Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR439268
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR439268/3
Gemeenschappelijke regeling werkbedrijven Kust-, Duin en Bollenstreek (GR KDB)
Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 01-05-2025
Intitulé
Gemeenschappelijke regeling werkbedrijven Kust-, Duin en Bollenstreek (GR KDB)De raden en de colleges van burgemeester en wethouders van Hillegom, Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen en Wassenaar;
overwegende, dat de bestaande gemeenschappelijke regeling “Werkvoorzieningschap Kust-, Duin- en Bollenstreek” moet worden gewijzigd als gevolg van de inwerkingtreding per 1 januari 2015 van de Participatiewet en de gewijzigde Wet sociale werkvoorziening;
dat ook de per 1 januari 2015 in werking getreden gewijzigde Wet gemeenschappelijke regelingen tot aanpassing van de vigerende gemeenschappelijke regeling noopt;
dat niet alle deelnemende gemeenten gelijke bevoegdheden zullen overdragen, zodat het wenselijk is de gemeenschappelijke regeling een modulair karakter te geven;
dat de raden op grond van artikel 23, eerste lid, van de thans vigerende gemeenschappelijke regeling Werkvoorzieningschap Kust-, Duin- en Bollenstreek de regeling kunnen wijzigen bij eensluidende besluiten van ten minste twee derde der gemeenten;
dat, op grond van artikel 23, tweede lid van die regeling, indien bij de wijziging bevoegdheden van de colleges van burgemeester en wethouders zijn betrokken, daarnaast ook door ten minste twee derde van het aantal colleges van burgemeester en wethouders besluiten tot wijziging dienen te worden genomen;
dat de vigerende gemeenschappelijke regeling een gemengde regeling is omdat bevoegdheden van zowel de raden als van de colleges van burgemeester en wethouders zijn overgedragen;
dat bij de onderhavige wijziging niet langer bevoegdheden van de raden zijn betrokken, zodat in de nieuwe situatie gesproken kan worden van een zogenaamde collegeregeling;
gelet op de bepalingen van de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet, de Participatiewet en de Wet sociale werkvoorziening; besluiten:
de gemeenschappelijke regeling “Werkvoorzieningschap Kust-, Duin- en Bollenstreek” zodanig te wijzigen dat zij komt te luiden als volgt:
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
- a.
het openbaar lichaam: het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2 van deze regeling;
- b.
regeling: de onderhavige gemeenschappelijke regeling
- c.
wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen;
- d.
samenwerkingsmodule: een belang dat de gemeenschappelijke regeling behartigt en waarvoor een deelnemende gemeente al dan niet taken en bevoegdheden overdraagt;
- e.
raad: een gemeenteraad van de deelnemende gemeenten;
- f.
college: een college van burgemeester en wethouders van de deelnemers;
- g.
deelnemer: de aan deze regeling deelnemende gemeenten Hillegom, Katwijk, Lisse, Noordwijk, Oegstgeest, Teylingen en Wassenaar;
- h.
uitvoeringsregeling: de regeling die verandering kan aanbrengen in de overgedragen bevoegheden.
Artikel 2. Openbaar lichaam
-
1. Er is een openbaar lichaam, genaamd “Gemeenschappelijke regeling werkbedrijvenKust-, Duin- en Bollenstreek (GR KDB)”
-
2. Het openbaar lichaam bezit rechtspersoonlijkheid en is gevestigd te Voorhout.
Artikel 3. Bestuursorganen
De gemeenschappelijke regeling kent de volgende bestuursorganen:
- a.
het algemeen bestuur;
- b.
het dagelijks bestuur;
- c.
de voorzitter.
HOOFDSTUK 2. BELANGEN, TAKEN EN BEVOEGDHEDEN
Artikel 4. Belangen
Het openbaar lichaam behartigt de belangen van de deelnemers op het gebied van het uitvoeren van de Wet sociale werkvoorziening, de participatievoorziening beschut werk als bedoeld in artikel 10b van de Participatiewet en het plaatsen van werkzoekenden, al dan niet met een arbeidsbeperking, bij werkgevers.
Artikel 5. Taken
Het openbaar lichaam voert voor twee of meer deelnemers één of meer van de volgende taken uit:
- 1.
- A.
Samenwerkingsmodule sociale werkvoorziening
Het openbaar lichaam heeft binnen deze module tot taak de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening.
- B.
Samenwerkingsmodule participatievoorziening beschut werken.
-
Het openbaar lichaam heeft binnen deze module tot taak de uitvoering van de participatievoorziening beschut werken, als bedoeld in artikel 10 b van de Participatiewet.
- C.
Samenwerkingsmodule Re-integratie
-
Het openbaar lichaam heeft binnen deze module tot taak het plaatsen van werkzoekenden, al dan niet met een arbeidsbeperking, bij werkgevers.
- A.
- 2.
De colleges besluiten, na toestemming van de raden, per samenwerkingsmodule of zij hieraan deelnemen.
- 3.
De colleges kunnen, na toestemming van de raden en met betrekking tot de belangen, bedoeld in artikel 4, besluiten voor andere taken, dan in het eerste lid genoemd, samenwerkingsmodules toe te voegen. De toevoeging van een samenwerkingsmodule geschiedt door middel van een wijziging van de regeling.
Artikel 6. Bevoegdheden
-
1. Teneinde de belangen, genoemd in artikel 4, te kunnen verwezenlijken, zijn de bevoegdheden van de colleges, ieder voor zover zij deelnemen aan de samenwerkingsmodules, uit de Wet sociale werkvoorziening, alsmede uit de Participatiewet, voor zover deze betrekking hebben op de arbeidsinschakeling, overgedragen aan het bestuur van de regeling.
-
2. [vervallen]
HOOFDSTUK 3. HET ALGEMEEN BESTUUR
Artikel 7. Taken en bevoegdheden
-
1. Aan het algemeen bestuur behoren de taken en bevoegdheden toe die in de wet aan het algemeen bestuur zijn opgedragen, alsmede alle bevoegdheden die bij of krachtens deze regeling aan dit orgaan worden opgedragen en die niet aan het dagelijks bestuur of de voorzitter zijn opgedragen.
-
2. Het algemeen bestuur kan aan het dagelijks bestuur bevoegdheden overdragen, met uitzondering van:
- a.
het vaststellen van de kadernota;
- b.
het vaststellen en wijzigen van de begroting;
- c.
het vaststellen van de rekening;
- d.
het vaststellen van de algemene financiële en beleidsmatige kaders;
- e.
het vaststellen van regelingen;
- f.
het oprichten van of deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen,verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen;
- a.
-
3. Het algemeen bestuur kan besluiten tot het oprichten van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen.
Het algemeen bestuur besluit slechts tot zodanige oprichting of deelneming indien dit in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen belang. Het besluit wordt niet genomen dan nadat de raden van de deelnemers een ontwerpbesluit is toegezonden en gedurende twee maanden in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis te brengen van het algemeen bestuur.
Artikel 8. Samenstelling en zittingsduur
-
1. Ieder college wijst uit zijn midden één lid aan als lid van het algemeen bestuur.
Gelijktijdig wordt een plaatsvervanger aangewezen.
-
2. De leden van het algemeen bestuur hebben zitting gedurende dezelfde periode als de zittingsduur van het college van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten.
-
3. Het lidmaatschap eindigt zodra een lid ophoudt burgemeester of wethouder van dedesbetreffende gemeente te zijn.
-
4. De leden van het algemeen bestuur, die tussentijds ontslag nemen, stellen de voorzitter hiervan op de hoogte. Het ontslag gaat in zodra onherroepelijk in hun opvolging is voorzien.
-
5. De leden 2 tot en met 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de plaatsvervangende leden.
Artikel 9. Werkwijze, vergaderorde en inspraak
-
1. Besluiten van het algemeen bestuur worden genomen bij meerderheid van stemmen.
-
2. Het algemeen bestuur vergadert tenminste driemaal per jaar en voorts zo dikwijls de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig oordeelt of tenminste één vijfde van het aantal leden van het algemeen bestuur daarom verzoekt.
-
3. De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar.
-
4. Tot het sluiten van de deuren en het vergaderen in beslotenheid kan worden overgegaan met inachtneming van artikel 23 der Gemeentewet en artikel 22 der wet.
-
5. In een besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd of besloten worden over:
- a.
de kadernota;
- b.
de begroting en de wijzigingen daarvan;
- c.
de jaarrekening;
- d.
het wijzigen of opheffen van deze regeling of het nemen van besluiten over uittreding of toetreding van gemeenten;
- e.
het toevoegen, wijzigen of opheffen van samenwerkingsmodules;
- f.
het oprichten van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen.
- a.
-
6. Vergaderingen van het algemeen bestuur worden bekendgemaakt door aankondiging in een regionaal dagblad en op de website van de regeling.
-
7. Tijdens openbare vergaderingen van het algemeen bestuur is het mogelijk om in te spreken over onderwerpen op de agenda, die via de website en een openbare kennisgeving wordt bekendgemaakt. Tevens is het mogelijk een inspraakbijdrage schriftelijk in te dienen. De inschrijving voor het geven van een inspraakbijdrage geschiedt op de via de website en een openbare kennisgeving bekendgemaakte wijze.
-
8. Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast.
HOOFDSTUK 4. HET DAGELIJKS BESTUUR
Artikel 10. Taken en bevoegdheden
Aan het dagelijks bestuur is in elk geval opgedragen:
- a.
het dagelijks bestuur van de regeling te voeren, voor zover niet bij of krachtens de wet of de regeling het algemeen bestuur hiermede is belast;
- a.
beslissingen van het algemeen bestuur voor te bereiden en uit te voeren;
- b.
regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van het openbaar lichaam;
- c.
ambtenaren te benoemen, te schorsen en te ontslaan;
- d.
tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van het openbaar lichaam te besluiten, met uitzondering van die, bedoeld in artikel 31a der wet;
- a.
te besluiten namens het openbaar lichaam, het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het algemeen bestuur, voor zover het het algemeen bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist. Het dagelijks bestuur neemt, ook alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, alle conservatoire maatregelen en doet wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit.
Artikel 11. Samenstelling en zittingsduur
-
1. Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en twee andere leden, door het algemeen bestuur uit zijn midden aan te wijzen en te ontslaan.
-
2. De leden van het dagelijks bestuur worden aangewezen in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling.
-
3. Zij treden, onverminderd het bepaalde in artikel 14, lid 3 en 4, af op de dag van aftreden van de leden van het algemeen bestuur. Zij kunnen, indien zij opnieuw worden aangewezen tot lid van het algemeen bestuur, terstond opnieuw worden benoemd.
Artikel 12. Werkwijze en vergaderorde.
-
1. Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter dit nodig oordeelt of één lid van het dagelijks bestuur zulks schriftelijk, onder opgave van de te behandelen onderwerpen, verzoekt, in welk geval de vergadering binnen twee weken plaatsheeft.
-
2. Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen en overige werkzaamheden. Het reglement wordt ter kennis gebracht van het algemeen bestuur.
HOOFDSTUK 5. DE VOORZITTER
Artikel 13
-
1. De voorzitter wordt door het algemeen bestuur uit zijn midden aangewezen.
-
2. Bij afwezigheid van de voorzitter wordt hij vervangen door een lid van het dagelijks bestuur, door dat bestuur uit zijn midden aangewezen.
-
3. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.
-
4. Hij tekent de stukken, die van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur uitgaan.
Deze stukken worden mede-ondertekend door de secretaris.
-
5. Het dagelijks bestuur kan besluiten de ondertekening van stukken, die van dit bestuur uitgaan, op te dragen aan een ander lid van dit bestuur of aan de secretaris.
-
6. De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar lichaam in en buiten rechte. Hij kan de vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen gemachtigde.
HOOFDSTUK 6. INLICHTINGEN, VERANTWOORDING EN ONTSLAG
Artikel 14. Het dagelijks bestuur en de voorzitter ten opzichte van het algemeen bestuur
-
1. De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.
Zij geven gevraagd en ongevraagd aan het algemeen bestuur alle informatie, die voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur te voeren en gevoerde bestuur nodig is.
-
2. Zij geven, tezamen dan wel afzonderlijk, aan het algemeen bestuur, wanneer dit bestuur of één of meer leden daarvan hierom verzoekt, alle gevraagde inlichtingen.
-
3. Een lid van het dagelijks bestuur kan door het algemeen bestuur worden ontslagen indien dit lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. Op het ontslagbesluit is artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
-
4. Het bepaalde in de voorgaande leden is van overeenkomstige toepassing op de voorzitter voor het door hem gevoerde bestuur.
Artikel 15. Informatieplicht van het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter ten opzichte van de raden
-
1. Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter geven aan de raden van de deelnemers gevraagd en ongevraagd alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door deze besturen gevoerde bestuur nodig is.
-
2. Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter verstrekken aan de raden van de deelnemende gemeenten alle inlichtingen die door één of meer leden van die raden worden verlangd.
Artikel 16. De leden van het algemeen bestuur ten opzichte van de deelnemers
-
1. Een lid van het algemeen bestuur verschaft het college dat dit lid heeft aangewezen alle inlichtingen, die door het college worden verlangd.
-
2. Een lid van het algemeen bestuur is het college dat dit lid heeft aangewezen verantwoording verschuldigd voor het door hem/haar in het algemeen bestuur gevoerde beleid.
-
3. Een lid van het algemeen bestuur kan, onverminderd het bepaalde in artikel 7, door het college dat hem heeft aangewezen worden ontslagen, indien dit lid het vertrouwen van het college niet meer bezit
-
4. Met inachtneming van artikel 19, eerste lid, der wet is het bepaalde in het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de raden van de deelnemende gemeenten.
HOOFDSTUK 7. HET PERSONEEL
Artikel 17. Personeel
Het openbaar lichaam kan personeel aanstellen.
Artikel 18. De secretaris
-
1. Tot het personeel van het openbaar lichaam behoort de secretaris.
-
2. Het dagelijks bestuur wijst de secretaris aan. De aanwijzing eindigt van rechtswege met ingang van de datum dat de uitoefening van de functie van secretaris geen onderdeel meer uitmaakt van de werkzaamheden van de betreffende ambtenaar.
-
3. De secretaris wordt bij verhindering of ontstentenis vervangen door een plaatsvervanger, die eveneens door het dagelijks bestuur wordt aangewezen. De aanwijzing eindigt van rechtswege met ingang van de datum dat de uitoefening van de functie van plaatsvervangend secretaris geen onderdeel meer uitmaakt van de werkzaamheden van de betreffende ambtenaar.
-
4. De secretaris staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter bij de oefening van hun taak terzijde.
Artikel 19 . Rechtspositie
-
1. Voor het personeel, in dienst op basis van module A als bedoeld in artikel 5 lid 1, is de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de sociale werkvoorziening van toepassing.
-
2. Voor het personeel, in dienst op basis van module B als bedoeld in artikel 5 lid 1, is de Collectieve Arbeidsovereenkomst Aan de slag van toepassing.
-
3. Voor het overige personeel van het openbaar lichaam geldt de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor niet-gemeenten, die gelijk is aan de Collectieve Arbeidsovereenkomst Gemeenten.
HOOFDSTUK 8. FINANCIËN
Artikel 20. De kadernota
Het dagelijks bestuur zendt vóór 30 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, en na raadpleging van het algemeen bestuur, de algemene financiële en beleidsmatige kaders en de voorlopige jaarrekening aan de raden van de deelnemers.
Artikel 21. De begroting
-
1. De begroting bestaat uit een algemeen deel en uit deelbegrotingen voor de samenwerkingsmodules.
-
2. Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting twaalf weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden toe aan de raden van de deelnemers.
-
3. De raden kunnen bij het dagelijks bestuur gedurende de in lid 2 bedoelde periode hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.
-
4. Het dagelijks bestuur stelt overeenkomstig de wet de raden van de deelnemers voorafgaande aan het vaststellen van de begroting schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het derde lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.
-
5. Het algemeen bestuur stelt de begroting vast voor 15 september van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.
-
6. Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 september van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten.
-
7. Nadat deze is vastgesteld zendt het algemeen bestuur, zo nodig, de begroting aan de raden van de deelnemers, die ter zake bij gedeputeerde staten hun zienswijze naar voren kunnen brengen.
-
8. Het bepaalde in de leden 2, 3, 6 en 7, is van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, met uitzondering van de in lid 5 en lid 6 genoemde datum.
Artikel 22. De jaarrekening
-
1. De jaarrekening bestaat uit een algemeen deel en uit deelrekeningen voor de samenwerkingsmodules.
-
2. Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening vast in het jaar, volgend op het jaar waarop deze betrekking heeft.
-
3. Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na vaststelling, doch in elk geval vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, ter kennisneming aan de raden van de deelnemers en aan gedeputeerde staten.
Artikel 23. Administratie en kostentoerekening
-
1. Ten aanzien van de in artikel 5 genoemde samenwerkingsmodules worden afzonderlijke administraties aangehouden.
-
2. Kosten die betrekking hebben op alle modules worden op basis van evenredigheid toegedeeld aan de samenwerkingsmodules.
Artikel 24. Bijdragen van de gemeenten
-
1. De kosten van samenwerkingsmodule A worden over de deelnemers van deze module verdeeld op basis van het aantal uit die gemeenten afkomstige personen, die een dienstbetrekking vervullen voor het verrichten van arbeid onder aangepaste omstandigheden.
-
2. De kosten van samenwerkingsmodule B worden over de deelnemers van deze module verdeeld op basis van het aantal uit die gemeenten afkomstige personen, die in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden arbeid verrichten.
-
3. De kosten van samenwerkingsmodule C worden over de deelnemers van deze module verdeeld op basis van de verdeelsleutel die door het algemeen bestuur telkenjare bij de behandeling van de begroting wordt vastgesteld.
-
4. De deelnemende gemeenten betalen bij wijze van voorschot op 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober van elk kalenderjaar telkens een kwart van de in de begroting opgenomen bijdrage.
HOOFDSTUK 9. ARCHIEF
Artikel 25.
-
1. Het dagelijks bestuur is belast met de zorg voor de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam, overeenkomstig een door het algemeen bestuur, met inachtneming van artikel 40 van de Archiefwet 1995, vast te stellen Archiefregeling.
-
2. Het dagelijks bestuur is tevens belast met de zorg voor de archiefbescheiden die worden gevormd krachtens de aan het openbaar lichaam gedelegeerde taken.
-
3. Bij opheffing van de regeling worden de archiefbescheiden overgebracht naar archiefbewaarplaats van de gemeente van vestiging van het openbaar lichaam.
-
4. De secretaris is belast met het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden.
Hoofdstuk 10. WIJZIGING, TOETREDING, UITTREDI NG EN OPHEFFING
Artikel 26. Wijziging van de regeling
-
1. Het dagelijks bestuur, de colleges en de raden van de deelnemers kunnen aan het algemeen bestuur voorstellen doen tot wijziging van de regeling.
-
2. Indien het algemeen bestuur wijziging van de regeling wenselijk acht, doet het dagelijks bestuur het door het algemeen bestuur vastgestelde ontwerp voor wijziging van de regeling toekomen aan de colleges van de deelnemers.
-
3. Een wijziging van de regeling vindt plaats met inachtneming van artikel 1 van de wet, met dien verstande dat:
- a.
het dagelijks bestuur ontvangen zienswijzen van de raden (of mededelingen tot afzien ervan) doorzendt naar het algemeen bestuur;
- b.
het algemeen bestuur de ontvangen zienswijzen beoordeelt en beziet of deze aanleiding geven tot heroverweging of aanpassing van het voorstel tot wijziging van de regeling;
- c.
het voorstel tot wijziging van de regeling aan de colleges van de deelnemers wordt toegezonden met een reactie op de ontvangen zienswijzen.
- a.
-
4. De regeling kan worden gewijzigd door een daartoe strekkend eensluidend besluit van de colleges.
-
5. De colleges van de deelnemers gaan niet over tot het wijzigen van de regeling dan na verkregen toestemming van de gemeenteraden. De toestemming kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
Artikel 27. Toevoeging en wijziging van een samenwerkingsmodule
Een module kan worden toegevoegd aan de regeling of worden gewijzigd als de colleges van alle deelnemers daarmee instemmen. Het bepaalde in artikel 26 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 28. Toetreding tot de regeling
-
1. Toetreding tot deze regeling vindt plaats bij daartoe strekkende besluiten van de colleges alsmede van het college van de potentieel deelnemende gemeente, met inachtneming van artikel 1 van de wet.
-
2. Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van toetreding van een nieuwe deelnemer en kan aan die toetreding voorwaarden verbinden.
-
3. De toetreding treedt in werking op een in overleg tussen het algemeen bestuur en het college van de toetredende gemeente te bepalen tijdstip, dat niet ligt vóór het tijdstip waarop de in het eerste lid genoemde besluiten zijn genomen en bekendgemaakt.
Artikel 29. Toetreding tot een samenwerkingsmodule
-
1. Een college kan deelnemen aan een bestaande samenwerkingsmodule als bedoeld in artikel 5, lid 1, krachtens een daartoe strekkend besluit van dat college, met inachtneming van artikel 1 van de wet.
-
2. Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van toetreding van een nieuwe deelnemer en kan aan die toetreding voorwaarden verbinden.
-
3. De deelneming treedt in werking op een in overleg tussen het algemeen bestuur en het college van de toetredende gemeente te bepalen tijdstip, dat niet ligt vóór het tijdstip waarop de in het eerste lid genoemde besluiten zijn genomen en bekendgemaakt.
Artikel 30. Uittreding uit de regeling
-
1. Een deelnemer kan uit de regeling treden krachtens een daartoe strekkend besluit, genomen na verkregen toestemming van de raad. Daarbij wordt een opzegtermijn van één jaar in acht genomen, ingaande 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin het besluit genomen is.
-
2. Het voornemen tot uittreding wordt bij aangetekende brief bekend gemaakt aan het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam.
-
3. Na ontvangst van de in lid 2 bedoelde brief wordt in overleg met de uittredende deelnemer aan een onafhankelijke registeraccountant opdracht gegeven om, op basis van de gangbare principes bij uittreding, een plan op te stellen dat ten minste inzicht geeft in de gevolgen van de uittreding voor het vermogen van het openbaar lichaam en de deelnemers, waarbij moet worden gedacht aan afspraken over personeel, contracten, huisvesting en investeringen en alle kosten, die direct of indirect samenhangen met de uittreding.
-
4. Het in lid 3 bedoelde plan wordt uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van het in lid 2 bedoelde verzoek door het algemeen bestuur vastgesteld. In het plan worden minimaal opgenomen de financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties die het directe gevolg zijn van de uittreding van de deelnemer voor de regeling, het aandeel van de uittredende partij op de reserves en de gevolgen voor het vermogen van het openbaar lichaam, waarbij ook moet worden gedacht aan afspraken over personeel, contracten, huisvesting en investeringen. De gangbare regels uit vaste rechtspraak worden hierbij in acht genomen en het uittredingsplan wordt als besluit bekendgemaakt (ook) aan de uittredende deelnemer. De uit het plan voortvloeiende financiële verplichtingen zijn voor de uittredende deelnemer bindend.
-
5. Nadat het plan is vastgesteld is de uittredende deelnemer gehouden binnen zes maanden aan de daarin omschreven financiële verplichtingen te voldoen.
Artikel 31. Uittreding uit een samenwerkingsmodule
-
1. Een deelnemer kan uit een samenwerkingsmodule treden krachtens een daartoe strekkend besluit van het college van die gemeente en na verkregen toestemming van de raad. Daarbij wordt een opzeggingstermijn van één jaar in acht genomen, ingaande 1 januari van het eerstvolgend jaar.
-
2. De bepalingen van artikel 30, tweede tot en met vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
-
3. Indien een deelnemer besluit uit een samenwerkingsmodule te treden en als gevolg daarvan eveneens uit de regeling treedt, is het bepaalde in artikel 30 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 32. Opheffing en liquidatie van de regeling
-
1. De regeling kan worden opgeheven krachtens een daartoe strekkend besluit van de colleges en na verkregen toestemming van de raden van alle deelnemers.
-
2. In geval van opheffing van de regeling besluit het algemeen bestuur tot liquidatie en regelt het de financiële, personele en andere gevolgen van de opheffing in een liquidatieplan.
-
3. Het liquidatieplan wordt door het algemeen bestuur, de colleges en de raden van alle deelnemers gehoord, vastgesteld.
-
4. Het liquidatieplan geeft regels voor de wijze waarop de deelnemers, voor zover het saldo ontoereikend is, zorg dragen voor de nakoming van de verplichtingen van het openbaar lichaam, uitgaande van de financiële lasten en risico’s van de deelnemende gemeente per samenwerkingsmodule.
-
5. Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de liquidatie.
-
6. Zo nodig blijven de organen van het openbaar lichaam, ook na de opheffing in functie totdat de liquidatie is voltooid.
Artikel 33. Opheffing van een samenwerkingsmodule
-
1. Een samenwerkingsmodule kan worden opgeheven krachtens een daartoe strekkend besluit van de colleges en na verkregen toestemming van alle raden van de deelnemers.
-
2. Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van deze opheffing.
HOOFDSTUK 11. SLOTBEPALINGEN
Artikel 34. Geschillen
Geschillen omtrent de toepassing, in de ruimste zin, van deze regeling worden ingevolge artikel 28 van de wet beslist door gedeputeerde staten.
Artikel 35. Duur van de regeling
De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.
Artikel 36. Inwerkingtreding
De regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op die van de bekendmaking, als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de wet.
Artikel 37. Evaluatie
De werking van deze regeling wordt na 5 jaar geëvalueerd, te rekenen vanaf 1 juli 2024.
Artikel 38. Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: “Gemeenschappelijke regeling werkbedrijven Kust-, Duin en Bollenstreek (GR KDB)”.
Artikel 39. Toezending regeling aan gedeputeerde staten
[vervallen]
Ondertekening
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl