Regeling vervallen per 24-08-2018

Besluit nadere regels Maatschappelijke Ondersteuning Veenendaal

Geldend van 01-01-2017 t/m 23-08-2018

Intitulé

Besluit nadere regels Maatschappelijke Ondersteuning Veenendaal

Inleiding

Vanaf 2015 is de Wet Maatschappelijke Ondersteuning ingrijpend veranderd. De Wmo 2015 gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van mensen om hun vragen en beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid thuis en maatschappelijke participatie op te lossen en verantwoordelijkheid van gemeenten om aanvullende ondersteuning te bieden waar nodig.

In de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning geeft de gemeente Veenendaal zijn juridische kaders voor invulling van de Wmo in Veenendaal aan. Deze verordening is door de gemeenteraad vastgesteld vanuit zijn kaderstellende bevoegdheid.

In onderhavig Besluit nadere regels Maatschappelijke Ondersteuning zijn de rechten en plichten van de betrokkenen bij de uitvoering van deze wet verder ingevuld. Onderdelen van de wet die in de verordening afdoende zijn beschreven komen niet terug in de regels. Zowel de rechten en plichten van de gemeente in de uitvoering van de Wmo staan omschreven als de rechten en plichten van inwoners en andere betrokkenen.

In dit document worden eerst de nadere regels Maatschappelijke Ondersteuning beschreven. In een bijlage bij dit besluit volgt een toelichting, om de betrokkenen mee te nemen in het denkkader van het college.

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1- Begripsbepalingen

  • 1. aanbieder: natuurlijk persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren.

  • 2. aanvraag: verzoek om een maatwerkvoorziening van een belanghebbende aan het college waarop een besluit wordt gevraagd, nadat het onderzoek conform artikel 2.3.2 van de wet is afgerond binnen 6 weken, dan wel nadat door het college verzuimd is dit onderzoek binnen 6 weken af te ronden.

  • 3. algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten.

  • 4. algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang.

  • 5. belanghebbende (artikel 1:2, eerste lid, Awb): degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

  • 6. beschermd wonen: wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 7. bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet.

  • 8. budgetplan: een overzicht van de door de cliënt voorgenomen besteding van het te verlenen persoonsgebonden budget waaruit blijkt dat de ondersteuning veilig, cliëntgericht en doeltreffend is.

  • 9. budgetperiode: betalingsperiode van het persoonsgebonden budget (is gelijk aan de periode die het CAK hanteert voor inning van eigen bijdragen).

  • 10. CAK: het Centraal Administratie Kantoor, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet langdurige zorg en artikel 1.1.1 van de Wmo.

  • 11. cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet.

  • 12. college: college van burgemeester en wethouders van Veenendaal of een door het college gemandateerde;

  • 13. gebruikelijke hulp: hulp of inzet die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.

  • 14. gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo.

  • 15. hulpmiddel: roerende zaak die bedoeld is om beperkingen in de zelfredzaamheid of de participatie te verminderen of weg te nemen.

  • 16. individuele ondersteuning: omvat activiteiten voor en met cliënten met beperkingen ten gevolge van een somatische, psychogeriatrische en/of psychiatrische aandoening en/of een verstandelijke en/of lichamelijke beperking en is gericht op het bevorderen, het behoud of het compenseren van zelfredzaamheid van de cliënt.

  • 17. logeeropvang: opvang gericht op respijtzorg, bedoeld om overbelasting bij mantelzorgers te voorkomen of te verminderen.

  • 18. maatschappelijke ondersteuning:

    • a)

      bevorderen van de sociale samenhang, mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld;

    • b)

      zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psycho-sociale problemen;

    • c)

      bieden van beschermd wonen en opvang.

  • 19. maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

    • a)

      ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen;

    • b)

      ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen;

    • c)

      ten behoeve van beschermd wonen en opvang.

  • 20. mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

  • 21. melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo.

  • 22. niet-professionele ondersteuner: alle mensen die niet voldoen aan de voorwaarden in artikel 25 van dit besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning Veenendaal.

  • 23. ondersteuningsplan: een door de aanbieder van individuele- en groepsondersteuning, in overleg met de cliënt, opgesteld document waarin is aangegeven welke activiteiten worden uitgevoerd en welke doelen worden beoogd.

  • 24. opvang(als bedoeld in de definitie van de Wmo): onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid, als gevolg van huiselijk geweld en die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 25. participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer.

  • 26. persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid onderdeel a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen.

  • 27. persoonsgebonden budget (pgb): bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken.

  • 28. persoonsgegevens, verwerking van persoonsgegevens, bestand, verantwoordelijke en bewerker:hetgeen daaronder wordt verstaan staat vermeld in artikel 1 van de Wet bescherming persoonsgegevens.

  • 29. professionele zorgaanbieder: een zorgaanbieder die voldoet aan de voorwaarden in artikel 25 van dit besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning Veenendaal.

  • 30. sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt.

  • 31. verordening: Verordening maatschappelijke ondersteuning Veenendaal.

  • 32. voorliggende voorziening: een voorziening anders dan ingevolge de wet, niet op grond van een wettelijke bepaling waarmee het resultaat geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden.

  • 33. voorziening: algemene voorziening of maatwerkvoorziening.

  • 34. wet: Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015

  • 35. wlz: Wet langdurige zorg, deze wet vervangt per 2015 de Algemene Wet Bijzondere ziektekosten (AWBZ).

  • 36. woningaanpassing: bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte.

  • 37. zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

  • 38. zvw: Zorgverzekeringswet.

Hoofdstuk 2. Algemene voorziening schoonmaakondersteuning

Per 1 januari 2015 bieden we eenvoudige ondersteuning op huishoudelijk gebied in de vorm van een algemene voorziening schoonmaakondersteuning. Deze nieuwe ondersteuningsvorm geldt per januari 2016 voor alle cliënten. Voor meer complexe ondersteuning bij het voeren van een huishouden is een maatwerkvoorziening individuele ondersteuning beschikbaar.

Artikel 2- Procedure algemene voorziening schoonmaakondersteuning

  • 1. Cliënten kunnen zich melden bij een zorgaanbieder die gecontracteerd is voor schoonmaakondersteuning als algemene voorziening.

  • 2. De zorgaanbieder toetst of de cliënt beperkt is in het voeren van een huishouden.

Hoofdstuk 3. Woonvoorzieningen

Artikel 3- Woonvoorziening als maatwerkvoorziening

1.Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen.

Artikel 4- Vormen van een woonvoorziening

De volgende woonvoorzieningen zijn mogelijk:

  • 1.

    Niet-bouwkundige woonvoorzieningen, zoals douchehulpmiddelen, tilliften en trapliften.

  • 2.

    Bouwkundige woningaanpassingen, zoals een verbouwing of aanbouw. Bij verbouwing of aanbouw gelden de volgende elementen:

    • a)

      De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening. Indien de voorziening door de bewoner(s) zelf wordt getroffen dan vervalt de post loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor vergoeding in aanmerking.

    • b)

      De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw (RWU 1991).

    • c)

      Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10 procent van de aanneemsom (inclusief BTW) voor zover het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing wordt ingeschakeld.

    • d)

      De leges voor de bouwvergunning, voor zover de bouwvergunning betrekking heeft op het treffen van de voorziening.

    • e)

      De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting.

    • f)

      De door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn.

    • g)

      De kosten in verband met noodzakelijk en technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing.

    • h)

      De kosten van (her)aansluiting op de openbare nutsvoorziening.

    • i)

      Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de plaats waar toegang is tot de aangebrachte voorziening; dit is op basis van individueel maatwerk, uitgaande van de individuele situatie.

  • 3.

    Bezoekbaar / logeerbaar maken van een woning.

In afwijking van het gestelde in artikel 7 kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar/logeerbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz-instelling. Het bedrag dat verstrekt wordt bij het bezoekbaar / logeerbaar maken van een woning betreft maximaal € 2.300,-.

4. Verhuizen: indien het college vaststelt dat een cliënt in verband met zijn beperkingen het beste kan verhuizen naar een geschikte woning, omdat de bestaande woning niet of moeilijk aangepast kan worden of de kosten hiervoor te hoog zijn, kan een verhuisvergoeding van maximaal € 2.850,- verstrekt worden.

Artikel 5- Wijze van verstrekken

  • 1. In natura: de gemeente verstrekt hulpmiddelen dan wel aanpassingen via gecontracteerde leverancier(s) of op basis van een of meerdere offertes.

  • 2. In de vorm van een persoonsgebonden budget: indien de cliënt voldoet aan de eisen zoals gesteld in hoofdstuk 9 kan een woonhulpmiddel dan wel aanpassing in de vorm van een pgb verstrekt worden.

Artikel 6- Terugbetaling bouwkundige woningaanpassing bij verkoop

1.Wanneer een woning binnen 10 jaar na gereedmelding van de woningaanpassing wordt verkocht, dient de meerwaarde van de woning als gevolg van de aangebrachte woonvoorziening te worden terugbetaald volgens onderstaand afschrijvingsschema.

Terug te betalen bij verkoop binnen:

  • a)

    Jaar 1 en 2: 100% van de meerwaarde;

  • b)

    Jaar 3 en 4: 80% van de meerwaarde;

  • c)

    Jaar 5 en 6: 60% van de meerwaarde;

  • d)

    Jaar 7 en 8: 40% van de meerwaarde;

  • e)

    Jaar 9 en 10: 20% van de meerwaarde.

    • 2.

      De meerwaarde wordt bepaald op grond van een taxatie door een onafhankelijke taxateur. De taxatiekosten worden vergoed in het kader van de wet.

Artikel 7- Persoonsgebonden budget woonvoorziening

  • 1. Een persoonsgebonden budget voor een bouwkundige woningaanpassing in of aan een woonruimte kan verleend worden aan de eigenaar van een koopwoning of aan een huurder. In geval van een huurder dient met de eigenaar van de woning te worden overlegd over de aanpassing.

  • 2. Het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld op het bedrag van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate woonvoorziening, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingkosten (onderhoud, reparatie).

  • 3. Instandhoudingkosten worden gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud van de betreffende woonvoorziening over het jaar voorafgaand aan het laatste volle kalenderjaar vóór de toekenning van de voorziening.

  • 4. Op het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening zijn eveneens de volgende punten van toepassing:

    • a)

      De voorziening moet minimaal voldoen aan het CE-keurmerk.

    • b)

      De voorziening moet binnen 6 maanden na de verzenddatum van de beschikking zijn aangeschaft dan wel zijn gerealiseerd.

Hoofdstuk 4. Vervoer

Artikel 8- Vervoersvoorziening als maatwerkvoorziening

De volgende vervoersvoorzieningen kunnen worden verstrekt als maatwerkvoorziening:

  • 1.

    Collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV):

  • a)

    standaard worden 2.500 kilometers per jaar toegekend;

  • b)

    op basis van het onderzoek kan binnen de voorziening CVV meer maatwerk geboden worden, mits de geldende contracten met de aanbieder van CVV hiervoor ruimte bieden.

  • 2.

    Indien uit onderzoek blijkt dat een persoon ondersteuning nodig heeft voor lokaal vervoer in het kader van zelfredzaamheid en participatie, dan kan een voorziening worden toegekend zoals een scootmobiel, een aangepaste fiets of een handbike.

  • 3.

    Indien uit onderzoek blijkt dat een persoon ondersteuning nodig heeft in de vorm van het gebruik van een eigen (aangepaste) auto, dan kan hiervoor een persoonsgebonden budget verstrekt worden, voor zover deze niet tot het normale bestedingspatroon van de cliënt behoort, van maximaal € 50,- per 4 weken.

  • 4.

    Vervoer naar en van een groepsgerichte ondersteuning wordt, indien nodig, geregeld door de gecontracteerde aanbieder van groepsgerichte ondersteuning, zoals omschreven in artikel 18 van dit besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning Veenendaal.

Artikel 9- Wijze van verstrekken van een vervoersvoorziening

  • 1. In natura: de gemeente verstrekt vervoersvoorzieningen via gecontracteerde leveranciers of op basis van een offerte van een niet gecontracteerde leverancier.

  • 2. In pgb: indien de cliënt voldoet aan de eisen zoals gesteld in hoofdstuk 9 kan een vervoersvoorziening in de vorm van een pgb verstrekt worden. Collectief vervoer kan niet als pgb verstrekt worden.

Artikel 10- Persoonsgebonden budget vervoersvoorziening

  • 1. Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op het bedrag van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingkosten (onderhoud, reparatie en accessoires).

  • 2. De instandhoudingkosten worden gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud van de vervoersvoorziening over het jaar voorafgaand aan het laatste volle kalenderjaar vóór de toekenning van de voorziening.

  • 3. Op het persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening zijn de volgende punten van toepassing.

    • a)

      Indien de vervoersbehoefte van gezinsleden geheel samenvalt, wordt ten hoogste het maximale persoonsgebonden budget van één persoon per gezin toegekend.

    • b)

      Voor zover de vervoersbehoefte van gezinsleden gedeeltelijk samenvalt, wordt ten hoogste anderhalf maal het maximale persoonsgebonden budget van één persoon toegekend.

Hoofdstuk 5. Rolstoelvoorzieningen

Artikel 11- Rolstoelvoorziening als maatwerkvoorziening

  • 1. Een persoon met een beperking kan voor een rolstoel in aanmerking komen wanneer:

  • a) aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken;

  • b) hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de zorgverzekeringswet of andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden;

  • c) indien een algemene voorziening niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

Artikel 12- Wijze van verstrekken rolstoelvoorziening

  • 1. In natura: de gemeente verstrekt een rolstoelvoorziening via gecontracteerde leveranciers in bruikleen.

  • 2. In pgb: indien de cliënt voldoet aan de eisen zoals gesteld in hoofdstuk 9 kan een rolstoelvoorziening in de vorm van een pgb verstrekt worden.

Artikel 13- Sportvoorzieningen

  • 1. Indien uit onderzoek blijkt dat een persoon ondersteuning nodig heeft voor sporten in het kader van zelfredzaamheid en participatie kan een sportvoorziening worden toegekend indien de persoon voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a) de cliënt is aantoonbaar lid van een sportvereniging waar de benodigde voorziening voor nodig is.

  • b) de cliënt kan aantonen dat de sportvoorziening nodig is om te kunnen participeren.

  • 2. Wijze van verstrekken: Indien de cliënt voldoet aan de eisen zoals gesteld in hoofdstuk 9, dan kan een sportvoorziening in de vorm van een pgb verstrekt worden. De hoogte van het pgb bedraagt maximaal € 3.000,- met een gebruiksduur van drie jaar.

Hoofdstuk 6. Begeleiding

Artikel 14- Vormen van begeleiding

Een voorziening voor begeleiding kan verstrekt worden in de vorm van:

  • 1.

    individuele ondersteuning (categorieën licht, midden en zwaar), of;

  • 2.

    groepsgerichte ondersteuning (vormen dagbesteding en dagopvang, beiden in categorieën licht, midden en zwaar).

Artikel 15- Wijze van verstrekken

  • 1. In natura: de gemeente verstrekt begeleiding via gecontracteerde zorgaanbieders.

  • 2. In pgb: indien de cliënt voldoet aan de eisen zoals gesteld in hoofdstuk 9 kan begeleiding in de vorm van een pgb verstrekt worden.

Artikel 16- Individuele ondersteuning

  • 1.De inzet van individuele ondersteuning moet leiden tot één of meer resultaten op de volgende ondersteuningsgebieden:

  • a) Huishouden

  • b) Zelfzorg

  • c) Relatiemanagement

  • d) Post/administratie/financiën

  • e) Uitgebreide ondersteuningsvraaganalyse.

    2.Individuele ondersteuning, categorie licht

  • a) Lichte ondersteuning betreft het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het uitvoeren van regie en/of het ondersteunen bij praktische vaardigheden en handelingen. Er worden taken overgenomen die de cliënt zelf niet meer kan verrichten en die ook niet (meer) kunnen worden aangeleerd. Er is geen intensief toezicht nodig op het functioneren van de cliënt, bijvoorbeeld om het gedrag te kunnen bijsturen of complicaties bij een ziekte te voorkomen. Het ziektebeeld van de cliënt is ook niet dermate complex dat een hoge graad van deskundigheid nodig is voor de omgang met de cliënt.

  • b) De huishoudelijke ondersteuning 2 (HO2) die werd geboden door zorgaanbieders is nu opgenomen in het product individuele ondersteuning licht. Eenvoudige huishoudelijke taken worden overgenomen en de regie van het huishouden wordt geheel of gedeeltelijk overgenomen.

    3.Individuele ondersteuning, categorie midden

  • a) Bij ondersteuning in de categorie ‘midden’ gaat het om meer complexe ziektebeelden (er zijn zodanige stoornissen en beperkingen dat kennis van het ziektebeeld en deskundigheid in de omgang hiermee noodzakelijk is) en/of meer complexe activiteiten (er is bijvoorbeeld toezicht en sturing nodig op het psychisch of lichamelijk functioneren van de cliënt of de cliënt is leerbaar en er kan geoefend worden met het aanbrengen van structuur en/of uitvoeren van handelingen/vaardigheden).

  • b) Van de ondersteuner wordt methodisch handelen verwacht. Hij/zij kan doelgericht werken aan het behalen van een resultaat conform het ondersteuningsplan. Het te behalen doel kan zijn: (gedeeltelijk) herstel, behoud of vertraging in mogelijke achteruitgang van de zelfredzaamheid.

    4.Individuele ondersteuning, categorie zwaar

  • a) Zware ondersteuning wordt ingezet in de meest complexe situaties. Te denken valt hierbij aan de aanwezigheid van ernstige gedragsstoornissen, risicovolle instabiele ziektebeelden, multiprobleemsituaties.

  • b) Van de ondersteuner wordt methodisch handelen verwacht, aangepast aan de complexiteit van de ondersteuningsvraag. Hij/zij kan doelgericht werken aan het behalen van een resultaat conform het ondersteuningsplan. Het te behalen doel kan zijn: (gedeeltelijk) herstel, behoud of vertraging in mogelijke achteruitgang van de zelfredzaamheid.

Artikel 17- Groepsgerichte Ondersteuning

  • 1. Groepsgerichte ondersteuning kent twee vormen, dagbesteding en dagopvang.

  • a) Dagbesteding is een vorm van groepsgerichte ondersteuning gericht op het structureren van de dag, op praktische ondersteuning en op het oefenen van vaardigheden die de zelfredzaamheid bevorderen. De dagbesteding houdt in een structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel en methodische aanpak, waarbij de cliënt actief wordt betrokken en die hem/haar zingeving verleent. En (toewerken naar) een passende vorm van maatschappelijke participatie, waar mogelijk naar (betaalde) arbeid of een re-integratietraject. Deze ondersteuning is vooral bedoeld voor jongeren vanaf 18 jaar en volwassenen tot 67 jaar, waarbij sprake is van een (definitieve) arbeidsbeperking.

  • b) Dagopvang is een vorm van groepsgerichte ondersteuning gericht op contacten en een betekenisvolle invulling van de dag, waar maatschappelijke participatie buiten de dagopvang niet mogelijk of gewenst is. En het bieden van activiteiten met als doel het aanbrengen van structuur, sociale participatie, zoveel mogelijk handhaven van de zelfredzaamheid en cognitieve capaciteiten en vaardigheden, het voorkomen van sociaal isolement en het ontlasten van mantelzorgers.

  • 2. Groepsgerichte ondersteuning, categorie licht

  • a) Lichte groepsgerichte ondersteuning betreft het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het uitvoeren van regie en/of het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen. Er worden taken overgenomen die de cliënt zelf niet meer kan en die ook niet (meer) kunnen worden aangeleerd. Er is geen intensief toezicht nodig op het functioneren van de cliënt, bijvoorbeeld om gedrag te kunnen bijsturen of bijvoorbeeld complicaties bij een ziekte te voorkomen. Het ziektebeeld van de cliënt is ook niet dermate complex dat een hoge graad van deskundigheid nodig is voor de omgang met de cliënt.

  • 3. Groepsgerichte ondersteuning, categorie midden

  • a) Bij groepsgerichte ondersteuning in de categorie ‘midden’ gaat het om meer complexe ziektebeelden (er zijn zodanige stoornissen en beperkingen dat kennis van het ziektebeeld en deskundigheid in de omgang hiermee noodzakelijk is) en/of meer complexe activiteiten (er is bijvoorbeeld toezicht en sturing nodig op het psychisch of lichamelijk functioneren van de cliënt of de cliënt is leerbaar en er kan geoefend worden met het aanbrengen van structuur en/of uitvoeren van handelingen/vaardigheden).

  • b) Van de ondersteuner wordt methodisch handelen verwacht. Hij/zij kan doelgericht werken aan het behalen van een resultaat conform het ondersteuningsplan. Het te behalen resultaat kan zijn (gedeeltelijk) herstel, behoud of vertraging in mogelijke achteruitgang van de zelfredzaamheid.

  • 4. Groepsgerichte ondersteuning, categorie zwaar

  • a) Zware groepsgerichte ondersteuning wordt ingezet in de meest complexe situaties. Te denken valt hierbij aan de aanwezigheid van ernstige gedragsstoornissen, risicovolleinstabiele ziektebeelden, multiprobleemsituaties.

  • b) Van de ondersteuner wordt methodisch handelen verwacht, aangepast aan de complexiteit van de ondersteuningsvraag. Hij/zij kan doelgericht werken aan het behalen van een resultaat conform het ondersteuningsplan. Het te behalen doel kan zijn: (gedeeltelijk) herstel, behoud of vertraging in mogelijke achteruitgang van de zelfredzaamheid.

Artikel 18- Vervoer naar en van groepsgerichte ondersteuning

  • 1. Indien een cliënt die gebruik maakt van groepsgerichte ondersteuning niet in staat is zichzelf te vervoeren kan een voorziening vervoer naar en van groepsgerichte ondersteuning worden toegekend.

  • 2. Zorgaanbieders die gecontracteerd zijn voor groepsgerichte ondersteuning dragen zorg voor het vervoer naar en van de groepsgerichte ondersteuning. De randvoorwaarden hiervoor zijn geregeld in de contracten met de zorgaanbieders van groepsgerichte ondersteuning.

Hoofdstuk 7. Logeeropvang

Artikel 19- Logeeropvang

  • 1. Logeeropvang is tijdelijke opvang gericht op respijtzorg. Logeeropvang is vooral preventief bedoeld: een indicatie voor logeeropvang heeft tot doel om overbelasting bij mantelzorgers te voorkomen of te verminderen.

  • 2. De ingezette logeeropvang leidt toe naar de volgende resultaten:

    • a)

      Voorkomen of verminderen van overbelasting mantelzorgers.

    • b)

      Bieden van dagstructuur en ondersteuning.

    • c)

      Bieden van een verzorgende, sfeervolle en veilige omgeving voor dag en nacht.

    • d)

      Overeind houden van de draagkracht van de mantelzorgers.

    • e)

      Verlengen van de volhoudtijd van de mantelzorgers.

Artikel 20- Wijze van verstrekken

  • 1. In natura: de gemeente verstrekt logeeropvang via gecontracteerde zorgaanbieders.

  • 2. In pgb: indien de cliënt voldoet aan de eisen zoals gesteld in hoofdstuk 9 kan logeeropvang in de vorm van een pgb verstrekt worden.

Hoofdstuk 8. Beschermd wonen

Artikel 21- Wijze van verstrekken

  • 1. In natura: de gemeente Amersfoort ontvangt de rijksmiddelen voor beschermd wonen en heeft zorgaanbieders beschermd wonen gecontracteerd voor de regio waaronder Veenendaal.

  • 2. In pgb: indien de cliënt voldoet aan de eisen zoals gesteld in artikel 22 van dit besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning kan begeleiding in de vorm van een pgb worden verstrekt. De gemeente Amersfoort ontvangt de rijksmiddelen voor beschermd wonen en financiert de verstrekking van de pgb’s beschermd wonen.

Artikel 22- PGB beschermd wonen

  • 1. De leveringsvorm pgb voor beschermd wonen is in beginsel alleen mogelijk indien sprake is van een kleinschalige woonvorm (de accommodatie) die bestaat uit minimaal 3 en maximaal 26 bewoners en waarbij aan de volgende cumulatieve eisen wordt voldaan:

  • a) De bewoners staan bij de gemeente ingeschreven op één adres, op aaneengesloten adressen of adressen die dichtbij elkaar liggen (binnen een straal van 100 meter) waar het beschermd wonen wordt geboden.

  • b) De bewoners hebben in de accommodatie een gemeenschappelijke ruimte voor gezamenlijke activiteiten.

  • 2. Verblijf bij ouders of wettelijke vertegenwoordigers valt niet onder een kleinschalige woonvorm.

  • 3. Bij toekenning van een pgb beschermd wonen wordt getoetst of budgethouder in aanmerking komt voor wooninitiatieventoeslag. Daarbij geldt dat de wooninitiatieventoeslag bestemd is voor kosten gemaakt voor het organiseren van de ondersteuning van pgb-houders, de gemeenschappelijke ruimte en infrastructuur in het kader van doelmatige ondersteuning, voor zover het niet mogelijk is deze te financieren uit voorliggende voorzieningen, waaronder het pgb beschermd wonen.

  • 4. Het college volgt de tarieven die het college van de gemeente Amersfoort vaststelt.

Hoofdstuk 9. Persoonsgebonden budget

Artikel 23- Soorten persoonsgebonden budget (pgb)

  • 1. Indien iemand voldoet aan de voorwaarden die zijn omschreven in de wet, artikel 2.3.6. lid 2 (opgenomen in de toelichting), kan een persoonsgebonden budget worden ingezet.

  • 2. Er zijn twee soorten persoonsgebonden budget te onderscheiden, te weten:

  • a) Persoonsgebonden budget voor de aanschaf van een hulpmiddel, aanpassing van een hulpmiddel, dan wel woningaanpassing.

  • b) Persoonsgebonden budget ten behoeve van de inkoop van diensten.

Artikel 24- Kwaliteitseisen gesteld aan hulpmiddelen en aanpassingen ingekocht met een persoonsgebonden budget

De kwaliteitseisen gesteld aan met pgb ingekochte hulpmiddelen en aanpassingen, geleverd door een professionele organisatie, zijn gelijk aan de kwaliteitseisen die worden gesteld aan de gecontracteerde in natura leveranciers.

Artikel 25- Voorwaarden gesteld aan diensten ingekocht met een persoonsgebonden budget

  • 1. Wanneer een zorgaanbieder aan de volgende voorwaarden voldoet, wordt hij beschouwd als professional:

  • a) opleidingseisen, gelijk aan de eisen die worden gesteld aan de medewerkers van de gecontracteerde in natura zorgaanbieders;

  • b) kennis van en ervaring met het bieden van de ondersteuning die een client nodig heeft;

  • c) gebruik van een ondersteuningsplan of plan van aanpak;

  • d) een verklaring omtrent gedrag (art. 28 Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens);

  • e) toepassing van de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling).

  • 2. Indien een cliënt een pgb wenst in te zetten voor diensten van niet- professionele ondersteuners (bijvoorbeeld personen uit het sociaal netwerk) stelt het college hieraan de volgende voorwaarden:

  • a) De ondersteuning van de niet-professional betreft geen omzetting van eerder verstrekte gratis mantelzorg of vrijwilligerswerk naar betaalde ondersteuning.

  • b) De ondersteuning van de niet-professional overstijgt de algemeen gebruikelijke zorg en inzet voor elkaar.

  • c) De zorg aan de ontvanger van het pgb valt de niet-professionele ondersteuner niet te zwaar.

  • d) Er is geen druk op de ontvanger uitgeoefend bij de besluitvorming om de ondersteuning uit te laten voeren door de niet-professionele ondersteuner.

  • e) De ondersteuning door de niet-professional leidt naar het oordeel van het college aantoonbaar tot het geïndiceerde resultaat.

Artikel 26- Hoogte Persoonsgebonden budget

  • 1. Het persoonsgebonden budget kent de navolgende twee soorten tarieven:

    • a)

      Het persoonsgebonden budget dat wordt ingezet voor een hulpmiddel, aanpassing van een hulpmiddel, dan wel woningaanpassing, of dienst, geleverd door een professionele aanbieder, is maximaal gelijk aan (100% van) de kostprijs van hetzelfde product/categorie ondersteuning, dat door een door de gemeente gecontracteerde organisatie kan worden geleverd, inclusief een vergoeding voor onderhoud en verzekeringen.

      Het pgb wordt bruto verstrekt.

    • b)

      Het persoonsgebonden budget dat wordt ingezet voor diensten door niet-professionele ondersteuners (bijvoorbeeld door iemand uit het sociale netwerk van de cliënt) bedraagt voor individuele ondersteuning het vaste bedrag van € 14,22 per uur, voor groepsgerichte ondersteuning het vaste bedrag van € 20,32 per dagdeel en voor logeeropvang het vaste bedrag van € 30,48 per etmaal.

      Het pgb wordt bruto verstrekt.

  • 2. Jaarlijks worden de tarieven voor gecontracteerde zorgaanbieders herzien. Indien de tarieven voor gecontracteerde zorgaanbieders worden geïndexeerd, dan volgen de pgb-tarieven op gelijke wijze.

  • 3. De cliënt kan een hulpmiddel, aanpassing van een hulpmiddel, dan wel woningaanpassing of dienst kopen/inhuren waarvan de kostprijs boven het vastgestelde pgb-tarief uitkomt, maar betaalt in dat geval de meerkosten zelf.

Artikel 27- Algemene verplichtingen persoonsgebonden budget

  • 1. Het persoonsgebonden budget wordt uitsluitend gebruikt voor betaling van het geïndiceerde hulpmiddel, de geïndiceerde aanpassing van een hulpmiddel, de geïndiceerde woningaanpassing danwel de geïndiceerde dienst en de daarmee samenhangende kosten.

  • 2. Het hulpmiddel, aanpassing van een hulpmiddel, dan wel woningaanpassing, of de dienst die de cliënt inkoopt met het persoonsgebonden budget dient adequaat, veilig, cliëntgericht en kwalitatief verantwoord te zijn.

  • 3. De cliënt levert vóór verstrekking van het persoonsgebonden budget, maar na bepaling van de noodzaak voor een hulpmiddel dan wel aanpassing dan wel dienst, een budgetplan aan waarin omschreven staat:

  • a) de reden waarom een hulpmiddel, aanpassing of dienst in natura niet geschikt geacht wordt;

  • b) het soort hulpmiddel, de aanpassing of dienst die ingekocht gaat worden;

  • c) wie de ondersteuning gaat uitvoeren en/of waar het hulpmiddel dan wel aanpassing gekocht wordt;

  • d) welk resultaat met het hulpmiddel, de aanpassing of de dienst moet worden behaald en op welke wijze;

  • e) hoe de veiligheid, cliëntgerichtheid en doeltreffendheid van het hulpmiddel, de aanpassing of de dienst is gewaarborgd;

  • f) het tarief dat betaald moet worden aan de leverancier.

  • 4. Een persoonsgebonden budget dient door de cliënt binnen zes maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.

Artikel 28- Uitsluitingsgronden persoonsgebonden budget

  • 1. Het college kan een persoonsgebonden budget weigeren danwel terugvorderen wanneer gebleken is dat:

  • a) de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b) de cliënt het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel heeft gebruikt;

  • c) er eerder een persoonsgebonden budget is verleend op grond van de verordening dan wel de hieraan voorafgaande verordening(en) en de cliënt zich niet heeft gehouden aan de bij de verlening van dat eerdere persoonsgebonden budget opgelegde verplichtingen;

  • d) de cliënt geen budgetplan kan aanleveren, zoals omschreven in artikel 27, lid 3;

  • e) naar het oordeel van het college uit het budgetplan onvoldoende blijkt dat het hulpmiddel, aanpassing van een hulpmiddel, dan wel woningaanpassing, of de dienst die de cliënt inkoopt met het persoonsgebonden budget adequaat, veilig, cliëntgericht en kwalitatief verantwoord is.

  • f) er naar het oordeel van college het ernstige vermoeden bestaat dat de cliënt of degene die cliënt hierbij ondersteunt, problemen heeft bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

  • g) de cliënt niet voldoet aan de overige aan het pgb verbonden voorwaarden, genoemd in de Wmo of de vigerende Wmo-verordening.

Artikel 29- Verantwoording persoonsgebonden budget

  • 1. De budgethouder levert een overeenkomst aan voor elke gewenste inhuur van een dienst, danwel een bewijsstuk en kwaliteitsbewijs voor de aanschaf van een hulpmiddel of woningaanpassing. Het college toetst deze stukken op inhoud.

  • 2. De sociale verzekeringsbank toetst in het kader van het wettelijk verplichte trekkingsrecht de door de budgethouder ingediende stukken op wettelijke en arbeidsrechtelijke aspecten en draagt zorg voor betaling van declaraties indien deze voldoen aan de genoemde toetsen.

Artikel 30- Periode persoonsgebonden budget

  • 1. De budgetperiode van het pgb voor een hulpmiddel, aanpassing van een hulpmiddel dan wel woningaanpassing komt overeen met de economische afschrijvingstermijn voor dit hulpmiddel/deze woningaanpassing.

  • 2. Na afloop van de budgetperiode beoordeelt het college of het hulpmiddel dan wel de aanpassing vervangen dan wel opgeknapt wordt.

Hoofdstuk 10. Eigen bijdragen

Artikel 31- Voor welke voorziening geldt een eigen bijdrage?

  • 1.

    Voor elke maatwerkvoorziening geldt een eigen bijdrage met uitzondering van de in lid 2 benoemde voorzieningen:

  • 2.

    a) rolstoelen en overige hulpmiddelen voor jeugdigen tot 18 jaar, niet zijnde woningaanpassingen;

b) rolstoelen voor cliënten van 18 jaar en ouder.

c) Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV)

Artikel 32- Berekening eigen bijdrage

  • 1. De bedragen per vier weken, de inkomensbedragen en de percentages die gelden voor de berekening van de eigen bijdragen zijn gelijk aan die genoemd in artikel 3.8 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt het percentage genoemd in artikel 3.8 eerste lid van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 verlaagd naar 5%.

  • 3. De bijdrage, zoals opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, bedraagt bij de lage inkomens maximaal € 17,50 en bij gehuwden onder de AOW leeftijd € 0,-. In Veenendaal geldt voor alle lage inkomens een bijdrage van € 0,- per periode van vier weken, waarbij de volgende inkomensgrenzen gelden:

  • - Ongehuwd persoon, die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt: € 22.632,-

  • - Ongehuwd persoon, die de pensioengerechtigde leeftijd wel heeft bereikt: € 17.033,-

  • - Gehuwde personen, van wie een of beiden de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt: € 35.000,-

  • - Gehuwde personen, die beiden de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt: € 23.525,-

  • 4. De bijdrage geldt voor de maatwerkvoorzieningen in de Wmo: arrangementen van begeleiding en hulp bij het huishouden, beschermd wonen, woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen met uitzondering van:

  • - rolstoelen

  • - sportvoorzieningen

  • - bezoekbaar/logeerbaar maken van een woning

  • - tijdelijke huisvesting

  • - huurderving

  • - het verwijderen van een woonvoorziening

  • - collectief vraagafhankelijk vervoer

  • 5. Voor beschermd wonen geldt de bijdrage zoals benoemd in paragraaf 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Hoofdstuk 11. Mantelzorgwaardering

Artikel 33- Mantelzorgwaardering

Het college belegt de ondersteuning van mantelzorgers en de daarmee samenhangende waardering integraal bij een aanbieder als algemene voorziening. De jaarlijkse waardering van mantelzorgers krijgt invulling conform de wettelijke vereisten.

Met de aanbieder wordt afgestemd hoe de waardering wordt vormgegeven. Deze afspraken worden vervat in jaarlijkse prestatieafspraken. De criteria waaronder een mantelzorger in aanmerking komt voor de waardering wordt in die jaarafspraken beschreven.

Hoofdstuk 12. Inkomensondersteunende maatregelen

Artikel 34- Compensatie meerkosten chronisch zieken en gehandicapten

De regeling compensatie meerkosten chronisch zieken en gehandicapten wordt heringevoerd

en de bijdrage wordt vastgesteld op € 200,00 per persoon per kalenderjaar.

Hoofdstuk 13. Overige bepalingen

Artikel 35- Afbakening met de Wet Langdurige Zorg

Indien een cliënt recht heeft op een voorziening vanuit de wet langdurige zorg (Wlz) kunnen, indien nodig, aanvullende ondersteuningsvormen vanuit de Wmo worden geboden.

Artikel 36- Afbakening met de zorgverzekeringswet

Indien een cliënt recht heeft op een voorziening vanuit de zorgverzekeringswet (zvw),wordt dat gezien als voorliggend op de Wmo. Indien nodig kunnen aanvullende, andere, ondersteuningsvormen vanuit de Wmo worden geboden.

Artikel 37- Uitzonderingsclausule

Het college kan besluiten in voorkomende gevallen af te wijken van het bepaalde in de nadere regels, indien het college dat noodzakelijk acht en indien dit ten gunste gebeurt van de cliënt.

Artikel 38- Overgangsrecht

Indien een cliënt op het moment van inwerkingtreding van deze nieuwe nadere regels een pgb beschikking heeft die al in werking is getreden, dan gelden de nieuwe regels op het moment dat er sprake is van een herindicatie.

Artikel 39- Inwerkingtreding

Dit Besluit treedt in werking op het moment van publicatie, direct na vaststelling door het college, of uiterlijk op 1 januari 2017, na vaststelling van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Veenendaal.

Artikel 40- Intrekking

Per 1 januari 2017 wordt het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2015 ingetrokken.

Artikel 41- Citeertitel

Dit Besluit wordt aangehaald als Besluit nadere regels Maatschappelijke Ondersteuning Veenendaal.