Regeling vervallen per 01-10-2017

Regeling oplegging bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen Amstelveen

Geldend van 29-09-2016 t/m 30-09-2017

Intitulé

Regeling oplegging bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen Amstelveen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze Regeling wordt mede verstaan onder:

  • a.

    wet: Wet basisregistratie personen (Wbrp);

  • b.

    college: college van burgemeester en wethouders;

  • c.

    toezichthouder: op grond van het bepaalde in artikel 4.2 van de wet door het college benoemde ambtenaar;

  • d.

    boete: bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 4.17 van de wet;

  • e.

    overtreder: degene die verwijtbaar niet heeft voldaan aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 4.17 onder a. van de wet dan wel zich schuldig heeft gemaakt aan het bepaalde in artikel 4.17 onder b. van de wet of een valse aangifte heeft gedaan;

  • f.

    ingeschrevene: ingeschrevene als bedoeld in artikel 1.1 sub e van de wet;

  • g.

    gelegenheidsgever: persoon als bedoeld in artikel 4.17 sub b van de wet.

Artikel 2 Doel

De boete heeft ten doel de burger te bewegen alsnog te voldoen aan zijn verplichtingen, zoals genoemd in artikel 4.17 van de wet.

Artikel 3 Opleggen boete

  • 1. Het college kan de boete opleggen, bij een overtreding genoemd in artikel 4.17 van de wet.

  • 2. De boete als bedoeld in het eerste lid wordt alleen opgelegd als de overtreder vooraf is geïnformeerd over het risico van oplegging van een bestuurlijke boete bij het niet voldoen aan de verplichtingen als genoemd in de wet.

  • 3. Per geconstateerde overtreding kan slechts één boete worden opgelegd.

  • 4. Een boete wordt binnen drie jaar nadat het college de overtreding heeft geconstateerd, opgelegd.

  • 5. De boete wordt opgelegd aan de overtreder.

  • 6. In het geval de verplichtingen als bedoeld in de wet moeten worden vervuld door andere dan de ingeschrevene of aangifteplichtige zelf, wordt de boete opgelegd aan degenen op wie de verplichting ingevolge de wet rust.

Artikel 4 Verwijtbaarheid

  • 1. Voor het opleggen van de boete moet er sprake zijn van verwijtbaarheid.

  • 2. Het college kan van het opleggen van een boete afzien of kan een boete matigen, indien:

    • a.

      er sprake is van bijzondere - in deze Regeling niet voorziene omstandigheden - die met zich brengen dat de gevolgen van handelen overeenkomstig de Regeling onevenredig zouden zijn in verhouding tot de met de Regeling te dienen doelen;

    • b.

      het niet nakomen van een verplichting niet aan degene, die in overtreding is, kan worden verweten, omdat hij op het moment dat hij aan de verplichting moest voldoen verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden die niet tot het normale levenspatroon behoren en die het de belanghebbende feitelijk onmogelijk maakten om aan zijn verplichtingen te voldoen.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet toepassing, indien de overtreder:

    • a.

      al eerder eenzelfde overtreding in de zin van artikel 4.17 van de wet heeft begaan;

    • b.

      de inhoud van de correspondentie van de gemeente niet zegt te begrijpen, daaronder mede begrepen vanwege (vast)gestelde onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal;

    • c.

      stelt niet op de hoogte zijn van de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 4.17 van de wet;

    • d.

      niet aantoonbaar stelt reeds in een eerder stadium aan zijn verplichting te hebben voldaan;

    • e.

      stelt langere tijd niet in staat te zijn geweest zijn belangen te behartigen, doordat hij tijdelijk niet op het adres zegt te wonen. Hieronder wordt ook begrepen tijdelijk verblijf in het buitenland, tijdelijk verblijf in een instelling voor de gezondheidszorg, instelling op het gebied van kinderbescherming of penitentiaire instelling;

    • f.

      stelt door slechte postbezorging of gebreken aan of ontbreken van een brievenbus geen post te hebben ontvangen;

    • g.

      aangemerkt wordt als gelegenheidsgever, die een verklaring heeft getekend dat de andere persoon woont op zijn adres, terwijl vastgesteld is dat die persoon er niet woont;

    • h.

      aangemerkt wordt als gelegenheidsgever in de zin van sub g van dit artikel en stelt dat de andere persoon niet langer op het adres woont, terwijl hij niet aantoont dat de andere persoon recentelijk verhuisd is naar een ander adres of vertrokken is naar het buitenland en daarvan nog niet binnen de wettelijke termijn als bedoeld in artikel 2.39 en 2.43 van de wet aangifte heeft gedaan.

Artikel 5 Hoofdelijke aansprakelijkheid

Als er op grond van de wet aan meerdere personen een boete kan worden opgelegd ten aanzien van dezelfde overtreding en het college besluit de boete ook aan meerdere personen op te leggen, dan zijn deze personen afzonderlijk hoofdelijk voor de gehele boete aansprakelijk.

Artikel 6 Ne bis in idem

  • 1. De boete kan niet worden opgelegd aan de overtreder, indien aan hem een boete is opgelegd voor hetzelfde feit.

  • 2. Er is in ieder geval sprake van hetzelfde feit, indien de overtreder:

    • a.

      eerder niet voldaan heeft aan zijn aangifte of informatieverplichting ten aanzien van een inschrijving op een adres, een adreswijziging of een vertrek naar het buitenland;

    • b.

      niet voldaan heeft aan zijn verplichting andere brondocumenten in de zin van artikel 2.8 van de wet te overleggen, waarvoor hem een boete is opgelegd;

    • c.

      eerder een boete is opgelegd voor het niet voldoen aan zijn identificatieplicht ten aanzien van een andere instantie;

    • d.

      eerder een boete opgelegd heeft gekregen, vanwege het optreden als gelegenheidsgever in geval van artikel 4.17, lid 2 van de wet ten aanzien van een andere ingeschrevene dan wel ten aanzien van dezelfde ingeschrevene op een ander moment;

    • e.

      eerder een boete is opgelegd, vanwege een overtreding van de verplichting tot het verstrekken van informatie door een ander dan de ingezetene of ingeschrevene aan de gemeente ten behoeve van de bijhouding in de basisregistratie personen, als het een andere persoon betreft dan wel als het een andere overtreding ten aanzien van dezelfde persoon betreft.

Artikel 7 Hoogte van de boete

  • 1. Het college legt een standaard boete op of de hogere boete.

  • 2. De standaard boete bedraagt 200 euro. De hogere boete bedraagt 325 euro.

  • 3. De hogere boete wordt opgelegd indien:

    • a.

      het aannemelijk is, dat de verplichting op het gebied van migratie, dat wil zeggen met betrekking tot onder andere vestiging, adreswijziging en vertrek, bewust niet is nagekomen;

    • b.

      de overtreder eerder een overtreding heeft begaan, waardoor een hogere boete opgelegd kan worden;

    • c.

      de overtreder aan te merken is als gelegenheidsgever in de zin van artikel 4.17, lid 2 van de wet;

    • d.

      de overtreder valsheid in geschrifte heeft gepleegd.

Artikel 8 Matiging hoogte van de boete

In afwijking van artikel 7 kan het college op verzoek een lagere boete opleggen indien het college van oordeel is dat de vastgestelde boete redelijkerwijs niet of niet volledig ten laste van de overtreder behoort te blijven.

Artikel 9 Valsheid in geschrifte

  • 1. Indien een tot aangifte verplicht persoon een valse of vervalste aangifte doet is er sprake van een overtreding van verplichting als bedoeld in de artikelen 2.38, 2.39, 2.43, 2.45 4n 2.47 van de wet.

  • 2. In geval van overtreding van het bepaalde in het eerste lid wordt aangifte bij de politie gedaan van valsheid in geschrifte in de zin van artikel 225 en verder van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3. Er wordt geen boete opgelegd, als de overtreder strafrechtelijk wordt vervolgd voor dit feit.

Artikel 10 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze regeling treedt in werking op de dag na haar bekendmaking en vervalt op 1 oktober 2017.

  • 2. Deze regeling kan worden aangehaald als Regeling bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen Amstelveen.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van 20 september 2016.
De secretaris,
Drs. H.H. Winthorst, wnd
De burgemeester,
Drs. M.M. van ’t Veld

Nota van toelichting

Algemeen

Op 6 januari 2014 is de Wet basisregistratie personen, hierna te noemen Wbrp, in werking getreden. Deze wet vervangt de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Personen (Wet GBA) en biedt de gemeente een aantal nieuwe instrumenten voor de handhaving van de plichten die de burgers op grond van de nieuwe wetgeving hebben (tijdige aangifte van vestiging, verhuizing, emigratie, overleggen van bescheiden, voldoen aan de informatie plicht, etc.). Een en ander ten behoeve van de borging en/of verbetering van de kwaliteit, integriteit en betrouwbaarheid van de in de basisregistratie opgenomen gegevens.

Toezichthouders

Op grond van het bepaalde in artikel 4.2 van de nieuwe wet wijst het college een of meer ambtenaren aan die belast zijn met het toezicht op de naleving van de verplichtingen door de burger (toezichthouders). In Amstelveen zijn de teamleiders Burgerzaken aangewezen als toezichthouder. Om deze nieuwe taak te kunnen uitvoeren heeft de toezichthouder een aantal bevoegdheden toebedeeld gekregen. Deze bevoegdheden, vastgelegd in artikel 5:15 tot en met 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht, mogen vanzelfsprekend alleen worden gebruikt als dat redelijkerwijs voor de vervulling van de taak nodig is.

Het gaat om de navolgende bevoegdheden:

  • 1.

    De toezichthouder is bevoegd elke plaats te betreden en apparatuur (laptop, tablet, telefoon, fotocamera etc.) mee te nemen;

  • 2.

    Het betreden van een woning is alleen toegestaan met toestemming van een bewoner;

  • 3.

    De toezichthouder kan zich indien nodig met een bestuurlijke machtiging toegang verschaffen;

  • 4.

    De toezichthouder is bevoegd nader onderzoek te doen;

  • 5.

    De toezichthouder is bevoegd elke plaats te betreden en apparatuur (laptop, tablet, fotocamera e.d.) mee te nemen;

  • 6.

    De toezichthouder is bevoegd alle (relevante) inlichtingen te vorderen;

  • 7.

    De toezichthouder is bevoegd inzage te vorderen in het identiteitsbewijs van betrokkene(n).

Op grond van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht is een ieder verplicht aan de toezichthouder de gevraagde medewerking te verlenen.

De inzet van toezichthouders is één van de instrumenten die kunnen worden gebruikt om de kwaliteit, integriteit en betrouwbaarheid van de in de basisregistratie opgenomen gegevens te kunnen borgen en/of verbeteren. Een ander instrument is de mogelijkheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete.

Bestuurlijke boete

De Wbrp introduceert de mogelijkheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete in het geval de burger (verwijtbaar) niet aan de verplichtingen als bedoeld in de Wbrp voldoet. Het heffen van de bestuurlijke boete is geen doel op zich. Het moet de burgers aanzetten tot het nakomen van de verplichtingen die de Wbrp aan hen oplegt.

De bestuurlijke boete is een handhavingsinstrument in het bestuursrecht. Het is een boete die een bestuursorgaan of toezichthouder kan opleggen voor een overtreding van een wettelijke regel. Het gaat hier om een zogenaamde punitieve sanctie, dat wil zeggen, een sanctie die wordt opgelegd met het doel te bestraffen. De opgelegde sanctie is onvoorwaardelijk. Dat betekent, dat de opgelegde boete niet kan worden ingetrokken of gewijzigd als alsnog aan de verplichting(en) wordt voldaan. Tegen het opleggen van de bestuurlijke boete is wel bezwaar en beroep mogelijk.

Het bepaalde in titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht is onverkort van toepassing. In deze titel is onder meer bepaald wanneer een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wie de boete oplegt, hoe de boete wordt opgelegd en wanneer de opgelegde boete vervalt. Bij het opstellen van deze beleidsregels is rekening gehouden met het in titel 5.4 bepaalde.

Bevoegdheid en mandatering

Een bestuurlijke boete kan alleen worden opgelegd als daarvoor een wettelijke basis is. De noodzakelijke wettelijke basis is verwoord in artikel 4.17 van de Wbrp en luidt: “Het college van burgemeester en wethouders kan een bestuurlijke boete van ten hoogste 325 euro opleggen”.

Blijkens dit artikel heeft het college de bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen. Uit praktische overwegingen (snelheid, effectiviteit) is er echter voor gekozen de bevoegdheid te mandateren aan de teamleider Burgerzaken. De teamleider Burgerzaken heeft de bevoegdheid om deze bevoegdheden onder te mandateren aan medewerkers van zijn dienst, die met het opleggen van de bestuurlijke boete belast zijn.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 – Begripsbepalingen

In dit artikel zijn de in de regeling gebruikte begrippen nader gedefinieerd en is aansluiting gezocht bij de wettelijke begripsomschrijvingen, die onverkort van toepassing zijn.

Artikel 2 – Doel

In de Wet GBA stond een strafbepaling opgenomen in artikel 147. Van de strafbepalingwerd geen of nauwelijks gebruik gemaakt. Zelfs als een gemeente aangifte deed bij het openbaar ministerie vanwege een overtreding van de Wet GBA, leidde dit nooit tot een strafvervolging. Dit had te maken met de afwegingen die het Openbaar Ministerie maakt ten aanzien van haar sepot bevoegdheid.

Tegelijkertijd ondervonden gemeenten dat zij geen prikkel hadden om de burger zover te krijgen dat hij zich hield aan zijn verplichtingen op grond van de Wet GBA. Door de Werkgroep “Handhaving en GBA in de G4-gemeenten” is 2006 geconstateerd dat het voor de juiste registratie van burgers op een adres in de GBA nodig is dat er in de Wet GBA de mogelijkheid geboden moet worden om een bestuurlijke boete op te leggen. Het doel van de invoering van de boete is dat er een prikkel voor burgers is om de gegevens die nodig zijn voor een kwalitatief juiste bevolkingsregistratie, door te geven aan de gemeente. In de Wbrp is de bestuurlijke boete opgenomen. Om te onderstrepen dat de bestuurlijke boete gebruikt moet worden om de burger te bewegen om alsnog te voldoen aan zijn verplichtingen is het doel opgenomen in de regeling. Van belang zal dan ook zijn dat de burger op de hoogte is van het feit dat hem een bestuurlijke boete opgelegd kan worden, als hij niet alsnog voldoet aan de gevraagde verplichting overeenkomstig de Wbrp. De burger zal hiervan op de hoogte worden gesteld door middel van ten minste één brief. Als een burger naar aanleiding van een brief, waarin voor de boete wordt gewaarschuwd, alsnog aan zijn verplichting voldoet, wordt er geen bestuurlijke boete opgelegd.

Dit is alleen anders in de situatie dat betrokkene valsheid in geschrifte pleegt bij zijn aangifte, zoals bedoeld in artikel 9 van deze regeling, of wanneer het een gelegenheidsgever betreft. In deze gevallen is er geen mogelijkheid voor de overtreder om alsnog aan zijn verplichting te voldoen, dan wel zijn overtreding ongedaan te maken. Zij overtreden immers door hetzij een vals document in te leveren hetzij gelegenheid te geven, al de bepalingen van de Wbrp.

Daarom zal de boete worden opgelegd, zonder dat aan hen gevraagd wordt om de overtreding ongedaan te maken. Wel zal gevraagd worden naar het juiste adres van de ingeschrevene ten aanzien waarvan de overtreding is begaan.

Als de beslissing tot het opleggen van de bestuurlijke boete eenmaal is genomen, kan de burger niet meer voorkomen dat hij de bestuurlijke boete moet betalen door alsnog aan zijn wettelijke verplichting te voldoen. Evenwel ontslaat de oplegging van de boete de burger niet van het voldoen aan zijn verplichting overeenkomstig de Wbrp.

Artikel 3 – Opleggen van de boete

In artikel 4.17 Wbrpstaat voor welke overtredingen de gemeente een boete kan opleg- gen van maximaal 325 euro:

1.terzake van de overtredingen van de artikelen 2.38, 2.39, 2.40, vijfde lid, 2.43 tot en met 2.47, 2.50, 2.51 en 2.52;

Voor het opleggen van de bestuurlijke boete gelden de bepalingen zoals vermeld in titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit laat onverlet dat ook de overige, hier niet genoemde bepalingen uit titel 5.4 van toepassing zijn op de bestuurlijke boete in de Wbrp.

Voor dezelfde overtreding kan slechts eenmaal een boete opgelegd worden. Dit wordt het ne bis in idem beginsel genoemd. Wat daaronder in het kader van deze beleidsregels verstaan moet worden, wordt nader uitgelegd in artikel 6 van de regeling en de toelichting die daarbij hoort. De boete moet opgelegd worden binnen drie jaar nadat het college de overtreding heeft geconstateerd. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaar nadat de overtreding is begaan (artikel 5:45 Algemene wet bestuursrecht). Het is dus van belang te bepalen op welke datum de overtreding van een verplichting op grond van de Wbrp is begaan. Uitgangspunt is, dat de overtreding wordt begaan op het moment, dat het college constateert, dat niet aan de wettelijke verplichtingen is voldaan. Na overtreding van de aangifteplicht bijvoorbeeld blijft de overtreding actueel. Elke dag dat de burger in gebreke blijft, overtreedt hij de wet. De termijn schuift daarmee dus ook op.

Een bestuurlijke boete kan niet worden opgelegd aan een overtreder die reeds is overleden. In artikel 5:42 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald, dat de opgelegde boete vervalt als deze bij leven van de overtreder is opgelegd, maar vóór inning van het opgelegde boetebedrag komt te overlijden.

Artikel 4 – Verwijtbaarheid en bijzondere omstandigheden

Artikel 4 lid 1 Verwijtbaarheid

De bestuurlijke boete kan alleen opgelegd worden aan de overtreder van artikel 4.17 lid 1 en van de in artikel 4.17 lid 2 genoemde artikelen. In beginsel wordt de boete opgelegd aan de ingeschrevene of degene die verplicht is voor zichzelf aangifte te doen. In het geval van minderjarigen tot 16 jaar of onder curatele gestelden, zijn hun wettelijk vertegenwoordigers, verzorgers, dan wel de curatoren verplicht om namens hen aangifte van inschrijving, adreswijziging of vertrek te doen. In dat geval wordt de boete dan ook niet opgelegd aan de minderjarige of onder curatele gestelde, maar aan de wettelijke vertegenwoordigers of verzorgers, dan wel curatoren.

Ook het hoofd van een zorginstelling of penitentiaire inrichting kan als overtreder worden aangemerkt, voor zover deze is aangewezen door het college om op bepaalde tijdstippen inlichtingen te verstrekken over degenen die in zijn instelling verblijven.

Nadat vastgesteld is wie de overtreder is, moet vastgesteld worden of er sprake is van verwijtbaarheid. Een bestuurlijke boete kan alleen worden opgelegd als er sprake is van verwijtbaar gedrag. De mate van verwijtbaarheid wordt volgens vaste jurisprudentie bepaald op grond van objectieve- en subjectieve verwijtbaarheid.

Bij objectieve verwijtbaarheid gaat het om het handelen of nalaten van betrokkene: heeft betrokkene feitelijk een wettelijke regel overtreden? Bepalend daarbij is of er op hem een verplichting rustte op grond van de Wbrp. Als uit een geheel van feiten en omstandigheden blijkt dat op hem geen verplichting rustte, is er geen reden tot opleggen van de boete. Bij subjectieve verwijtbaarheid gaat het om de persoon zelf: wist of kon hij redelijkerwijs weten, dat hij een verplichting had moeten nakomen? De mate waarin de gedragingen verwijtbaar zijn, wordt beoordeeld naar de situatie op het moment waarop de verplichtingen na gekomen hadden moeten worden. Of er sprake is van objectief verwijtbaar gedrag moet blijken uit een dossier op grond waarvan uiteindelijk een boete wordt opgelegd. Als kan worden vastgesteld dat betrokkene niet voldaan heeft aan zijn verplichting, wordt de verwijtbaarheid van de gedraging in beginsel aangenomen.

Aan de hand van de gestelde subjectieve omstandigheden, waardoor iemand niet aan zijn verplichting heeft kunnen voldoen, wordt geoordeeld of er een boete opgelegd wordt en welk bedrag aan de boete wordt opgelegd. Afhankelijk van de feiten en omstandigheden waarin de burger zich ten tijde van de verplichting bevond wordt bepaald of er sprake is van een overmacht situatie, waardoor het de burger op subjectieve gronden niet verweten kan worden dat hij niet aan zijn verplichting voldoet. Een voorbeeld daarvan kan zijn een spoedopname in een ziekenhuis, waardoor iemand niet tijdig aan zijn verplichting kan voldoen. Hierbij is het wel van belang dat de overtreder zo snel mogelijk nadat hij ontslagen is uit het ziekenhuis alsnog aan zijn verplichting voldoet. Blijft hij nalatig in het voldoen aan deze verplichting, dan is hij immers nog steeds in overtreding, terwijl de subjectieve omstandigheden waardoor het nalaten niet verwijtbaar zijn niet meer aanwezig zijn.

In het tweede lid van dit artikel staat opgenomen, wanneer het college van een bestuurlijke boete kan afzien. Dit is onder meer het geval, als:

  • 1.

    er sprake is van bijzondere in de regeling onvoorziene omstandigheden die met zich brengen dat de gevolgen van handelen overeenkomstig de regeling onevenredig zouden zijn in verhouding tot de met de regeling te dienen doelen;

  • 2.

    het niet nakomen van een verplichting niet aan degene, die in overtreding is, kan worden verweten, omdat hij op het moment dat hij aan de verplichting moest voldoen verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden die niet tot het normale levenspatroon behoren en die het de belanghebbende feitelijk onmogelijk maakten om aan zijn verplichtingen te voldoen.

Deze grondslag van afzien van het opleggen van de boete vloeit voort uit de inherente afwijkingsbevoegdheid van artikel 3:4 lid 2 juncto 4:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierbij gaat het om individuele omstandigheden met een uitzonderlijk karakter als bijzondere omstandigheden.

Vaak zal een beroep op het ontbreken van verwijtbaarheid op deze grond samenvallen met een beroep op het ontbreken van subjectieve verwijtbaarheid. Denk hierbij aan de eerder genoemde omstandigheid dat iemand ten tijde van een verhuizing met spoed opgenomen is in een ziekenhuis en daardoor niet heeft kunnen voldoen aan zijn verplichting van verhuisaangifte. Als iemand later, zo snel mogelijk nadat hij ontslagen is uit het ziekenhuis alsnog aangifte van verhuizing doet, dan kan hem het feit dat hij niet op of voor de verhuisdatum aangifte van verhuizing heeft gedaan niet verweten worden.

Artikel 4 lid 3: gevallen waarin er in ieder geval geen sprake is van ontbreken van verwijtbaarheid

In het derde lid zijn omstandigheden aangegeven, waarin er in ieder geval geen sprake is van het ontbreken van verwijtbaarheid. Dit is een niet-limitatieve lijst van omstandigheden. Dat betekent dat er ook andere omstandigheden kunnen worden aangevoerd, die niet leiden tot het ontbreken van verwijtbaarheid.

De omstandigheden leiden niet tot het ontbreken van verwijtbaarheid om de volgende redenen:

  • 1.

    de omstandigheden die bij het maken van het beleid niet voorzien zijn;

  • 2.

    oplegging van de boete onevenredig is in verhouding tot de met de regeling te dienen doelen;

  • 3.

    de overtreder op dat moment dat hij aan de verplichting moest voldoen verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die het feitelijk onmogelijk maakten om aan zijn verplichtingen te kunnen voldoen.

De onder a genoemde omstandigheid geeft aan dat de overtreder die eerder een overtreding die genoemd is in artikel 4.17 Wbrp heeft begaan, verwijtbaar handelt als hij het nogmaals doet. Deze bepaling is opgenomen omdat de overtreder in dat geval wist of kon weten dat burgemeester en wethouders de bevoegdheid hebben om een boete op te leggen voor de overtreding. In geval van overtreding wordt de overtreder namelijk gewaarschuwd voor de mogelijkheid dat een boete kan worden opgelegd.

De onder b genoemde omstandigheid heeft geen ontbreken van de verwijtbaarheid tot gevolg, omdat van elke burger in de gemeente verwacht mag worden dat hij ervoor zorgt dat hij correspondentie van de gemeente begrijpt, dan wel daarbij de hulp inroept van een ander, die zorgt dat betrokkene de inhoud van de correspondentie begrijpt. Dit geldt ook voor de situatie dat betrokkene de Nederlandse taal onvoldoende machtig is.

De onder c genoemde omstandigheid leidt niet tot het ontbreken van de verwijtbaarheid, omdat de burger geacht wordt de wet te kennen. Daarnaast wordt de burger ook geïnformeerd over de op te leggen boete door middel van correspondentie voorafgaande aan het opleggen van de boete of mondelinge waarschuwingen in geval van boete oplegging op grond van een boeterapport. Het feit dat de overtreder deze correspondentie niet heeft gelezen of gezien, omdat hij inmiddels niet meer woont op het adres waar hij volgens de basisregistratie personen (BRP) stond ingeschreven, zorgt niet voor het ontbreken van verwijtbaarheid. Zolang de burger namelijk niet zijn verhuizing doorgeeft overeenkomstig zijn verplichting, kan en mag de gemeente ervan uitgaan dat de burger bereikbaar is op het adres waar hij in de BRP staat ingeschreven. de onder d genoemde omstandigheid dat de burger stelt eerder aan zijn verplichting voldaan te hebben ontslaat hem niet van het ontbreken van verwijtbaarheid, als hij niet aantoont dat hij eerder aan zijn verplichting heeft voldaan. De burger zal moeten aantonen dat hij eerder aan zijn verplichting heeft voldaan, maar dat dit niet geleid heeft tot een aanpassing in de BRP. De burger zal met schriftelijke bewijzen moeten komen dat hij vóór de datum van de constatering van de overtreding voldaan heeft aan zijn verplichting. Hierbij zal hij moeten aantonen dat de aangifte of informatie inzakeadres of het overleg gen van de verzochte documenten is ontvangen bij de gemeente of dat hij ervan uit mocht gaan dat dit het geval was. Mondelinge (getuige) verklaringendat de burger aan zijn verplichting heeft voldaan zijn onvoldoende, omdat hieruit niet blijkt dat de gemeente kennis had kunnen nemen van het voldoen aan de verplichting. Het is onvoldoende dat de burger aangeeft de intentie gehad te hebben om aan zijn verplichting te voldoen. De burger zal aannemelijk moeten maken dat de documenten vóór de datum van overtreding zijn verstuurd naar een correspondentieadres van de gemeente Amstelveen. Het is onvoldoende dat de burger correspondentie, al dan niet per e-mail, toont dat gericht is aan een adres dat of geen adres van de gemeente Amstelveen is, of wel een adres van de gemeente Amstelveen is, maar dat niet leidt of kan leiden tot een verplichting tot doorzending van het bericht naar het daarvoor bevoegde onderdeel van de gemeente.

De onder e genoemde omstandigheid dat de burger langere tijd elders op een adres verblijft, zorgt niet voor het ontbreken van verwijtbaarheid. De burger wordt geacht bereikbaar te zijn op het adres waar hij ingeschreven staat in de BRP. Indien hij tijdelijk, ongeacht de reden, niet in staat is om zijn post te lezen, dan moet hij zorgen dat een ander dit namens hem doet.

Voor de onder f bedoelde omstandigheid geldt hetzelfde: de burger wordt geacht bereikbaar te zijn op zijn adres. Dat betekent ook dat hij moet zorgen dat hij zijn post kan ontvangen. Daarom moet de brievenbus bereikbaar en aanwezig zijn. Ten aanzien van slechte postbezorging geldt dat de burger meerdere malen op de hoogte wordt gesteld van de mogelijkheid van het opleggen van de boete. Het is niet aannemelijk dat de burger beide brieven waarin de waarschuwing vermeld staat niet ontvangt.

Bovendien vloeien de verplichtingen en de oplegging van bestuurlijke boete voort uit de Wbrp. Op die gronden wordt de burger geacht te weten dat hij aan zijn verplichting moet voldoen en dat bij het nalaten daarvan een bestuurlijke boete opgelegd kan worden.

Uit de ondertekening van inwoning blijkt in geval van de onder g genoemde omstandigheid dat de burger verwijtbaar handelt door te verklaren dat een ander persoon woont op het adres en weet dat hij niet op dat adres woonachtig is.

De onder h genoemde omstandigheid dat de gelegenheidsgever stelt dat de ingeschrevene er niet meer woont, ontslaat hem niet van verwijtbaarheid, als hij niet aantoont dat de andere persoon recentelijk verhuisd is naar een ander adres of vertrokken is naar het buitenland en daarvan nog niet binnen de wettelijke termijn als bedoeld in de artikelen 2.39 en 2.43 van de wet aangifte heeft gedaan. De gelegenheidsgever zal moeten aantonen dat betrokkene tot de verhuisdatum daadwerkelijk gewoond heeft op het adres en dat binnen de wettelijke termijn voor de constatering van de overtreding is verhuisd naar een ander adres of is vertrokken naar het buitenland, waarvan hij geen aangifte heeft gedaan. Het gaat in dit geval om het toestemming geven voor een woonadres. De feitelijke bewoning van betrokkene zal dan ook bewezen moeten worden. Daarom is het onvoldoende dat de gelegenheidsgever met post aangeeft dat de ander tot de datum van verhuizing gewoond heeft op het adres. Dit bewijst namelijk alleen dat de burger gebruik maakte van het adres als postadres.

Artikel 5 Hoofdelijke aansprakelijkheid

Ten aanzien van een aantal overtredingen geldt dat er niet een persoon, maar meerdere personen eenzelfde verplichting hebben op grond van de Wbrp. Dit geldt onder meer voor:

Als niet voldaan wordt aan deze verplichtingen, dan kunnen burgemeester en wethouders aan elk van deze personen afzonderlijk een bestuurlijke boete opleggen die het gevolg is van het niet voldoen aan de verplichting. Deze personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de boete. Als een van de personen de boete betaald heeft, dan vervalt automatisch de betalingsplicht van de andere personen.

Artikel 6 Ne bis in idem

In artikel 3 van deze regeling is al opgenomen dat een boete slechts eenmaal voor dezelfde overtreding opgelegd kan worden. Ter voorkoming van onduidelijkheid wat wel en wat niet onder eenzelfde feit verstaan wordt is in lid 2 van dit artikel opgenomen, wat niet verstaan wordt onder hetzelfde feit. Deze opsomming is niet limitatief. Dat betekent dat er ook andere omstandigheden dan in lid 2 genoemd zijn waarbij er geen sprake is van eenzelfde feit.

Er is geen sprake van hetzelfde feit, indien de overtreder:

Hiermee wordt gedoeld op de situatie dat de overtreder eerder geen verhuizing, vertrek of inschrijving in de BRP heeft aangegeven en dat nu nog een keer niet doet. Het kan hierbij gaan om de aangifte van verhuizing naar een ander adres, vertrek naar een

ander land of inschrijving op een ander adres, maar ook om aangifte van verhuizingnaar hetzelfde adres, vertrek naar hetzelfde land of inschrijving op hetzelfde adres. Het gaat in dit geval niet om hetzelfde feit, omdat op een ander moment eenzelfde overtreding wordt begaan.

De verplichting om brondocumenten te overleggen voor bijhouding van de BRP kan allerlei brondocumenten betreffen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan geboorteakte, huwelijksakte, echtscheidingsvonnis, paspoort, rijbewijs, verklaring van ongehuwd zijn. Het is goed mogelijk dat aan de overtreder eerder gevraagd is een brondocument te overleggen en dat hem voor het niet nakomen van deze verplichting een boete is opgelegd. Als op een later tijdstip aan de overtreder verzocht wordt een ander brondocument te overleggen, dan kan hem een andere boete opgelegd worden voor het niet voldoen aan de verplichting om het andere brondocument te overleggen. Er is in dit geval geen sprake van hetzelfde feit, om dat het een ander brondocument betreft.

Ditzelfde geldt ook voor de situatie dat aan betrokkene gevraagd wordt meerdere brondocumenten te overleggen. Als de overtreder geen van deze brondocumenten overlegt, dan kan hem voor het niet overleggen van elk brondocument een afzonderlijke bestuurlijke boete worden opgelegd.

  • 1.

    het overleggen van buitenlandse overlijdensakten,

  • 2.

    brondocumenten van minderjarigen,

  • 3.

    aangifte van vestiging, vertrek en verhuizing van minderjarigen en onder curatele gestelden,

  • 4.

    verschaffen van informatie ten aanzien van gegevens die geregistreerd staan in deBRP over minderjarigen en onder curatele gestelden.

  • 5.

    niet voldaan heeft aan zijn verplichting andere brondocumenten in de zin van artikel

  • 2.

    8 van de wet te overleggen, waarvoor hem een boete is opgelegd.

De burger is op verschillende momenten verplicht zich te identificeren bij de gemeente op grond van de Wbrp. Als een burger eerder verzocht is zich te identificeren en ten gevolge van een weigering van hem om dit te doen hem een boete is opgelegd, dan kan hem op een later tijdstip bij een andere weigering nogmaals een boete opgelegd worden. Het gaat dan niet om hetzelfde feit, aangezien het tijdstip en mogelijke locatie en reden verschillend zijn.

Ook een gelegenheidsgever kan vaker een boete opgelegd krijgen, wanneer het een andere ingeschrevene betreft of dezelfde ingeschrevene op een ander moment. In dit geval is er geen sprake van hetzelfde feit van tijdstip en/of persoon die het betreft zijn verschillend. Het is derhalve mogelijk dat een gelegenheidsgever, die meerdere personen tegelijkertijd gelegenheid geeft om zich als wonend op zijn adres te registreren, terwijl hij weet dat ze er niet woonachtig zijn, beboet wordt voor de overtredingen ten aanzien van alle personen afzonderlijk. Ook is het mogelijk dat een gelegenheidsgever eerst voor de ene overtreding beboet wordt en dan voor de andere overtreding.

Het is mogelijk dat er eerder aan een ander dan de ingeschrevene verzocht is om informatie te geven over ingeschrevene of over een ander dan de ingeschrevene ten behoeve van bijhouding in de BRP. Deze verzoeken worden gedaan aan onder meer de briefadresgever, het hoofd van een instelling waar iemand verblijft, wettelijke vertegenwoordigers van minderjarigen en curatoren. Als dit verzoek op een ander tijdstip gedaan is en/of het een andere ingeschrevene betreft, dan is er geen sprake van hetzelfde feit.

Artikel 7 Hoogte van de boete

In het bestuursrecht wordt onderscheid gemaakt tussen lage en hoge bestuurlijke boeten. Voor lage bestuurlijke boeten gelden minder voorschriften en administratieve regels dan voor hogere boeten. De grens ligt op € 340,--. Om onnodige administratieve lasten te voorkomen, heeft de wetgever voor het opleggen van boeten ingevolge de Wbrp gekozen voor een maximum boetebedrag van € 325,--. De Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) heeft geadviseerd per overtreding een bedrag van minimaal € 200,-- op te leggen, zodat het beoogde effect wordt bereikt. Een boete als deze kan alleen worden opgelegd, als betrokkene er van tevoren op gewezen is, dat bij niet voldoen aan de verplichting mogelijk een boete zal worden opgelegd. Communicatie over dit onderwerp is dus van groot belang, temeer daar van dit handhavingsinstrument ook een preventieve werking dient uit te gaan. Daarom zal de mogelijkheid tot het opleggen van een boete vanaf heden worden vermeld in alle relevante correspondentie, er komt een aanduiding op de aangifteformulieren en ook op de gemeentelijke website zal hieraan aandacht worden besteed.

In het algemeen wordt de standaardboete opgelegd. In een aantal gevallen zoals genoemd in lid 3 van dit artikel wordt de maximale, hogere boete opgelegd. De reden voor het opleggen van een hogere boete is:

  • 1.

    de soort overtreding;

  • 2.

    de ernst van de overtreding;

  • 3.

    de soort overtreder;

  • 4.

    het belang van de BRP bij het nakomen van de verplichting;

  • 5.

    het eerder begaan hebben van een overtreding.

De hogere boete wordt opgelegd, indien:

1.Het aannemelijk is, dat de aangifteverplichting zoals bedoeld in de artikelen 2.38, 2.39, 2.43 van de wet, bewust niet is nagekomen.

Bij het niet voldoen aan de aangifteverplichting is er een onderscheid te maken tussen mensen die een keer vergeten, dan wel nalatig zijn geweest om aangifte te doen en men sen die bewust geen aangifte hebben gedaan van verhuizing naar een ander adres. Deze laatste groep personen is niet vergeten aangifte te doen, maar blijft om hen moverende redenen stellen op het oude adres te wonen, terwijl inmiddels aannemelijk is dat ze niet meer op dat adres verblijven. Deze personen reageren tijdens het onderzoek met het bericht dat ze nog steeds wonen op het adres. Deze reactie kan mondeling of schriftelijk zijn. In dit geval is de overtreding dermate ernstig, dat aan hen een hogere boete opgelegd wordt;

2.De overtreder eerder een overtreding heeft begaan, waarvoor de boete opgelegd kan worden;

Voorkomen moet worden dat een ingeschrevene vaker niet voldoet aan zijn verplichting waarvoor een bestuurlijke boete is opgelegd. Daarom wordt een hogere bestuurlijke boete opgelegd in zogenaamde recidive gevallen.

3.De overtreder aan te merken is als gelegenheidsgever in de zin van artikel 4.17 lid 2 Wbrp

De gelegenheidsgever geeft toestemming aan een ingeschrevene om zich als wonend op zijn adres in te schrijven in de BRP, terwijl hij weet dat dit onjuist is. Hierdoor laat hij bewust een onjuiste registratie van betrokkene toe in de BRP. Dit heeft ernstige gevolgen voor de kwaliteit van de BRP en is derhalve aan te merken als ernstig verwijtbaar gedrag.

4.De overtreder valsheid in geschrifte heeft gepleegd.

Degene die valsheid in geschrifte heeft gepleegd bij het aangeven van zijn verhuizing, vertrek en inschrijving, heeft bewust meegewerkt aan een kwalitatief onjuiste registratie van zijn adresgegeven in de BRP. Dit is aan te merken als ernstig verwijtbaar gedrag en daarom wordt de hoge boete opgelegd.

Artikel 8 Matiging hoogte van de boete

In beginsel leggen burgemeester en wethouders de boete op zoals bepaald in artikel 7 van de regeling. Bij de toepassing van het opleggen van de boete moeten burgemeester en wethouders rekening houden met het bepaalde in artikel 5:46 Awb. Dit artikel behandeld de evenredigheid van de boete die het bestuursorgaan in acht moet nemen bij niet wettelijk vastgelegde boetes.

Burgemeester en Wethouders moeten bij het opleggen van de boete, ingevolge artikel5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, het bepalen van de hoogte van de bestuurlijke boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.

Indien vaststaat dat de overtreding is begaan, mogen burgemeester en wethouders ervan uitgaan dat de boete zoals bepaald in artikel 7 van de regeling evenredig is. In dat geval staat verwijtbaarheid van de gedraging of het nalaten vast en kan de boete gezien de hoogte van het bedrag niet tot gevolg hebben dat de burger daardoor onevenredig getroffen wordt.

Ernst van de overtreding

In artikel 7 van de Regeling is aangegeven welke overtredingen burgemeester en wethouders zien als ernstige overtredingen en welke overtredingen als minder ernstig worden gezien. Bij de oplegging van de boetes zal hier ook van uitgegaan worden.

Verwijtbaarheid

In het geval dat er bijzondere omstandigheden zijn waaronder de overtreding is begaan, die tot gevolg hebben dat het de overtreder in dit geval minder verweten kan worden dat hij de overtreding heeft begaan, kan de boete op deze grond gematigd worden. Hierbij is onder meer bepalend wat er staat in artikel 4 van deze regeling en de toelichting daarop.

Draagkracht

Draagkracht kan een rol spelen bij het opleggen van de bestuurlijke boete. Van burgemeester en wethouders wordt niet verwacht dat het steeds zelf onderzoek moet instellen naar de draagkracht van betrokkene.

Volgens vaste jurisprudentie bestaat reden tot matiging van de opgelegde boete indien moet worden geoordeeld dat hij door de opgelegde boete onevenredig wordt getroffen. In de meeste gevallen zullen burgemeester en wethouders ervan uit mogen gaan dat de draagkracht geen beletsel vormt voor het opleggen van de boete. Voor lagere boetes, zoals de boete die ingevolge de Wbrp kan worden opgelegd, geldt dat aangenomen

mag worden dat het opleggen van de boete in het algemeen geen onevenredige gevolgen heeft voor de overtreder.

Als de overtreder aangeeft dat het opleggen van de boete voor hem wel onevenredige gevolgen heeft, dan zal hij dit door middel van stukken aan moeten tonen. Onvoldoende is dat de overtreder in algemene zin aangeeft onevenredig getroffen te zijn. De overtreder moet dat door het overleggen van stukken aannemelijk maken. Aan de hand hiervan zal beoordeeld moeten worden in hoeverre er sprake is van onevenredig getroffen zijn door het opleggen van de boete. Hierbij wordt ook in aanmerking genomen of dit nog steeds het geval is, als de betaling van de boete kan geschieden door middel van een betalingsregeling.

In de meeste gevallen zal, gezien de hoogte van de boete, de mogelijkheid tot gespreide betaling niet leiden tot matiging ervan. Als er besloten wordt tot matiging, zal voorkomen moeten worden dat de matiging het sanctionerende karakter van de boete te niet doet. Daarom zal er door matiging niet een dermate lage boete opgelegd kunnen worden, dat de boete niet meer als sanctie werkt. Ook als er reden voor matiging is, maar de overtreder begaat binnen korte tijd weer een overtreding in de zin van de Wbrp, dan is er geen reden meer tot matiging.

Artikel 9 Valsheid in geschrifte

Er is sprake van valsheid in geschrifte wanneer iemand een geschrift, dat bestemd is om als bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt of vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken. Uit deze wettelijke definitie blijkt, dat het om een schriftelijk document moet gaan, dat een bewijsbestemming heeft, dat valselijk is opgemaakt of vervalst met de intentie het als echt en onvervalst te gaan gebruiken. Ook het opzettelijk gebruiken van een door iemand anders valselijk opgemaakt of vervalst geschrift is valsheid in geschrifte.

Bij een valse aangifte als hier bedoeld kan een bestuurlijke boete worden opgelegd, vanwege overtreding van de aangifteplicht. Er dient dan wel rekening te worden gehouden met het bepaalde in artikel 5.44 van de Awb. Als er naast het overtreden van de aangifteplicht tevens sprake is van valsheid in geschrifte, dient de zaak eerst aan het Openbaar Ministerie (OM) te worden voorgelegd. Besluit het OM niet strafrechtelijk te vervolgen, dan kan alsnog een bestuurlijke boete worden opgelegd. Er dient in een dergelijk geval dus aangifte van valsheid in geschrifte bij de politie te worden gedaan. Daarna moet er met het OM worden overlegd: of strafvervolging of een gemeentelijke bestuurlijke boete. Op grond van genoemd artikel 5:44 mag voor hetzelfde feit niet beide sancties worden opgelegd.

Er zullen nadere afspraken gemaakt worden met het OM op welke wijze er afstemming plaatsvindt.

Artikel 10 Inwerkingtreding en citeertitel

De oplegging van de bestuurlijke boete is gebaseerd op de nieuwe Wet basisregistratie personen. Genoemde wet is op 6 januari 2014 inwerking getreden.