Subsidieregeling Groen Zuid-Holland 2016

Geldend van 11-01-2023 t/m 29-03-2023

Intitulé

Subsidieregeling Groen Zuid-Holland 2016

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,

Overwegende dat het wenselijk is om projectsubsidies te kunnen verstreken om activiteiten te stimuleren die bijdragen aan groenbeleving, biodiversiteit en agrarisch ondernemerschap,

Gelet op:

artikel 3 van de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013;

Besluiten:

Vast te stellen de "Subsidieregeling Groen Zuid-Holland 2016"

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Asv: Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013;

  • b.

    planvormingskosten: alle kosten die nodig zijn voor het maken van een ontwerp zoals arbeidskosten en materiaalkosten voor de verkenning, het ontwerp, overleg met de omgeving en belanghebbenden;

  • c.

    voorbereidingskosten: alle kosten om te komen tot uitvoering van een project zoals arbeidskosten en materiaalkosten voor het opstellen van een bestek, het opstellen van offertes voor de uitvoering, communicatie met de omgeving en andere belanghebbenden, aanbesteding en opdrachtverstrekking;

  • d.

    vrijwilliger: persoon die onverplicht en onbetaald werk verricht voor andere mensen of voor de samenleving.

Artikel 1.2 Inzet vrijwilligers

  • 1. Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komt de inzet van vrijwilligers voor subsidie in aanmerking.

  • 2. De inzet van vrijwilligers komt voor € 35,00 per uur voor subsidie in aanmerking.

  • 3. De inzet van vrijwilligers is subsidiabel indien de werkelijke arbeidstijd gecontroleerd kan worden.

  • 4. De totale subsidie inclusief de subsidie voor de inzet van vrijwilligers is niet hoger dan de totale subsidiabele kosten exclusief de subsidie voor de inzet van vrijwilligers.

Artikel 1.3 Rangschikking

  • 1. Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2. Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3. Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting.

Artikel 1.4 Subsidieverplichtingen

  • 1. In aanvulling op de artikelen 18 tot en met 21 van de Asv wordt aan de subsidieontvanger de volgende verplichting opgelegd: het project gaat uiterlijk binnen drie maanden na de subsidieverlening in uitvoering, tenzij in de beschikking een andere termijn wordt bepaald;

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek van de subsidieontvanger de verplichtingen wijzigen bij beschikking.

Artikel 1.5 Prestatieverantwoording

  • 1. Bij een subsidie van minder dan € 25.000,00 toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een eigen verklaring.

  • 2. Bij een subsidie vanaf € 25.000,00 maar minder dan € 125.000,00 toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een eigen verklaring.

  • 3. Bij een subsidie van € 125.000,00 of meer gaat de aanvraag tot subsidievaststelling in de vorm van een activiteitenverslag vergezeld van een financieel verslag met controleverklaring van een accountant.

Artikel 1.6 bevoorschotting en betaling

  • 1. Het voorschot voor subsidies van € 25.000,- en hoger bedraagt maximaal 80% van de maximale subsidie.

  • 2. Het voorschot wordt op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte in termijnen uitgekeerd waarvan de hoogte en de tijdstippen in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald.

Artikel 1.7 Instellen deelplafonds

  • 1. Gedeputeerde staten stellen bij afzonderlijk besluit deelplafonds vast voor de afzonderlijke onderdelen in deze regeling.

  • 2. Indien gedeputeerde staten voor een onderdeel in deze regeling geen deelplafond hebben vastgesteld bedraagt het deelplafond voor dat onderdeel € 0,00.

Hoofdstuk 2 Projectsubsidies

§ 2.1 Ganzenrustgebieden

Artikel 2.1.1 begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    ganzenrustgebied: door gedeputeerde staten van Zuid-Holland begrensde percelen landbouwgrond waar overwinterende beschermde inheemse ganzen ongehinderd kunnen foerageren gedurende de periode van 1 november tot 1 april, zoals weergegeven op de kaart in bijlage 1;

  • b.

    gewasperceel: een perceel landbouwgrond dat in gebruik is bij één grondgebruiker, op grond van één gebruikstitel en dat wordt beteeld met één gewas;

  • c.

    grondgebruiker: degene die op titel van eigendom, (erf)pacht dan wel een door de grondkamer goedgekeurde of ter registratie ingezonden (teelt)pachtovereenkomst gerechtigd is de als ganzenrustgebied aangewezen gewaspercelen in gebruik te hebben en die onderneming is actief in de primaire productie van landbouwproducten;

  • d.

    onderneming: een onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Verordening (EU) Nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013;

  • e.

    schadehectare: (deel van een) hectare waarop een tegemoetkoming in de door beschermde inheemse ganzen aangerichte schade aan de landbouw als bedoeld in de Beleidsregel uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland wordt verstrekt;

  • f.

    verjaging: opzettelijke verontrusting van beschermde inheemse ganzen.

Artikel 2.1.2 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1.

    Subsidie kan worden verleend voor het nalaten van de verjaging van beschermde inheemse ganzen in ganzenrustgebieden gedurende de periode van 1 november tot 1 april.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3.

    De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot een min of meer aaneengesloten ganzenrustgebied gedurende de periode 1 november tot 1 april.

Artikel 2.1.3 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 2.1.2 wordt uitsluitend verstrekt aan grondgebruikers.

Artikel 2.1.4 Aanvraagperiode

In afwijking van de artikelen 11, eerste lid, onder a, en 26, eerste lid, van de Asv wordt de aanvraag voor subsidie ingediend:

  • a.

    binnen zes weken na de datum van de verzending van het besluit op grond van Beleidsregel uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland omtrent de hoogte van de uit te betalen tegemoetkoming in de door de beschermde inheemse ganzen veroorzaakte schade in de periode waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft; of

  • b.

    in ieder geval uiterlijk op 1 december van het jaar waarin het besluit op grond van de Beleidsregel uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland is genomen.

Artikel 2.1.5 Aanvraagvereisten

  • 1.

    Naast de gegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Asv, gaat een aanvraag voor subsidie vergezeld van:

    a. het besluit, bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid;

    b. een verklaring van de aanvrager dat hij gedurende de periode van 1 november tot 1 april verjaging van beschermde inheemse ganzen in ganzenrustgebieden heeft nagelaten.

  • 2.

    Indien de aanvrager een onderneming is gaat de aanvraag voor subsidie eveneens vergezeld van een volledig ingevulde en ondertekende de-minimisverklaring.

Artikel 2.1.6 Weigeringsgrond

In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie als bedoeld in artikel 2 geweigerd indien voor dezelfde activiteit reeds subsidie is verstrekt voor dezelfde periode.

Artikel 2.1.7 Subsidievereiste

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.1.2 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan het vereiste dat de grondgebruiker voor de betreffende percelen op grond van de Beleidsregel uitvoering Wet natuurbescherming Zuid Holland in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in de door beschermde inheemse ganzen aangerichte schade aan de landbouw in de periode van 1 november tot 1 april.

Artikel 2.1.8 Subsidiehoogte

  • 1.

    De subsidie bedraagt € 50,00 per schadehectare van als ganzenrustgebied begrensde gewaspercelen.

  • 2.

    Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat de subsidie minder bedraagt dan € 50,- wordt de subsidie niet verstrekt.

  • 3.

    De subsidie wordt verleend in de vorm van de-minimissteun en bedraagt per onderneming, tezamen met eventueel andere verleende de-minimissteun, vóór aftrek van belastingen of andere heffingen maximaal € 15.000,00 over een periode van drie belastingjaren.

Artikel 2.1.8a Subsidievaststelling en betaling

De subsidie wordt direct vastgesteld en de betaling van het subsidiebedrag vindt in één keer plaats.

Artikel 2.1.9 staatssteun

Indien de subsidie is aan te merken als steunmaatregel in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is de volgende verordening van overeenkomstige toepassing: Verordening (EU) Nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector, PbEU, L 352 van 24 december 2013.

Artikel 2.1.10 prestatieverantwoording

In aanvulling op artikel 1.6 toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag.

§ 2.2 Verduurzaming landbouw met agrarische structuurversterking

Artikel 2.2.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

      planvorming voor verbetering van de verkavelingsstructuur van landbouwbedrijven, gericht op de verbetering van de landbouwinfrastructuur waarbij een bijdrage wordt geleverd aan verduurzaming van de landbouw; of,

    • b.

      uitvoering van kavelruil, die:

      • i.

        leidt tot verbetering van de verkaveling en van de ligging van kavels ten opzichte van elkaar;

      • ii.

        leidt tot verbetering van de toegankelijkheid van kavels en percelen in de grondgebonden landbouw; en

      • iii.

        een bijdrage levert aan de verduurzaming van de landbouw.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

Artikel 2.2.2 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 2.2.1 wordt uitsluitend verstrekt aan agrarische ondernemingen en samenwerkingsverbanden daarvan, stichtingen voor kavelruil, landbouworganisaties, natuur- en landschapsorganisaties, waterschappen en gemeenten.

Artikel 2.2.3 Subsidievereisten

  • 1. Om voor een subsidie als bedoeld in artikel 2.2.1 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de activiteit is gericht op:

      • i.

        verbetering van de agrarische structuur in het gebied door verbeterde ligging van kavels die leidt tot een efficiëntere bedrijfsvoering voor de agrariër; en

      • ii.

        verbeterde verkeersveiligheid, vermindering van CO2-uitstoot en vermindering van wegonderhoud door vermindering in verkeersbewegingen door landbouwmachines;

    • b.

      de activiteit draagt bij aan minimaal twee van de volgende maatschappelijke doelen:

      • i.

        toename biodiversiteit;

      • ii.

        verbetering waterkwaliteit en -kwantiteit;

      • iii.

        tegengaan stikstofuitstoot uit het agrarisch bedrijf;

      • iv.

        tegengaan bodemdaling;

      • v.

        bijdragen aan landschappelijke kwaliteit;

      • vi.

        toename van de beweiding bij de grondgebonden veehouderij;

      • vii.

        vermindering gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen.

  • 2. Onverminderd het eerste lid wordt de activiteit beoordeeld op basis van de volgende beoordelingscriteria:

    • a.

      de mate van effectiviteit van de activiteit, waarbij wordt aangetoond of aannemelijk kan worden gemaakt wat het effect is op de maatschappelijke doelen;

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit, weergegeven in termen als doorlooptijd, cofinanciering en draagvlak;

    • c.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit.

  • 3. Het totaal aantal benodigde punten voor subsidiëring van het project bedraagt minimaal 12 en wordt berekend door de som te nemen van de punten behaald voor ieder afzonderlijk beoordelingscriterium, waarbij:

    • a.

      voor ieder van de beoordelingscriteria, genoemd in het tweede lid, 0, 1, 2, of 3 punten kunnen worden behaald; en

    • b.

      de beoordelingscriteria, bedoeld in het tweede lid, een wegingsfactor hebben van:

      • i.

        3 voor het criterium, genoemd onder a;

      • ii.

        2 voor het criterium, genoemd onder b;

      • iii.

        1 voor het criterium, genoemd onder c.

Artikel 2.2.4 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    de kosten voor het opstellen van een gebiedsinrichtingsplan gericht op maatschappelijk doelbereik;

  • b.

    de kosten van het tot stand brengen van een kavelruilplan;

  • c.

    de kosten van het tot stand brengen van een kavelruilovereenkomst;

  • d.

    de kosten van een kavelruilcoördinator;

  • e.

    de kosten voor inzet van onderzoeksinstellingen en experts;

  • f.

    de kosten van de te houden voorlichtingsbijeenkomsten of te maken voorlichtingsmateriaal;

  • g.

    kadaster- en notariskosten.

Artikel 2.2.5 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt voor publiekrechtelijke rechtspersonen ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.

  • 2. De hoogte van de subsidie bedraagt voor overige aanvragers ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten.

  • 3. Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat de subsidie minder bedraagt dan € 10.000,--, wordt de subsidie niet verstrekt.

  • 4. In afwijking van het eerste en tweede lid geldt voor de kosten, bedoeld in artikel 2.2.4, onder g, een maximum van 500,00 euro per geruilde hectare.

Artikel 2.2.6 Niet subsidiabele kosten

De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    de kosten van ruil van productierechten en van gebouwen;

  • b.

    de kosten van verrekening tussen eigenaren als gevolg van waardeverschillen van de te verdelen onroerende zaken;

  • c.

    de kosten van werken op of ten behoeve van onroerende zaken;

  • d.

    de kosten voor kavelaanvaardingswerken;

  • e.

    de kosten van de uitvoering van het gebiedsinrichtingsplan.

Artikel 2.2.7 Verplichtingen van de subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv en artikel 1.4 worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    in het project wordt samengewerkt tussen gebiedspartijen;

  • b.

    de opgedane kennis uit het project wordt gedeeld met de gebiedspartijen en de provincie.

Artikel 2.2.8 Prestatieverantwoording

  • 1. In afwijking van artikel 1.5, eerste lid, toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling desgevraagd aan dat de activiteit:

    • a.

      bedoeld in artikel 2.2.1, eerste lid onder a, is verricht door middel van een kavelruilplan en een gebiedsinrichtingsplan;

    • b.

      bedoeld in artikel 2.2.1, eerste lid, onder b, is verricht door middel van een kavelruilovereenkomst.

  • 2. In afwijking van artikel 1.5, tweede lid, toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteit:

    • a.

      bedoeld in artikel 2.2.1, eerste lid onder a, is verricht door middel van een kavelruilplan en een gebiedsinrichtingsplan;

    • b.

      bedoeld in artikel 2.2.1, eerste lid, onder b, is verricht door middel van een kavelruilovereenkomst.

  • 3. In aanvulling op artikel 1.5, derde lid, toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteit:

    • a.

      bedoeld in artikel 2.2.1, eerste lid onder a, is verricht door middel van een kavelruilplan en een gebiedsinrichtingsplan;

    • b.

      bedoeld in artikel 2.2.1, eerste lid, onder b, is verricht door middel van een kavelruilovereenkomst.

§ 2.3 Soortenbeleid leefgebied en maatregelen verbetering natuurwaarden

[vervallen]

§ 2.4 Groenparticipatie

[vervallen]

§ 2.5 Betrokkenheid groen en natuur

[vervallen]

§ 2.6 Ecologische verbindingen en NNN-gronden

Artikel 2.6.1 begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    ecologische verbindingen: die delen van het Natuurnetwerk Nederland die zijn aangeduid als ecologische verbinding;

  • b.

    natuurbeheer: beheer van grond met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende plant- en diersoorten;

  • c.

    natuurbeheerplan: plan als bedoeld in artikel 1.3 van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer Zuid-Holland 2016;

  • d.

    natuurtype: natuur- en landschapsbeheertype volgens de Index Natuur en Landschap;

  • e.

    NNN: Natuurnetwerk Nederland;

  • f.

    omgevingsverordening: Omgevingsverordening Zuid-Holland of de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening zodra deze in werking treedt en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vervalt;

  • g.

    stapsteen: verbreding binnen een ecologische verbinding die van voldoende kwaliteit is om te fungeren als foerageer- of voorplantingsgebied voor de doelsoorten;

  • h.

    verwerving: verkrijging van het recht van de volle eigendom of het recht van erfpacht.

Artikel 2.6.2 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

      verwerving van gronden voor de realisatie van ecologische verbindingen inclusief stapstenen;

    • b.

      inrichting van ecologische verbindingen inclusief stapstenen;

    • c.

      verwerving van gronden voor de realisatie van NNN;

    • d.

      beëindiging van pachtovereenkomsten op NNN-gronden.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, draagt bij aan de realisatie van ecologische verbindingen en de NNN in Zuid-Holland.

Artikel 2.6.3 Indieningstermijn aanvraag

  • 1. In afwijking van artikel 26, eerste lid, van de Asv, kan een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2.6.2, eerste lid onder a en c, worden ingediend tot de dag voor de datum waarop koopovereenkomst gesloten wordt.

  • 2. Een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2.6.2, eerste lid onder a en c is tijdig ingediend indien deze voor het sluiten van de koopovereenkomst is ontvangen.

Artikel 2.6.4 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 2.6.2 wordt uitsluitend verstrekt aan degene die duurzaam natuurbeheer verricht of voldoende aannemelijk maakt dat hij duurzaam natuurbeheer kan en zal verrichten overeenkomstig het natuurbeheertype waarvoor de verwerving van het terrein is bedoeld.

Artikel 2.6.5 Subsidievereisten

  • 1. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.6.2, eerste lid onder a of b, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de vereisten dat:

    • a.

      de ecologische verbinding behoort tot prioriteit 1 of prioriteit 2 zoals aangegeven in de ‘(Herziene) Nota Ecologische Verbindingen in de provincie Zuid-Holland’ (2017);

    • b.

      ecologische verbindingen worden ingericht voor het natuurbeheertype zoals aangegeven in het natuurbeheerplan en of de (Herziene) Nota Ecologische Verbindingen in de provincie Zuid-Holland (2017) of bij afwijking daarvan, volgens een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd natuurtype;

    • c.

      de aanvrager beschikt over een inrichtingsplan waarin:

      • i.

        is beschreven welke maatregelen worden genomen om de natuurtypen te realiseren; en

      • ii.

        een beheerparagraaf is opgenomen waarin wordt aangegeven op welke manier de natuurtypen ontwikkeld en in stand worden gehouden en waarbij in ieder geval wordt ingegaan op het toekomstige maaibeheer, inzet van vee en bemesting;.

    • d.

      de kosten van verwerving van het terrein of de kosten van de beëindiging van de pacht zijn getaxeerd door een onafhankelijke taxateur;

    • e.

      ingeval de subsidie het beëindigen van pachtrechten betreft, deze pachtrechten zijn verstrekt vóór het tijdstip dat de subsidieontvanger eigenaar of erfpachter is geworden van het betreffende terrein;

    • f.

      verwerving van het terrein of beëindiging van de pacht is noodzakelijk vanuit het oogpunt van natuur of landschapsbescherming.

  • 2. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.6.2, eerste lid, onder c of d, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de vereisten dat:

    • a.

      de NNN-gronden staan aangegeven op de kaart zoals opgenomen in de bij dit besluit behorende bijlage 3, en

    • b.

      de NNN-gronden worden ingericht voor het natuurbeheertype zoals aangegeven in het natuurbeheerplan, of bij afwijking daarvan, volgens een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd natuurtype;

  • 3. In aanvulling op het tweede lid, wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.6.2, eerste lid, onder d, voldaan aan de vereisten dat:

    • a.

      de pachtovereenkomst reeds was gevestigd op het moment waarop de gronden door de aanvrager zijn verworven;

    • b.

      de beëindiging van de pachtovereenkomst gewenst is in het kader van natuur- of landschapsbescherming, bescherming van cultuurhistorische waarden of bosbouwkundige waarde of natuurontwikkeling.

Artikel 2.6.6 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.6.2, eerste lid, onder a, de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      de kosten voor de verwerving van de gronden voor zover deze kosten niet meer bedragen dan de reële marktwaarde als landbouwgrond;

    • b.

      de kosten die verbonden zijn aan het vrijmaken van het terrein van pacht, opstal, erfdienstbaarheid, vruchtgebruik of erfpacht;

    • c.

      de kosten voor het kadastraal recht en het registratierecht;

    • d.

      veilingkosten;

    • e.

      notariskosten, waaronder mede wordt verstaan de kosten van het opmaken van de notariële akte;

    • f.

      de kosten van inschrijving in de openbare registers;

    • g.

      overdrachtsbelasting voor zover geen kwijtschelding of vermindering wordt verleend;

    • h.

      schenkingsrecht, voor zover geen kwijtschelding of vermindering wordt verleend;

    • i.

      het afkoopbedrag van de landinrichtingsrente voor zover die rust op het verworven terrein;

    • j.

      kosten voor bodemonderzoek;

    • k.

      kosten van het wegwerken van het ten tijde van de verwerving aanwezige achterstallig onderhoud om de gronden te kunnen beheren;

    • l.

      kosten verbonden aan het verlies bij verkoop of sloop van gebouwen;

    • m.

      taxatie- en bemiddelingskosten.

  • 2. Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.6.2, eerste lid, onder b, de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      kosten voor maatregelen gericht op de wijziging van de waterhuishouding;

    • b.

      kosten voor grondverzet;

    • c.

      kosten voor het plaatsen van een raster;

    • d.

      kosten voor afvoer van grond;

    • e.

      kosten voor de verwijdering van opstallen;

    • f.

      kosten voor de verwijdering van begroeiing en beplanting;

    • g.

      kosten voor overige maatregelen in verband met de desbetreffende inrichting.

  • 3. Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.6.2, eerste lid, onder c, de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      de kosten voor de verwerving van de gronden voor zover deze kosten niet meer bedragen dan de reële marktwaarde als landbouwgrond;

    • b.

      kosten van de taxatie door een onafhankelijk taxateur;

    • c.

      de kosten voor het kadastraal recht en het registratierecht;

    • d.

      veilingkosten;

    • e.

      de kosten van de inschrijving in de openbare registers;

    • f.

      notariskosten, waaronder mede wordt verstaan de kosten van het opmaken van de notariële akte;

    • g.

      overdrachtsbelasting;

    • h.

      schenkingsrecht;

    • i.

      niet verrekenbare of niet compenseerbare BTW;

    • j.

      bodemonderzoek.

  • 4. Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.6.2, eerste lid, onder d, de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      het vrijmaken van pacht van het terrein tegen een reële vergoeding, blijkend uit een taxatie door een onafhankelijk taxateur;

    • b.

      de taxatie door een onafhankelijk taxateur.

Artikel 2.6.7 Niet-subsidiabele kosten

De kosten van bodemsanering komen niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.6.8 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.6.2, eerste lid, onder a en b, bedraagt:

    • a.

      voor ecologische verbindingen met prioriteit 1 maximaal 85% van de subsidiabele kosten;

    • b.

      voor ecologische verbindingen met prioriteit 2 maximaal 70% van de subsidiabele kosten.

  • 2. De hoogte van de subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.6.2, eerste lid, onder c, bedraagt:

    • a.

      85% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.6.6, derde lid, onder a;

    • b.

      100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in het artikel 2.6.6, derde lid, onder b tot en met i;

    • c.

      100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.6.6, derde lid, onder j, met een maximum van € 5.000,-.

  • 3. De hoogte van de subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.6.2, eerste lid, onder d, bedraagt:

    • a.

      85% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.6.6, vierde lid, onder a;

    • b.

      100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.6.6, vierde lid onder b.

Artikel 2.6.9 Kwalitatieve verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. In aanvulling op artikel 1.4 wordt aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd dat binnen een in de beschikking tot subsidieverlening te bepalen termijn de subsidieontvanger en gedeputeerde staten een overeenkomst sluiten waarin is opgenomen:

    • a.

      de verplichting, inhoudende dat degene aan wie het terrein toebehoort:

      • i.

        het betreffende terrein niet gebruikt of doet gebruiken als landbouwgrond;

      • ii.

        het terrein beheert overeenkomstig het natuurbeheertype, bedoeld in artikel 2.6.5, eerste lid onder b, of artikel 2.6.5, tweede lid, onder b; en

      • iii.

        datgene nalaat wat de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten in gevaar brengt of verstoort;

    • b.

      dat de verplichtingen, genoemd onder a, zullen overgaan op degenen die het terrein onder bijzondere of algemene titel zullen verkrijgen en dat mede gebonden zullen zijn degene die van de rechthebbende een recht op het gebruik van het goed zullen krijgen;

  • 2. De overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, wordt, binnen de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen termijn, notarieel opgemaakt en ingeschreven in de openbare registers.

  • 3. Voor zover aan de subsidieontvanger subsidie is verleend voor de verkrijging van het recht van erfpacht wordt de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, tevens afgesloten tussen gedeputeerde staten en de eigenaar van het terrein.

Artikel 2.6.10 Overige verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. In aanvulling op artikel 2.6.9 worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a.

      het terrein wordt onmiddellijk na verwerving beheerd als natuur en binnen 2 jaar na verwerving overeenkomstig het natuurbeheertype, bedoeld in artikel 2.6.5, eerste lid onder b, of artikel 2.6.5, tweede lid, onder b;

    • b.

      het terrein mag niet zonder toestemming van gedeputeerde staten worden vervreemd, in erfpacht uitgegeven, of belast met zakelijke rechten;

    • c.

      indien het terrein voor realisatie van een ecologische verbinding reeds opengesteld was voor publiek blijft dit terrein na realisatie van de ecologische verbinding gedurende ten minste 358 dagen per jaar open en toegankelijk voor publiek;

    • d.

      het NNN-terrein wordt gedurende ten minste 358 dagen per jaar kosteloos opengesteld en toegankelijk gehouden voor publiek, tenzij daardoor de ecologische doelstellingen niet worden gehaald;

    • e.

      subsidieontvanger voert een gescheiden boekhouding overeenkomstig artikel 25b, eerste lid, Mededingingswet en houdt een lijst bij van alle verleende subsidies met betrekking tot het terrein;

    • f.

      eventuele opbrengsten uit beheer of exploitatie van het terrein worden aangewend ten behoeve van het beheer;

    • g.

      voor zover subsidie wordt verleend ten behoeve van verkrijging van het erfpachtrecht op de grond, legt subsidieontvanger een ondertekende schriftelijke toezegging van de eigenaar van het betreffende terrein over, dat binnen een jaar na subsidieverlening de eigenaar met gedeputeerde staten een overeenkomst als bedoeld in artikel 2.6.9, onder a, sluit.

    • h.

      in de gevallen, bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, a, c, d en e, van de Awb, is de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd aan gedeputeerde staten, welke wordt vastgesteld op de gerealiseerde vermogenstoename en bepaald aan de hand van de waarde van het met subsidie verworven terrein op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt;

    • i.

      bij beëindiging en liquidatie van de subsidieontvanger behoeft de bestemming van een batig liquidatiesaldo de goedkeuring van gedeputeerde staten;

    • j.

      de gebouwen waarvoor subsidie voor het verlies ervan is verleend, bedoeld in artikel 2.6.6, eerste lid, onder l, of artikel 2.6.6, tweede lid, onder e, worden binnen een jaar na de subsidieverlening gesloopt;

    • k.

      de subsidieontvanger overlegt en werkt samen met de beheerders van omliggende natuurterreinen om tot een samenhangend beheer te komen.

  • 2. Van de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met g, kan worden afgeweken of uitstel worden verleend voor zover een verplichting onredelijk bezwarend is.

  • 3. De hoogte van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid onder g, wordt door gedeputeerde staten vastgesteld op de gerealiseerde vermogenstoename en bepaald aan de hand van de waarde van het met subsidie verworven terrein op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt.

Artikel 2.6.11 Afwijkingsbevoegdheid

Indien de ecologische verbinding waarvoor subsidie wordt gevraagd niet is aangeduid als ecologische verbinding in de omgevingsverordening kunnen gedeputeerde staten besluiten om van deze verordening af te wijken indien die ecologische verbinding:

  • a.

    van voldoende kwaliteit is om te fungeren als noodzakelijke migratie-, foerageer- of voorplantingsgebied voor de doelsoorten van de nog niet gerealiseerde verbindingen zoals beschreven in de Nota ecologische verbindingen en de ligging van die verbinding zodanig is, dat de in de Nota genoemde natuurgebieden door die verbinding verbonden worden; of

  • b.

    invulling geeft aan een stapsteen als functioneel onderdeel van een nog te realiseren verbinding zoals vastgelegd in de Nota ecologische verbindingen en van voldoende kwaliteit is om te fungeren als foerageer- of voorplantingsgebied voor de doelsoorten zoals beschreven in de Nota.

§ 2.7 Beschermde natuurmonumenten

Artikel 2.7.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten in het kader van beheer, onderhoud en inrichting van gebieden zoals opgenomen in bijlage 4.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3.

    De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot betere bescherming van de aangewezen gebieden.

Artikel 2.7.2 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 2.7.1 wordt uitsluitend verstrekt aan de pachters, erfpachters of eigenaren van gronden in de gebieden Huys Ten Donck en de Oosterse en Westerse Laagjes.

Artikel 2.7.3 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.7.1 in aanmerking te komen wordt voldaan aan het vereiste dat de activiteit bijdraagt aan het realiseren van de voor het gebied bepaalde natuurdoelen, als aangeduid in bijlage 4.

Artikel 2.7.4 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen in ieder geval de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    de kosten voor de in bijlage 4 onder a tot en met c opgenomen uit te voeren dan wel uitgevoerde maatregelen in de betreffende gebieden;

  • b.

    de kosten voor de in bijlage 4 onder d opgenomen uit te voeren dan wel uitgevoerde maatregelen voor zover in combinatie met een of meer van de in de in bijlage 4 onder e genoemde pakketten.

Artikel 2.7.5 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt het bedrag dat per eigenaar of pachter per gebied is opgenomen in bijlage 5.

§ 2.8 Innovatieve Pilots Groene Cirkels

Artikel 2.8.1 Begripsbepalingen

  • a.

    demonstratie- of campagnefase: fase waarin de uitkomsten van het experiment worden omgezet naar een voor de praktijk geschikt instrument en voor een ieder bekend en toegankelijk wordt gemaakt of met een bewustwordingscampagne onder de aandacht wordt gebracht;

  • b.

    experimenteerfase: fase waarin het experiment op beperkte schaal wordt uitgevoerd;

  • c.

    initiatieffase: fase waarin een idee wordt ontwikkeld en daarvoor een netwerk wordt geïnteresseerd;

  • d.

    onderzoeksfase: fase waarin verkennend of theoretisch onderzoek plaatsvindt;

  • e.

    pilot: project bestaande uit de volgende deelfasen:

    • i.

      de initiatieffase;

    • ii.

      de onderzoeksfase;

    • iii.

      de experimenteerfase; en

    • iv.

      de demonstratie- of campagnefase.

Artikel 2.8.2 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor een pilot of een deelfase van een pilot gericht op innovatie op het gebied van biodiversiteit met de natuur als partner.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3.

    De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot verwerving van kennis over verduurzaming van de economie in combinatie met een aangename leefomgeving.

Artikel 2.8.3 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2 wordt uitsluitend verstrekt aan rechtspersonen die participeren binnen één van de Groene Cirkels, waarover een overeenkomst met de provincie Zuid-Holland is gesloten.

Artikel 2.8.4 Subsidievereiste

Om voor subsidie in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    er wordt samengewerkt met bestaande of beoogde partners zijnde, een onderneming,

  • b.

    de activiteit wordt ondersteund door de partners van de Groene Cirkel waarin de aanvrager participeert.

Artikel 2.8.5 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie.

Artikel 2.8.6 Subsidiehoogte

  • 1.

    De hoogte van de subsidie bedraagt:

    • a.

      voor de initiatief of onderzoeksfase ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten tot maximaal € 80.000,-;

    • b.

      voor de experimenteerfase ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten tot maximaal € 150.000,-;

    • c.

      voor de demonstratie- of campagnefase ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten tot maximaal € 100.000,-

  • 2.

    Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat de subsidie minder bedraagt dan € 20.000,- wordt de subsidie niet verstrekt.

Artikel 2.8.7 staatssteun

Indien de subsidie is aan te merken als steunmaatregel in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is de volgende verordening van overeenkomstige toepassing: Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, PbEU, L 352 van 24 december 2013.

Artikel 2.8.8 Rangschikking

[vervallen]

Artikel 2.8.9 Verplichting

In aanvulling op de artikel 1.4 is de subsidieontvanger verplicht om de resultaten van de activiteit openbaar te maken en te verspreiden.

§ 2.9 Boerenlandpaden

[vervallen]

§ 2.10 Initiatieven voor Vitale Landbouw

Artikel 2.10.1 Begripsbepaling

In deze paragraaf wordt onder Hoofdlijnennotitie verstaan: door gedeputeerde staten van Zuid-Holland op 26 mei 2020 vastgestelde Hoofdlijnennotitie Vitale Landbouw van de provincie Zuid-Holland.

Artikel 2.10.2 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een project ten behoeve van de verduurzaming van de grondgebonden landbouw en het voedselsysteem.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot innovaties en kennis ten behoeve van een vitale landbouw, zoals verwoord in de Hoofdlijnennotitie.

Artikel 2.10.3 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 2.10.2 wordt verstrekt aan een ieder.

Artikel 2.10.4 Aanvraagvereisten

Naast de gegevens, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Asv gaat een aanvraag voor subsidie vergezeld van een beschrijving van de wijze waarop het project openbaar wordt gemaakt en de resultaten worden gedeeld.

Artikel 2.10.5 Weigeringsgronden

In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.10.2 geweigerd indien:

  • a.

    het aangevraagde subsidiebedrag minder dan € 10.000,00 bedraagt;

  • b.

    niet kan worden gegarandeerd dat het project, bedoeld in artikel 2.10.2, eerste lid, openbaar wordt gemaakt en de resultaten worden gedeeld als bedoeld in artikel 2.10.4.

Artikel 2.10.6 Subsidievereisten

  • 1. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.10.2 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    het project is gericht op innovatie en experimenteren met nieuwe manieren van werken, en op:

    • i.

      het vormen van een nieuw samenwerkingsverband;

    • ii.

      netwerkontwikkeling; of

    • iii.

      kennisoverdracht.

  • b.

    de uitvoering van het project leidt tot innovaties en kennis ten behoeve van een vitale landbouw, zoals verwoord in de Hoofdlijnennotitie;

  • c.

    het project wordt openbaar gemaakt en de resultaten worden gedeeld.

  • d.

    [vervallen]

  • 2. In aanvulling op het eerste lid wordt het project beoordeeld op basis van de volgende beoordelingscriteria:

    • a.

      de mate van effectiviteit van de activiteit, waarbij aangetoond wordt wat het effect is van het project op de te behalen doelen voor een vitale landbouw;

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit, weergegeven in termen als doorlooptijd, cofinanciering, draagvlak en technische haalbaarheid;

    • c.

      de mate waarin het project een bottom-up aanpak heeft;

    • d.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit.

  • 3. Het totaal aantal punten benodigde punten voor subsidiëring van het project bedraagt minimaal 18 en wordt berekend door de som te nemen van de punten behaald voor ieder afzonderlijk criterium, waarbij:

    • a.

      voor ieder van de beoordelingscriteria, genoemd in het tweede lid, 0, 1, 2, of 3 punten kunnen worden behaald; en

    • b.

      de beoordelingscriteria, bedoeld in het tweede lid, een wegingsfactor hebben van:

      • i.

        4 voor het criterium, genoemd onder a;

      • ii.

        3 voor het criterium, genoemd onder b;

      • iii.

        2 voor het criterium, genoemd onder c;

      • iv.

        1 voor het criterium, genoemd onder d.

Artikel 2.10.7 Subsidiabele kosten

Kosten komen in aanmerking voor subsidie zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie.

Artikel 2.10.8 Niet subsidiabele kosten

De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten van gebouwen en grond;

  • b.

    de kosten van inrichting die niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het project;

  • c.

    exploitatiekosten;

  • d.

    onderhoudskosten van roerende of onroerende goederen.

Artikel 2.10.9 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie als bedoeld in artikel 2.10.2 bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 24.999,00.

  • 2. Indien door toepassing van dit artikel de subsidie minder bedraagt dan € 10.000,00 wordt de subsidie niet verstrekt.

Artikel 2.10.10 Subsidieverplichtingen

In aanvulling op de artikel 1.4 van de Asv worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    een project wordt binnen twee jaar na de start van het project afgerond;

  • b.

    het project wordt openbaar gemaakt en de resultaten worden gedeeld op de wijze, bedoeld in artikel 2.10.4.

Paragraaf 2.11 Kwaliteitsimpuls en participatie ten aanzien van de beweegvriendelijke leefomgeving, bestaande groengebieden en het recreatieve routenetwerk  

[vervallen]

Paragraaf 2.12 Groene gezonde leefomgeving

[vervallen]

§ 2.13 Verbeteren waterkwaliteit

Artikel 2.13.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    waterlichaam: oppervlaktewaterlichaam, grondwaterlichaam, of overig water, voor zover dat lichaam of overig water is begrensd in het Regionaal waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027 en een doel heeft toegewezen gekregen;

  • b.

    zwemwaterlocatie: door Gedeputeerde Staten aangewezen locatie als bedoeld in artikel 10b van de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden.

Artikel 2.13.2 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor een onderzoek of maatregel gericht op de verbetering van de kwaliteit van een waterlichaam of zwemwaterlocatie.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

Artikel 2.13.3 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 2.13.2 wordt uitsluitend verstrekt aan een waterschap of gemeente.

Artikel 2.13.4 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.13.2 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    het onderzoek of de maatregel draagt bij aan de verbetering van de kwaliteit van een waterlichaam of zwemwaterlocatie;

  • b.

    het onderzoek of de maatregel draagt bij aan een andere provinciale ambitie in Zuid-Holland.

Artikel 2.13.5 Aanvraagvereisten

Naast de gegevens die ingevolge het aanvraagformulier, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Asv, worden verstrekt, bevat de aanvraag in elk geval een termijn waarbinnen het onderzoek of de maatregel afgerond is.

Artikel 2.13.6 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.13.2 bedraagt 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 75.000,00 per onderzoek of maatregel.

Artikel 2.13.7 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid komen voorbereidingskosten voor subsidie in aanmerking voor zover zij niet meer bedragen dan 15% van de subsidiabele kosten.

Artikel 2.13.8 Weigeringsgronden

In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.13.2 geweigerd als het onderzoek of de maatregel behoort tot de reguliere activiteiten of wettelijke taken van de aanvrager.

Artikel 2.13.9 Verplichtingen van de subsidieontvanger

In aanvulling op artikel 1.4 is de aanvrager in ieder geval verplicht om de bevindingen en resultaten van het onderzoek of de maatregel toegankelijk te maken voor derden.

§ 2.14 Klimaatadaptatie

Artikel 2.14.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    Deltaplan Ruimtelijke adaptatie: gezamenlijk plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk om er voor te zorgen dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is ingericht;

  • b.

    klimaatadaptatie: proces van aanpassing aan het actuele of verwachte klimaat en zijn effecten, opdat de schadelijke gevolgen of de kansen op schadelijke gevolgen door klimaateffecten kunnen worden beperkt of voorkomen, en de voordelen van het veranderende klimaat kunnen worden benut;

  • c.

    maatregelenpakket: pakket van maatregelen ter bevordering van het proces van aanpassing aan het actuele of verwachte klimaat en zijn effecten, opdat schadelijke gevolgen door klimaateffecten kunnen worden beperkt of voorkomen, en de voordelen van het veranderende klimaat kunnen worden benut;

  • d.

    werkregio:

    • i.

      Werkregio Goeree-Overflakkee;

    • ii.

      Werkregio Drechtsteden;

    • iii.

      Werkregio Hoeksche Waard;

    • iv.

      Werkregio Holland Rijnland;

    • v.

      Werkregio Midden Holland;

    • vi.

      Werkregio Vijfheerenlanden;

    • vii.

      Werkregio BAR;

    • viii.

      Werkregio Delfland;

    • ix.

      Werkregio Rotterdam;

    • x.

      Werkregio Voorne-Putten.

Artikel 2.14.2 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten die gericht zijn op:

    • a.

      procesondersteuning van een werkregio;

    • b.

      procesondersteuning van een gemeente ten behoeve van samenwerking met één of meerdere woningcorporaties;

    • c.

      onderzoeken die bijdragen aan één van de zeven ambities uit het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie;

    • d.

      grootschalige uitvoeringsprojecten;

    • e.

      kleinschalige innovatieve pilots.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, dragen bij aan klimaatadaptatie.

Artikel 2.14.3 Doelgroep

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.14.2, eerste lid:

  • a.

    onder a, wordt uitsluitend verstrekt aan de penvoerder van een werkregio;

  • b.

    onder b, wordt uitsluitend verstrekt aan gemeenten;

  • c.

    onder c en d, wordt uitsluitend verstrekt aan gemeenten en waterschappen;

  • d.

    onder e, wordt uitsluitend verstrekt aan privaatrechtelijke en publiekrechtelijke rechtspersonen.

Artikel 2.14.4 Subsidievereisten

  • 1. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.14.2, eerste lid, onder a, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de activiteit heeft de instemming van alle deelnemers van de werkregio, blijkend uit een samenwerkingsverklaring;

    • b.

      de activiteit ondersteunt de samenwerking rondom gezamenlijke producten.

  • 2. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.14.2, eerste lid, onder b, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan het vereiste dat er is sprake van een intensivering van de samenwerking tussen de aanvrager en één of meerdere woningcorporaties om de klimaatadaptatie verder te brengen.

  • 3. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.14.2, eerste lid, onder b, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      er is sprake van een nieuw onderzoek;

    • b.

      het onderzoek wordt door minimaal één andere publiekrechtelijke rechtspersoon ondersteund;

    • c.

      het onderzoek komt ten goede aan de gehele provincie Zuid-Holland.

  • 4. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.14.2, eerste lid, onder d, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      bij de activiteit is minimaal één andere publiekrechtelijke rechtspersoon betrokken;

    • b.

      uit de klimaatstresstest is naar voren gekomen dat het betreffende gebied kwetsbaar is voor extreme neerslag, hitte, droogte of overstroming;

    • c.

      de activiteit levert een bijdrage aan een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting van het betreffende gebied in de provincie Zuid-Holland.

  • 5. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.14.2, eerste lid, onder e, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de activiteit betreft het klimaatbestendig maken van de ruimtelijke inrichting in bestaand bebouwd gebied;

    • b.

      de activiteit is opschaalbaar.

Artikel 2.14.5 Aanvraagvereisten

  • 1. Indien een aanvraag wordt ingediend voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.14.2, eerste lid, onder d of e, gaat de aanvraag naast de gegevens die ingevolge het aanvraagformulier, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Asv, worden verstrekt, in ieder geval vergezeld van een omschrijving van de wijze waarop de resultaten van de activiteit toegankelijk worden gemaakt voor derden.

  • 2. Indien een aanvraag wordt ingediend voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.14.2, eerste lid, onder e, en de aanvrager een onderneming is, gaat de aanvraag naast de gegevens die ingevolge het aanvraagformulier, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Asv, worden verstrekt, vergezeld van een ondertekende de-minimisverklaring als bedoeld in Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU, L 352).

Artikel 2.14.6 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.14.2, eerste lid:

    • a.

      onder a, bedraagt maximaal € 5.000,00 per werkregio per jaar;

    • b.

      onder b, bedraagt maximaal € 5.000,00 per gemeente per jaar;

    • c.

      onder c, bedraagt maximaal 30% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 50.000,00;

    • d.

      onder d, bedraagt maximaal 30% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 100.000,00;

    • e.

      onder e, bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 50.000,00.

  • 2. Indien toepassing van het eerste lid, onder d en e, ertoe leidt dat de subsidie minder bedraagt dan € 5.000,00 wordt de subsidie niet verstrekt.

Artikel 2.14.7 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de proceskosten voor de activiteiten, bedoeld in artikel 2.14.2, eerste lid, onder a en b, voor subsidie in aanmerking.

  • 2. Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de onderzoekskosten voor de activiteit, bedoeld in artikel 2.14.2, eerste lid, onder c, voor subsidie in aanmerking.

  • 3. Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de uitvoeringskosten voor de activiteit, bedoeld in artikel 2.14.2, eerste lid, onder d, voor subsidie in aanmerking.

  • 4. Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor de activiteit, bedoeld in artikel 2.14.2, eerste lid, onder e, voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      voorbereidingskosten;

    • b.

      uitvoeringskosten.

Artikel 2.14.8 Niet subsidiabele kosten

  • 1. In afwijking van artikel 2.14.7, tweede lid, komen de voorbereidingskosten niet voor subsidie in aanmerking.

  • 2. In afwijking van artikel 2.14.7, derde lid, komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      voorbereidingskosten;

    • b.

      kosten voor de inhuur van externe adviseurs;

    • c.

      kosten voor beheer en onderhoud;

    • d.

      kosten voor reguliere activiteiten van de aanvrager.

  • 3. In afwijking van artikel 2.14.7, vierde lid, komen de apparaatskosten niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.14.9 Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb en artikel 11 van de Asv wordt de subsidie geweigerd indien:

  • a.

    de activiteit onderdeel uitmaakt van een programma dat al financiële steun ontvangt van de provincie;

  • b.

    voor dezelfde activiteit op grond van een andere provinciale regeling subsidie is gevraagd of verstrekt;

  • c.

    de subsidieaanvrager of een van de deelnemers van het samenwerkingsverband reeds voor dezelfde activiteit subsidie op grond van deze of een andere subsidieregeling heeft ontvangen;

  • d.

    de activiteit tot de wettelijke of reguliere taken van de aanvrager behoort;

  • e.

    de activiteit niet uitvoerbaar is wegens wettelijke of praktische belemmeringen.

Artikel 2.14.10 Verplichtingen van de subsidieontvanger

In aanvulling op artikel 1.4 heeft de subsidieontvanger in ieder geval de volgende verplichtingen:

  • a.

    de activiteit, bedoeld in artikel 2.14.2, eerste lid, onder a, b en e, wordt binnen twaalf maanden na de beschikking tot subsidieverlening gerealiseerd;

  • b.

    de bevindingen en resultaten van de activiteit, bedoeld in artikel 2.14.2, eerste lid, onder d en e, worden toegankelijk gemaakt voor derden.

Artikel 2.14.11 Prestatieverantwoording

In aanvulling op artikel 1.5 toont de subsidieontvanger:

  • a.

    bij een subsidie van minder dan € 25.000,00, desgevraagd aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag;

  • b.

    bij een subsidie van € 25.000,00 of meer, aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag.

Artikel 2.14.12 Staatssteun

Indien de subsidie is aan te merken als steunmaatregel in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU, L 352) van overeenkomstige toepassing.

§ 2.15 Interbestuurlijk Programma Vitaal Platteland Gebiedsplan Zuidwestelijke Delta en Gebiedsplan Hollands-Utrechtse Veenweiden

Artikel 2.15.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    Gebiedsplan Interbestuurlijk Programma Vitaal platteland Hollands-Utrechtse Veenweiden: Interbestuurlijk Programma Vitaal platteland, Gebiedsplan Hollands-Utrechtse Veenweiden - Naar een duurzaam gebruik van de slappe bodem in de Hollands-Utrechtse Veenweiden;

  • b.

    Gebiedsplan Interbestuurlijk Programma Vitaal platteland Zuidwestelijke Delta: Interbestuurlijk Programma Vitaal platteland, Gebiedsplan Zuidwestelijke Delta – Grenzeloos samenwerken aan een zichtbare en toekomstbestendige Zuidwestelijke Delta;

  • c.

    Hollands-Utrechtse Veenweiden: Veenweidengebieden in de provincies Zuid-Holland, Utrecht en Noord-Holland, met uitzondering van Laag Holland;

  • d.

    Zuidwestelijke Delta: Goeree-Overflakkee, Hoeksche Waard, Voorne-Putten, Zeeland, West-Brabant.

Artikel 2.15.2 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor onderzoeksprojecten, experimenten of pilots die passen in:

    • a.

      het Gebiedsplan Interbestuurlijk Programma Vitaal platteland Zuidwestelijke Delta; of

    • b.

      het Gebiedsplan Interbestuurlijk Programma Vitaal platteland Hollands-Utrechtse Veenweiden.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

Artikel 2.15.3 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.2 wordt uitsluitend verstrekt aan publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen.

Artikel 2.15.4 Subsidievereisten

Om voor subsidie in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    de activiteit is gericht op een of meerdere van de volgende thema’s van:

    • i.

      het Gebiedsplan Interbestuurlijk Programma Vitaal platteland Zuidwestelijke Delta:

      • 1°.

        volhoudbare landbouw;

      • 2°.

        zoet water;

      • 3°.

        genieten en beleven van de Zuid-Hollandse delta;

    • ii.

      het Gebiedsplan Interbestuurlijk Programma Vitaal platteland Hollands-Utrechtse Veenweiden:

      • 1°.

        volhoudbare landbouw;

      • 2°.

        bodemdaling;

      • 3°.

        klimaat;

      • 4°.

        waterkwaliteit

  • b.

    de activiteit vindt plaats in de Zuidwestelijke Delta of de Hollands-Utrechtse Veenweiden;

  • c.

    de betrokken overheid of de betrokken overheden waar de activiteit plaatsvindt ondersteunt of ondersteunen de aanvraag.

Artikel 2.15.5 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 25% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 50.000,00.

Artikel 2.15.6 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen alle kosten voor subsidie in aanmerking.

§ 2.16 Verbeteren leefgebied boerenlandvogels

Artikel 2.16.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt onder ontwikkelingsbeheer verstaan: niet alleen het beheer zelf maar ook de inkomstenderving voor de betreffende gronden;

Artikel 2.16.2 Subsidiabele activiteiten en prestaties

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor de volgende activiteiten:

    • a.

      verwijderen van individuele bomen of terugzetten van hout of houtopstanden in en direct naast weidevogelgebieden;

    • b.

      anti-predatie- en anti-ganzenrasters;

    • c.

      beheerbaar maken van percelen bijvoorbeeld door het verbeteren van de toegankelijkheid voor maaimachines en ander kleiner materieel;

    • d.

      tegengaan van verruiging voor een periode van maximaal 3 jaar;

    • e.

      aanleg van heggen of hagen, patrijzenakkers, wintervoedselvelden of keverbanken inclusief zaaigoed en maximaal 3 jaar ontwikkelingsbeheer

    • f.

      ongeschikt maken van leefgebieden van de icoonsoorten grutto en patrijs voor predatoren;

    • g.

      maatregelen gericht op een hoger waterpeil;

    • h.

      waterhuishoudkundige maatregelen gericht op vernatting inclusief aankoop zonnepompen en 3 jaar beheer.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, dragen bij aan het verbeteren van de leefgebieden en het versterken van de populaties van de icoonsoorten grutto en patrijs. Indien mogelijk wordt predatie tegengegaan of worden weidevogelgebieden beter beheerbaar gemaakt.

Artikel 2.16.3 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 2.16.2 wordt uitsluitend verstrekt aan:

  • a.

    agrarische collectieven, als bedoeld in artikel 3.2 van de Subsidieregeling natuur-en landschapsbeheer Zuid-Holland 2016;

  • b.

    terreinbeherende organisaties.

Artikel 2.16.4 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 216.2, eerste lid, onder a, in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    maximaal 5 bomen mogen worden verwijderd;

  • b.

    bij de kap van hout wordt rekening gehouden met de Wet natuurbescherming, onderdeel soortenbescherming. Er mogen geen beschermde dier- of plantensoorten in of onder de bomen voorkomen of indien dit wel het geval is moet voor aanvang van de werkzaamheden een ontheffing verleend zijn of er moet gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode;

  • c.

    wanneer er dier- of plantensoorten van de Rode Lijst in of onder de boom voorkomen moet schriftelijk worden onderbouwd waarom de boom in dit geval toch gekapt moet worden;

  • d.

    de te kappen bomen maken geen onderdeel uit van het groene erfgoed;

  • e.

    grotere bosjes en opstanden worden alleen in het kader van beheer teruggezet;

  • f.

    de locatie van het terug te zetten of te verwijderen hout wordt op de kaart aangegeven, waarbij per locatie wordt weergegeven hoe de belangenafweging op de volgende punten heeft plaatsgevonden. Subsidie kan alleen verleend worden wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • i.

      er worden andere inrichtings- of beheermaatregelen getroffen op de betreffende locaties;

    • ii.

      er wordt gefaseerd gewerkt of er is een schriftelijke argumentatie waarom dit niet kan;

    • iii.

      er is contact geweest met de lokale natuur- of vogelwerkgroep of er is op een andere manier inzichtelijk gemaakt op welke manier onderzocht is welke beschermde of Rode Lijst soorten op de locatie voorkomen en hoe het leefgebied van deze soorten behouden kan worden.

Artikel 2.16.5 Aanvraagperiode

  • 1. In afwijking van artikel 26, eerste lid van de Asv kan een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.16.2 worden ingediend vanaf 1 juni tot en met 30 juni.

  • 2. Een aanvraag is tijdig ingediend indien deze binnen de in het eerste lid genoemde periode is ontvangen.

Artikel 2.16.6 Aanvraagvereisten

Naast de gegevens, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Asv, gaat een aanvraag voor subsidie vergezeld van een plan van aanpak dat ten minste bestaat uit:

  • a.

    een omschrijving van de te verrichten werkzaamheden, inclusief een planning en een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van de locatie van de uit te voeren maatregelen;

  • b.

    een kaart waarop de betreffende locatie of de verwachte locatie is aangegeven;

  • c.

    een specificatie van de kosten;

  • d.

    een onderbouwde omschrijving van de verwachte bijdrage aan het versterken of beschermen van de leefgebieden van de populaties van de betreffende icoonsoorten;

  • e.

    een beschrijving van de manier waarop monitoring van de effecten wordt uitgevoerd;

  • f.

    een beschrijving in hoeverre beheer onderdeel is van het project;

  • g.

    indien van toepassing een schriftelijk verslag van het contact met de vogelwerkgroep;

  • h.

    indien van toepassing een schriftelijke argumentatie waarom bomenkap noodzakelijk is;

  • i.

    indien van toepassing een toelichting waarom niet gefaseerd gewerkt wordt in geval van bomenkap.

Artikel 2.16.7 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal € 200.000,00.

Artikel 2.16.8 Rangschikking

  • 1. In afwijking van artikel 1.3 worden aanvragen voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.16.2, die voor subsidie in aanmerking komen gerangschikt.

  • 2. De rangschikking wordt gemaakt op basis van de volgende beoordelingscriteria:

    • a.

      de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de structurele verbetering van het biotoop in relatie tot het gevraagde subsidiebedrag;

    • b.

      de mate van effectiviteit van de maatregelen;

    • c.

      de mate waarin de activiteiten uitvoeringsgereed zijn.

  • 3. Voor de hiervoor genoemde criteria in het tweede lid kunnen één tot en met vier punten per criterium worden behaald.

  • 4. Gedeputeerde Staten rangschikken de aanvragen op basis van het aantal punten, beginnend met de aanvraag die het hoogst aantal punten heeft behaald.

  • 5. Indien een aanvraag minder dan 9 punten behaalt, wordt de subsidie geweigerd.

  • 6. Indien toepassing van het tweede en derde lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt de rangorde van die aanvragen bepaald door het hoogste aantal punten behaald voor de criteria, genoemd in het tweede lid, onder b en c.

  • 7. Indien toepassing van het zesde lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt de onderlinge rangorde van die aanvragen bepaald door het hoogste aantal punten behaald voor het criterium, genoemd in eerste lid, onder c.

  • 8. Indien toepassing van het zevende lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt de onderlinge rangorde van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 2.16.9 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten voor monitoring van de effectiviteit van de activiteiten en prestaties, bedoeld in artikel 2.16.2, eerste lid, tot een maximum van 10% van de begroting per aanvraag;

  • b.

    kosten voor projectleiding, voor zover deze onderdeel is van een concrete activiteit of prestatie;

  • c.

    in geval van aanleg van patrijzenakkers: vergoeding van gederfde inkomsten met een maximum bedrag per hectare. Hierbij gelden de maximale tarieven zoals vastgesteld in het ANLb, met uitzondering van het bollengebied waar een maximumvergoeding geldt van € 3.500 per hectare;

  • d.

    kosten voor het verkrijgen van een accountantsverklaring tot een maximum van €5.000,00, indien deze nodig is om de rechtmatigheid van de uitgave van het subsidiebedrag aan te tonen.

Artikel 2.16.10 Niet Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 2.16.9 komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten voor hardware of software voor drones;

  • b.

    kosten voor de aanleg van natuurvriendelijke oevers;

  • c.

    kosten voor monitoring en onderzoek die niet direct bedoeld zijn om de effectiviteit van de maatregel te beoordelen;

  • d.

    kosten voor maatregelen op het gebied van communicatie en educatie.

Artikel 2.16.11 Weigeringsgronden

In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie geweigerd indien:

  • a.

    de subsidieaanvraag onvolledig is;

  • b.

    voor de activiteit reeds subsidie is verstrekt op basis van het Openstellingsbesluit POP-3 investeringen weidevogels, biodiversiteit en landschap Zuid-Holland 2017 of op grond van een andere subsidieregeling;

  • c.

    het project onvoldoende aantoonbaar bijdraagt aan het versterken of beschermen van de leefgebieden van de populaties van de icoonsoorten grutto of patrijs. Dit is in ieder geval zo indien de aanvraag onvoldoende aansluit bij de doelen van het Actieplan Boerenlandvogels, te weten:

    • i.

      verbeteren van de openheid van het gebied, bijvoorbeeld door tegengaan van verruiging;

    • ii.

      vochtiger maken van voor weidevogels geschikte gebieden;

    • iii.

      realiseren van voldoende variatie van de begroeiing en van schuilplekken in het gewas voor jonge vogels, bijvoorbeeld door te investeren in kruidenrijk grasland;

  • d.

    het project niet uitvoerbaar is vanwege wettelijke of praktische belemmeringen;

  • e.

    de te verstrekken subsidie lager is dan € 5.000,00.

Artikel 2.16.12 Verplichtingen

In aanvulling op artikel 1.4 heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:

  • a.

    de activiteit, bedoeld in artikel 2.16.2, eerste lid, onder a, b, e en g, wordt tot minstens vijf jaar na uitvoering daarvan in stand gehouden;

  • b.

    de activiteit, bedoeld in artikel 2.16.2, eerste lid, onder d, wordt tot minstens vijf jaar na aanvang van de uitvoering daarvan in stand gehouden;

  • c.

    indien monitoring onderdeel uitmaakt van de subsidieverlening dan worden de resultaten hiervan overgelegd aan Gedeputeerde Staten.

§ 2.17 Ondersteuning wildbeheereenheden

Artikel 2.17.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    faunabeheerplan: faunabeheerplan als bedoeld in artikel 3.12, eerste lid, van de Wet natuurbescherming of artikel 8.1, tweede lid, van de Omgevingswet, zodra deze in werking treedt en de Wet natuurbescherming vervalt;

  • b.

    valwild: alle dieren die in de vrije natuur leven en die door een ongeval, verdrinking, stroperij, gewond raken of hierdoor sterven of op natuurlijke wijze sterven;

  • c.

    wildbeheereenheid: wildbeheereenheid als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, van de Wet natuurbescherming of artikel 8.2, eerste en tweede lid, van de Omgevingswet, zodra deze in werking treedt en de Wet natuurbescherming vervalt.

Artikel 2.17.2 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten die gericht zijn op:

    • a.

      de uitvoering van de door de faunabeheereenheid vastgestelde faunabeheerplannen voor ganzen en predatoren, een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren en de bestrijding van schadeveroorzakende dieren als bedoeld in artikel 3.12, eerste lid, van de Wet natuurbescherming of artikel 8.2, derde lid, van de Omgevingswet, zodra deze in werking treedt en de Wet natuurbescherming vervalt;

    • b.

      het afhandelen van valwild;

    • c.

      telling en monitoring.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, dragen bij aan de ondersteuning van de wildbeheereenheden.

Artikel 2.17.3 Doelgroep

Een subsidie als bedoeld in artikel 2.17.2, eerste lid, wordt uitsluitend verstrekt aan het bestuur van een wildbeheereenheid waarvan het werkgebied is gelegen binnen de provincie Zuid-Holland.

Artikel 2.17.4 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.17.2, eerste lid, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan het vereiste dat de wildbeheereenheid voldoet aan de uitvoering van zijn wettelijke taken met betrekking tot faunabeheer binnen de provincie Zuid-Holland.

Artikel 2.17.5 Aanvraagperiode

  • 1. In afwijking van artikel 26, eerste lid van de Asv, kan een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.17.2 worden ingediend vanaf 1 oktober tot en met 30 september.

  • 2. Een aanvraag is tijdig ingediend indien deze binnen de in het eerste lid genoemde periode is ontvangen.

Artikel 2.17.6 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.17.2, eerste lid, wordt bepaald aan de hand van de oppervlakte van de wildbeheereenheid en de aandachtsvelden van de wildbeheereenheid met betrekking tot ganzen en valwild en bedraagt voor de wildbeheereenheden:

  • a.

    Rijnland-Zuid, Alblasserwaard-Oost, Alblasserwaard-West, Ade, Schieland, Eiland IJsselmonde, maximaal € 8.000,00 per jaar;

  • b.

    De Aarlanden, Reeuwijk en omstreken, Delfland, Putten, maximaal € 10.000,00 per jaar;

  • c.

    Krimpenerwaard, Hoeksche Waard, Goeree-Overflakkee, Duin- en Bollenstreek, Voorne, maximaal € 12.000,00 per jaar.

Artikel 2.17.7 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten voor een goede en veilige afhandeling van het valwild;

  • b.

    kosten voor de uitvoering van de faunabeheerplannen voor ganzen en predatoren;

  • c.

    kosten voor het functioneren van het bestuur van de wildbeheereenheid;

  • d.

    kosten voor de uitvoering van tellingen en andere vormen van monitoring;

  • e.

    kosten voor scholing en training van leden en bestuursleden van de wildbeheereenheid.

Artikel 2.17.8 Niet subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 2.17.7, komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten voor het huren van jachtrechten;

  • b.

    kosten die verband houden met het afleggen van het wettelijk erkend jachtexamen en het verkrijgen van een jachtakte.

§ 2.18 Waterinfiltratiesystemen en verduurzamingsmaatregelen in veenweidegebieden

Artikel 2.18.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    bodemdaling: daling van de veenbodem door oxidatie van het veen met emissie van broeikasgassen als gevolg;

  • b.

    landbouwbedrijf: eenheid die grond, gebouwen en voorzieningen omvat die voor de primaire landbouwproductie worden gebruikt;

  • c.

    Landbouwvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 193);

  • d.

    monitoringssysteem: systeem dat wordt gebruikt om te kunnen verantwoorden in welke mate het waterinfiltratiesysteem bijdraagt aan de beperking van de emissie van broeikasgassen;

  • e.

    peilvak: geografisch afgebakend gebied waar het waterpeil door middel van sluizen, stuwen of gemalen op dezelfde hoogte wordt gehouden;

  • f.

    veenweidegebied: gebied zoals weergegeven op de kaart in bijlage 10 bij deze regeling;

  • g.

    verduurzamingsmaatregelen: maatregelen die een bijdrage leveren aan het verwezenlijken van agromilieuklimaatdoelstellingen, voor zover die geen aanzienlijke stijging van de waarde of rentabiliteit van het landbouwbouwbedrijf tot gevolg hebben;

  • h.

    waterinfiltratiesysteem: stelsel van buizen waarmee slootwater in een perceel kan worden gebracht door een rechtstreekse verbinding met het slootpeil of door middel van een pomp.

Artikel 2.18.2 Subsidiabele activiteiten en prestaties

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor de aanleg, en monitoring van een waterinfiltratiesysteem in een veenweidegebied in combinatie met verduurzamingsmaatregelen.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, dragen bij aan het verminderen van bodemdaling en het verwezenlijken van agromilieuklimaatdoelstellingen.

Artikel 2.18.3 Doelgroep

Een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 2.18.2, eerste lid, wordt uitsluitend verstrekt aan de penvoerder van een samenwerkingsverband.

Artikel 2.18.4 Subsidievereisten

  • 1. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.18.2, eerste lid, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de aanleg van het waterinfiltratiesysteem leidt tot in totaal gemiddeld een CO2-reductie effect van ten minste 25% berekend volgens de methode Somers;

    • b.

      ten minste 60% van de daarvoor geschikte percelen met agrarisch gebruik binnen een peilvak in het veenweidegebied wordt voorzien van een waterinfiltratiesysteem;

    • c.

      indien een stelsel van buizen wordt aangelegd waarmee slootwater in een perceel wordt gebracht door een rechtstreekse verbinding met het slootpeil, is het technisch mogelijk om deze op termijn te kunnen upgraden naar een systeem waarmee slootwater in een perceel wordt gebracht door middel van een pomp;

    • d.

      er is schriftelijke instemming van de grondeigenaren waar het waterinfiltratiesysteem wordt aangelegd en de verduurzamingsmaatregelen worden uitgevoerd;

    • e.

      de verduurzamingsmaatregelen dragen bij aan biodiversiteit, waterkwaliteit, waterkwantiteit, bodemkwaliteit, klimaatadaptatie, of klimaatmitigatie;

    • f.

      de verduurzamingsmaatregelen worden uitgevoerd in hetzelfde peilvak in een veenweidegebied als waar het waterinfiltratiesysteem wordt aangelegd.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, worden de activiteiten uitgevoerd door een samenwerkingsverband en geldt voor het samenwerkingsverband dat:

    • a.

      bij het samenwerkingsverband ten minste 5 landbouwbedrijven zijn aangesloten;

    • b.

      de penvoerder van het samenwerkingsverband rechtspersoonlijkheid heeft;

    • c.

      de deelnemers in het samenwerkingsverband zijn ingeschreven in het handelsregister;

    • d.

      de samenwerking is vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst die in ieder geval bevat:

      • i.

        de instemming van alle deelnemers over de aanwijzing van de penvoerder om de subsidieaanvraag in te dienen;

      • ii.

        de instemming van alle deelnemers met het project;

      • iii.

        de verdeling van de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen betreffende de baten en lasten van de deelnemers.

Artikel 2.18.5 Aanvraagperiode

  • 1. In afwijking van artikel 26, eerste lid, van de Asv kan een subsidieaanvraag worden ingediend van 1 april 2023 tot 1 april 2024.

  • 2. Een aanvraag is tijdig ingediend indien deze binnen de in het eerste lid genoemde periode is ontvangen.

Artikel 2.18.6 Aanvraagvereisten

  • 1. Naast de gegevens die ingevolge het aanvraagformulier, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Asv, worden verstrekt, gaat de aanvraag in ieder geval vergezeld van schriftelijke instemmingsverklaringen van de grondeigenaren en een projectplan.

  • 2. Het projectplan bevat ten minste:

    • a.

      een omschrijving van de activiteiten voor aanleg, eventuele upgrade en monitoring van het waterinfiltratiesysteem, inclusief:

      • i.

        het aantal voor het waterinfiltratiesysteem aan te leggen hectares;

      • ii.

        de deelnemende partijen;

      • iii.

        het type waterinfiltratiesysteem;

      • iv.

        een kaart met de locaties van de verschillende type systemen;

      • v.

        een doorrekening van de verwachte vermindering van de emissie van broeikasgassen;

      • vi.

        het percentage van de daarvoor geschikte percelen met agrarisch gebruik binnen het peilvak in het veenweidegebied dat met het waterinfiltratiesysteem wordt voorzien;

    • b.

      een omschrijving van de uit te voeren verduurzamingsmaatregelen;

    • c.

      een planning van de activiteiten en een begroting van de kosten;

    • d.

      de randvoorwaarden, afhankelijkheden, risico’s en beheersmaatregelen van de activiteiten;

    • e.

      een omschrijving van de wijze waarop de activiteiten worden georganiseerd en gefinancierd;

    • f.

      een omschrijving van de wijze van begeleiding van de activiteiten bij de uitvoering;

    • g.

      een overzicht van de vereiste meldingen of vergunningen;

    • h.

      een omschrijving van de wijze waarop voorafgaande aan het indienen van de aanvraag afstemming heeft plaatsgevonden met het waterschap en de gemeente.

Artikel 2.18.7 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.18.2, bedraagt:

    • a.

      ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten voor de aanleg van het waterinfiltratiesysteem en het monitoringssysteem, minus een eigen bijdrage van de aanvrager van € 500,- per gemeten hectare aangelegd waterinfiltratiesysteem;

    • b.

      ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten voor verduurzamingsmaatregelen, tot een maximum van € 1.000,- per gemeten hectare aangelegd waterinfiltratiesysteem.

  • 2. De subsidie bedraagt maximaal € 500.000,- per landbouwbedrijf.

  • 3. Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat de subsidie minder dan € 10.000,- bedraagt, wordt de subsidie niet verstrekt.

Artikel 2.18.8 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie als bedoeld in artikel 2.18.2 in aanmerking:

  • a.

    kosten voor aanleg van het waterinfiltratiesysteem en het monitoringssysteem;

  • b.

    kosten voor verduurzamingsmaatregelen;

  • c.

    voorbereidingskosten en planvormingskosten, inclusief het opstellen van een projectplan, voor ten hoogste 25 % van de totale subsidiabele kosten.

Artikel 2.18.9 Niet-subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 2.18.8, eerste lid, komen, voor zover het activiteiten gericht op een waterinfiltratiesysteem betreft, de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    de kosten van energie en beheer;

  • b.

    de kosten die voortvloeien uit verhoging van het oppervlaktewaterpeil;

  • c.

    de kosten voor certificering.

Artikel 2.18.10 Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 4:25 tweede lid, en 4:35 van de Awb en artikel 11 van de Asv, wordt de subsidie geweigerd als:

  • a.

    het waterinfiltratiesysteem wordt aangelegd op natuurgronden, recreatieterreinen of tuinen bij woningen;

  • b.

    de subsidie voor de aanleg en monitoring van het waterinfiltratiesysteem niet wordt aangevraagd in combinatie met de verduurzamingsmaatregelen;

  • c.

    de aanvrager een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in artikel 2 van de Landbouwvrijstellingsverordening;

  • d.

    de aanvrager een onderneming is die niet aan de in bijlage I van de Landbouwvrijstellingsverordening vastgestelde criteria voldoet;

  • e.

    er sprake is van ongeoorloofde cumulatie van steun als bedoeld in artikel 8 van de Landbouwvrijstellingsverordening;

  • f.

    de subsidieaanvrager of een van de deelnemers van het samenwerkingsverband reeds voor dezelfde activiteit subsidie op grond van deze of een andere subsidieregeling heeft aangevraagd of ontvangen.

Artikel 2.18.11 Verplichtingen van de subsidieontvanger

In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 18 en 19 van de Asv heeft de subsidieontvanger in ieder geval de volgende verplichtingen:

  • a.

    de aanleg van het waterinfiltratie- en monitoringssysteem geschiedt door daartoe gecertificeerde bedrijven of op een wijze die in nader overleg wordt bepaald;

  • b.

    de aanleg van het waterinfiltratiesysteem geschiedt zoveel mogelijk in overeenstemming met de KIWA-richtlijn voor aanleg van waterinfiltratiesystemen. Indien aanleg overeenkomstig deze richtlijn niet geheel mogelijk is, wordt dit door de aanvrager met een toelichting onderbouwd;

  • c.

    de activiteiten, bedoeld in artikel 2.18.2, eerste lid, zijn uiterlijk 31 december 2025 gerealiseerd;

  • d.

    de opgedane kennis uit het project wordt gedeeld met de deelnemende partijen en de provincie.

Artikel 2.18.12 Staatssteun

Gelet op de toepasselijke Europese regelgeving is artikel 17, tweede tot en met vijfde lid, van de Asv niet van toepassing, en is artikel 23 van de Asv van overeenkomstige toepassing op alle verstrekte subsidies ongeacht het subsidiebedrag alsmede artikel 21, eerste lid, onder a en b, van de Asv.

Hoofdstuk 3 Openstellingsbesluiten voor ambities uit het Coalitieakkoord

Artikel 3.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten die bijdragen aan de doelen uit het Coalitieakkoord 2019-2023 ‘Elke dag beter. Zuid-Holland’ die gericht zijn op de ambitie Versterken natuur in Zuid-Holland.

Artikel 3.2 Openstellingsbesluiten 

  • 1. Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen in de vorm van openstellingsbesluiten voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3.1.

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen in de openstellingsbesluiten, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval bepalingen opnemen met betrekking tot:

    • a.

      de subsidiabele activiteiten en prestatie;

    • b.

      de doelgroep;

    • c.

      de subsidievereisten;

    • d.

      de aanvraagperiode;

    • e.

      de aanvraagvereisten;

    • f.

      het deelplafond;

    • g.

      de subsidiehoogte;

    • h.

      de verdelingswijze;

    • i.

      de subsidiabele kosten;

    • j.

      de niet-subsidiabele kosten;

    • k.

      weigeringsgronden;

    • l.

      de inschakeling van een adviescommissie indien dat nodig wordt geacht voor de beoordeling van de subsidieaanvragen;

    • m.

      de verplichtingen van de subsidieontvanger;

    • n.

      de prestatieverantwoording;

    • o.

      de bevoorschotting en betaling;

    • p.

      staatssteun.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 4.1 Evaluatie

De evaluatie van de risicoanalyse als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Asv vindt drie jaar na de inwerkingtreding van deze regeling plaats.

Artikel 4.2 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin dit besluit is geplaatst.

Artikel 4.3 Werkingsduur en overgangsrecht

Deze regeling vervalt op 31 december 2027 met dien verstande dat de regeling van kracht blijft voor subsidies die voor die datum zijn aangevraagd.

Artikel 4.4 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling groen Zuid-Holland 2016.

Den Haag, 11 oktober 2016

Drs. J. Smit, voorzitter

Drs. G.M. Smid-Marsman, plv. secretaris

(kaart) Bijlage 1 behorende bij art. 2.1.1 van de subsidieregeling groen ganzenrustgebieden Alblasserwaard

http://www.zuid-holland.nl/publish/pages/14514/bijlage1behorendebijartikel2-1-1vandesubsidieregelinggroenganzenrustgebiedenalblasserwaard2016.pdf

(kaart) Bijlage 1 behorende bij art. 2.1.1 van de subsidieregeling groen ganzenrustgebieden Reeuwijk

http://www.zuid-holland.nl/publish/pages/14515/bijlage1behorendebijartikel2-1-1vandesubsidieregelinggroenganzenrustgebiedenreeuwijk2016.pdf

(kaart) Bijlage 2 behorende bij art. 2.2.3 van de Subsidieregeling Groen Zuid-Holland 2016

afbeelding binnen de regeling

(kaart) Bijlage 3 behorende bij art. 2.6.5 van de Subsidieregeling Groen Zuid-Holland 2016

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 4 behorende bij artikel 2.7.3 van de Subsidieregeling Groen Zuid-Holland 2016

  • a.

    Maatregelen Huys ten Donck

  • -

    Aanplant van bomen/struiken;

  • -

    Markeren, kappen, snoeien, dunnen en verwerken en vervoer van bomen/struiken;

  • -

    Maaien weiden en oprillen/afvoeren maaisel;

  • -

    Realiseren van glooiende oevers, en;

  • -

    Uitdiepen, schonen waterpartijen en gangen en verwerken afval uit watergangen.

 

  • b.

    Maatregelen Oosterse en Westerse Laagjes

  • -

    Uitstellen van de eerste maai- en weidedatum;

  • -

    Instellen van een periode waarin niet wordt gemaaid en beweid;

  • -

    Het daarvoor extensiveren van het agrarische gebruik;

  • -

    Verbeteren van de waterhuishouding voor natuurwaarden, en;

  • -

    Geen ongewenste recreatie, jacht en chemische onkruidbestrijding.

 

  • c.

    De onder b genoemde maatregelen zijn per (erf)pachter onderverdeeld in twee pakketten:

  • -

    Pakket 1. Instellen rustperiode en voldoende foerageergelegenheid voor wintergasten en doortrekkers;

  • -

    Pakket 2. Instellen rustperiode in verband met. broedende vogels in de periode 1 april tot en met 14 juni.

Bijlage 5 behorende bij artikel 2.7.5 van de Subsidieregeling Groen Zuid-Holland 2016

Westerse & Oosterse Laagjes

(erf)pachter/ eigenaar

oppervlakte

betaling

Oosterse laagjes pakket 2

Vollebregt e.a.

4.3 ha

€ 3.890,-

Westerse laagjes pakket 2

R.A. van Gaalen

2.25.70 ha

€ 1.250,-

Westerse laagjes pakket 1&2

P.H. van der Jagt

3.76.80 ha

€ 1.311,-

Westerse laagjes pakket 1&2

A.A. de Jong

4.49.10 ha

€ 1.457,-

Westerse laagjes pakket 2

K. in ‘t Veld

4.79.20 ha

€ 2.472,-

Huys ten Donck

Overwater Rentmeesters

26 ha

€ 20.000,-

Bijlage 6 bij artikel 2.11.2, eerste lid, onderdeel a, van de Subsidieregeling groen Zuid-Holland 2016

[vervallen]

Bijlage 7 bij artikel 2.11.2, eerste lid, onderdeel b, van de Subsidieregeling groen Zuid-Holland 2016

Dit betreft een geactualiseerde kaart met als peildatum 9 januari 2019, waarbij geldt dat subsidie voor herstel- of inrichtingsmaatregelen van ruiter- en menpaden uitsluitend kan plaats vinden op de plaatsen aangegeven op de kaart. Dit betreft de rode lijnen (bestaand ruiter- of menpad).

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 8 bij artikel 2.11.1 van de Subsidieregeling groen Zuid-Holland 2016

Kwaliteitsrichtlijnen ruiter – en menpaden

Voor het ruiter- en menpadenplan van de provincie Zuid Holland zijn de volgende richtlijnen van toepassing voor de kwaliteit van de paden. Deze richtlijnen worden gehanteerd ten behoeve van het aanvragen van subsidie.

Deze richtlijnen vormen geen harde eis bij de subsidietoekenning; beargumenteerd afwijken van deze richtlijn is mogelijk, bijv. een te smal pad aanleggen, omdat de berm te smal is en er geen alternatieve route mogelijk is. Ook alle overige richtlijnen mogen op die manier worden gezien. De richtlijn is niet van toepassing op bestaande ruiter/menpaden, waar geen subsidie voor wordt aangevraagd. Alle subsidieaanvragen dienen uiteraard in overleg met/door de terreineigenaren en/of beheerders te zijn geaccordeerd en op gebiedsniveau te worden afgestemd om uiteindelijk samenhangende netwerken te kunnen realiseren. Daarbij wordt uiteraard rekening gehouden met vigerende regelgeving, zoals Natura 2000 beheerplannen.

Het op een consequente, uniforme en overzichtelijke manier inrichten van knooppunten en afslagen binnen een routenetwerk is voor de doelgroep ruiters en menners van groot belang om veilig en met plezier te kunnen recreëren. De Kwaliteitsrichtlijnen zijn daarom onderverdeeld in de richtlijnen voor veiligheid, begaanbaarheid, landschappelijke aantrekkelijkheid / beleving, bereikbaarheid, toegankelijkheid en samenhang.

1. Veiligheid

Rijden in stedelijk gebied en op verharde wegen met veel verkeer heeft niet de voorkeur voor ruiters. Uiteraard zullen daarin soms compromissen moeten worden gesloten om de noodzakelijke verbindingen te kunnen maken om een compleet netwerk te realiseren.

De volgende richtlijnen zijn van toepassing voor ruiter- en menpaden:

  • ruiter- en menpaden zoveel mogelijk scheiden van andere weggebruikers (zonering), met name van gemotoriseerd verkeer, maar liefst ook fietsers;

  • waarschuwingsborden bij kruisingen met gemotoriseerd verkeer;

  • minimale afmeting ruiterpad: 1 mtr. breed met aan weerszijden 0,50 mtr. vrij van obstakels / passeerplek 1,75 mtr. breed / 3 mtr. vrije doorrijhoogte;

  • minimale afmeting menpad: 2 mtr. breed met aan weerszijden 0,50 mtr. vrij van obstakels / passeerplek 3,50 mtr. breed / 3,50 mtr. vrije doorrijhoogte.

Het is onwenselijk en zelfs gevaarlijk als een pad wordt aangelegd in de directe nabijheid (binnen 1,5 mtr.) van prikkeldraad.

   

2. Begaanbaarheid

De bodemsoort bepaalt de maatregelen die nodig zijn om een pad aan te kunnen leggen en te onderhouden, waarbij voldoende draagkracht en ontwatering gerealiseerd kan worden. Ter plekke is vaak nader onderzoek gewenst. Gestreefd moet worden naar een licht verende bodem, waarbij de hoeven nietverder wegzakken dan maximaal 5 cm. Dit is uiteraard niet altijd realiseerbaar bijv. in het duingebied of op klei na hevige regen*.

Bij gebruik van de berm: let op voldoende breedte, voldoende draagkracht, geen obstakels en een ruimte tussen ruiter- menpad en weg/sloot van minimaal 1 mtr., welke eventueel kan worden afgezet met natuurlijke materialen als houtwal of heg/struiken. (zie ook de specificaties bij 1.Veiligheid).

*In de communicatie over de route kan informatie daarover worden opgenomen.

3. Landschappelijke aantrekkelijkheid / beleving

Bij het ontwerpen en inrichten van een routenetwerk zijn ruiters en menners, net als andere recreanten, gericht op het verblijven in een rustige en groene omgeving. Variatie in bodemsoort en/of het bieden van uitdagingen is wenselijk. Uitdagingen kunnen zijn: een galopbaan (overzichtelijk, breed, recht stuk van minimaal 500 mtr. lang), (TREC)hindernissen, doorwaadbare plaats etc., zolang de veiligheid van ruiters en andere recreanten niet in het geding komt. Ter plekke moet het mogelijk zijn om het pad langs de hindernis te laten lopen, zodat men de keuze heeft om de hindernis wel/niet te nemen.

 

4. Bereikbaarheid

Routenetwerken dienen zoveel mogelijk aan te sluiten bij ruitersportverenigingen en hippische accommodaties met een maximale afstand van 3 km. (= ca. 30 minuten stappen) tot de route. Hierdoor kunnen eventuele rust- en overnachtingsplaatsen eenvoudiger worden gerealiseerd. Hou hierbij de verkeersveiligheid in gedachten, dus zo min mogelijk over verharde wegen (is mede afhankelijk van de voorkeur per gemeente).

Parkeerterreinen in de nabijheid van een routenetwerk met voldoende ruimte voor auto met paardentrailer (ca. 4,00 x 10,00-15,00 mtr.) bevordert de bereikbaarheid voor ruiters/menners van buiten het gebied.

 

5. Toegankelijkheid

Bij het realiseren van routenetwerken zullen op sommige locaties mogelijk drukke/gevaarlijke oversteken, spoorlijnen, ponten, bruggen en tunnels niet kunnen worden voorkomen. Indien men over een brug moet, dan is een afscherming van minimaal 1,40 mtr. en een niet te steile aan/afrit gewenst met een langere aanloop. Een tunnel dient minimaal 3,50mtr. hoog te zijn en 5,00 mtr. breed, waarvan 2,50 mtr. Voor ruiter/menpad. Is de tunnel lager dan 2,75 mtr. of is een brug onvoldoende afgeschermd, dan zijn veilige op/afstapplaatsen noodzakelijk. Let ook op niet direct zichtbare obstakels, zoals wortels en konijnenholen. Verkeerslichten voor ruiters/menners dienen een knop te hebben op een hoogte van 1,60 mtr.

Om verkeer buiten een gebied en vee en/of wild binnen een gebied te houden en vrije doorgang voor ruiters en menners te realiseren, zijn de beste opties het aanleggen van een draaihek (doorrijbreedte van minimaal 1,70 mtr. voor ruiters en 2,00 mtr. voor menners met voldoende afstand tot het evt. veerooster) of een carterbreaker.

6. Samenhang

Routes worden aangeduid d.m.v. markeringen met internationaal erkende symbolen. Om routes onderling te verbinden, wordt bovendien gewerkt met een knooppuntensysteem. Ieder knooppunt krijgt een uniek nummer dat op de markering wordt aangegeven. Ook wordt met pijltjes verwezen naar de nabij gelegen knooppunten, zodat men een eigen route kan samenstellen. Ter illustratie zijn hieronder enkele voorbeelden van deze markeringen weergegeven. Over kleurstelling en eventuele logo’s dienen nadere afspraken te worden gemaakt. Voor het bepalen van de (unieke) knooppuntnummers en het ontwerpen van de markeringen wordt dan ook verzocht om contact op te nemen met de Provincie Zuid-Holland. Bij gebruik van gedigitaliseerde routenetwerken kan gewerkt worden met GPS, maar ook dan zijn routemarkeringen gewenst.

Het routenetwerk dient zoveel mogelijk vrij te zijn van verwarrende hippische routemarkeringen. Bij veelgebruikte opstappunten is het aan te bevelen de lengte van de route aan te geven en of er eventuele hindernissen in de route aanwezig zijn.

Hou verder bij de inrichting rekening met de snelheid van paarden, zodat ruiters aanwijzingen op tijd zien. Bij voldoende vrij zicht kan gedacht worden aan een gedeeld ruimtegebruik met andere recreanten. Dit dient goed te worden aangegeven in de bebordingen.

Bij de routemarkeringen zijn er de volgende aandachtspunten:

  • voldoende duidelijk voor recreanten, ook van buiten het gebied;

  • voor het maken van een begroting kan men uitgaan van gemiddeld 2,5 bord/aanduiding per km;

  • materiaal, plaats en wijze van bevestigen in overeenstemming met eisen geldig voor het gebied;

  • plaatsing aan de rechterzijde binnen een afstand van 5 tot 10 mtr. voor kruising, afslag, splitsing of oversteek;

  • plaatsing consequent op een hoogte tussen 60 en 90 cm. boven het maaiveld;

  • voorzien van afbeelding van een ruiter en/of menner om aan te duiden voor wie de route is bestemd (zie bijgaand voorbeeld). 

    afbeelding binnen de regeling

Rustplaatsen zijn gewenst, indien de route langer is dan 20 km. Om naar keuze langere/kortere routes aan te bieden zouden ruiter- en menpaden in lussen met elkaar kunnen worden verbonden. Ten slotte: ruiter- en menpaden en routestructuren dienen uitgewerkt te worden in samenwerking met en met goedkeuring van de terreineigenaren/beheerders om zodoende kwetsbare gebieden te kunnen ontzien; wij zijn immers te gast in hun gebied.

Verantwoording

Deze richtlijnen zijn opgesteld in samenwerking met de klankbordgroep ruiteren en mennen Zuid-Holland die gecoördineerd wordt door de Provincie Zuid-Holland.

Auteurs

Anita Verloop-Groenen, KNHS-Regioconsulent Zuid-Holland A.Verloop-Groenen@knhs.nl

Ellen Kluit, Streekmanager Ruiteren&Mennen Zuid-Holland emk2400@gmail.com

Bronnen

 KNHS Handboek ruiter- en menpaden

 Brochure NRHP Richtlijnen voor het inrichten van hippische routestructuren

Bijlage 9 bij artikel 2.11.9, vierde lid van de Subsidieregeling groen Zuid-Holland 2016

Standaard kostprijsberekening regulier beheer en onderhoud ruiter- en menpaden

  • 1.

    Voor regulier beheer en onderhoud van ruiter- en menpaden wordt de volgende kostprijs per kilometer per jaar gehanteerd:

    Regulier beheer en onderhoud ruiterpad: € 1.175,-

    Regulier beheer en onderhoud menpad: € 2.500,-

  • 2.

    De bedragen, bedoeld in het eerste lid, kunnen bij ministeriële regeling worden gewijzigd voor zover de (index)daartoe aanleiding geeft (bijvoorbeeld de consumentenprijsindex).

Bijlage 10 bij artikel 2.18.1 van de Subsidieregeling groen Zuid-Holland 2016

afbeelding binnen de regeling