Regeling vervallen per 01-01-2013

Verordening Wet inburgering gemeente Rijnwaarden

Geldend van 01-10-2009 t/m 31-12-2012

Intitulé

Verordening Wet inburgering gemeente Rijnwaarden

De raad van de gemeente Rijnwaarden;

gelezen het voorstel van het college van burgmeester en wethouders van 25 augustus 2009;

gelet op de artikelen 8, 19, vijfde lid, 23, derde lid, en 35 van de Wet inburgering;

overwegende dat de raad bij verordening regels dient te stellen over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, het aanbieden van een inburgeringsvoorziening aan bijzondere groepen inburgeringsplichtigen en de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld, alsmede dat de raad bij verordening het bedrag dient vast te stellen van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd;

besluit vast te stellen de volgende:

Verordening Wet inburgering gemeente Rijnwaarden

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen en informatieverstrekking

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijnwaarden;

    • b.

      de wet: de Wet inburgering;

    • c.

      inburgeringsplichtige: de persoon die op grond van de artikelen 3, 5 en 6 inburgeringsplichtig is;

    • d.

      oudkomer: de vreemdeling die sedert het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e, dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000 en die op grond van de artikelen 3 en 5 inburgeringsplichtig wordt, voor zover die vreemdeling op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet geen nieuwkomer was in de zin van de Wet inburgering nieuwkomers;

    • e.

      nieuwkomer: de vreemdeling die in Nederland rechtmatig verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 en artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000, die de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en die voor de eerste keer tot Nederland is toegelaten, behoudens degene die hier voor een tijdelijk doel verblijft, tenzij hij behoort tot een bij regeling van Onze Minister voor Grotesteden- en Integratiebeleid aan te wijzen categorie van vreemdelingen, en behoudens degene die op grond van bepalingen van verdragen of van besluiten van volkenrechtelijke organisaties niet verplicht kan worden aan een inburgeringsprogramma deel te nemen;

    • f.

      geestelijke bedienaar: de persoon die een geestelijk, godsdienstig of levensbeschouwelijk ambt bekleedt, arbeid verricht als geestelijk voorganger, godsdienstleraar of zendeling, dan wel ten behoeve van een kerkgenootschap of een ander genootschap op geestelijke of levensbeschouwelijke grondslag werkzaamheden van overwegend godsdienstige, geestelijke of levensbeschouwelijke aard verricht.

  • 2. De begripsomschrijvingen in de wet en de daarop berustende regelingen zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

  • 1.

    Het college draagt er zorg voor dat de inburgeringsplichtigen op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de wet en over het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

  • 2.

    Het college maakt bij de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen in ieder

    geval gebruik van de volgende middelen:

    • a.

      het verstrekken van schriftelijk voorlichtingsmateriaal;

    • b.

      het inrichten van een gemeentelijk informatiepunt;

    • c.

      het geven van digitale informatie op de website van de gemeente Rijnwaarden.

  • 3.

    Het college beoordeelt tenminste eens in de 4 jaren de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen en rapporteert daarover aan de raad.

Hoofdstuk 2. Doelgroepen en samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

Artikel 3 Aanwijzen van de doelgroepen

  • 1.

    Het college wijst de volgende groepen inburgeringsplichtigen aan waaraan hij bij voorrang een inburgeringsvoorziening aanbiedt:

    • a.

      nieuwkomers;

    • b.

      asielgerechtigden;

    • c.

      oudkomers die een uitkering ontvangen op grond van één van de sociale

      zekerheidswetten of één van de sociale verzekeringswetten;

    • d.

      geestelijke bedienaren;

    • e.

      oudkomers die zelf geen inkomsten uit arbeid hebben, noch een uitkering ontvangen op grond van één van de sociale zekerheidswetten of één van de sociale verzekeringswetten

    • f.

      werkende oud- en nieuwkomers;

  • 2.

    Bij het aanwijzen van de doelgroepen zoals bedoeld in lid 1 hanteert het college de volgende voorrangscriteria.

    Voorrang hebben in ieder geval:

  • a.

    inburgeringsplichtigen die een inburgeringstraject volgen en het vereiste niveau (nog) niet hebben behaald, maar dit naar verwachting binnen korte tijd kunnen behalen. Aan hen zal een

    aanbod worden gedaan dat aansluit op het eerdere gevolgde programma.

  • b.

    inburgeringsplichtigen die een redelijk perspectief op de arbeidsmarkt hebben;

  • c.

    inburgeringsplichtigen met opvoedende taken voor kinderen jonger dan 18 jaar.

Artikel 4 De samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

  • 1.

    Het college stemt de inburgeringsvoorziening, met uitzondering van de inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren, of de taalkennisvoorziening af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige.

  • 2.

    Indien de inburgeringsplichtige een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening op de voorziening gericht op de arbeidsinschakeling wordt afgestemd.

  • 3.

    Een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening kan, naast datgene dat in de wet is geregeld, een of meer van de volgende onderdelen bevatten.

  • a.

    NT-2 onderwijs;

  • b.

    activiteiten gericht op arbeid of verwerving daarvan, zoals stages, regulier of gesubsidieerd betaald werk, vrijwilligerswerk, bemiddeling naar arbeid beroepsvaardigheden etc.;

  • c.

    activiteiten gericht op een vervolgopleiding en/of voorbereiding daarop, zoalsberoepsoriëntatie, taalstage, geïntegreerde trajecten et cetera;

  • d.

    activiteiten gericht op participatie en gezin, zoals vrijwilligerswerk, sociale vaardigheden, opvoedingsondersteuning, thuisstudie met behulp van computer, tv en radio, et cetera;

  • e.

    cursus kennis van de Nederlandse maatschappij;

  • f.

    sociaal activeringstraject voor niet-vluchtelingen.

  • 4.

    Het college kan de inburgeringsplichtige een inburgeringsvoorziening aanbieden die, afhankelijk van de capaciteiten van de inburgeringsplichtige, ofwel gericht is op het inburgeringsexamen ofwel op het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II, bedoeld in artikel 7.3.1 eerste lid, onderdeel c, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

Artikel 5 De inning van de eigen bijdrage

  • 1. De eigen bijdrage bedoeld in het tweede lid van artikel 23 van de Wet Inburgering wordt in beginsel betaald binnen 12 maanden na beëindiging van het inburgeringstraject.

  • 2. Indien de inburgeringsplichtige algemene bijstand ontvangt, verrekent het college, indien mogelijk, de eigen bijdrage met de algemene bijstand.

Artikel 5a Toekennen van een premie

  • 1. Indien de inburgeringsplichtige die een eigen bijdrage verschuldigd is, heeft deelgenomen aan het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II dat deel uitmaakt van het door het college vastgestelde inburgeringstraject of het diploma heeft behaald van de door het college vastgestelde taalkennisvoorziening komt hij in aanmerking voor een premie ter hoogte van de eigen bijdrage.

  • 2. Het college kan een premie ter hoogte van de eigen bijdrage betalen aan de inburgeringsplichtige voor wie het college een inburgeringstraject heeft vastgesteld en die niet verwijtbaar niet heeft deelgenomen aan het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II, of voor wie het college een taalkennisvoorziening heeft vastgesteld en die niet verwijtbaar de vastgestelde taalkennisvoorziening niet heeft afgesloten met een diploma.

  • 3. Uitbetaling van de premie vindt plaats door verrekening met de trajectkosten met de te betalen eigen bijdrage als bedoeld in artikel 5.

  • 4. In afwijking van het derde lid betaalt het college de premie aan de inburgeringsplichtige indien deze de eigen bijdrage reeds betaald heeft.

  • 5. Het college kan bij de beschikking waarin een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening wordt vastgesteld voorwaarden stellen waaronder de premie wordt verstrekt.

Artikel 6 Opleggen van verplichtingen

Het college kan een inburgeringsplichtige bij beschikking een of meer van de volgende verplichtingen opleggen:

  • a.

    het deelnemen aan de aangeboden inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening;

  • b.

    het deelnemen aan gesprekken met de consulent inburgering;

  • c.

    het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

  • d.

    voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II op een tijdstip dat door het college wordt bepaald;

  • e.

    het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan;

  • f.

    overige verplichtingen die het bereiken van het doel van de inburgeringsvoorziening

    kunnen ondersteunen.

Hoofdstuk 3. Het aanbod van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

Artikel 7 De procedure van het doen van een aanbod

  • 1. Het college doet het aanbod, bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de wet schriftelijk. Het aanbod wordt gezonden naar het adres waar de inburgeringsplichtige in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven.

  • 2. In het aanbod wordt een omschrijving gegeven van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening die wordt aangeboden en worden de rechten en verplichtingen vermeld die aan de inburgeringsvoorziening worden verbonden.

  • 3. Bij het aanbod van een inburgeringstraject gelden dezelfde rechten als bij een reïntegratietraject in die zin dat de inburgeringsplichtige recht heeft op een second opinion.

  • 4. De inburgeringsplichtige aan wie een aanbod wordt gedaan, deelt binnen 4 weken het college schriftelijk mee of hij het aanbod al dan niet aanvaardt.

  • 5. Wanneer de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt, neemt het college binnen 2 weken na ontvangst van deze mededeling het besluit tot vaststelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, overeenkomstig het gedane aanbod.

Artikel 8 Weigering van een aanbod

  • 1.

    De weigering van een aanbod voor een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening geschiedt schriftelijk.

  • 2.

    Het aanbod wordt bovendien geacht te zijn geweigerd, als de inburgeringsplichtige, ook na rappel:

    • a.

      niet verschijnt op een oproep in verband met het doen van een aanbod; of

    • b.

      niet binnen de gestelde termijn een exemplaar van de aanbiedingsbrief of een

      schriftelijke weigering van het aanbod retour heeft gezonden.

  • 3.

    Als een inburgeringsplichtige een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening weigert, stuurt het college de inburgeringsplichtige:

    • a.

      een besluit met de datum waarop het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II uiterlijk moet zijn behaald en de mogelijke consequenties van het niet-nakomen van deze verplichting;

    • b.

      informatie over de mogelijkheden die hem daarbij in de voorbereiding ter beschikking staan, inclusief de financiële aspecten.

Artikel 9 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot het vaststellen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening bevat in ieder geval:

  • a.

    een beschrijving van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening;

  • b.

    een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeringsplichtigen;

  • c.

    de datum waarop het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede

    taal I of II moet zijn behaald;

  • d.

    de verplichting tot betaling van de wettelijke eigen bijdrage;

  • e.

    de termijnen en wijze van betaling van de eigen bijdrage bij het niet halen van ;

  • f.

    de voorwaarden voor aanspraak op een premie; en

  • g.

    ingeval van een oudkomer: de datum waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht, bedoeld in artikel 26 van de wet, aanvangt.

Hoofdstuk 4. De bestuurlijke boete

Artikel 10 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

  • 1. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 125,- indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet.

  • 2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 250,- indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen,

    bedoeld in artikel 6 van deze verordening.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 250,- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de wet verlengde termijn het

    inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II heeft behaald.

Artikel 11 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

  • 1. De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 10, eerste lid, bedraagt ten hoogste € 125,- indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 2. De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 10, tweede lid, bedraagt ten hoogste € 250,- indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500,- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 of 33 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II heeft behaald.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 12 Intrekken oude regeling De Verordening Wet Inburgering zoals vastgesteld op 24 april 2007 wordt ingetrokken.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking en werkt met betrekking tot:

  • -

    artikel 3 terug tot 1 november 2007;

  • -

    artikelen 4 ,6 7, 8 en 9 terug tot en met 1 september 2008.

  • -

    de artikelen 5 en 5a terug tot 1 januari 2007.

Artikel 14 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening inburgering Rijnwaarden.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Rijnwaarden in haar openbare vergadering van 29 september 2009.
De griffier, de voorzitter

Toelichting

ALGEMENE TOELICHTING

De Wet inburgering (WI) is op 1 januari 2007 in werking getreden en is in de plaats gekomen van de Wet inburgering nieuwkomers (Win) en de verschillende oudkomersregelingen. De WI regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van derdelanden van 18 tot 65 jaar die

duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven.

Met ingang van 1 januari 2009 is de WI gewijzigd (Staatsblad nr. 604 in 2008). Het gaat om de volgende wijzigingen:

  • a.

    Het college van burgemeester en wethouders krijgt de bevoegdheid om aan iedere inburgeringsplichtige een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Deze wijziging heeft terugwerkende kracht tot en met 1 november 2007.

  • b.

    Het college krijgt de mogelijkheid om een inburgeringsprogramma aan te bieden dat gericht is op het staatsexamen Nederlands als tweede taal. Deze wijziging heeft terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2008.

  • c.

    Het college krijgt de bevoegdheid om in plaats van een inburgeringsvoorziening een taalkennisvoorziening aan te bieden aan een inburgeringsplichtige die een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 volgt of gaat volgen. Deze wijziging werkt terug tot en met 1 september 2008.

  • d.

    De gemeenteraad kan bij verordening bepalen dat het college een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan vaststellen, zonder dat daar een procedure van aanbieden van een inburgeringsvoorziening door het college en aanvaarding daarvan door de inburgeringsplichtige aan vooraf hoeft te gaan. De inburgeringsplichtige is direct verplicht medewerking te verlenen aan de uitvoering van devastgestelde voorziening.

De gemeente Rijnwaarden maakt geen gebruik van de mogelijkheid genoemd onder d.

Bij het invulling geven aan de inburgeringsverplichting staat de eigen verantwoordelijkheid (ook in financiële zin) van de inburgeringsplichtige centraal. De inburgeringsplichtige kan naar eigen inzicht bepalen hoe hij zich wil voorbereiden op het inburgeringsexamen.

Aan de inburgeringsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald (een resultaatsverplichting).

I. Doelstellingen gemeente Rijnwaarden

1. Burger en eigen verantwoordelijkheid

Grondbeginsel voor inburgering (en integratie) is de eigen verantwoordelijkheid van de burger.

2. De relatie tussen inburgering en integratie

De raad ziet inburgering als het beginpunt van integratie. Dit houdt in dat inburgering een onderdeel is van het integratiebeleid dat zich vooral richt op de speerpunten inburgering, onderwijs, arbeidstoeleiding en ontmoeting in de wijk om op die wijze de sociaal - economische achterstand van allochtonen op de terreinen van werk, scholing en wonen te

bestrijden. Als lokale overheid spelen wij een cruciale rol bij het verbinden van inburgering en integratie en in het creëren van de condities waaronder inburgering mogelijk is.

3. Wij doen wat wij

1) Door een goede voorlichting willen wij aan potentiële inburgeringsplichtigen - nieuw en oudkomers duidelijkheid verschaffen over hun rechten en verplichtingen. Ook willen wij hiermee

stimuleren dat de inburgeringsplichtigen gaan deelnemen aan de

inburgeringcursussen. Inburgering is immers een van de onderdelen waardoor de landelijke integratiebeleid wordt ingevuld.

2) Wij maken gebruik van de bevoegdheid die de Wet Inburgering ons geeft om een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Dit, omdat hier sprake is van groepen die veelal in een achterstandssituatie verkeren en vaak niet in staat zijn hun eigen inburgering te organiseren. Wij rekenen het tot onze verantwoordelijkheid hen hierbij de nodige ondersteuning te verlenen.

3) Voor personen die niet inburgeringsplichtig (inburgeringsbehoeftigen) zijn zullen we gebruik maken van de mogelijkheden binnen de Regeling vrijwillige inburgering niet-G31 om ook hen te stimuleren om deel te neme aan de inburgeringscursussen ter bevordering van hun integratie binnen de Nederlandse samenleving. De Regeling vrijwillige inburgering niet-G31 biedt de mogelijkheid om bij overeenkomst met de inburgeringsbehoeftige de inburgeringscursus te regelen met rechten en plichten.

4. Maatwerk is nodig

De doelstelling van inburgeringvoorziening is het dusdanig toerusten van de individuele Inburgeringsplichtige met kennis van de Nederlandse taal en van de Nederlandse samenleving, dat hij/zij in staat is de eigen integratie vorm te geven al naar gelang het eigen doelperspectief (professioneel, sociaal-maatschappelijk of educatief). Maatwerk zien wij hierbij als een

noodzakelijke voorwaarde om deze doelstelling te bereiken.

5. Combinatie van theorie en praktijk is de norm

Het resultaat dat met inburgering wordt nagestreefd is het verwerven van kennis van de Nederlandse taal en samenleving. Het effect dat wordt nagestreefd is toepassing van deze kennis en vaardigheden op de terreinen van onderwijs, opvoeding, arbeid en maatschappelijke participatie. Een goed inburgeringstraject omvat daarom altijd een combinatie van theorie en praktijk.

6. Sociale infrastructuur

De doelstelling van de door ons gefinancierde sociale infrastructuur ten behoeve van vluchtelingen en migranten moet zodanig zijn georganiseerd dat zij de belangen van deze groepen behartigt en maatschappelijke begeleiding biedt aan die migranten en vluchtelingen die daarop zijn aangewezen.

II. Taken op grond van de WI

De WI geeft de gemeente de opdracht om de inburgeringsplichtigen in de gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet.

Daarnaast heeft de gemeente de taak aan inburgeringsplichtigen die daarvoor op grond van de wet of het gemeentelijk beleid in aanmerking komen een inburgeringsvoorziening aan te bieden.

Een inburgeringsvoorziening leidt inburgeringsplichtigen toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal. In plaats van een inburgeringsvoorziening mogen gemeenten aan inburgeringsplichtigen die een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 volgen of gaan volgen een taalkennisvoorziening aanbieden.

Ook moet de gemeente de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven. Het college moet een bestuurlijke boete opleggen als een inburgeringsplichtige zich verwijtbaar niet houdt aan de verplichtingen die voor hem gelden.

III. Wat bij verordening te regelen?

In verband met deze taken draagt de WI gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen:

  • a.

    Regels over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen (artikel 8 WI).

  • b.

    Regels met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen of taalkennisvoorziening en over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is vastgesteld (artikel 19, vijfde lid, en artikel 23, derde lid, WI).

  • c.

    Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd (artikel 35 WI).

  • d.

    Facultatief: bepalen dat het college een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan vaststellen, zonder dat eerst een aanbod wordt gedaan (artikel 19, eerste lid, WI).De gemeente Rijnwaarden kiest ervoor hier geen gebruik van te maken.

-ad a.

Artikel 8 WI bepaalt dat de raad bij verordening regels vaststelt over de

informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen. Het gaat dan om informatie over de rechten en plichten uit hoofde van de WI en informatie over het aanbod van inburgeringsvoorzieningen en de toegang tot die voorzieningen.

-ad b.

Het uitgangspunt van de wet is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige om te bepalen hoe hij zich voorbereidt op het inburgeringsexamen. Voor een aantal bijzondere groepen biedt de wet extra faciliteiten.

De gemeente kan inburgeringsplichtigen ondersteunen door een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan te bieden.

Aanvankelijk konden gemeenten uitsluitend een aanbod doen aan bepaalde categorieën inburgeringsplichtigen. Met ingang van 1 november 2007 kunnen gemeenten aan alle inburgeringsplichtigen een aanbod doen. Gemeenten zijn wel verplicht een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan te bieden aan alle asielgerechtigde

inburgeringsplichtigen (oud- en nieuwkomers) en een inburgeringsvoorziening aan te bieden aan nieuw- en oudkomers die werkzaam zijn als geestelijke bedienaar (artikel 19, tweede lid, WI).

Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en omvat het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen. De inburgeringsplichtige is verplicht een eigen bijdrage van € 270 te betalen voor de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening.

Een taalkennisvoorziening is gericht op de verwerving van de kennis van de Nederlands taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 (artikel 19, derde lid, WI).

Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen bestaat een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening ook uit maatschappelijke begeleiding (artikel 19, zesde lid, WI).

De WI draagt de gemeenteraad op om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening. In de wet is ook vastgelegd over welke onderwerpen in ieder geval regels moeten worden gesteld:

• De procedure die door het college wordt gevolgd voor het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI).

• De criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI).

• De vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en de samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI).

• De rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is vastgesteld. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, WI).

-ad c.

Artikel 35 WI draagt gemeenten op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Artikel 34 van de wet bepaalt het bedrag dat ten hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

NB1: In de Wet inburgering is het begrip "inburgeringsvoorziening" uitgebreid met "taalkennisvoorziening". In de hieronder staande toelichting worden beide begrippen waar mogelijk afzonderlijk genoemd. In een enkel geval wordt uit overweging van leesbaarheid het woord "voorziening" gehanteerd waarmee zowelinburgeringsvoorzieningals taalkennisvoorziening wordt aangeduid

NB2: De Regeling vrijwillige inburgering niet-G31 maakt het mogelijk dat het college aan inburgeringsbehoeftigen een inburgeringsaanbod doet. Omdat er geen verplichting is onderdelen hiervan te regelen in een verordening, heeft de gemeente Rijnwaarden geen artikelen betreffende vrijwillige inburgering opgenomen in de verordening.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

 

NB1: In de Wet inburgering is het begrip "inburgeringsvoorziening" uitgebreid met

"taalkennisvoorziening". In de hieronder staande toelichting worden beide begrippen waar

mogelijk afzonderlijk genoemd. In een enkel geval wordt uit overweging van leesbaarheid het

woord "voorziening" gehanteerd waarmee zowel inburgeringsvoorziening als

taalkennisvoorziening wordt aangeduid

 

NB2: De Regeling vrijwillige inburgering niet-G31 maakt het mogelijk dat het college aan inburgeringsbehoeftigen een inburgeringsaanbod doet. Omdat er geen verplichting is onderdelen hiervan te regelen in een verordening, heeft de gemeente Rijnwaarden geen artikelen betreffende vrijwillige inburgering opgenomen in de verordening.

 

Artikel 1          Begripsomschrijvingen

Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt inrespectievelijk de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering ook van toepassing zijn op deze verordening.

 

Artikel 2          De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

Het college heeft als taak de inburgeringsplichtigen in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. De wet laat de gemeente vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen wordt

georganiseerd. Wel bepaalt artikel 8 WI dat de raad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot

inburgeringsvoorzieningen.

Dit artikel in de verordening vormt de uitwerking van deze verplichting. De raad kiest er voor om niet alleen kaders vast te stellen voor een adequate informatievoorziening door het college aan de inburgeringsplichtigen. Er wordt ook vastgelegd welke middelen het college (in ieder geval)

moet aanwenden om de informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen te organiseren. Daarbij worden in ieder geval de volgende middelen gebruikt:

a.         het verstrekken van schriftelijk voorlichtingsmateriaal;

b.         het inrichten van een gemeentelijk informatiepunt;

c.         het geven van digitale informatie op de website van de gemeente Rijnwaarden.

 

Daarnaast zijn andere middelen mogelijk. Zo is het ook mogelijk dat allochtonen zelforganisaties hierin een rol krijgen toebedeeld

 

Overeenkomstig de rolverdeling tussen raad en college, stelt de raad in dit artikel de kaders vast voor een adequate informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen. Het college is belast met de organisatie van de informatieverstrekking en legt daarover (periodiek) verantwoording af aan

de raad.

 

Het derde lid verplicht het college de raad periodiek te rapporteren over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen. Om aan deze verplichting efficiënt te kunnen voldoen, wordt een informatieplan opgesteld waarvan de

informatieverstrekking onderdeel is. Dit informatieplan wordt vervolgens door de raad getoetst waarbij eventuele verbeteringen kunnen worden opgenomen.

 

Artikel 3          Aanwijzen van de doelgroepen

Het college kan aan alle inburgeringsplichtigen een aanbod doen voor een

inburgeringsvoorziening (artikel 19, eerste lid, WI). Het college is echter verplicht een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening aan te bieden aan asielgerechtigden inburgeringsplichtigen en een inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren.

 

Op grond van artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen met betrekking tot de criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan

inburgeringsplichtigen. Dit artikel vormt de uitwerking van deze verplichting. In dit artikel wordt het college opgedragen om vast te stellen aan welke groepen inburgeringsplichtigen bij voorrang een inburgeringsvoorziening kan worden aangeboden. Bovendien wordt in dit artikel vastgelegd

binnen welke kaders het college tot zijn keuze van doelgroepen moet komen.

 

De raad kiest ervoor om in de verordening niet de criteria maar de gemeentelijke doelgroepen zelf te benoemen.

In het eerste lid van artikel 3 zijn de volgende klantgroepen opgenomen:

•          nieuwkomers

•          oudkomers die een uitkering ontvangen op grond van één van de sociale zekerheidswetten of één van de sociale verzekeringswetten

•          oudkomers die zelf geen inkomsten uit arbeid hebben, noch een uitkering ontvangen op grond van één van de sociale zekerheidswetten of één van de sociale verzekeringswetten

•          werkende oud- en nieuwkomers

•          geestelijke bedienaren

 

Dit artikel regelt dat de groepen die het college aanwijst bij voorrang een inburgeringsvoorziening krijgen aangeboden. Dit betekent dat het college de ruimte heeft om in bepaalde gevallen ook een inburgeringsvoorziening aan te bieden aan inburgeringsplichtigen die niet behoren tot de groep of

groepen die hij heeft aangewezen. Om te voorkomen dat inburgeringsplichtigen die behoren tot de groep

of groepen die het college heeft aangewezen aan deze aanwijzing een recht gaan ontlenen op het krijgen van een aanbod, bepaalt dit artikel dat het college aan de groepen die hij aanwijst een inburgeringsvoorziening kan aanbieden.

 

In het tweede lid van artikel 3 zijn de voorrangscriteria voor het aanwijzen van de doelgroepen opgenomen:

•          inburgeringsplichtigen uit alle klantgroepen, die een inburgeringstraject volgen en het vereiste niveau (nog) niet hebben behaald, maar dit naar verwachting binnen korte tijd kunnen

behalen. Aan hen zal een aanbod worden gedaan dat aansluit op het eerdere gevolgde programma. Door deze voorrang verhogen wij de efficiëntie en de continuïteit;

•          inburgeringsplichtigen uit alle klantgroepen die (naar verwachting) een redelijk perspectief op de arbeidsmarkt hebben. Door deze voorrang willen wij bereiken dat deze mensen zo snel mogelijk kunnen participeren op de arbeidsmarkt;

•          inburgeringsplichtigen met opvoedende taken voor kinderen jonger dan 18 jaar. Door deze voorrang willen wij bereiken dat opvoeders contacten kunnen onderhouden met school en andere instellingen waarmee de kinderen te maken hebben zodat zij in staat zijn hun kinderen te

helpen bij problemen op school of elders.

 

Artikel 4          De samenstelling van de inburgeringsvoorziening

In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeringsplichtige die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden inburgeringsvoorziening samen te stellen.

 

In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende

inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening moet vaststellen. Bij het bepalen van de passendheid van een voorziening, kunnen de volgende factoren een rol spelen:

•          De kennis van de inburgeringsplichtige van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving en zijn of haar leercapaciteit.

•          De maatschappelijke rol die de inburgeringsplichtige vervult of gaat vervullen in de Nederlandse samenleving. Daarbij kan worden gedacht aan het verrichten van betaalde arbeid of het opvoeden van kinderen.

•          De persoonlijke situatie van de inburgeringsplichtige. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eventuele zorgtaken die de inburgeringsplichtige moet vervullen.

 

De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. De gemeente heeft dus niet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.

 

In geval van uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtige die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de inburgeringsvoorziening daarmee combineren. Uitgangspunt is, zo blijkt uit artikel 19, vierde lid, van de wet, dat een aanbod voor een inburgeringsvoorziening aan een uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtige

niet wordt gedaan, indien dat diens arbeidsinschakeling belemmert.

 

De Wet inburgering bepaalt dat de inburgeringsvoorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (reïntegratievoorziening) als een inburgeringsvoorziening wordt aangeboden aan een inburgeringsplichtige die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet én die verplicht is om arbeid te verkrijgen/te aanvaarden (artikel 20, eerste lid, WI). Indien in deze specifieke situatie geen reïntegratievoorziening wordt aangeboden, kan de gemeente derhalve geen inburgeringsvoorziening aanbieden. Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van de gecombineerde inburgeringsvoorziening (artikel 20, tweede lid, WI). Het tweede lid van artikel 4 van de verordening draagt het college op om er voor te zorgen dat de inburgeringsvoorziening wordt afgestemd op de reïntegratievoorziening. Aangezien deze voorzieningen in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van socialezekerheidswetten of –regelingen ook door andere

partijen dan het college (kunnen) worden verstrekt, zal het college afspraken moeten maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de socialezekerheidswet of –regeling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers of

overheidswerkgevers (artikel 21 WI).

 

Het derde lid regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan opnemen. In de wet is geregeld waaruit een inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toe leidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en het eenmaal

kosteloos afleggen van dat examen (artikel 19, derde lid, WI).

 

Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- én nieuwkomers) maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de inburgeringsvoorziening (artikel 19, zesde lid, WI).

 

Wat betreft de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de

inburgeringsvoorziening aan inburgeringsplichtigen kan aanbieden, kan worden gedacht aan monitoring al dan niet gecombineerd met (voortgangs-)gesprekken. Ook kan worden gedacht aan een uitbreiding van de opleiding, bijvoorbeeld in de vorm van een maatschappelijke stage maar ook aan een taalstage, geïntegreerde trajecten zoals vrijwilligerswerk, sociale vaardigheden, opvoedingsondersteuning, thuisstudie met behulp van computer, tv en radio, e.d. Monitoring en het houden van (handhavings)gesprekken zullen vooral van belang zijn bij

inburgeringsplichtigen die geen inburgeringsvoorziening krijgen aangeboden in combinatie met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Bij voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling vormen dergelijke faciliteiten reeds een vast onderdeel.

 

Ten overvloede wordt gewezen op het feit dat het inburgeringsexamen ook een praktijkgericht deel omvat, waarin de praktische (taal)vaardigheden worden getoetst. Het is vanzelfsprekend dat bij de samenstelling van de inburgeringsvoorziening ook rekening wordt gehouden met de

ontwikkeling van deze vaardigheden. Daarbij zal de inzet van duale trajecten een belangrijke rol vervullen.

 

Artikel 5          De inning van de eigen bijdrage

In de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage. De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt € 270. Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid, WI).

 

In dit artikel van de verordening wordt geregeld dat de inburgeringsplichtige dit bedrag in beginsel binnen 12 maanden na beëindiging van het inburgeringstraject dient te betalen.

Er is voor gekozen om de betalingsverplichting aan te laten vangen na beëindiging van het inburgeringstraject, om het zo mogelijk te maken de eigen bijdrage te verrekenen met een eventuele premie bedoeld in artikel 5a. Indien de inburgeringsplichtige niet voor de premie in aanmerking

komt, dient hij de eigen bijdrage binnen de termijn van artikel 5 eerste lid te voldoen.

 

Artikel 24, eerste lid, WI maakt het bij inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering.

Als de inburgeringsplichtige een uitkering van het UWV ontvangt, kan het college het UWV verzoeken de eigen bijdrage te verrekenen met of in te houden op de uitkering van het UWV (artikel 24, tweede lid, WI). In dit geval int het UWV de eigen bijdrage ten behoeve van de gemeente. Deze wijze van verrekening geschiedt door het UWV en niet door de gemeente, en wordt dus niet in deze verordening geregeld.

 

Artikel 5a        Toekennen van een premie

De gemeente Rijwaarden heeft ervoor gekozen een premie ter hoogte van de eigen bijdrage toe te kennen aan inburgeringsplichtigen die deel hebben genomen aan het inburgeringsexamen of, als voor hen een taalkennisvoorziening was vastgesteld, het Mbo diploma hebben behaald. Op deze wijze wordt gepoogd een financiële prikkel te geven aan inburgeringsplichtigen om het inburgeringsprogramma

of de taalkennisvoorziening helemaal te doorlopen en niet voortijdig te beëindigen, teneinde hen zo goed mogelijk te laten inburgeren. inburgeringsplichtigen die geen eigen bijdrage verschuldigd zijn

komen niet in aanmerking voor een premie omdat zij dan bevoordeeld zouden worden ten opzichte van de andere inburgeringsplichtigen (artikel 5a eerste lid).

 

Het college heeft de bevoegdheid een premie toe te kennen als niet aan de voorwaarden van het eerste lid is voldaan, maar dit niet te verwijten is aan de inburgeringsplichtige (artikel 5a tweede lid).

Gedacht moet worden aan de situatie waarin een inburgeringsplichtige vrijwel het gehele inburgeringsprogramma heeft doorlopen, maar om redenen die hem niet verweten kunnen worden geen deel heeft genomen aan het examen. Het doel van de premie kan in deze situatie geacht worden wel te zijn behaald.

 

Uitbetaling van de premie vindt uitsluitend plaats door verrekening met de verschuldigde eigen

Bijdrage met de trajectkosten, ten zij dit niet meer mogelijk is omdat de inburgeringsplichtige de eigen bijdrage reeds heeft voldaan. In dat geval betaalt het college de premie aan de inburgeringsplichtige.

 

Artikel 6          Opleggen van verplichtingen

Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, WI dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de

bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen in het kader van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de vaststelling van de inburgeringsvoorziening of

taalkennisvoorziening deze verplichtingen vast.

 

Artikel 7          De procedure van het doen van een aanbod

Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat zo’n aanbod de start is van een procedure die – als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening. In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld

dat het college het aanbod van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan de inburgeringsplichtige op schriftelijke wijze doet en dat het aanbod wordt toegestuurd naar het adres waar de inburgeringsplichtige staat ingeschreven in de GBA. Op deze wijze kan er geen onduidelijkheid ontstaan over het feit dat het college de inburgeringsplichtige een aanbod heeft gedaan.

 

Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking (het tweede lid). Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot de toekenning van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd). Deze beschikking moet

dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod (het vierde lid).

 

De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat als de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt of weigert, hij of zij dit schriftelijk aan de gemeente meedeelt (het vierde lid). Het meest praktisch is dat deze schriftelijke mededeling geschiedt in de vorm van het laten ondertekenen door de inburgeringsplichtige van een verklaring die door de gemeente is opgesteld. In het derde lid is het recht op een tweede mening geregeld, analoog aan de re-integratieverordening.

Het kan natuurlijk voorkomen dat een inburgeringsplichtige aan de gemeente meldt dat hij wel een inburgeringsvoorziening wil, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde wijzigingen aangebracht zou willen zien in het aanbod van de gemeente. Als de gemeente hierop positief reageert, zal ze het gedane aanbod moeten aanpassen.

 

Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren. Weigert de inburgeringsplichtige het aanbod, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen. Gaat

het om een oudkomer, dan is er geen termijn vastgesteld waarbinnen de betreffende persoon het inburgeringsexamen moet hebben behaald. Het ligt voor de hand dat het college in een dergelijke situatie een handhavingsbeschikking neemt: een besluit op grond van artikel 26 WI waarmee de termijn van start gaat waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moeten hebben behaald (vijf jaar na aanvang van deze termijn).

 

Artikel 8          Weigering aanbod

In dit artikel is aangegeven wat er gebeurt als het aanbod door de inburgeringsplichtige wordt geweigerd en in welke situaties dit geacht wordt aan de orde te zijn. Van belang is in zo’n geval (dus alleen indien sprake is van iemand die inburgeringsplichtig is) dat er een handhavingsbeschikking wordt afgegeven waarin staat binnen welke termijn de betrokkene het inburgeringsexamen (op eigen kracht) moet behalen.

 

Artikel 9          De inhoud van de beschikking

Het besluit tot het vaststellen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in

bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.

 

In de beschikking zullen de toegekende voorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b).

De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de inburgeringsvoorziening of de taalkennisvoorziening (artikel 23, eerste lid, WI). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn

gemaakt.

 

De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet (artikel 7, eerste lid, WI). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel c).

 

Onderdeel d bepaalt dat in beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (verrekening met een eventuele premie en zo niet al dan niet verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in de artikelen 5 en 5a van de verordening.

 

Onderdeel e heeft betrekking op beschikkingen voor oudkomers. Indien het college een inburgeringsvoorziening vaststelt voor een oudkomer, dan moet het college in de betreffende beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 22, tweede lid, juncto artikel 26 WI). Binnen vijf jaar ná deze datum moet de

betreffende oudkomer het inburgeringexamen hebben behaald. Het college kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat. Het ligt voor de hand om deze termijn direct te laten ingaan (en bijvoorbeeld niet te koppelen aan de datum

waarop de inburgeringsvoorziening van start gaat). De precieze datum waarop de inburgeringsvoorziening van start gaat, zal niet altijd bekend zijn op het moment dat deze wordt toegekend. Bovendien past het vaststellen van een datum van aanvang van handhaving van de inburgeringsplicht, onafhankelijk van het moment waarop met de inburgeringsvoorziening kan

worden begonnen bij het uitgangspunt van de wet dat de betreffende persoon als oudkomer inburgeringsplichtig is en in beginsel zelf verantwoordelijk is voor het behalen van het inburgeringsexamen.

 

 

Artikel 10        De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

Artikel 35 WI draagt de raad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 WI zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd. De raad heeft er voor gekozen om lagere maximale boetebedragen in haar verordening vast te leggen.

Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zonodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 38, tweede lid, WI). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige. Dit kan in individuele gevallen tot verlaging en verhoging van de boete leiden, afhankelijk van de individuele

omstandigheden.

 

Daar waar inburgeringsplichtigen niets te verwijten valt, kan het college een lagere boete opleggen of de termijn verlengen.

 

De hoogste boetes worden alleen opgelegd als mensen moedwillig en zonder dat er sprake is van enige verzachtende omstandigheid in aanmerking komen voor een sanctie. In alle gevallen waar de omstandigheden het opleggen van een dergelijke ‘hoge’ boete onwenselijk maken, kan het college de boete verlagen. Het college kan hiervoor zelf nadere regels opstellen in de ‘Beleidsregel boetes Wet Inburgering’.

 

Bij het opleggen van boetes gelden de in de wet opgenomen rechtswaarborgen:

-           de cautiepicht voor de gemeente (artikel 36; ‘U bent niet tot antwoorden verplicht’);

-           inzagerecht (artikel 40);

-           het recht om zienswijze naar voren te brengen (artikel 42 lid 1);

-           het recht op bijstand door een tolk (artikel 42 lid 3).

 

In het kader van een de uitvoering van een gecombineerde re-integratie- en

inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, Wet werk en bijstand) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere socialezekerheidswet of – regeling. Artikel 37 WI bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete kan opleggen.

 

Artikel 11        Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere boete op te leggen dan op grond van artikel 10 mogelijk is.

Het eerste en tweede lid van artikel 11 is in deze verordening opgenomen omdat in artikel 10, eerste en tweede lid, lagere maximale boetebedragen zijn opgenomen dan de maximumbedragen in de wet.

 

Om te kunnen spreken van een herhaling van een overtreding, moeten de overtredingen zich wel binnen de tijdspanne van 12 maanden voordoen. Bij het vaststellen van deze zogenaamde recidivetermijn is aangesloten bij de maatregelenverordening Wwb.

 

Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, dan legt het college hem een bestuurlijke boete op. De boete die dan kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 10, derde lid, van de verordening. Op grond van artikel 32 WI

moet het college in de boetebeschikking een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet behalen. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt het derde lid van artikel 11 het mogelijk dat het college een hogere boete vaststelt. Dit, op basis van artikel 33 WI. Het maximum bedraagt in onze verordening € 500,-

 

Ook in dat geval zal in de boetebeschikking een nieuwe termijn moeten worden opgenomen waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet behalen.

Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze (derde) termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, regelt het derde lid dat het college wederom een bestuurlijke boete kan opleggen. De boete in het derde lid geldt ook voor alle hierop volgende overschrijdingen van termijnen door de

inburgeringsplichtige.

 

Artikel 12        Intrekking oude regeling

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 13        Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich. De reden van de verschillende data van inwerkingtreding is gelegen in de verschillen in terugwerkende kracht in de gewijzigde wet.

 

Artikel 14        Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.