Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda houdende Ontheffingenbeleid Wet geluidhinder Wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai

Geldend van 28-08-2007 t/m heden

Intitulé

Ontheffingenbeleid Wet geluidhinder

1 Inleiding

1.1 Algemeen

Op 1 januari 2007 zijn de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder (Bg) in werking getreden. Het Besluit geluidhinder is een Algemene Maatregel van Bestuur, gebaseerd op de Wet geluidhinder. Hoofddoel van de gewijzigde wet is het vereenvoudigen van de geluidregelgeving en het decentraliseren van het geluidbeleid. Ook is de geluidmaat voor het (spoor)wegverkeer aangepast aan de Europese regelgeving, te weten Lden. Deze Lden wordt

weergegeven in de dosismaat d(B) 1 .

Geluid en geluidhinder zijn ruimtelijk bepaald: de geluidbelasting neemt af naarmate de afstand toeneemt tussen de geluidbron en een geluidgevoelige object. Daarom heeft de wetgever gekozen voor het gebruik van geluidzones.

In de Wet geluidhinder is het principe van geluidzones aangewezen voor drie geluidbronnen: wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. Deze zones waren al vastgelegd in de Wet geluidhinder en zijn met de inwerkingtreding van de gewijzigde Wet geluidhinder niet veranderd. De Wet geluidhinder geldt alleen binnen deze zones.

Om geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) binnen deze zones te beschermen tegen blootstelling aan geluid, zijn in nieuwe en gewijzigde situaties verschillende geluidnormen gekoppeld aan elk van de geluidbronnen. Hierbij geldt een streefwaarde (de voorkeursgrenswaarde) en een grenswaarde (de maximaal toelaatbare geluidbelasting). De voorkeursgrenswaarde voor geluid wordt voor alle (nieuwe) situaties nagestreefd 2 .

Uit akoestisch onderzoek kan blijken dat ondanks te nemen maatregelen niet voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde. Dan kan ontheffing hiervan worden verleend, eventueel onder voorwaarden, zoals uitvoeringseisen. Bij inwilliging van een ontheffingsverzoek wordt de hogere waarde vastgesteld die noodzakelijk is om het project, eventueel na toepassing van maatregelen, uit te kunnen voeren. Deze nieuwe hogere waarde kan echter nooit meer zijn dan de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Het bevoegd gezag kan dus op zijn hoogst de maximaal toelaatbare geluidbelasting op de gevel van de geluidgevoelige bestemming toestaan.

Geluidsbron

Voorkeursgrenswaarde

Maximale ontheffingswaarde

Wegverkeer (binnenstedelijk)

48 dB

53 - 68 dB (afhankelijk van situatie) 3

 

Wegverkeer - langs auto(snel)wegen (buitenstedelijk)

 

48 dB

 

53 – 58 dB (afhankelijk van situatie)

 

Railverkeer

 

55 dB

 

63 - 68 dB (afhankelijk van situatie)

 

Industrielawaai

 

50 dB(A)

 

55 – 65 dB(A) (afhankelijk van situatie)

De gewijzigde Wet geluidhinder wijst het college van burgemeester en wethouders aan om, op een enkele uitzondering na, de hogere waarde vast te stellen. Met andere woorden, het college verleent ontheffing van de verplichting om de voorkeursgrenswaarde in nieuwe (en gewijzigde) situaties te bereiken; vroeger lag deze bevoegdheid bij de provincie.

Omdat de Wet geluidhinder de bevoegdheid tot het verlenen van ontheffingen bij de gemeente heeft gelegd, kan deze nu haar eigen beleid hiervoor vaststellen. Dit beleid is neergelegd in deze beleidsnotitie.

In het ontheffingenbeleid wordt beschreven welke afwegingen gemaakt worden bij het bepalen of en wanneer meer geluid op een woning wordt toegestaan dan wettelijk is vastgelegd.

Wanneer een nieuwe wijk wordt ontwikkeld kan bij het ontwerp al rekening worden gehouden met geluid. Midden in bestaande bebouwing zijn de randvoorwaarden echter al aanwezig (weg / verkeersintensiteit) en wordt het lastiger om het ‘stil’ te krijgen. Geluid betekent echter niet altijd geluidoverlast. Geluid hoort er tot op zekere hoogte bij en wordt binnen bepaalde grenzen ook algemeen geaccepteerd.

Door ontheffingenbeleid vast te stellen is duidelijk wanneer, waar gewenst en waar nodig, kan worden afgeweken van de voorkeursgrenswaarden tot op zijn hoogst de maximale ontheffingswaarde, zonder dat bij elke ontheffing een zeer uitgebreide motivering moet worden toegevoegd

Deze beleidsnotitie heeft betrekking op alle nieuwe en gewijzigde situaties, die verband houden met wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai. Dit geldt voor zowel nieuwe situaties (nieuwe woningen 4 , nieuwe wegen, aanleggen van nieuwe industrieterreinen) als voor wijzigingen in bestaande situaties. Het provinciale ontheffingenbeleid (‘Ontheffingenbeleid Wet geluidhinder; Wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai’ (laatste versie van 10 februari 1998)) is hiervoor als richtsnoer genomen. Al vele jaren is dit beleid toegepast en heeft daarmee zijn waarde bewezen.

Door inhoudelijk aansluiting te zoeken bij het provinciale geluidbeleid wordt gestreefd naar een soepele overgang van de ‘oude’ naar de gewijzigde Wet geluidhinder.

1.2 Leeswijzer

Het Bredaas beleid voor het vaststellen van ontheffingen in het kader van de Wet geluidhinder is in deze notitie weergegeven.

In hoofdstuk 2 wordt kort ingegaan op het gemeentelijke geluidbeleid, zoals dat in verschillende beleidsnotities 5 is vastgelegd. Centraal daarin staat het standpunt dat het aanvragen van een geluidontheffing als noodmaatregel gezien moet worden. Is een ontheffingsaanvraag aan de orde, dan zijn er ontheffingscriteria, waaraan getoetst moet worden wil een ontheffing verleend kunnen worden. Deze ontheffingscriteria bestaan uit twee soorten criteria, hoofdcriteria en subcriteria. De hoofdcriteria zijn voor alle lawaaisoorten gelijk en worden toegelicht in hoofdstuk 3. De subcriteria gelden per lawaaisoort en verschillen licht van elkaar; deze worden in de hoofdstukken 4, 5 en 6 behandeld. In deze hoofdstukken wordt concreet op de verschillende lawaaisoorten ingegaan evenals op de subcriteria die, naast de hoofdcriteria, bij het verlenen van ontheffing van belang zijn.

Wegverkeerslawaai komt aan de orde in hoofdstuk 4. De toepasbaarheid van de subcriteria om ontheffing te kunnen verkrijgen wordt daarin toegelicht. Een speciaal onderdeel van wegverkeerslawaai, namelijk reconstructie van wegen, wordt daar ook besproken.

Spoorweglawaai krijgt aandacht in hoofdstuk 5 voor zover het afwijkend is van wegverkeerslawaai. Hoofdstuk 6 gaat in op industrielawaai. Dit is wat uitgebreider dan de vorige hoofdstukken, omdat zich hier enkele bijzondere situaties voor kunnen doen die niet onbesproken mogen blijven.

Bijlage I geeft een stroomdiagram wanneer ontheffing verleend kan worden. In de bijlagen II en III is schematisch weergegeven hoe de koppeling van de ruimtelijke ordeningprocedures met die van de ontheffing Wet geluidhinder verloopt. In bijlage IV zijn de definities vermeld. In bijlage V zijn de ontheffingscriteria per lawaaisoort samenvattend vermeld. Tot slot is ter illustratie in bijlage VI een praktijkvoorbeeld uitgewerkt.

2 Uitgangspunten

2.1 Algemeen

In 2001 zag de ‘Bredase Milieuvisie 2015’ het licht. Hierin is als doelstelling voor 2015 ten aanzien van geluid vastgelegd: ‘Een dynamische contrastrijke stad met stille en schone plekken. Een schoner Breda zonder hinder en met voldoende rust. De geluid- en luchtkwaliteit is inzichtelijk, bekend en aanvaardbaar’. Ook is daarin aangegeven dat er over het algemeen te veel aandacht is voor de norm en te weinig voor de omgevingskwaliteit en de beleving daarvan.

In ‘Zicht op Bredaas geluid’ is vervolgens de eerste stap gezet van het op te stellen gemeentelijk geluidbeleid, mede met het oog op het bereiken van de geformuleerde doelstellingen genoemd in de Milieuvisie. In deze nota, vastgesteld in maart 2003, is de voorkeursvolgorde geschetst van de aanpak van geluidknelpunten zoals dat wordt voorgestaan: eerst bronmaatregelen, vervolgens overdrachtsmaatregelen en als het niet anders kan, maatregelen bij de ontvanger. De reden van deze volgorde is gelegen in het verschil in effect en kosteneffectiviteit van de verschillende maatregelen. Zo hebben bronmaatregelen in een veel groter gebied een gunstig effect en zijn vaak ook veel duurzamer en beter te beheren dan maatregelen bij een geluidgevoelig object; overdrachtsmaatregelen zitten hier tussenin.

Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarden moet dus altijd eerst gezocht worden naar bron- en/of overdrachtsmaatregelen om de overschrijding ongedaan te maken; aanpassingen bij het geluidgevoelige object worden beschouwd als noodmaatregelen. Pas als deze mogelijkheden zijn uitgeput of redelijkerwijze niet (zie hoofdstuk 3) of niet afdoende haalbaar zijn, kan een beroep worden gedaan op de mogelijkheid van het verlenen van ontheffing van de voorkeursgrenswaarde. Dit kan dus nooit een eerste keus zijn voor het opheffen van een geluidknelpunt.

2.2 Bron – overdrachtsweg – ontvanger

Bronmaatregelen zijn alle maatregelen die genomen worden om de geluidemissie terug te brengen, of beter nog, die het ontstaan van geluid voorkomen. Dit soort maatregelen is meestal het meest kosteneffectief.

Zijn bronmaatregelen (redelijkerwijze) niet mogelijk of wenselijk, dan verdienen maatregelen die de geluidoverdracht (geluidtransmissie) van de geluidsbron naar de ontvanger belemmeren de aandacht. Hierbij is de vuistregel: hoe dichter bij de bron, of bij het te beschermen object, hoe effectiever. Het spreekt voor zich dat in eerste instantie het beperken van de geluidoverdracht bij de bron moet worden gezocht.

In laatste instantie dienen maatregelen bij de ontvanger getroffen te worden om de geluidimmissie te verminderen. Bij nieuwbouw verdient het dan de voorkeur om allereerst de afstand tot de geluidbron zo groot mogelijk te maken (feitelijk ook een overdrachtsmaatregel). Is deze mogelijkheid uitgeput, dan kan worden gedacht aan afscherming.

Bij maatregelen bij de ontvanger is het van groot belang om ook andere aspecten, die de woonkwaliteit beïnvloeden, nadrukkelijk in het oog te houden. Door in moeilijke situaties allerlei akoestische voorzieningen te treffen, eventueel aangevuld met een ontheffing, kan immers een woonsituatie ontstaan die akoestisch misschien te verantwoorden is, maar aan de algehele woonkwaliteit ernstig afbreuk doet. Te denken valt aan locaties dicht bij drukke wegen, waarbij gebruik gemaakt moet worden van dove gevels 6 . In die situaties zal de luchtkwaliteit waarschijnlijk

ook niet optimaal zijn. Maar ook gangbare oplossingen om een geluidluwe gevel 7 te creëren - glazen wanden - zijn dan mogelijk weer uit thermisch oogpunt minder gewenst.

2.3 Redelijke termijn en veiligstellen van maatregelen

2.3.1 Redelijke termijn.

Wanneer de voorkeursgrenswaarde niet wordt gehaald en ontheffing wordt verleend, wordt een hogere waarde vastgesteld. Het is mogelijk dat aanvullende maatregelen moeten worden getroffen om de geluidbelasting tot deze vastgestelde hogere waarde te beperken. In dat geval moet aangegeven worden welke aanvullende maatregelen getroffen worden om op redelijke termijn de vastgestelde hogere waarde te realiseren. Onder ‘redelijke termijn’ moet in de meeste gevallen worden verstaan een half jaar na de daadwerkelijke effectuering als gevoelig object (bijvoorbeeld betrekken woning). Bij grootschalige en/of ingrijpende projecten (bijvoorbeeld aanleg grote geluidwal) kan deze termijn worden opgerekt tot 2 jaar. Er moet dan echter wel binnen een half jaar na oplevering van de eerste woning (c.q. geluidgevoelige object) van het betreffende project begonnen zijn met de aanleg van de voorziening. Het spreekt overigens voor zich dat, wanneer met het nemen van maatregelen de voorkeursgrenswaarde wordt gehaald en dus geen ontheffing behoeft te worden verleend, deze maatregelen ook binnen een redelijke termijn moeten worden gerealiseerd.

Voorbeeld:

Er wordt een nieuwe woning voorzien binnen een zone van een weg; de voorkeursgrenswaarde is hiervoor 48 dB. Uit akoestisch onderzoek blijkt dat deze woning, wanneer geen maatregelen worden getroffen, als gevolg van deze weg een geluidbelasting zal hebben van 65 dB. Uit aanvullend akoestisch onderzoek blijkt verder dat het mogelijk is - en relatief eenvoudig/goedkoop

- een aantal maatregelen te treffen waardoor de geluidbelasting daalt tot 58 dB.

De voorkeursgrenswaarde wordt door deze maatregelen dus niet gehaald. Toch moeten deze maatregelen die redelijkerwijs genomen kunnen worden en leiden tot een duidelijke vermindering van de geluidbelasting, wel worden genomen, waaronder het veiligstellen van een geluidluwe gevel. Wanneer voor het overige aan de criteria wordt voldaan, wordt als hogere waarde 58 dB vastgesteld.

Voor de te treffen maatregelen geldt in deze situatie een termijn van een half jaar nadat de woning in gebruik is genomen.

2.3.2 Veiligstelling maatregelen bij ontheffing bij industrielawaai.

Door middel van akoestisch onderzoek moet worden aangegeven of en zo ja, welke maatregelen zullen worden getroffen, opdat een verleende hogere waarde niet zal worden overschreden. In tegenstelling tot wegverkeers- en spoorweglawaai, gaat het bij industrielawaai vrijwel altijd om door derden te treffen maatregelen. Juist daarom is het alleen aantonen dat maatregelen getroffen kunnen worden niet voldoende. Het doel is immers dat afgedwongen kan worden dat de maatregelen in kwestie ook daadwerkelijk gerealiseerd zullen worden. Daartoe zullen voldoende garanties van de kant van de betrokken derde(n) aanwezig moeten zijn. Uiteraard is instemming met de nog te treffen maatregelen alleen noodzakelijk wanneer het om maatregelen gaat die niet middels de vigerende vergunning(en) afgedwongen kunnen worden.

2.4 Garantie woonklimaat

Het college van burgemeester en wethouders stelt als voorwaarde bij ontheffingverlening dat in de volgende gevallen er bij het geluidgevoelige object minimaal één geluidluwe gevel aanwezig moet zijn (uitvoeringseis):

  • -

    wanneer de voorkeursgrenswaarde met meer dan 5 dB wordt overschreden

  • -

    er als maatregel een dove gevel wordt gecreëerd

  • -

    een combinatie van beide

2.5 Uitleggebieden

In uitleggebieden, al dan niet grenzend aan de bebouwde kom, zal geen ontheffing worden verleend. Immers, het gaat om de planning van nieuwe woningen in een nieuw te ontwikkelen gebied; daar zijn dan nog meestal alle mogelijkheden aanwezig om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen zal het college ontheffing in uitleggebieden in overweging nemen.

3 Hoofdcriteria voor het vaststellen van hogere waarden

3.1 Algemeen

De Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder hebben als uitgangspunt, dat in nieuwe situaties wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. De Wet geluidhinder staat echter toe dat een hogere waarde dan de voorkeursgrenswaarde wordt vastgesteld, mits deze de maximaal toelaatbare geluidbelasting niet overschrijdt. De noodzaak om af te wijken van de voorkeursgrenswaarde moet duidelijk worden aangetoond.

Allereerst moet onderzocht worden welke maatregelen kunnen worden getroffen om de voorkeursgrenswaarde te halen. Om ontheven te worden van de verplichting om de voorkeursgrenswaarde te realiseren, kan een beroep worden gedaan op een vijftal ontheffingsgronden: de wettelijke ontheffingscriteria (hoofdcriteria). Deze hoofdcriteria gelden voor alle lawaaisoorten en worden in paragraaf 3.2 toegelicht. Wanneer aangetoond wordt dat de te nemen maatregelen aan minimaal één van deze hoofdcriteria voldoen, kan ontheffing aan de orde zijn.

Vervolgens moet aannemelijk worden gemaakt dat de beoogde nieuwbouw (of wijziging van bestemming) op de betreffende locatie gewenst is. Hiervoor moet worden aangetoond dat aan ten minste één van de vastgestelde subcriteria wordt voldaan. Deze subcriteria zijn specifiek voor de diverse lawaaisoorten en verschillen onderling enigszins; deze subcriteria worden toegelicht in de afzonderlijke hoofdstukken over het wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai.

Wanneer deze stappen zijn gezet, kan in principe ontheffing worden verleend.

Bij toetsing aan de hoofdcriteria staan dus de maatregelen die nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen, centraal. Bij de subcriteria is de locatie van de geprojecteerde geluidgevoelige bestemming van doorslaggevend belang.

Voor een opsomming van de hoofdcriteria en de subcriteria wordt verwezen naar bijlage V.

Allereerst moeten de te treffen maatregelen doeltreffend zijn. Wanneer voor alle mogelijk te treffen, op zich doeltreffende, maatregelen aan ten minste één van de hoofdcriteria voldaan wordt en daarnaast aan ten minste één van de subcriteria, dan kan ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend.

Wanneer een ontheffing is verleend, zal aangegeven moeten worden welke aanvullende maatregelen eventueel getroffen moeten worden om op redelijke termijn de vastgestelde hogere waarde te realiseren.

3.2 Hoofdcriteria – de overwegingen

3.2.1 Stedenbouwkundige overwegingen

Wanneer bij geprojecteerde woningbouw mogelijke geluidreducerende maatregelen (bijvoorbeeld het aanleggen van een geluidwal of het plaatsen van een geluidscherm) op stedenbouwkundige gronden niet wenselijk zijn, kan het verlenen van ontheffing aan de orde zijn. Speciale aandacht wordt gevraagd voor uitbreidingssituaties aan de rand van de bebouwde kom. Ontheffing kan aan de orde zijn indien er sprake is van een duidelijke relatie tussen een weg en de ontheffingswoningen, of een ruimte tussen aanwezige bebouwing wordt opgevuld en tevens in alle redelijkheid niet kan worden gevergd dat er bron- of overdrachtmaatregelen getroffen worden.

3.2.2 Verkeerskundige overwegingen

Er zijn verkeersmaatregelen, die al dan niet in combinatie tot verlaging van de geluidbelasting kunnen leiden 8 :

  • toepassing van geluidreducerend wegdek

  • verlaging van de verkeersintensiteiten

  • wijziging van de samenstelling van het verkeer, bijvoorbeeld door een wijziging van de route voor zwaar vrachtverkeer

  • verlaging maximum toegestane snelheid

Wanneer redelijkerwijs geen maatregelen op verkeerskundig gebied getroffen kunnen worden die leiden tot een verlaging van de geluidbelasting, kan er reden zijn tot het verlenen van ontheffing.

3.2.3 Vervoerskundige overwegingen

Bij bezwaren van vervoerskundige aard kan gedacht worden aan de mogelijkheid dat er geen andere soorten van transport kunnen worden ingezet. Geluidoverlast van een drukke verkeersweg kan bijvoorbeeld mogelijk worden verminderd door het inzetten van extra bussen of de aanleg van een tramverbinding. Bij grote verkeersstromen van vrachtwagens kan, indien alternatieven (betreffende infrastructuur) aanwezig zijn, de overstap op containervervoer per spoor of per vrachtschip in overweging worden genomen.

3.2.4 Landschappelijke overwegingen

Landschappelijke bezwaren bij het treffen van geluidbeperkende voorzieningen zijn denkbaar wanneer bijvoorbeeld deze voorzieningen een doorsnijding van een waardevol open landschap veroorzaken. Ook is het voorstelbaar dat beïnvloeding van grondwaterstromen en belemmeringen die betrekking hebben op flora en fauna hieronder kunnen vallen.

Evenals bij het aspect stedenbouwkundige overwegingen spelen hier de locatiespecifieke omstandigheden een belangrijke rol.

3.2.5 Financiële overwegingen

Het integreren van geluidaspecten in de planvorming kan extra kosten met zich meebrengen. Op zich is dit geen argument om af te wijken van de voorkeursgrenswaarde. In de bestemmingsplanexploitatie moet tijdig rekening gehouden wordt met de kosten van het treffen van geluidbeperkende voorzieningen. De plankaart en -voorschriften moeten duidelijkheid over de geluidbeperking geven en een tijdige realisering veilig stellen.

Wanneer echter de meerkosten van de geluidbeperkende maatregelen niet meer in verhouding staan tot de te beschermen geluidgevoelige objecten, is er reden om op grond van financiële overwegingen de mogelijkheid van ontheffingverlening te onderzoeken.

4 Wegverkeerslawaai

4.1 Toepassing Hoofdcriteria

Bij het verlenen van ontheffing van de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van wegverkeerslawaai worden de hoofdcriteria toegepast als in hoofdstuk 3 van deze notitie is toegelicht. Daarnaast moet bij deze ontheffingverlening getoetst worden aan de subcriteria.

4.2 Toepassing Subcriteria

4.2.1 Algemeen

Voordat de Wet geluidhinder werd gewijzigd, waren voor het wegverkeerlawaai subcriteria vastgelegd in het voormalige ‘Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen’. Het Besluit geluidhinder, dat onder meer het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen heeft vervangen, geeft deze subcriteria niet meer aan. Deze subcriteria worden hierbij dus door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als een aanvullende toetsingsgrond voor de te verlenen ontheffingen, naast de algemeen geldende wettelijk voorgeschreven hoofdcriteria. Dit betekent een voortzetting van het provinciale beleid.

Deze subcriteria, die in de volgende paragrafen verder worden toegelicht, zijn de volgende: Indien er sprake is van nieuwe woningen of wijzigende bestemming in geval van:

  • Doelmatige afscherming

  • Grond- en/of bedrijfsgebondenheid

  • Opvullen open plaats

  • Vervanging bestaande bebouwing

Indien er sprake is van een nieuwe of wijzigende weg met:

  • Noodzakelijke verkeers- en vervoersfunctie

  • Verkeersverzamelfunctie

4.2.2 Doelmatige akoestische afscherming

De ontheffingswoningen (of andere geluidgevoelige objecten) kunnen door hun situering of bouwvorm een akoestisch afschermende functie voor andere geluidgevoelige objecten vervullen. Expliciet moet worden aangegeven dat er sprake is van een afschermende functie . Dit betekent dat de behoefte tot afscherming, evenals het effect van de afscherming, aangetoond moet worden,c.q. aannemelijk moet zijn. De behoefte tot afscherming is in principe niet aanwezig wanneer de af te schermen woningen, indien ze niet afgeschermd worden, voldoen aan de voorkeursgrenswaarde.

Er kunnen echter zwaarwegende argumenten zijn, die het projecteren van een woonbestemming met een geringe overschrijding van de voorkeursgrenswaarde ( 48 dB) noodzakelijk maken. In dit geval kan op basis van een overtuigende motivering toch het subcriterium ‘doelmatige akoestische afscherming’ van toepassing worden verklaard op situaties waarin de afgeschermde woningen in een vrije veld- situatie al een geluidbelasting van 48 dB of minder ondervinden. Er zal echter slechts in bijzondere omstandigheden gebruik gemaakt kunnen worden van deze mogelijkheid.

Het effect van afscherming is aannemelijk wanneer de woningen, die voor de afscherming moeten zorgen, in een (nagenoeg) aaneengesloten bouwvorm en voldoende hoog worden gerealiseerd.

Dit criterium is bovendien alleen van toepassing, indien voldaan wordt aan de eis dat het aantal ontheffingswoningen in redelijke verhouding staat tot het aantal af te schermen woningen. Aan deze eis van proportionaliteit wordt voldaan indien het aantal afgeschermde geluidsgevoelige

objecten in de buurt ligt van tenminste de helft of meer van het aantal ontheffingswoningen. De geluidreductie bij elk van de afgeschermde geluidgevoelige objecten moet 5 dB of meer bedragen.

4.2.3 Grond- en/of bedrijfsgebondenheid

Hieronder worden woningen verstaan die een directe relatie hebben met het op hetzelfde perceel gelegen bedrijf of een andere onlosmakelijke relatie hebben met activiteiten die op hetzelfde perceel plaats hebben of met bebouwing die al aanwezig is. Wat betreft de laatstgenoemde groep valt te denken aan woningen van een woon-zorgcomplex en aanleunwoningen of studentenwooneenheden bij een internaat.

4.2.4 Opvullen open plaats

Dit subcriterium is zowel van toepassing bij het sluitend maken van een gevelrij als bij het planmatig verdichten van de (woon)bebouwing ter verbetering van de bestaande stedenbouwkundige structuur. Bij ‘opvullen’ is het noodzakelijk dat aan weerszijden van de bouwplaats al bebouwing aanwezig is. Bij uitzondering kan dit subcriterium ook van toepassing zijn wanneer het bouwperceel aan één zijde wordt begrensd door bebouwing en aan de andere zijde door een ander ruimtelijk beeldbepalend element, bijvoorbeeld een bosperceel of park.

4.2.5 Vervanging bestaande bebouwing

Hiervan is sprake wanneer een wijziging mogelijk wordt in het gebruik of de bestemming van een gebouw (bijvoorbeeld wijziging van bedrijfswoning in burgerwoning). Dit kan plaatsvinden door zowel een verbouwing als door volledige nieuwbouw. In het laatste geval moet het gebouw op (nagenoeg) dezelfde locatie worden teruggebouwd.

4.3 Reconstructie van wegen

4.3.1 Algemeen

Onder ‘reconstructie’ wordt verstaan (art. 1 Wgh): wijzigingen op of aan een aanwezige weg, waardoor de geldende maximaal toelaatbare geluidbelasting 9 zonder extra maatregelen 10 met (afgerond) 2 dB of meer omhoog gaat. Wettelijk is bepaald dat dit moet blijken uit akoestisch onderzoek. Wanneer de geluidbelasting met meer dan (afgerond) 2 dB toeneemt op geluidgevoelige objecten, maar onder de voorkeursgrenswaarde blijft, is er geen sprake van reconstructie van de weg in de zin van de Wet geluidhinder.

Wanneer een ontheffing moet worden verleend als gevolg van een reconstructie (in de zin van de Wet geluidhinder), zijn naast de hoofdcriteria de volgende subcriteria van toepassing:

  • de weg zal een noodzakelijke verkeers- en vervoersfunctie vervullen of

  • de weg zal een zodanige verkeersverzamelfunctie vervullen, dat de reconstructie van de weg zal leiden tot aanmerkelijk lagere geluidbelastingen van woningen binnen de zone van een andere weg

4.3.2 Noodzakelijke verkeers- en vervoersfunctie

Dit criterium is van toepassing wanneer er sprake is van een nieuwe weg waar woningen aan liggen; deze woningen kunnen geprojecteerd, in aanbouw of aanwezig zijn.

Deze nieuwe weg moet noodzakelijk zijn om het verkeer goed te kunnen afwikkelen.

Deze noodzakelijke verkeers- en vervoersfunctie moeten worden aangetoond met recente gegevens, bij voorbeeld aan de hand van het Structuurschema Verkeer en Vervoer, een verkeerscirculatieplan of een verkeersmilieukaart (vmk).

Bij de projectie van een stadsontsluitingsweg met een overwegende stroomfunctie aan de (officiële) rand van de bebouwde kom met aaneengesloten woonbebouwing wordt geen ontheffing verleend. Dit geldt eveneens bij de projectie van een uitleggebied bij een bestaande auto(snel)weg en stadsontsluitingsweg. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen zal het college ontheffingverlening in dit soort gevallen in overweging nemen.

4.3.3 Verkeersverzamelfunctie

De weg zal een zodanige verkeersverzamelfunctie moeten vervullen, dat de aanleg van de weg zal leiden tot aanmerkelijk lagere geluidbelastingen (> 5 dB) van woningen binnen de zone van een andere weg. Ook hier geldt, dat dit moet worden aangetoond met betrouwbare cijfers.

Het laatste subcriterium wordt de compensatieregeling genoemd. Bij deze regeling is het uitgangspunt dat een toename van de geluidbelasting ten gevolge van een reconstructie niet meer mag bedragen dan 5 dB, maar dat bij uitzondering een grotere toename is toegestaan (artikel 100a Wgh). Dit onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de reconstructie zal moeten leiden tot aanmerkelijk lagere geluidbelastingen op woningen elders. Dit komt er op neer dat een toename van meer dan 5 dB alleen is toegestaan in gevallen waarin ten gevolge van de reconstructie de geluidbelasting van de gevel van tenminste een gelijk aantal woningen elders met een tenminste gelijke waarde vrijwel gelijktijdig zal verminderen.

5 Spoorweglawaai

5.1 Toepassing Hoofdcriteria

Ook voor spoorweglawaai worden de hoofdcriteria op dezelfde wijze toegepast als in hoofdstuk 3 van deze notitie is toegelicht; een uitzondering vormt de passage waarin de situatie wordt besproken dat er een duidelijke relatie is tussen een weg en de ontheffingswoningen (stedenbouwkundige overwegingen). In tegenstelling tot wegverkeerslawaai kan bij spoorweglawaai namelijk niet gesproken worden van een duidelijke relatie tussen de spoorweg en de ontheffingswoningen (m.u.v. stationssituaties). Dit betekent dat er op grond van dit argument geen sprake is van een uitzonderingssituatie en dat de afgifte van een ontheffing spoorweglawaai met gebruik van dit argument onmogelijk is.

5.2 Toepassing Subcriteria

5.2.1 Algemeen

Voor de wetswijziging was een aantal subcriteria beschreven in het voormalige ‘Besluit geluidhinder spoorwegen’. Voor spoorweglawaai worden, naast de algemeen geldende hoofdcriteria, deze subcriteria aangewezen als aanvullende toetsingsgrond voor de te verlenen ontheffingen. Dit zijn dezelfde subcriteria als die onder paragraaf 4.2.2. e.v. worden beschreven. Voor de uitleg van deze subcriteria wordt kortheidshalve verwezen naar deze paragraaf.

Daarnaast geldt als aanvullend subcriterium voor spoorweglawaai:

-situering in de omgeving van een halte of station.

5.2.2 Reconstructie van spoorwegen

Bij reconstructie van spoorwegen is de gemeente geen bevoegd gezag. Deze bevoegdheid blijft liggen bij de Gedeputeerde Staten van de betreffende provincie.

6 Industrielawaai

6.1 Toepassing Hoofdcriteria.

Er moet een onderscheid gemaakt worden in enerzijds bestaande industrieterreinen en anderzijds nieuw aan te leggen terreinen. Voor beide situaties geldt dat sprake kan zijn van aanwezige woningen dan wel in aanbouw zijnde woningen of van nieuw te bouwen, nog niet in aanbouw zijnde woningen.

Zowel bij bestaande als bij nieuwe industrieterreinen zijn de in hoofdstuk 3 toegelichte hoofdcriteria van toepassing. In de praktijk hebben de verkeers- en vervoerskundige overwegingen geen betekenis in dit verband.

6.1.1 Nieuwe industrieterreinen

Bij een nieuw terrein is het uitgangspunt dat de voorkeursgrenswaarde op het gevoelig object niet overschreden mag worden. Dit betekent dat met name voor nieuwe woningen, maar ook voor bestaande woningen, in het kader van de aanleg van een nieuw industrieterrein vrijwel nooit een hogere waarde zal worden vastgesteld. bij de inrichting van een nieuw aan te leggen terrein zijn er immers nog volop mogelijkheden aanwezig om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

6.1.2 Bestaande industrieterreinen

Voor bestaande industrieterreinen zal door middel van een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat er bij een bepaald bedrijf/ bepaalde bedrijven geen maatregelen meer mogelijk zijn om de geluidbelasting op de betreffende te projecteren 11 woning(en) terug te brengen tot 50 dB(A).

De ligging van een bestaand industrieterrein, al dan niet in combinatie met de.

geplande ligging van nieuwe (nog te projecteren) woningen, is van belang voor de mogelijkheid van ontheffingverlening. In uitleggebieden, al dan niet aan de rand van de bebouwde kom, is geen ontheffing mogelijk. Het gaat hier immers om de planning van nieuwe woningen in een nieuw te ontwikkelen gebied, waar nog alle mogelijkheden om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde aanwezig zijn. Dit leidt, in combinatie met het zoveel mogelijk weren van woningbouw en/of woningbouwconcentraties binnen de geluidzones van industrieterreinen, ertoe dat het college slechts in zeer uitzonderlijke gevallen het vaststellen van hogere waarden voor woningbouw zal overwegen.

Wanneer voor het gebied binnen de bebouwde kom (niet-uitleggebied) het akoestisch aspect op een juiste manier en duidelijk vanaf het begin van de planontwikkeling in de stedenbouwkundige uitgangspunten wordt geïntegreerd, dan moet worden beoordeeld of tot ontheffing kan worden overgegaan. Dit geldt in het bijzonder wanneer het gaat om inbreidingen die niet leiden tot een situatie waarin de nieuwe woningen dichter bij het industrieterrein worden gesitueerd dan de bestaande woningen.

6.2 Toepassing Subcriteria

Het aantonen dat aan de hoofdcriteria wordt voldaan, is op zich niet voldoende om ontheffing te verlenen. Er zal tevens aangetoond moeten worden dat er sprake is van een van de in de

hiernavolgende omschreven situaties (de subcriteria). Deze subcriteria waren voorheen omschreven in het ‘Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen’. Deze subcriteria worden hierbij door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als een aanvullende toetsingsgrond voor de te verlenen ontheffingen, naast de algemeen geldende wettelijk voorgeschreven hoofdcriteria.

Voor aanwezige of in aanbouw zijnde woningen worden twee subcriteria onderscheiden, waarbij er bij nieuwe, nog niet in aanbouw zijnde woningen nog twee mogelijkheden meer zijn.

De twee situaties die zowel bij nieuwe als bij bestaande woningen onderscheiden worden, zijn:

  • de woningen zijn ter plaatse noodzakelijk om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid,

  • de ligging van de geluidbronnen op het betrokken industrieterrein is zodanig dat de geluidbelasting, vanwege dit industrieterrein en vanwege andere geluidbronnen, van ten minste één uitwendige scheidingsconstructie (gevel) van elk van de woningen lager is dan of gelijk aan 50 dB(A).

De twee situaties die bovendien nog bij nieuw te bouwen, nog niet in aanbouw zijnde woningen onderscheiden worden, zijn:

  • de woningen vullen door de gekozen situering een open plaats tussen aanwezige bebouwing op,

  • de woningen worden ter plaatse gesitueerd als vervanging van bestaande bebouwing.

Voor een toelichting op deze subcriteria zie hoofdstuk 4.2

Van plan tot ontheffing

Bij ingrepen aan een (spoor)-weg, of industrieterrein die tot een grotere geluidbelasting op geluidgevoelige objecten kunnen leiden, of bij planontwikkeling binnen de zone van genoemde geluidbronnen, dient onderzoek naar de akoestische consequenties te worden uitgevoerd.

Indien aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan (nieuwbouw), of verslechtering van de akoestische situaties beperkt blijft, dan staat de Wgh realisering van het plan in principe niet in de weg. Bij niet voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, of bij een te grote geluidtoename boven de voorkeursgrenswaarde, dient nader onderzoek te worden verricht naar mogelijkheden om de geluidbelasting op geluidgevoelige bestemmingen omlaag te brengen.

Bij het zoeken naar mogelijkheden om toch te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, of om de geluidsituatie te verbeteren, worden de volgende mogelijkheden, in aflopende prioriteit, maar eventueel in samenhang, onderzocht: maatregelen bij de geluidbron, in de overdracht van geluidbron naar ontvanger en ten slotte maatregelen bij de ontvanger. De resultaten worden kwantitatief uitgedrukt; enkel een kwalitatieve beschouwing volstaat niet.

Om ontheven te worden van de verplichting om de mogelijke geluidbeperkende voorzieningen geheel of gedeeltelijk te treffen, of, indien die niet, of niet in voldoende mate, beschikbaar zijn om het plan toch te ‘redden’, dan kan een beroep worden gedaan op een vijftal ontheffingsgronden: de wettelijke ontheffingscriteria (hoofdcriteria). Als aannemelijk gemaakt kan worden dat terecht wordt afgezien van het toepassen van de mogelijke geluidbeperkende maatregelen op grond van ten minste één hoofdcriterium en de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden, dan is de eerste stap gezet naar een geluidontheffing.

Vervolgens moet, in geval van bouw van geluidgevoelige bestemmingen, aannemelijk worden gemaakt dat deze objecten op de betreffende locatie gewenst zijn. Hiervoor moet worden aangetoond dat aan ten minste één van de vastgestelde subcriteria (gemeentelijk beleid) wordt voldaan.

Kan ook deze vervolgstap worden gezet, dan kan in principe, afhankelijk van de gevelbelasting, eventueel indelingseisen en geluidluwe gevel, ontheffing worden verleend.

Voorbeeld:

Een nieuw te bouwen woning zal op voorzien locatie een te hoge gevelbelasting (50 dB) ondervinden van een weg. Door een geluidscherm van een bepaalde lengte en hoogte te plaatsen tussen weg en woning kan aan de voorkeursgrenswaarde worden voldaan. Van het plaatsen van het scherm wordt echter afgezien, omdat het stuit op

o.a. landschappelijke bezwaren. Daarmee wordt voldaan aan de hoofdcriteria.

Daarnaast wordt aangetoond dat het gaat het om een bedrijfswoning die een directe relatie heeft met het op hetzelfde perceel gelegen bedrijf. Dit argument sluit aan op het aanvullende gemeentelijk beleid; één van de subcriteria.

Omdat het gaat om een heel beperkte overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, zijn er geen indelingseisen, of eisen van een geluidluwe gevel.

De geluidontheffing kan worden verleend.

Bijlage l: Stroomdiagram ontheffingenbeleid Wgh

Stroomdiagram ontheffingenbeleid Wgh

Bijlage ll: Procedure bestemmingsplan en ontheffing

Procedure bestemmingsplan en ontheffing

Bijlage lll: Procedure art. 19 Wro en ontheffing Wgh

Procedure art. 19 Wro en ontheffing Wgh

Bijlage lV: Definities

Definities

Bijlage V: Ontheffingscriteria

Ontheffingscriteria

Bijlage Vl: Praktijkvoorbeeld

Praktijkvoorbeeld


Noot
1

Voor industrielawaai is (voorlopig) om praktische redenende oude dosismaat L

etmaal

, uitgedrukt in dB(A) in stand gebleven

Noot
2

Geluidgevoelige bestemmingen buiten de geluidzones zijn wettelijkniet beschermd. Het is dus theoretisch denkbaardat een woning

buiten een zone een hogere geluidbelasting van een weg ontvangtdan de maximaal geldende waarde. Toch wordt deze woning niet door de Wet geluidhinder beschermd.

Noot
3

De Wet geluidhinder geeft aan in welke gevallen welke maximaleontheffingswaarde geldt. Zo geldt op buitenstedelijke wegen een andere normering dan op binnenstedelijke wegen.

Noot
4

 In deze notitiewordt vaak nieuwe ‘woningen’ en ‘geluidgevoelige objecten’door elkaar gebruikt.Voor een goed begrip zie de definities in de BijlageIV waarin is uitgelegd wat onder geluidgevoelige objecten volgens de Wgh wordt verstaan;daar zijn woningen een onderdeel van en in de praktijk gaat het daar het meest om.

Noot
5

‘Milieuvisie 2015’, ‘Zichtop Bredaas geluid’.

Noot
6

Zie bijlage IV

Noot
7

Zie bijlage IV

Noot
8

Let op: in de saneringsparagraaf van het Bgh is genoemddat als maatregel niet mag geldende maatregel die voor woning A het probleem oplostmaar woning B extra belast.

Noot
9

Zie art. 100 Wet geluidhinder.

Noot
10

Onder extra maatregelen wordt niet begrepen het vervangen van ‘conventioneel’ wegdekdoor stil wegdek

Noot
11

Zie bijlage II: definities