Besluit van Gedeputeerde Staten van 16 mei 2017, PZH-2017-591889364 (DOS 2013-0010135) tot vaststelling van het Openstellingsbesluit POP-3 samenwerking duurzame innovaties landbouw Zuid-Holland 2017 (Openstellingsbesluit POP-3 samenwerking duurzame innovaties landbouw Zuid-Holland 2017)

Geldend van 23-10-2021 t/m heden

Intitulé

Besluit van Gedeputeerde Staten van 16 mei 2017, PZH-2017-591889364 (DOS 2013-0010135) tot vaststelling van het Openstellingsbesluit POP-3 samenwerking duurzame innovaties landbouw Zuid-Holland 2017 (Openstellingsbesluit POP-3 samenwerking duurzame innovaties landbouw Zuid-Holland 2017)

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,

Gelet op artikel 1.3 van de Uitvoeringsregeling POP- 3 Zuid-Holland,

Overwegende dat het wenselijk is samenwerkingsverbanden te stimuleren die innovaties in de landbouwsector ontwikkelen en testen met als doel de verduurzaming van de landbouwsector,

Besluiten vast te stellen het volgende besluit:

Openstellingsbesluit POP-3 samenwerking duurzame innovaties landbouw Zuid-Holland 2017

Artikel 1 Aanvraagperiode

  • 1. Een aanvraag voor subsidie, als bedoeld in paragraaf 2.7 van de Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland kan worden ingediend in de periode van 12 juni 2017 tot en met 31 augustus 2017.

  • 2. Een aanvraag is tijdig ingediend indien deze binnen de in het eerste lid genoemde periode is ontvangen.

Artikel 2 Deelplafond

  • 1. Het deelplafond voor dit openstellingsbesluit bedraagt € 4.314.138,-.

  • 2. Het deelplafond, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit 50% uit ELFPO middelen en voor 50% uit provinciale middelen.

Artikel 2a provinciale steun

In afwijking van artikel 2 kan de subsidie volledig uit provinciale middelen bestaan indien:

  • a.

    de aanvraag op basis van de rangschikking, bedoeld in artikel 1.13a van de Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland, 19 punten of meer heeft behaald, en 

  • b.

    er geen aanspraak gemaakt kan worden op de ELFPO middelen, bedoeld in artikel 1.4, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland omdat de aanvrager of de activiteit niet als begunstigde respectievelijk subsidiabel worden aangemerkt op grond van Verordening (EU) Nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad.

Artikel 3 Subsidiabele activiteit

In afwijking van artikel 2.7.1 van de Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland kan subsidie worden verstrekt voor:

  • a.

    de oprichting van een projectmatig samenwerkingsverband en het gezamenlijk formuleren van een projectplan voor een innovatieproject gericht op innovatie mede ten behoeve van de grondgebonden landbouw;

  • b.

    het in een projectmatig samenwerkingsverband uitvoeren van een innovatieproject mede ten behoeve van de grondgebonden landbouw.

Artikel 4 subsidievereiste

  • 1. In afwijking van artikel 2.7.6, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland heeft de activiteit betrekking op ten minste één van de volgende thema’s:

    • a.

      verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

    • b.

      maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlakte water en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

    • c.

      behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit.

  • 2. In aanvulling op artikel 2.7.6, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland, bestaat het op te richten samenwerkingsverband of het samenwerkingsverband uit ten minste een grondgebonden landbouwer en een partij uit de voedselketen of verwerkingsketen, niet zijnde een landbouwer.

  • 3. Tot de voedselketen, bedoeld in het tweede lid, behoren producenten en verwerkers van voedsel, distributeurs en retailers.

  • 4. Tot de verwerkingsketen, bedoeld in het tweede lid, behoren ondernemingen die landbouwproducten verwerken.

Artikel 5 subsidiabele kosten

  • 1.

    In aanvulling op artikel 2.7.7 van de Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland komen voor activiteiten als bedoeld in artikel 3, onder a, de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      kosten voor het werven van deelnemers en het schrijven van een projectplan;

    • b.

      bijdrage in natura voor zover het onbetaalde eigen arbeid en onbetaalde arbeid van vrijwilligers betreft;

    • c.

      personeelskosten.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 2.7.7 van de Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland komen voor activiteiten als bedoeld in artikel 3, onder b, de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      coördinatiekosten van het samenwerkingsverband;

    • b.

      kosten voor het verspreiden van de resultaten van het project;

    • c.

      bijdrage in natura voor zover het betreft onbetaalde eigen arbeid en onbetaalde arbeid van vrijwilligers voor de coördinatie van het samenwerkingsverband en het verspreiden van de resultaten van het project;

    • d.

      personeelskosten voor de coördinatie van het samenwerkingsverband en het verspreiden van de resultaten van het project;

    • e.

      operationele kosten voor het testen en ontwikkelen van een innovatie in de praktijk;

    • f.

      bijdrage in natura voor zover het betreft onbetaalde eigen arbeid en onbetaalde arbeid van vrijwilligers voor het testen en ontwikkelen van een innovatie in de praktijk;

    • g.

      personeelskosten voor het testen en ontwikkelen van een innovatie in de praktijk.

  • 3.

    Indien voor activiteiten als bedoeld in artikel 3, onder b, een investering wordt gedaan komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      de kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende goederen;

    • b.

      de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde;

    • c.

      de kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

    • d.

      de kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

    • e.

      de kosten van haalbaarheidsstudies;

    • f.

      de kosten van verweving of ontwikkeling van computersoftware;

    • g.

      de kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

    • h.

      bijdrage in natura voor zover het betreft onbetaalde eigen arbeid, onbetaalde arbeid van vrijwilligers, gronden of onroerende goederen ;

    • i.

      personeelskosten.

Artikel 6 niet-subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 2.7.7, eerste lid, komen de kosten van tweedehands goederen niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 7 Subsidiehoogte

    • 1.

      In afwijking van artikel 2.7.9, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland bedraagt de hoogte van de subsidie:

      • a.

        100% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 5, eerste lid;

      • b.

        70% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdelen a tot en met d;

      • c.

        40% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdelen e tot en met g, voor zover het operationele kosten van een productieve investering betreft;

      • d.

        100% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdelen e tot en met g, voor zover het operationele kosten van een niet-productieve investering betreft;

      • e.

        40% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 5, derde lid, voor zover het kosten van een productieve investering betreft;

      • f.

        100% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 5, derde lid, voor zover het kosten van een niet-productieve investering betreft.

  • 2. Indien de aanvraag om subsidie betrekking heeft op de oprichting van een projectmatig samenwerkingsverband en het gezamenlijk formuleren van een projectplan gericht op innovatie mede ten behoeve van de grondgebonden landbouw en toepassing van artikel 2.7.9 van de Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland ertoe leidt dat de subsidie minder bedraagt dan € 25.000,-, wordt de subsidie niet verstrekt.

  • 3. Indien de aanvraag om subsidie betrekking heeft op het in een projectmatig samenwerkingsverband uitvoeren van een innovatieproject mede ten behoeve van de grondgebonden landbouw en toepassing van artikel 2.7.9 van de Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland ertoe leidt dat de subsidie minder bedraagt dan € 50.000,-, wordt de subsidie niet verstrekt.

Artikel 8 Selectiecriteria

  • 1. Gedeputeerde Staten hanteren voor de rangschikking als bedoeld in artikel 2.7.10 van de Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland de volgende criteria:

    • a.

      de mate van effectiviteit van de activiteit;

    • b.

      de kosteneffectiviteit;

    • c.

      de mate van innovatie;

    • d.

      de haalbaarheid van de activiteit.

  • 2. Voor ieder criterium, bedoeld in het eerste lid, kan een tot en met vier punten worden behaald.

  • 3. De criteria hebben de volgende wegingsfactoren:

    • a.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onder a, heeft een wegingsfactor van 2;

    • b.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onder b, heeft een wegingsfactor van 2;

    • c.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onder c, heeft een wegingsfactor van 3;

    • d.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onder d, heeft een wegingsfactor van 3.

  • 4. Indien een aanvraag minder dan 24 punten behaalt, wordt de aanvraag niet gehonoreerd.

  • 5. Aanvragen worden op volgorde van de rangschikking gehonoreerd.

  • 6. Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben verkregen en hun plaats in de rangschikking zodanig is dat de som van de toe te kennen maximale subsidiebedragen het subsidieplafond overstijgt, wordt met inachtneming van het subsidieplafond subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel c.

  • 7. Indien de aanvragen als bedoeld in het zesde lid een gelijk aantal punten hebben behaald op het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c, wordt de subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel d.

  • 8. Indien de aanvragen als bedoeld in het zevende lid een gelijk aantal punten hebben behaald op het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d, wordt de subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

  • 9. Indien de aanvragen als bedoeld in het achtste lid een gelijk aantal punten hebben behaald op het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdelen c, d en a, wordt de subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

  • 10. Indien de aanvragen als bedoeld in het negende lid een gelijk aantal punten hebben behaald op het criterium bedoeld in het eerste lid, onderdelen c, d, a en b , wordt door middel van loting bepaald welke aanvraag als eerste wordt gehonoreerd.

Artikel 8a Bevoorschotting

In afwijking van het artikel 1.19, derde lid, van de Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland heeft de aanvraag om een voorschot betrekking op minimaal € 25.000,-.

Artikel 9 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin dit besluit is geplaatst.

Artikel 10 Werkingsduur

Dit besluit vervalt op 31 december 2024.

Artikel 11 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit POP-3 samenwerking duurzame innovaties landbouw Zuid-Holland 2017.

Den Haag 16 mei 2017

drs, J. Smit, voorzitter

drs. J.H. de Baas, Secretaris.

Toelichting

Algemeen

Uit de SWOT-analyse in het Plattelandsontwikkelingsprogramma voor Nederland 2014-2020 (hierna: POP programma) blijkt dat de agrarische sector en de afzetketen hun kostenreductiestrategie zullen moeten verschuiven naar een meerwaardestrategie. Zo kan de concurrentiekracht worden behouden en kunnen de externe effecten voor milieu, landschap en samenleving worden verminderd. Veel spelers in de agrosector kenmerken zich door kleinschaligheid, initiatieven zijn vaak versnipperd. Samenwerking is noodzakelijk om nieuwe producten, diensten, markten en ketenmodellen te ontwikkelen, om zo zowel het rendement als het imago van de landbouwsector maar ook de omgevingskwaliteit te verbeteren.

Het Ambitiedocument InovatieAgenda Duurzame Landbouw van de provincie Zuid-Holland en het POP programma sluiten goed op elkaar aan. In het Ambitiedocument InnovatieAgenda Duurzame Landbouw is het volgende opgenomen:

“Samenwerking en gezamenlijke inzet is nodig om de negatieve effecten (onder andere verlies biodiversiteit, mindere leefomgevingskwaliteit en achteruitgang in kwaliteit van het cultuurlandschap) te beperken en de positieve ontwikkelingen ( onder andere kringlooplandbouw, een hoog percentage weidegang) verder te ondersteunen. Om de verduurzaming te bereiken is een duurzame innovatieaanpak met proeftuinen nodig voor de lange termijn. De ambitie is: verduurzaming van de landbouwketen en voedselketen met een duurzame innovatieaanpak voor gezond, duurzaam en betaalbaar eten voor iedereen. Dit gebeurt met proeftuinen. Proeftuinen zijn een zichtbare plek waar koplopers in de landbouw- en voedselketen innovaties in de duurzame landbouw uitproberen en ontwikkelen”.

Artikel 3

Subsidie kan worden verstrekt voor de twee activiteiten afzonderlijk, maar ook gezamenlijk. Zo is het mogelijk dat alleen subsidie wordt verstrekt voor het oprichten van een projectmatig samenwerkingsverband en het schrijven van een projectplan voor een innovatieproject. Maar ook is het mogelijk om subsidie te verstrekken voor het in een projectmatig samenwerkings-verband uitvoeren van een innovatieproject.

Een projectmatig samenwerkingsverband bestaat uit van elkaar onafhankelijke (rechts)personen die met elkaar een samenwerkings-overeenkomst zijn aangegaan. Van belang is tevens dat alle aan het samenwerkingsverband deelnemende partijen een productieve bijdragen leveren aan het innovatieproject.

Tot de grondgebonden landbouw behoren:

  • 1.

    akkerbouw;

  • 2.

    opengronds-groenteteelt;

  • 3.

    vollegronds-tuinbouw;

  • 4.

    fruit(boom)teelt en melkrundveehouderij.

Ook de teelten op of in het water worden tot de grondgebonden landbouw gerekend. Essentieel is dat de agrarische bedrijfsvoering geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt. Een landbouwbedrijf met bijvoorbeeld “vrije uitloop kippen” behoort niet tot de grondgebonden landbouw.

 

Artikel 4

In artikel 2.7.6 van de Uitvoeringsregeling Pop-3 Zuid-Holland staan zeven thema’s opgenomen waarop een activiteit betrekking kan hebben. Dit openstellingsbesluit heeft betrekking op 3 van deze thema’s:

  • a.

    verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

  • b.

    maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlakte water en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

  • c.

    behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit.

 

Deze drie thema’s sluiten namelijk aan bij de doelen van het Ambitiedocument InnovatieAgenda Duurzame Landbouw.

In het Ambitiedocument worden de volgende doelen genoemd:

  • 1.

    Verbeteren kwaliteit van de leefomgeving via verduurzaming door:

    • a.

      sluiten van kringlopen;

    • b.

      versterken van regionale voedselketens;

    • c.

      versterken biodiversiteit bij normale agrarische bedrijfsvoering door nieuwe verdienmodellen.

  • 2.

    Versterken van volhoudbare sterke economische sector door de landbouwsector als sterk economisch cluster op lange termijn in stand te houden.

 

Artikel 5 en 6

Op grond van dit openstellingsbesluit komen de volgende kosten, voor zover ze redelijk zijn in relatie tot het doel van de activiteit, voor subsidie in aanmerking:

  •  

  • a.

    de kosten voor het werven van deelnemers en het schrijven van een projectplan;

  • b.

    de kosten voor de coördinatie van het samenwerkingsverband;

  • c.

    de kosten voor het verspreiden van de resultaten van het project;

  • d.

    de kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende goederen;

  • e.

    de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • f.

    de kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

  • g.

    de kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

  • h.

    de kosten van haalbaarheidsstudies;

  • i.

    operationele kosten voor het testen en ontwikkelen van een innovatie in de praktijk.

  • j.

    de kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

  • k.

    de kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

  • l.

    bijdragen in natura voor zover het betreft onbetaalde eigen arbeid, onbetaalde arbeid van vrijwilligers, gronden of onroerende goederen;

  • m.

    personeelskosten.

 

De subsidiabele hoogte van de personeelskosten kan op twee manieren worden berekend:

  • 1.

    op basis van IKS. Uw organisatie moet dan beschikken over een door de minister van Economische Zaken goedgekeurde integrale kostensystematiek als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies, of

  • 2.

    op basis van een per medewerker bepaald individueel uurtarief.

 

Het uurtarief per medewerker wordt als volgt berekend:

  • -

    Het bruto jaarsalaris (op basis van de meest recente loonstaat) inclusief niet prestatie gebonden eindejaarsuitkering, maar exclusief vakantie uitkering.

  • -

    Verhoogd met 43,5% voor de werkgeverslasten.

  • -

    Verhoogd met 15% voor de indirecte kosten.

  • -

    De uitkomst hiervan wordt gedeeld door 1720 uur op basis van een werkweek van 40 uur.

Een voorbeeld: Het bruto jaarsalaris bedraagt inclusief een niet prestatie gebonden eindejaarsuitkering 50.000 euro. De 50.000 euro wordt verhoogd met 43,5% tot 71.750 euro. De 71.750 euro wordt vervolgens verhoogd met 15% tot 82.512,50 euro. Het subsidiabele uurtarief bedraagt dan 82.512,50 gedeeld door 1720 is 47,97 euro.

 

De kosten van tweedehandsgoederen (machines en installaties) komen niet voor subsidie in aanmerking.

Het betekent niet dat er geen tweedehandsgoederen of andere vormen van bijdragen in natura bij de uitvoering van het project mogen worden ingezet. De inzet komt alleen niet voor subsidie in aanmerking.

 

Voor meer informatie over (onder andere) de subsidiabele kosten kunt u het handboek POP3 subsidie raadplegen. Het handboek is te raadplegen via https: https://regiebureau-pop.eu/sites/default/files/u111/Handboek%20aanvragers%2023%2003%202017.pdf.

 

Artikel 7

In paragraaf 2.7 van de Uitvoeringsregeling POP-3 Zuid-Holland wordt geregeld hoe de subsidiehoogte berekend wordt. In onderstaand schema staat per kostensoort het subsidiepercentage:

activiteit

kostensoort

 

hoogte subsidie landbouw

hoogte subsidie niet landbouw

oprichting van een projectmatig samenwerkingsverband en het gezamenlijk formuleren van een projectplan gericht op innovatie

kosten voor het werven van deelnemers en het gezamenlijk formuleren van een projectplan

 

100%

afhankelijk van grote van onderneming 25,35 of 45%

uitvoering van een innovatieproject

coördinatiekosten samenwerkingsverband

 

70%

afhankelijk van grote van onderneming 25,35 of 45%

 

kosten verspreiding resultaten

 

70%

afhankelijk van grote van onderneming 25,35 of 45%

 

operationele kosten voor het testen en ontwikkelen van een innovatie in de praktijk

 

productieve innovatie 40% niet-productieve innovatie 100%

afhankelijk van grote van onderneming 25,35 of 45%

 

investeringen

bouw, verbetering, verwerving of leasing onroerende goederen

productieve innovatie 40% niet-productieve innovatie 100%

afhankelijk van grote van onderneming 25,35 of 45%

 

 

koop huurkoop machines en installaties tot maximaal de marktwaarde

productieve innovatie 40% niet-productieve innovatie 100%

afhankelijk van grote van onderneming 25,35 of 45%

 

 

kosten adviseurs architecten en ingenieurs

productieve innovatie 40% niet-productieve innovatie 100%

afhankelijk van grote van onderneming 25,35 of 45%

 

 

kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied

productieve innovatie 40% niet-productieve innovatie 100%

afhankelijk van grote van onderneming 25,35 of 45%

 

 

haalbaarheidsstudies

productieve innovatie 40% niet-productieve innovatie 100%

afhankelijk van grote van onderneming 25,35 of 45%

 

 

verwerving of ontwikkeling computersoftware

productieve innovatie 40% niet-productieve innovatie 100%

afhankelijk van grote van onderneming 25,35 of 45%

 

 

verwerving octrooien, licenties, auteursrechten en merken

productieve innovatie 40% niet-productieve innovatie 100%

afhankelijk van grote van onderneming 25,35 of 45%

 

 

bijdragen in natura

productieve innovatie 40%

afhankelijk van grote van onderneming 25,35 of 45%

 

 

personeelskosten

productieve innovatie 40%

afhankelijk van grote van onderneming 25,35 of 45%

verhoging is mogelijk met 15% indien één kmo en niemand meer dan 70% kosten of kennis of onderwijs instelling en deze draagt minimaal 10% van de kosten.

 

Artikel 8

Alle aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen worden gerangschikt. Om de rangschikking te bepalen worden de aanvragen getoetst aan vier criteria. Aan de wegingsfactoren kan een wegingsfactor worden toegekend van 1, 2 of 3. Op basis van het doel van de openstelling wordt de wegingsfactor per criterium toegekend.

 

Op basis van dit openstellingsbesluit kan zowel subsidie worden aangevraagd voor de oprichting van een samenwerkingsverband en het schrijven van een projectplan, als voor het in een samenwerkingsverband uitvoeren van een innovatieproject. In het geval dat de aanvraag voor subsidie betrekking heeft op het oprichten van een samenwerkingsverband en het schrijven van een projectplan wordt bij de toetsing aan de criteria gekeken naar het beoogde doel van de samenwerking.

 

Criterium a: de mate van effectiviteit van de activiteit.

De gesubsidieerde activiteit draagt bij aan één of meerder van de volgende thema’s:

  • a.

    verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

  • b.

    maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlakte water en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

  • c.

    behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit.

 

Met dit criterium wordt gekeken naar de effectiviteit van de activiteit ( de oprichting van een projectmatig samenwerkingsverband en het gezamenlijk formuleren van een projectplan of het in een projectmatig samenwerkingsverband uitvoeren van een innovatieproject) waarvoor subsidie wordt gevraagd.

Hierbij wordt zowel gekeken naar het effect van beoogde innovatie als naar de toepasbaarheid van de beoogde innovatie. Aan een bredere toepasbaarheid voor de grondgebonden landbouw van de innovatie wordt meer belang toegekend dan aan een innovatie die niet breed toepasbaar is.

Een samenwerkingsverband waaraan meerdere grondgebonden landbouwers deelnemen, wordt als effectiever beoordeeld dan een samenwerkingsverband waar één grondgebonden landbouwer aan deel neemt.

Bij deze openstelling voor samenwerking voor innovaties gaat het niet alleen om het effect van de innovatie, als deze slaagt, maar ook om de meerwaarde van het samenwerkingsproces. Samenwerking kan leiden tot meer kennisdeling op regionaal-, nationaal- of internationaalniveau. Door samenwerking kunnen nieuwe innovatieve-verbindingen (zoals cross-overs tussen meerdere sectoren) en nieuw samenspel tussen ketenpartijen ontstaan.

 

In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

  • -

    de meerwaarde van de beoogde innovatie voor één of meerdere van de thema’s. (levert het project een bijdrage aan de reductie van het verbruik van grondstoffen, of worden er één of meerdere kringlopen op bedrijfsniveau gesloten)

  • -

    de bijdrage van het project aan duurzame nieuwe samenwerkingsverbanden. Gaat van het project een voorbeeldwerking uit? Levert het project ervaringen op waarmee anderen hun voordeel kunnen doen?

  • -

    de mate van geschiktheid van de beoogde innovatie voor brede toepasbaarheid / uitrol? ( Of is er een goede kans op een snelle vertaling naar de praktijk?)

 

  • 1

    punt wordt behaald als de activiteit niet in voldoende mate bijdraagt aan één van de thema’s, of onvoldoende doorwerking heeft. Dit is het geval als de activiteit bijvoorbeeld gericht is op een geringer gebruik van grondstoffen, maar dat de afname van het gebruik niet erg groot is. Of de innovatie is alleen toepasbaar op enkele bedrijven;

  • 2

    punten worden behaald indien de mate waarin de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd bijdraagt aan één van de thema’s als voldoende/gemiddeld is te kwalificeren. Waarbij de innovatie ook breder toepasbaar is voor meerdere bedrijven. Bijvoorbeeld wanneer de activiteit betrekking heeft op een nieuw verdienmodel, waarbij een bestaand verdienmodel in beperkte mate wordt aangepast.

  • 3

    punten worden behaald indien de mate waarin de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd bijdraagt aan één thema als goed is te kwalificeren, of als de activiteit op meerdere thema’s betrekking heeft en de bijdrage aan alle thema’s als gemiddeld is te kwalificeren. Waarbij de toepasbaarheid van de innovatie ook als goed is te kwalificeren. De bijdrage is als goed te kwalificeren als bijvoorbeeld een kringloop op bedrijfsniveau wordt gesloten of dat door de activiteit de biodiversiteit aanzienlijk verbeterd.

  • 4

    punten worden behaald indien de mate waarin de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd bijdraagt aan het thema als zeer goed is te kwalificeren of als de activiteit op meerdere thema’s betrekking heeft en de bijdrage aan alle thema’s als goed is te kwalificeren. Waarbij de innovatie ook breder toepasbaar is in meerdere sectoren. De bijdrage is als zeer goed te kwalificeren als bijvoorbeeld het geval indien de activiteit leidt tot een aanzienlijke reductie van het verbruik van grondstoffen, of dat er meerdere kringlopen op bedrijfsniveau worden gesloten of dat de activiteit betrekking heeft op en compleet nieuw verdienmodel waarbij de innovatie ook op andere bedrijven kan worden toegepast.

 

Criterium b. de kosteneffectiviteit;

De kosteneffectiviteit wordt bepaald door de totaal aangevraagde subsidiabele kosten te relateren aan de mate waarin de activiteit bijdraagt aan één of meerdere van de thema’s. Hierbij wordt in samenhang gekeken naar de volgende aspecten:

  • -

    de hoogte van de kosten in relatie tot de prestatie. Het gaat hier om de directe effectiviteit / resultaat van de activiteit. Staat de begroting in reële verhouding tot de geleverde prestaties? Hoe is dat aannemelijk gemaakt? Hierbij wordt gelet op:

    • -

      de omvang van de totale projectkosten in relatie tot de innovatieopgave;

    • -

      het potentiële toepassingsbereik van de innovatie binnen de agrarische sector;

  • -

    de relevantie van de kosten, wordt de gevraagde subsidie aan de juiste zaken besteed?

  • -

    Efficiënt gebruik van kennis en arbeid, in hoeverre wordt bestaande kennis goed benut, staat de overhead van het project in redelijke verhouding tot de prestatie?

 

  • 1

    punt wordt behaald indien de kosteneffectiviteit als onvoldoende is te kwalificeren. Dit is het geval als de input (kosten) hoog is ten opzichte van de opbrengst;

  • 2

    punten worden behaald indien de kosteneffectiviteit als gemiddeld is te kwalificeren. Dit is het geval als de input in verhouding staat met de prestatie;

  • 3

    punten worden behaald indien de kosteneffectiviteit als goed is te kwalificeren. Dit is het geval als de prestatie en de input helder zijn uitgewerkt en de input ten opzichte van de prestatie laag is;

  • 4

    punten worden behaald indien de kosteneffectiviteit als zeer goed is te kwalificeren. Dit is het geval als de prestatie en de input helder zijn uitgewerkt en de input ten opzichte van de prestatie buitengewoon goed is.

 

Criterium c. de mate van innovatie

Met dit criterium wordt gekeken naar de mate waarin de activiteit innovatief is. Met innovativiteit kan hierbij gedoeld worden op het samenwerkingsproces als zodanig, het onderwerp van de samenwerking (beoogde innovatie) of op beide.

 

Bij de beoordeling van de innovativiteit van het samenwerkingsproces wordt gekeken in hoeverre de voorgestelde samenwerking nieuwe verbanden of verbintenissen tot stand brengt. Hoe meer gangbaar de samenwerking tussen partijen is, hoe minder punten er zullen worden toegekend.

 

Voor de beoordeling van het onderwerp van de samenwerking (beoogde innovatie), gaat het om de meerwaarde die de innovatie heeft, in de zin dat het gaat om het verschil dat de activiteit zelf te weeg kan brengen. Betreft de beoogde innovatie slechts een geringe aanpassing van een bestaand product (of dienst, proces of procedé), of betreft de beoogde innovatie een geheel nieuw product (of dienst, proces of procedé).

 

In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

  • -

    Technisch of sociaal grensverleggend karakter van het innovatie – idee (product, procedé, techniek, concept, aanpak) – hoe bijzonder is het idee?

  • -

    Transitie karakter van de innovatie – draagt de innovatie bij aan realisatie van de toekomstbestendige “duurzame landbouw”? Wordt met de activiteit bijgedragen aan de beoogde verschuiving van een benadering in de bedrijfsvoering van kostenreductie of verhoogde volumes naar benadering in bedrijfsvoering van meerwaardecreatie, circulaire bedrijfsvoering of productie of een sector overstijgende toepassing?

  • -

    De innovatieve waarde van het samenwerkingsverband – ontstaat er nieuwe ketensamenwerking of cross-over samenwerking?

  • -

    Het toepassingsgebied – is er al een oplossing maar wordt deze niet toegepast of is het project er op gericht om belemmeringen weg te nemen?

 

  • 1

    punt wordt behaald indien de innovativiteit op basis van de genoemde aspecten als onvoldoende is te kwalificeren.

  • 2

    punten worden behaald indien de innovativiteit op basis van de genoemde aspecten als gemiddeld is te kwalificeren.

  • 3

    punten worden behaald indien de innovativiteit op basis van de genoemde aspecten als goed is te kwalificeren.

  • 4

    punten worden behaald indien de innovativiteit op basis van de genoemde aspecten als zeer goed is te kwalificeren.

 

Criterium d. de haalbaarheid van de activiteit.

Met dit criterium wordt bekeken of de activiteit succesvol uitgevoerd kan worden. Op basis van het openstellingsbesluit kan zowel subsidie worden aangevraagd voor het in een samenwerkingsverband ontwikkelen van een innovatie als voor de oprichting van het samenwerkingsverband en het opstellen van een projectplan. Per type van activiteit verschilt de wijze waarop de haalbaarheid wordt bezien.

 

-Oprichting samenwerkingsverband en de opstellen van een projectplan:

In deze fase wordt de “haalbaarheid van de activiteit” gedefinieerd als de kans dat de partijen er in slagen een werkbare en vruchtbare samenwerking tot stand te brengen, inclusief goede afspraken over taken en verantwoordelijkheden en over lasten en lusten met betrekking tot de beoogde innovatie en er in slagen om de beoogde innovatie goed scherp te krijgen in termen van technische en organisatorische haalbaarheid en in termen van marktmogelijkheden (behoefte). Of hierover goed is nagedacht blijkt uit de kwaliteit van het projectplan en van het beoogde samenwerkingsverband zelf: het aantal deelnemers dat aan de samenwerking meewerkt, de verdeling van die deelnemers over de verschillende ketenpartijen, de ‘kwaliteit’ van de deelnemers in relatie tot het innovatie-idee. Deze onderdelen worden in onderlinge samenhang bezien.

 

-Ontwikkelen innovatie:

In deze fase wordt de “haalbaarheid” gedefinieerd als de kans dat de partijen er in slagen het innovatie-idee uit te werken. Dit betekent niet dat het innovatieproject ook moet slagen. Het samenwerkingsverband bestaat al en heeft een haalbare innovatie geïdentificeerd. Activiteiten betreffen uitwerking naar technische specificaties, bouwen, uitwerken businessplan, proefopstelling. Ook onderdelen die betrekking hebben op inrichting van een demonstratie-inrichting en/of activiteiten kennisoverdracht en/of marktintroductie (eerste uitrol) kunnen onderdeel zijn van de aanvraag. De aanvrager levert een goed onderbouwd Plan van Aanpak hiervoor.

 

Bij dit criterium wordt in samenhang gekeken naar de volgende aspecten:

  • -

    De kwaliteit procesplan voor de oprichting van de samenwerking of ontwikkeling innovatie – zijn alle randvoorwaarden goed in beeld gebracht en vertaald naar beheermaatregelen, is er goed nagedacht over ruimte voor procesmanagement, is goed nagedacht over risicomanagement, zijn er goede kwaliteitseisen gesteld aan de trekker van het project?

  • -

    Blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid en voor handen kennis – geeft de aanvrager er blijk van zich te hebben georiënteerd of te gaan oriënteren op bestaande kennis, aanbevelingen, best practices en dergelijke rond het beoogde innovatiedoel ?

  • -

    Blijk van oriëntatie op business model en marktpotentieel – heeft de aanvrager de probleemstelling of kans die ten grondslag ligt aan de beoogde innovatie scherp voor ogen en kijken de aanvragers naar hoe de innovatie in praktijk gebracht kan worden ?

  • -

    De kwaliteit in relatie tot de breedte van de samenstelling, het kennisniveau en werkafspraken samenwerkingsverband – past de samenstelling van de groep bij de ambitie ?

 

  • 1

    punt wordt behaald indien de haalbaarheid op basis van de genoemde aspecten als onvoldoende is te kwalificeren.

  • 2

    punten worden behaald indien de haalbaarheid op basis van de genoemde aspecten als gemiddeld is te kwalificeren.

  • 3

    punten worden behaald indien de haalbaarheid op basis van de genoemde aspecten als goed is te kwalificeren.

  • 4

    punten worden behaald indien de haalbaarheid op basis van de genoemde aspecten als zeer goed is te kwalificeren

 

Wegingsfactoren

Het doel van de openstelling is om innovaties in de landbouw te stimuleren. Het innovatieve element heeft daarom de hoogste wegingsfactor (3). Het effect van de activiteit (de mate waarmee wordt bijdragen aan de thema’s) en de kosteneffectiviteit hebben een wegingsfactor van 2. Deze criteria zijn minder van belang voor het doel van de openstelling. Het criterium haalbaarheid heeft een wegingsfactor van 3. Kenmerk van een innovatieproject is dat de innovatie niet hoeft te slagen, maar wel van belang is dat de randvoorwaarden goed in beeld zijn gebracht en indien nodig beheersmaatregelen zijn genomen, zodat de kans dat de innovatie wel slaagt stijgt.

TOELICHTING OP HET BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN 7 NOVEMBER 2017, PZH-2017-616190143 (DOS 2013-0010135), TOT WIJZIGING VAN HET OPENSTELLINGSBESLUIT POP-3 SAMENWERKING DUURZAME INNOVATIES LANDBOUW ZUID-HOLLAND 2017 (PROV. BLAD 2017, 5260)

Voor de openstelling van de POP-3 maatregel ‘samenwerking duurzame innovaties’ zijn in 2017 meer aanvragen om subsidie ingediend dan vooraf verwacht.

De ingediende aanvragen zijn op basis van het openstellingsbesluit beoordeeld en gerangschikt. De rangschikking is zodanig dat een zestal aanvragen op dezelfde plaats gerangschikt zijn. Het oorspronkelijke deelplafond van € 3.000.000,- maakte het niet mogelijk om alle zes de aanvragen te honoreren. Om wel alle zes de aanvragen te kunnen honoreren, wordt het deelplafond verhoogd met € 1.314.138,-.