Regeling vervallen per 30-06-2023

Participatieverordening gemeente Leeuwarden

Geldend van 01-11-2010 t/m 08-02-2012

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Participatieverordening gemeente Leeuwarden

Art. 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet participatiebudget, Wet Werk en Bijstand, Algemene wet bestuursrecht of overige in deze verordening aangehaalde wetten.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      WWB: Wet Werk en bijstand.

    • b.

      ANW: Algemene nabestaandenwet.

    • c.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.

    • d.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

    • e.

      WI: Wet inburgering.

    • f.

      WIJ: Wet investeren in jongeren.

    • g.

      WSW: Wet Sociale Werkvoorziening.

    • h.

      klant: de persoon die onder de doelgroep als genoemd in artikel 2.2 van deze verordening valt.

    • i.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden.

    • j.

      nugger: niet-uitkeringsgerechtigd persoon als bedoeld in artikel 6, eerste lid onder a WWB, die niet of minder dan 12 uren per week werkt en meer dan 12 uren per week wil werken.

    • k.

      WEB: Weteducatie en beroepsonderwijs.

    • l.

      Wwik:Wet werk en inkomen kunstenaars.

    • m.

      Bbz 2004: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

    • n.

      Wet STAP: Wet stimulering arbeidsparticipatie.

    • o.

      Participatie: Alle activiteiten waaraan de klant in de samenleving deelneemt, onderverdeeld in arbeid, onderwijs en maatschappelijke participatie.

    • p.

      Participatietrede: Trede van de participatieladder waarop de klant participeert, waarbij de hoogst haalbare trede, trede 6, voor betaald werk staat. Vervolgens staat trede 5 voor betaald werk met ondersteuning, trede 4 voor onbetaald werk, trede 3 voor deelname aan georganiseerde activiteiten, trede 2 voor sociale contacten buitenshuis en trede 1 voor geïsoleerd levend.

    • q.

      ondersteuning: het geheel aan voorzieningen als bedoeld in artikel 7 lid 1 onder a van de WWB die de gemeente biedt ter bevordering van de voor de klant hoogst haalbare participatietrede.

Art. 1.2 Toepassingsbereik

Deze verordening richt zich op het bieden van ondersteuning aan de klanten bij het participeren op de voor de klant hoogst haalbare participatietrede.

Hoofdstuk 2 Participatie algemeen

Art. 2.1 Opdracht college

  • 1. Het college biedt aan de klant ondersteuning bij participatie voor zover dat door het college noodzakelijk wordt geacht.

  • 2. Het college maakt een afweging bij de keuze van de mogelijkheden tot ondersteuning waarbij, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de klant, gekeken wordt of die ondersteuning het meest doelmatig is om de beoogde participatie te realiseren.

  • 3. Bij de uitvoering van het tweede lid besteedt het college in ieder geval aandacht aan de wijze waarop rekening wordt gehouden met de zorgtaken waaronder begrepen de mantelzorg.

  • 4. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod van ondersteuning.

  • 5. Het college kan, bij het bepalen van het aanbod aan ondersteuning prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

  • 6. Het college kan ondersteuning van een klant die vanuit een andere gemeente naar de gemeente Leeuwarden verhuist overnemen van die gemeente.

  • 7. Het college kan voor de onder artikel 1.1 lid 2 onder j bedoelde klant een eigen bijdrage instellen en/of nadere voorwaarden vaststellen. Bij deze nadere voorwaarden kan een inkomens- of vermogensgrens worden gehanteerd.

Art. 2.2 Doelgroep participatievoorzieningen

1.Tot de doelgroep behoort de inwoner van de gemeente Leeuwarden, als

bedoeld in artikel 40, eerste lid van de WWB, die jonger is dan 65 jaar en die:

  • a.

    een uitkering ontvangt op grond van de WWB;

  • b.

    een uitkering ontvangt op grond van de Ioaw of Ioaz;

  • c.

    een uitkering ontvangt op grond van de Anw;

  • d.

    een WSW-indicatie heeft en op de wachtlijst staat voor een WSW-

dienstbetrekking;

  • e.

    een nugger is;

  • f.

    gebruik maakt van een voorziening gericht op de arbeidsinschakeling

als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de WWB;

  • g.

    tot de doelgroep van de WI behoort;

  • h.

    tot de doelgroep van de WIJ behoort;

  • i.

    tot de doelgroep van de WEB behoort;

  • j.

    een uitkering van het UWV Werkbedrijf ontvangt en waarover afspraken met het UWV Werkbedrijf zijn gemaak;

2. Tot de doelgroep behoort de klant die:

  • a.

    een uitkering ontvangt op grond van de WWIK;

  • b.

    de echtgenoot van de onder lid a bedoelde klant;

  • c.

    een uitkering ontvangt op grond van de Bbz 2004 en op grond van artikel 2 lid 1 onder b van de Bbz 2004 als startende ondernemer wordt aangemerkt;

  • d.

    het college een voorziening op grond van deze verordening heeft geboden en die vervolgens naar een andere gemeente verhuisd;

  • e.

    in Leeuwarden gedetineerd is en vóór de detentie onder lid 1

  • van dit artikel viel en na de detentieperiode weer inwoner van

  • Leeuwarden wordt en onder dit artikel valt.

3. Het college kan, met inachtneming van de

Wet Participatiebudget, voorzieningen aanbieden aan personen die niet tot de doelgroep van deze verordening behoren.

4. Personen aan wie met toepassing van het derde lid een voorziening wordt aangeboden worden voor de toepassing van deze verordening gelijkgesteld met personen behorende tot de doelgroep.

Art. 2.3 Ondersteuning

  • 1.

    Het college doet een aanbod voor ondersteuning dat past binnen de criteria van deze verordening en de in artikel 3.1 aangehaalde beleidsregels.

  • 2.

    Een klant heeft geen recht op ondersteuning indien er een voorliggende voorziening is welke naar het oordeel van het college voldoende bijdraagt aan het behalen van de voor de klant hoogst haalbare participatietrede.

  • 3.

    Het college legt in beleidsregels vast welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden.

  • 4.

    Het college kan de voorwaarden die gelden voor de genoemde voorzieningen vaststellen in beleidsregels.

  • 5.

    Het college kan aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden, in aanvulling op de verplichtingen die aan de inkomensvoorziening, waar de klant aanspraak op maakt, zijn verbonden.

Art. 2.4 Wet STAP

  • 1.

    Het college verstrekt aan de persoon als bedoeld in artikel 2.2 lid 1 onder a en b van deze verordening en personen als bedoeld in artikel 7, derde lid van de WWB, die onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten conform artikel 10a, zesde lid van de WWB een premie waarvan de hoogte door het college wordt bepaald in de nader vast te stellen beleidsregels.

  • 2.

    Het recht op een premie als bedoeld in het eerste lid wordt elke zes maanden beoordeeld.

  • 3.

    De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de klant de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

  • 4.

    Indien de klant niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen 6 maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 5.

    Het college betrekt bij de in lid 4 bedoelde beoordeling:

  • het oordeel van degene in wiens opdracht de klant de additionele werkzaamheden uitvoert en de scholingswens van de klant.

Art. 2.5 Verplichtingen klant

  • 1.

    Een klant die deelneemt aan een voorziening is gehouden

  • tenminste te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de inkomensvoorziening waar de klant aanspraak op maakt, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 2.

    Het college verlaagt de uitkering van de klant, conform hetgeen

  • hierover is bepaald in de Maatregelenverordening WWB en de Maatregelenverordening WIJ indien de klant die deelneemt aan een voorziening niet voldoet aan de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid van dit artikel.

Art. 2.6 Innovatie

  • 1. Het college kan, als experiment in het kader van het onderzoeken en toepassen van mogelijkheden om de participatie te bevorderen, afwijken van het bepaalde in deze verordening en voorzover van toepassing, de Beleidsregels Participatie.

  • 2. De duur van een experiment als bedoeld in het eerste lid is ten hoogste twee jaar.

  • 3. Indien het experiment noodzaakt tot bijstelling van de participatieverordening en de Beleidsregels Participatie, kan de periode zoals genoemd in het tweede lid worden verlengd tot aan het moment van inwerkingtreding van de bijstelling.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Art. 3.1 Uitvoering

  • 1. Het college draagt zorg voor de uitvoering van deze verordening.

  • 2. Het college stelt voor de uitvoering van deze verordening beleidsregels vast.

Art. 3.2 Hardheidsclausule

Het college kan, indien de toepassing van bepalingen in deze verordening

in de individuele situatie tot onbillijkheden van overwegende aard leidt

voor zover het de bevoegdheid betreft die voortvloeit uit deze

verordening, afwijken van deze verordening.

Art. 3.3 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Participatieverordening’.

Art. 3.4 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 november 2010.

De bekendmaking van deze verordening heeft plaats gevonden op 6 oktober 2010.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 27 september 2010.

, voorzitter

, griffier

Toelichting op de participatieverordening

1. Algemeen

Opdracht college

Op grond van de WWB, de wet STAP, de IOAW, de IOAZ en de Wwik heeft het college de opdracht om zorg te dragen voor de participatie van:

  • ·

    bijstandsgerechtigden,

  • ·

    uitkeringsgerechtigden,

  • ·

    niet- uitkeringsgerechtigden die aan de daaraan te stellen criteria voldoen (nuggers),

  • ·

    klanten met een uitkering krachtens de Algemene nabestaandenwet, (Anw-ers) en

  • ·

    klanten die onder de strekking van artikel 10 tweede lid WWB vallen.

De raad dient een verordening vast te stellen waarin wordt vastgelegd welke kaders gelden voor het beleid van de gemeente ten aanzien van haar participatieopdracht. Tevens dient in deze verordening de aanspraak van klanten op ondersteuning bij participatie te worden vastgelegd.

De Participatieverordening regelt de ondersteuning die de gemeente biedt bij het participeren op het voor de klant hoogst haalbare participatietrede. Met de Participatieverordening wordt beoogd zoveel mogelijk mensen te laten meedoen als dit de kans op uitstroom richting regulier werk bevordert, maar ook waar dit (nog)niet haalbaar is.

Procedurele opzet

De Participatieverordening heeft een procedurele opzet. In de verordening is enkel datgene opgenomen wat op grond van de WWB, de wet STAP, de IOAW, de IOAZ en de Wwik in de Participatieverordening dient te worden vastgelegd. Dit biedt de gemeente de mogelijkheid om op flexibele wijze en over meerdere jaren nadere invulling te geven aan een adequate ondersteuning. Voor de nadere uitwerking wordt in de betreffende artikelen verwezen naar de beleidsregels welke door het college worden vastgesteld. De procedurele opzet van de verordening stelt het college eveneens in staat om maatwerk aan de klant te kunnen leveren.

Relatie Participatieverordening en de Maatregelenverordening Wwb en de Maatregelenverordening WIJ

Aan de plicht tot meewerken aan een voorziening gericht op participatie kunnen sancties worden verbonden indien de klant zijn verplichtingen onvoldoende nakomt. De basis voor het opleggen van een maatregel is gelegd in de Maatregelenverordening Wwb en de Maatregelenverordening WIJ.

Relatie Participatieverordening en Verordening Werkleeraanbod WIJ gemeente Leeuwarden

Met de inwerkingtreding van de Wet investeren in jongeren (WIJ) is het noodzakelijk geworden nadere regels te stellen voor de doelgroep die onder de WIJ valt. De bepalingen betreffende het werkleeraanbod voor de jongeren zijn in de Verordening Werkleeraanbod WIJ gemeente Leeuwarden vastgelegd.

Bijna alle voorzieningen van de participatieverordening kunnen ook als werkleeraanbod aan de jongeren worden aangeboden. De vrijlating van inkomsten uit arbeid en premies en de participatieplaats conform de Wet STAP vormen hier een uitzondering op.

Relatie Participatieverordening en Verordening Wet inburgering gemeente Leeuwarden

De klant die tot de doelgroep inburgeraars van de gemeente Leeuwarden behoort, kan een voorziening gericht op participatie op grond van de Participatieverordening worden geboden.

De Wet inburgering (WI) bepaalt dat de inburgeringsvoorziening gecombineerd kan worden met een voorziening gericht op participatie als een inburgeringsvoorziening wordt vastgesteld voor een inburgeraar die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet of socialezekerheidsregeling én die verplicht is om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid van de WI).

Dienstverlening

Binnen de dienstverlening aan de klanten staat participatie centraal. De gemeente Leeuwarden wil dat een zo groot mogelijke groep klanten deelneemt aan de samenleving. Het liefst in de vorm van betaalde arbeid, maar waar dat (nog) niet kan ook op andere manieren. Bijvoorbeeld door het doen van vrijwilligerswerk. Wanneer klanten dat nodig hebben, biedt de gemeente hen ondersteuning.

Een deel van deze dienstverlening voert de gemeente Leeuwarden zelf uit en een deel van de dienstverlening wordt ingekocht bij derden. De participatiecoaches zijn de regisseur en dus de spil van de participatiedienstverlening aan de klant.

Bij aanvang van de dienstverlening is het belangrijk de klant zo goed mogelijk te positioneren, waarbij gebruik gemaakt wordt van de participatieladder. De zes treden van de participatieladder zijn: 1. Geïsoleerd, 2. Sociale Contacten buitenshuis, 3. Deelname georganiseerde activiteiten, 4. Onbetaald werk, 5. Betaald werk met ondersteuning en het uiteindelijke doel de hoogste trede 6. Betaald werk. Op basis van deze indeling wordt een klant zoveel mogelijk maatwerk geboden. Maatwerk betekent dat de participatiecoach uitgaat van de mogelijkheden van de klant en dat er wordt gestreefd om voor elke klant een individueel pakket aan voorzieningen samen te stellen.

Het bevorderen van zelfsturing door klanten is een belangrijk middel om de effectiviteit van het participatietraject te vergroten. Klanten die zelf verantwoordelijk zijn en de ruimte krijgen om die verantwoordelijkheid te nemen, zijn vaak gemotiveerder om de doelen van het traject te behalen. Omdat dit traject (met een akkoord van de participatiecoach) de eigen keuze van de klant is, ontstaat meer draagvlak, waardoor de klant actiever met zijn traject aan de slag gaat. Daarnaast wordt het zelfvertrouwen en de zelfstandigheid gestimuleerd. Klanten voelen zich door inspraak serieuzer genomen, ervaren meer controle en zijn meer tevreden.

Belangrijke vragen zijn wie voor welke mate van zelfsturing in aanmerking komt en welke begeleiding daarbij past. Zelfredzame klanten hebben over het algemeen weinig ondersteuning nodig. Indien klanten als minder zelfredzaam worden beoordeeld, vindt een nadere diagnose plaats en wordt in gezamenlijk overleg vastgesteld welke route naar het verhogen van de participatietrede voor de klant kan worden uitgestippeld.

Artikelgewijze toelichting

Art. 1.1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel worden de begrippen die in deze verordening voorkomen gedefinieerd. Voor zover de begrippen niet worden omschreven, wordt aansluiting gezocht bij de Wet participatiebudget, Wet Werk en Bijstand, Algemene wet bestuursrecht of overige in deze verordening aangehaalde wetten. Deze systematiek zorgt voor een uniforme hantering van begrippen in de uitvoeringspraktijk.

Art. 1.2 Toepassingsbereik

In dit artikel wordt omschreven wat de raad wil bewerkstelligen met deze verordening. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de algemene toelichting.

Art. 2.1 Opdracht college

Het college draagt zorg voor de participatie van klanten.In dit artikel wordt aangegeven waar het college rekening mee moet houden bij het geven van ondersteuning. Behalve dat het college op grond van de WWB altijd verplicht is om iedere ondersteuning af te stemmen op de klant wordt een en ander door middel van de in dit artikel opgenomen criteria nogmaals gewaarborgd.

In het derde lid wordt aandacht besteed aan de aanwezigheid van zorgtaken. Dit is een aspect waarvan de wetgever expliciet aangeeft dat daar rekening mee moet worden gehouden.Het gaat daarbij niet alleen om de zorgtaken die betrekking hebben op de zorg voor kinderen. Ook de aanwezigheid van zorgtaken voor huisgenoten, familieleden of andere personen, de zogenaamde mantelzorg, kan ertoe leiden dat personen soms niet of in mindere mate beschikbaar zijn voor het verrichten van arbeid.

Met het vierde lid geeft de gemeenteraad het college de opdracht een zodanige ondersteuning te realiseren, dat zoveel mogelijk klanten ondersteund kunnen worden.

Tot slot worden een aantal bevoegdheden van het college in dit artikel genoemd. In het vijfde lid worden kaders en criteria aangegeven voor prioritering in de aangeboden ondersteuning.

De bepaling over de mogelijkheid tot het vragen van een eigen bijdrage of het vaststellen van nadere voorwaarden heeft betrekking op de doelgroep niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers). Van deze groep is namelijk niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage of het stellen van nadere voorwaarden kan dan op zijn plaats zijn.

Art. 2.2 Doelgroep participatievoorzieningen

In dit artikel wordt de doelgroep van de voorzieningen die op grond van deze verordening kunnen worden aangeboden benoemd.

Art. 2.3 Ondersteuning

In artikel 10 van de WWB is de aanspraak op ondersteuning van de personen die genoemd zijn in artikel 10 van de WWB geregeld. Aanspraak op ondersteuning betekent niet dat er zonder meer recht bestaat op ondersteuning als iemand tot de doelgroep behoort. Het college doet geen aanbod als zij dit niet noodzakelijk acht.

In het eerste lid wordt een koppeling gelegd tussen de aanspraak van de klant en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van ondersteuning. In het tweede lid wordt de uitsluitingsgrond beschreven.

Gezien de procedurele opzet van de verordening worden de voorzieningen in beleidsregels beschreven. In het vierde lid is vastgelegd dat het college nadere voorwaarden aan de voorzieningen in beleidsregels kan vastleggen.

Het vijfde lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Deze verplichtingen kunnen zeer divers zijn.

Art. 2.4 Wet STAP

De Wet stimulering arbeidsparticipatie (Wet STAP) biedt de mogelijkheid dat klanten met een uitkering die moeilijk aan de slag komen, werkervaring op kunnen doen met behoud van hun uitkering op een participatieplaats. Daarnaast ontvangt de klant telkens nadat hij zes maanden additionele werkzaamheden heeft verricht een premie. Voorwaarde hierbij is dat de klant aan de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen heeft voldaan.

Art. 2.5 Verplichtingen klant

In de diverse wetten (waaronder WWB, IOAW, IOAZ, Wwik) wordt aangegeven welke verplichtingen aan het recht op de verleende bijstand of de verstrekte uitkering zijn verbonden. Het tweede lid legt de verbinding met de Maatregelenverordening WWB en de Maatregelenverordening WIJ.

Art. 2.6 Innovatie

Op grond van dit artikel heeft het college de mogelijkheid om in een experimentele vorm een voorziening te kunnen aanbieden, zodat adequaat op nieuwe ontwikkelingen kan worden ingespeeld.

Art. 3.1 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college. Het college stelt voor deze uitvoering nadere regels vast.

Art. 3.2 Hardheidsclausule

De hardheidsclausule is in de verordening opgenomen om het college enige vrijheid te geven bij het toepassen van de bepalingen. Of een dergelijke bepaling daadwerkelijk van toepassing zal zijn, is mede gelet op het individualiseringsbeginsel in de WWB nog onduidelijk. Immers het college is verplicht om op basis van dit beginsel de toepassing van de WWB te allen tijde op de belanghebbende af te stemmen. Ondanks voorgaande constatering wordt de clausule toch in de verordening opgenomen. De eventuele toepassing van deze hardheidsclausule dient echter wel tot het uiterste beperkt te worden. Bij het regelmatig toepassen van deze clausule dient aanpassing van de verordening te worden overwogen.

Art. 3.3 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Art. 3.4 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.