande ouder meer verdient dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm (alleenstaandennorm inclusief doorrekening van de kostendelersnorm). In dat geval wordt het verschil tussen de werkelijke inkomsten en de toepasselijke norm in mindering gebracht op de compensatie.

Artikel 31 Uitvaartkosten

Begrafenis/crematiekosten behoren tot de “passiva” van de nalatenschap. Daardoor komen deze kosten voor rekening van de erfgenamen. In veel gevallen heeft de overledene zelf voor deze kosten gespaard of zich verzekerd om erfgenamen hier niet mee te belasten. De erfgenamen kunnen op persoonlijke titel in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor zover hun erfdeel onvoldoende is om de kosten te kunnen voldoen.

Er kan bijzondere bijstand worden verleend voor zover er bij erfgenamen , die op grond van het Burgerlijk Wetboek tot onderhoud van de overledene verplicht zouden zijn geweest, sprake is van onvoldoende middelen en het ontbreken van een voorliggende voorziening, Er kan alleen bijzondere bijstand worden verleend voor het aandeel in de kosten die de aanvrager heeft. De goedkoopst mogelijke adequate voorziening is toereikend.

De hoogte van de vergoeding bedraagt maximaal € 3.375,--. Dit bedrag is gebaseerd op de volgende noodzakelijke kosten zoals vermeld in de Nibud prijzengids: akte van overlijden, overbrengen overleden naar rouwcentrum/woonhuis, laatste verzorging van overledene, kist, opbaren thuis/rouwcentrum, 1 rouwauto, kosten graf, maximaal 50 rouwkaarten en koffie voor maximaal 50 personen.

Als niemand voorziet of kan voorzien in de begrafenis of crematie, geldt de Wet op de Lijkbezorging. De gemeente draagt dan zorg voor de begrafenis en verhaalt de gemaakte kosten op de erfgenamen. Deze kosten komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

Artikel 32 Overgangsbepaling

Geen toelichting

Artikel 33 Inwerkingtreding en citeertitel

Geen toelichting